NL1028141C2 - Waarschuwingsinrichting. - Google Patents
Waarschuwingsinrichting. Download PDFInfo
- Publication number
- NL1028141C2 NL1028141C2 NL1028141A NL1028141A NL1028141C2 NL 1028141 C2 NL1028141 C2 NL 1028141C2 NL 1028141 A NL1028141 A NL 1028141A NL 1028141 A NL1028141 A NL 1028141A NL 1028141 C2 NL1028141 C2 NL 1028141C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- vehicle
- warning
- transmitter
- processing unit
- receiver
- Prior art date
Links
Classifications
-
- G—PHYSICS
- G08—SIGNALLING
- G08G—TRAFFIC CONTROL SYSTEMS
- G08G1/00—Traffic control systems for road vehicles
- G08G1/09—Arrangements for giving variable traffic instructions
- G08G1/0962—Arrangements for giving variable traffic instructions having an indicator mounted inside the vehicle, e.g. giving voice messages
- G08G1/0965—Arrangements for giving variable traffic instructions having an indicator mounted inside the vehicle, e.g. giving voice messages responding to signals from another vehicle, e.g. emergency vehicle
Landscapes
- Business, Economics & Management (AREA)
- Emergency Management (AREA)
- Physics & Mathematics (AREA)
- General Physics & Mathematics (AREA)
- Traffic Control Systems (AREA)
Description
Waarschuwingsinrichting
De uitvinding heeft betrekking op waarschuwingsinrichting, voor het waarschuwen van een bestuurder van een voertuig voor een verkeerssituatie, waarin de 5 waarschuwingsinrichting ten minste omvat: - een ontvanger, ingericht voor het ontvangen van een door een zender verzonden waarschuwingssignaal, - een meldingsinrichting, ingericht voor het geven van een melding om de bestuurder van het voertuig te waarschuwen, 10 - een positiebepalingsmodule voor het registreren van de positie van het voertuig, - een verwerkingseenheid, ingericht om te communiceren met de ontvanger, de meldingsinrichting en de positiebepalingsmodule, waarbij de verwerkingseenheid is ingericht om op basis van een door de ontvanger ontvangen waarschuwingssignaal en een door de positiebepalingsmodule bepaalde 15 positie van het voertuig de meldingsinrichting te kunnen aansturen voor het wel of niet geven van een melding. De uitvinding heeft verder betrekking op een zender, een werkwijze, een computerprogramma en een computer ingericht voor het uitvoeren van de werkwijze.
In spoedgevallen hebben bepaalde hulpvoertuigen het recht om zich met 20 zwaailicht en sirene door het verkeer te bewegen, waarbij de algemeen geldende verkeersregels door hen overtreden mogen worden. Het zwaailicht en de sirene zijn bedoeld om de overige verkeersdeelnemers attent te maken op het naderende hulpvoertuig zodat zij tijdig ruimte kunnen maken om het hulpvoertuig ongehinderd te kunnen laten passeren.
25 Het is een bekend probleem dat ondanks het zwaailicht en de sirene van het hulpvoertuig, het hulpvoertuig vaak pas Iaat, en soms te laat, wordt opgemerkt door overige verkeersdeelnemers. Dit kan leiden tot voor het hulpvoertuig vertragende verkeerssituaties, maar kan ook tot paniekreacties bij de overige verkeersdeelnemers leiden en zelfs tot ongelukken. Uit de stand van de techniek zijn verschillende 30 oplossingen voor dit probleem bekend.
US 2002/0102961Al beschrijft een systeem en werkwijze waarin een hulpvoertuig voorzien is van een zendinrichting, en de voertuigen van de overige 1028141 2 verkeersdeelnemers voorzien zijn van een ontvangstinrichting. Het hulpvoertuig verstuurt met behulp van de zendinrichting signalen naar ontvanger, die zich in een bepaald gebied rond het hulpvoertuig bevinden. Het waarschuwingssignaal omvat de positie en de voörtbewegingsrichting van het hulpvoertuig. De ontvangstinrichting 5 ontvangt dit waarschuwingssignaal en kan dan een alarmeringssysteem activeren in de vorm van een flitslicht, een waarschuwingstoon of een vooraf opgenomen boodschap. Het systeem kan bijvoorbeeld gebruik maken van een FM-zender en FM-ontvangers.
US 2002/0102961Al beschrijft verder dat het systeem rekening kan houden met de positie en bewegingsrichting van het voertuig en het hulpvoertuig op dat moment 10 om te beslissen of er wel of geen alarmeringssignaal geactiveerd moet worden. Als bijvoorbeeld het voertuig net een kruising gepasseerd is en nu naar het noorden rijdt, terwijl het hulpvoertuig de kruising pas later passeert en daarna naar het zuiden gaat' rijden, dan kan het alarmeringssysteem besluiten dat er geen alarmering hoeft plaats te vinden.
15 US 6,160,493 beschrijft een soortgelijk systeem dat ook gebruik maakt van een zendinrichting en een ontvangstinrichting. De zendinrichting zendt radiosignalen uit die informatie bevatten over een mogelijk gevaar, zoals een naderende ambulance, bus, trein of brandweerauto. Het waarschuwingssignaal kan verder positie-informatie omvatten, zodat de ontvanger de positie van bijvoorbeeld de ambulance kan weergeven 20 op een navigatiesysteem, indien aanwezig. US 6,160,493 beschrijft verder dat dergelijke systemen het probleem kennen van valse alarmmeldingen. Dit probleem kan volgens dit document worden opgelost door langere digitaal gecodeerde signalen te gebruiken, wat de kans verkleint dat omgevingsruis een vals alarm initieert.
US2003/0043056A1 beschrijft ook een dergelijk systeem, waarin een 25 hulpvoertuig door middel van bijvoorbeeld radiosignalen andere voertuigen waarschuwt. Het waarschuwingssignaal bevat positie-informatie over de positie van het hulpvoertuig. Op basis hiervan kan de ontvanger informatie verstrekken aan de bestuurder. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren met behulp van een beeldscherm van een positiesysteem, waarop de relatieve positie van het hulpvoertuig ten opzichte van het 30 voertuig van de ontvanger kan worden weergegeven. De bestuurder kan zodoende een inschatting maken van de situatie en op een zo geschikt mogelijke wijze vrije doorgang 10281 4Ί i 3 verlenen aan het hulpvoertuig, bijvoorbeeld door te stoppen of aan de kant van de weg te gaan rijden.
Het systeem is verder in staat om aan te geven hoeveel hulpvoertuigen er in de buurt van het voertuig zijn. Ook kunnen meerdere hulpvoertuigen tegelijkertijd aan de 5 bestuurder van het voertuig getoond worden op een beeldscherm. Om een en ander overzichtelijker te maken voor de gebruiker, worden de hulpvoertuigen die reeds gepasseerd zijn niet langer weergegeven, ook als hun waarschuwingssignaal nog steeds ontvangen wordt.
Nadeel van de hierboven beschreven systemen is dat deze gevoelig zijn voor 10 zogenaamde valse waarschuwingsmeldingen, dat wil zeggen dat de bestuurder van een voertuig gewaarschuwd wordt, terwijl dat niet nodig is, omdat het hulpvoertuig en het voertuig van de bestuurder elkaar waarschijnlijk niet zullen ontmoeten.
Het doel van de uitvinding is om een waarschuwingssysteem te verschaffen waarin de bestuurders van voertuigen op een betrouwbaardere manier worden 15 gewaarschuwd over het naderen van bijvoorbeeld een hulpvoertuig en een lager aantal valse meldingen aan bestuurders zal genereren.
Het genoemde doel wordt bereikt met een waarschuwingsinrichting zoals beschreven in de aanhef, met het kenmerk dat de verwerkingsinrichting verder is ingericht om een omgevingstype vast te stellen waarin het voertuig zich bevindt, en om 20 de meldingsinrichting aan te sturen om wel of niet de melding te genereren voor de bestuurder in afhankelijkheid van het bepaalde omgevingstype.
Door het vast stellen van het omgevingstype en het wel of niet geven van een melding daarvan afhankelijk te maken, kan het aantal foutieve meldingen gereduceerd worden.
25 Volgens een verder aspect heeft de uitvinding betrekking op een zender ingericht om een waarschuwingssignaal te verzenden, geschikt voor een waarschuwingsinrichting volgens de uitvinding, waarbij het waarschuwingssignaal een of meer van de volgende componenten kan omvatten: - identificatiecode, 30 - voertuig type, - positie-informatie, - snelheid en richting,
10281 41 'J
4 - audioberichten.
Volgens een verder aspect heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze, voor het waarschuwen van een bestuurder van een voertuig voor een verkeerssituatie, waarbij de werkwijze de volgende stappen omvat: 5 - ontvangen van een door een zender verzonden waarschuwingssignaal, - bepalen van een positie van het voertuig, - wel of niet genereren van een melding om de bestuurder van het voertuig te waarschuwen, op basis van het ontvangen waarschuwingssignaal en de bepaalde positie van het voertuig, 10 met het kenmerk dat de werkwijze verder omvat: - het bepalen van een omgevingstype waarin het voertuig zich bevindt, en - het wel of niet genereren van een melding voor de bestuurder verder in afhankelijkheid van het bepaalde omgevingstype gedaan wordt.
Volgens een verder aspect heeft de uitvinding betrekking op een 15 computerinrichting ingericht voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding.
Volgens een verder aspect heeft de uitvinding betrekking op een computerprogramma welke, na te zijn geladen op een daarvoor geschikte computerinrichting, de computerinrichting geschikt maakt voor het uitvoeren van de 20 werkwijze de uitvinding.
De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van enkele tekeningen, waarin enkele uitvoeringsvoorbeelden worden getoond. De tekeningen zijn slechts bedoeld voor illustratieve doeleinden, en dienen niet ter beperking van de 25 beschermingsomvang die wordt gedefinieerd door de conclusies.
Figuur 1 toont een schematisch overzicht van een systeem volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding;
Figuur 2a toont een stroomschema volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding; 30 Figuur 2b toont een gradenroos;
Figuur 3 toont een tabel volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding; f028141 5
Figuur 4 toont een schematisch overzicht van een systeem volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding;
Figuur 5 toont een schematisch overzicht van een systeem volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding; 5 Figuur 6 toont een stroomschema volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding;
Figuur 7 toont een stroomschema volgens een verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding.
10 Figuur 1 toont een weg 1 waarop verschillende voertuigen rijden. De weg 1 bestaat in dit voorbeeld uit rijstroken, waarop voertuigen 10,20 rijden. De figuur toont een hulpvoertuig 10 en overige voertuigen 20. De pijlen in de figuur geven de rijrichting van de voertuigen 10,20 aan.
Het hulpvoertuig 10 omvat standaard waarschuwingsmiddelen 11, namelijk 15 zwaailicht en sirene. Het hulpvoertuig 10 is verder voorzien van een inrichting voor het verzenden van een waarschuwingssignaal, omvattende een zender 12, een verwerkingseenheid 13 en een positiebepalingsmodule 14. De waarschuwingsmiddelen 11, de zender 12 en de positiebepalingsmodule 14 zijn verbonden met een verwerkingseenheid 13.
! 20 De waarschuwingsmiddelen 11 zijn verbonden met de verwerkingseenheid 13, zodat de verwerkingseenheid 13 informatie heeft over de werkingstoestand van de waarschuwingsmiddelen 11, namelijk of het hulpvoertuig op een bepaald moment zwaailicht en/of sirene voert of niet.
De positiebepalingsmodule 14 kan op allerlei bekende manieren zijn 25 vormgegeven, waarbij deze informatie verschaft aan de verwerkingseenheid 13 over de positie, en eventueel snelheid en rijrichting, van het hulpvoertuig 10. De positiebepalingsmodule 14 kan bijvoorbeeld een GPS-module zijn.
De verwerkingseenheid 13 kan op allerlei manieren zijn vormgegeven, maar is bij voorkeur uitgevoerd als een computerinrichting, voorzien van een centrale 30 verwerkingseenheid (CPU) die op een bekende wijze kan samenwerken met bijvoorbeeld geheugenmiddelen, invoermiddelen, zoals een toetsenbord, en uitvoermiddelen (niet getoond). De verwerkingseenheid 13 is verder ingericht om de 10281 41 6 zender 12 aan te sturen en deze opdracht te geven om wel of niet een waarschuwingssignaal uit te zenden, zoals hieronder verder besproken zal worden.
De zender 12 kan elke geschikte zender zijn, en kan bijvoorbeeld een RF-zender (Radio Frequency) zijn. Een dergelijke RF-zender is ingericht om RF-signalen te.
5 versturen, bij voorkeur tussen 10 kHz en 300 GHz. Dergelijke signalen zijn uitermate geschikt voor het versturen van boodschappen, en kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden in combinatie met technieken en apparatuur die gebruikt worden voor AM en FM radio, mobiele telefonie en andere draadloze netwerken. Dergelijke RF-zenders kunnen ook op eenvoudige wijze worden ingericht om in alle richtingen te zenden 10 (ongericht) of om in een bepaalde richting te zenden (gericht).
De verwerkingseenheid 13 is ingericht om een waarschuwingssignaal te versturen via de zender 12. Dit kan gebeuren op basis van de geregistreerde werkingstoestand" van de waarschuwingsmiddelen 11. Als de verwerkingseenheid 13 registreert dat de waarschuwingsmiddelen 11 in werking zijn, dan kan de verwerkingseenheid 13 een 15 waarschuwingssignaal gaan uitzenden zoals hieronder beschreven staat. De verwerkingseenheid 13 kan verschillende informatiecomponenten toevoegen aan het waarschuwingssignaal, zoals bijvoorbeeld: - identificatiecode, - voertuig type, 20 - positie-informatie, - snelheid en richting, - audioberichten.
De identificatiecode is een codering die aangeeft dat het hier een alarmeringsbericht betreft. Dit verkleint de kans op foutieve meldingen door 25 omgevingsruis of door signalen die verzonden worden door misbruikers van deze technologie.
Het voertuig type bevat informatie over het type hulpvoertuig 10, zoals ambulance, brandweer, politie, of andere voertuigen die zich met voorrang door het verkeer mogen begeven.
30 Het waarschuwingssignaal bevat verder positie-informatie over de positie van het hulpvoertuig 10. Deze informatie kan verder aangevuld worden met informatie over de 102814 f? 7 snelheid waarmee en de richting waarin het hulpvoertuig 10 zich begeeft. De positie-informatie is afkomstig van de positiebepalingsmodule 14.
Het waarschuwingssignaal kan verder ook een audiobericht omvatten. Dit audiobericht kan allerlei informatie bevatten, zoals informatie over het type 5 hulpvoertuig (ambulance, brandweer, politie). Het audiobericht kan verder een algemene opdracht bevatten gericht aan een bestuurder van een ander voertuig 20, met bijvoorbeeld aanwijzingen aan de bestuurder om de weg vrij te maken voor het naderende hulpvoertuig 10.
Het audiobericht kan in een gecomprimeerde vorm verzonden worden. In dat 10 geval is de verwerkingseenheid 13 ingericht om dergelijke audioberichten te comprimeren. Uiteraard moet dan de ontvangende partij in staat zijn om een dergelijke gecomprimeerde boodschap te decomprimeren.
Het zal duidelijk zijn dat het waarschuwingssignaal ook een selectie van de hierboven beschreven informatiecomponenten kan bevatten, en ook andere, hier niet 15 genoemde, informatiecomponenten kan bevatten.
De voertuigén 20 zijn elk voorzien van een waarschuwingsinrichting, ingericht voor het ontvangen en verwerken van een waarschuwingssignaal, omvattende een ontvanger 21, een verwerkingseenheid 22, een meldingsinrichting 23 en een positiebepalingsmodule 24. De ontvanger 21, de meldingsinrichting 23 en de 20 positiebepalingsmodule 24 zijn verbonden met de verwerkingseenheid 22.
De ontvanger 21 kan elke ontvanger 21 zijn die geschikt is om de door de zender 12 uitgezonden signalen te ontvangen en door te geven aan de verwerkingseenheid 22, dus bijvoorbeeld een RF-ontvanger 21 (Radio Frequency).
De meldingsinrichting 23 is geschikt om een melding te geven aan een bestuurder 25 van het voertuig 20, zoals bijvoorbeeld door middel van een akoestisch signaal en/of een visueel signaal en/of een tactiel signaal. Een tactiel signaal kan bijvoorbeeld een trilalarm zijn. De meldingsinrichting 23 kan zodoende een beeldscherm omvatten waarmee op visuele wijze informatie kan worden verschaft aan de bestuurder van het voertuig 20, maar kan ook een luidspreker omvatten, waarmee een akoestische melding 30 kan worden weergegeven, zoals een gesproken boodschap. De meldingsinrichting 23 kan voorzien zijn van een luidspreker, maar kan ook gebruik maken van luidsprekers 1028141 8 van een ander systeem, zoals de luidsprekers van een in het voertuig 20 aanwezige autoradio, navigatiesysteem, of mobiele telefoon.
De positiebepalingsmodule 24 kan op allerlei bekende manieren zijn vormgegeven, waarbij deze informatie verschaft aan de verwerkingseenheid 22 over 5 rijgegevens, omvattende de positie, en eventueel snelheid en rijrichting, van het voertuig 20. De positiebepalingsmodule 24 kan bijvoorbeeld een GPS-module zijn.
De verwerkingseenheid 22 kan op allerlei manieren zijn vormgegeven, maar is bij voorkeur uitgevoerd als een computerinrichting, voorzien van een centrale verwerkingseenheid (CPU) die op een bekende wijze kan samenwerken met 10 bijvoorbeeld geheugenmiddelen, invoermiddelen, zoals een toetsenbord, en uitvoermiddelen (niet getoond). De verwerkingseenheid 22 is verder ingericht om een signaal te ontvangen van de ontvanger 21 en een opdracht te verstrekken aan de meldingsinrichting 23. De verwerkingseenheid 22 is verder ingericht om bepaalde functionaliteit uit te voeren, zoals hieronder besproken zal worden.
15 In de geheugenmiddelen (niet getoond) kunnen de rijgegevens van het voertuig 20 worden opgeslagen. Zo kan zowel de absolute snelheid alsook de richting van de snelheid, of de afgeleide van de absolute snelheid en/of richting in de geheugenmiddelen worden opgeslagen gedurende een bepaalde tijdsduur, bijvoorbeeld 2 minuten.
20 Hieronder zal de functionaliteit van de waarschuwingsinrichting besproken worden aan de hand van de stroomdiagrammen zoals getoond in Fig. 2, waarin schematisch getoond wordt welke stappen er door de waarschuwingsinrichting in een voertuig 20 worden doorlopen.
Het stroomschema begint bij een beginstap A.
25 In een eerste stap 30 bepaalt de waarschuwingsinrichting of er een melding ontvangen wordt door de ontvanger 21. Als er geen melding ontvangen wordt, dan keert de waarschuwingsinrichting terug naar de beginstap A. Als er wel een melding ontvangen is door de ontvanger 21, bepaalt de waarschuwingsinrichting in een stap 31 het omgevingstype waarin het voertuig 20 zich bevindt aan de hand van het rijgedrag 30 van het voertuig 20 gedurende een bepaalde tijdsduur, bijvoorbeeld de afgelopen 2 minuten.
1028141 9
In het hier gegeven voorbeeld worden er vier omgevingstypes onderscheiden: stad, provinciaal, snelweg en file. De manier waarop het omgevingstype bepaald wordt, zal hieronder nader verklaard worden onder verwijzing naar Fig. 3.
Nadat het omgevingstype is vastgesteld bepaalt de waarschuwingsinrichting in 5 een derde stap 32 de snelheidsverschilvector tussen het eigen voertuig 20 en de snelheid van het hulpvoertuig 10. De snelheid van het hulpvoertuig 10 is door de waarschuwingsinrichting te bepalen aan de hand van het ontvangen signaal. De snelheidsverschilvector heeft een hoek i die de hoek aangeeft die de snelheden van het hulpvoertuig 10 en het voertuig 20.
10 In de getoonde voorbeelduitvoeringsvorm wordt er gerekend met de richtingen van de snelheden. Het zal begrepen worden dat ook het absolute snelheidsverschil een parameter is die kan worden meegenomen in het stroomschema.
In een volgende stap 33a, 33b, 33c, 33d wordt het stroomschema gesplitst in een a, b, c en d-tak, afhankelijk van het eerder in stap 31 bepaalde omgevingstype.
15 Als het omgevingstype stad is, wordt in stap 34a het afstandsverschil tussen het eigen voertuig 20 en het hulpvoertuig 10 bepaald. Dit kan eenvoudig gebeuren aan de hand van de positie-informatie die bekend is uit de positiebepalingsmodule 24 en de positie-informatie die van het hulpvoertuig 10 is ontvangen door de ontvanger 21.
Als de afstand tussen het voertuig 20 en het hulpvoertuig 10 meer is dan 20 bijvoorbeeld 300 meter, dan geeft de waarschuwingsinrichting geen melding aan de bestuurder van het voertuig 20 en keert terug naar de beginstap A. Als de afstand tussen het voertuig 20 en het hulpvoertuig 10 minder is dan 300 meter, zal er een waarschuwingsmelding worden gegeven aan de bestuurder van het voertuig 20. 1 2 3 4 5 6 1028141
Als het omgevingstype geen stad, maar provinciaal is, bepaalt de 2 waarschuwingsinrichting in stap 34b het afstandsverschil tussen het eigen voertuig 20 3 en het hulpvoertuig 10. In dit voorbeeld wordt met provinciaal een omgeving bedoeld 4 die niet in de stad (bebouwde kom) ligt, en ook geen snelweg of file is. Dit kan 5 eenvoudig gebeuren aan de hand van de positie-informatie die bekend is uit de 6 positiebepalingsmodule 24 en de positie-informatie die van het hulpvoertuig 10 is ontvangen door de ontvanger 21.
10
Als de afstand tussen het voertuig 20 en het hulpvoertuig 10 bijvoorbeeld meer is dan 1000 meter, dan geeft de waarschuwingsinrichting geen melding aan de bestuurder van het voertuig 20, en keert terug naar de beginstap A. Als de afstand tussen het voertuig 20 en het hulpvoertuig 10 minder is dan 1000 meter, wordt in een stap 35b 5 bepaald of de snelheidsverschilvector i aan bepaalde voorwaarden voldoet
Als de hoek van de snelheidsverschilvector i tussen de 315 en 45 graden ligt, of tussen de 135 en 225 graden, dan geeft de waarschuwingsinrichting een melding. Dit wordt verduidelijkt in Fig. 2b, waarin de hoeken ten opzichte van het voertuig 20 staan aangegeven. Als i tussen de 315 en 45 graden of tussen de 135 en de 225 graden ligt, 10 betekent dat dus dat het hulpvoertuig 10 redelijk recht van voren of van achteren nadert.
Indien dit het geval is, geeft de waarschuwingsinrichting een melding aan de bestuurder van het voertuig 20. Indien dit niet het geval is, keert de waarschuwingsinrichting terug naar de begin stap A.
15 Dergelijke stappen worden ook doorlopen in het geval het bepaalde omgevingstype snelweg (c-tak) of file (d-tak) is. Het zal duidelijk zijn dat door het bepalen van het omgevingstype waarin het voertuig 20 zich bevindt, de voorwaarden voor het wel of niet geven van een melding aan de bestuurder anders zijn. Hierdoor wordt voorkomen dat de bestuurder van het voertuig 20 lastig gevallen wordt met 20 onnodige waarschuwingssignalen.
In het geval het voertuig 20 zich op een snelweg bevindt, wordt er alleen een melding gegeven als het hulpvoertuig 10 van achteren nadert (hoek tussen de 340 en 20 graden. Een tegemoet komend hulpvoertuig zal namelijk geen gevaar opleveren voor het voertuig 10, omdat snelwegen een tussenberm en/of vangrail hebben tussen de 25 weghelften.
Figuur 3 toont een tabel aan de hand waarvan de waarschuwingsinrichting het omgevingstype kan vast stellen. Het omgevingstype wordt bepaald aan de hand van de rijgegevens van het voertuig 20 op basis van de snelheid gedurende een vooraf bepaald tijdsduur, bijvoorbeeld de afgelopen 2 minuten. Uiteraard kan ook elke andere 30 geschikte tijdsduur gebruikt worden. Dit tijdsduur kan constant zijn, maar kan ook afhankelijk worden gemaakt van bepaalde parameters, zoals snelheid of het eerder bepaalde rij gebied.
1028141 ’ 11
Informatie over de rij gegevens kunnen eenvoudig verkregen worden uit de door de positiebepalingsmodule geregistreerde gegevens.
Aan de hand van de geregistreerde snelheid kunnen drie parameters van de afgelopen 2 minuten bepaald worden: de gemiddelde snelheid vgein, de gemiddelde 5 versnelling agem en informatie over de snelheidsrichting vvect. De geregistreerde snelheid kan in daarvoor geschikte geheugenmiddelen zijn opgeslagen, zoals reeds hierboven is aangegeven. Uiteraard kunnen ook meerdere parameters opgeslagen en bepaald worden.
De gemiddelde snelheid vgem kan eenvoudig bepaald worden door de 10 waarschuwingsinrichting aan de hand van de geregistreerde snelheid van het voertuig 20, zoals begrepen zal worden door de vakman. Uiteraard kan dit op allerlei manieren gebeuren, bijvoorbeeld door het bijhouden van een zogenaamd voortschrijdend gemiddelde (moving average). Verder is het ook mogelijk om bepaalde weegfactoren toe te kennen aan snelheden afhankelijk van de grootte van de snelheid, of hun positie 15 in de tijd. Het is bijvoorbeeld mogelijk om snelheden die verder in het verleden liggen minder zwaar mee te wegen bij het bepalen van het gemiddelde dan meer recente snelheden. De gemiddelde snelheid vgem wordt vervolgens ingedeeld in een van de drie volgende categorieën: langzaam, normaal, snel.
De gemiddelde versnelling agem kan op soortgelijke wijze bepaald worden. Het zal 20 begrepen worden door de vakman dat de versnelling op eenvoudige wijze kan worden afgeleid van de snelheid. De gemiddelde versnelling agem wordt vervolgens ingedeeld in een van de drie volgende categorieën: klein, normaal, groot. Bij het bepalen van agem kan naar de absolute snelheid gekeken worden, maar kunnen ook richtingsveranderingen meegewógen worden.
25 De parameter vvcct kan bepaald worden door de richting van de snelheidsvector in de tijd (in dit geval gedurende de afgelopen 2 minuten) te bekijken. De parameter vvect wordt vervolgens ingedeeld in een van de drie volgende categorieën: klein, normaal, groot, wat een indicatie is of het voertuig 20 veel of weinig richtingsveranderingen ondergaan heeft.
30 Aan de hand van de indeling van deze drie parameters wordt met behulp van de in Fig. 3 gegeven tabel het omgevingstype bepaald. Het zal begrepen worden dat de exacte indeling van de in Fig. 3 gegeven tabel, alsmede de aan de indeling in de 1028141 " 12 verschillende categorieën van de parameters ten grondslag liggende criteria, op allerlei manieren gekozen kunnen worden. Verder is het ook mogelijk om meerdere omgevingstypes te definiëren (zoals bijvoorbeeld: woonerf, 30km-zone etc.).
De bepaling van het omgevingstype kan ook worden aangevuld of worden 5 vervangen door een koppeling te maken met een navigatiesysteem, waarin kaartinformatie is opgeslagen over verschillende omgevingstypes. Op basis van de door de positiebepalingsmodule geregistreerde positie te gebruiken in combinatie met deze kaartinformatie, kan worden bepaald in wat voor omgevingstype het eigen voertuig 20 zich bevindt.
10
Als de ontvanger 21 een signaal ontvangt en deze doorgeeft aan de verwerkingseenheid 22, kan de verwerkingseenheid 22 dit signaal analyseren. Aan dè hand van de ontvangen identificatiecode kan de verwerkingseenheid 22 nagaan of het ontvangen signaal daadwerkelijk een signaal is dat bedoeld is voor het systeem. Verder 15 kan de verwerkingseenheid 22 positie-informatie uit het ontvangen waarschuwingssignaal halen, waaronder de snelheid en rijrichting van het hulpvoertuig 10. Verder kan de verwerkingseenheid 22 een audiobericht uit het ontvangen waarschuwingssignaal halen en deze, indien nodig, decomprimeren. Dit kan gebeuren als onderdeel van stap 30.
20 Uit bovenstaande blijkt dat bij het bepalen of de waarschuwingsinrichting wel of niet een melding moet geven, de informatie over het rijgedrag van het eigen voertuig van de afgelopen periode gebruikt wordt.
Het zal begrepen worden dat het hierboven beschreven hulpvoertuig 10 slechts een voorbeeld is. Het hulpvoertuig kan bijvoorbeeld ook een reparatievoertuig zijn dat 25 werkzaamheden uitvoert aan of langs de weg 1.
Het hier beschreven systeem kan ook gebruikt worden om voertuigen 20 te waarschuwen voor potentieel gevaarlijke situaties. In dat geval is de zender 12 niet op een hulpvoertuig 10 geplaatst, maar staat bijvoorbeeld er een baken 40 langs de weg 1 opgesteld in de buurt van wegwerkzaamheden, afgesloten baanvakken, ongevallen en 30 dergelijke.
1028141 13
Het baken 40 kan daarvoor voorzien van positiebepalingsmiddelen, geheugenmiddelen, zendmiddelen en een verwerkingseenheid voor het uitvoeren van de hier beschreven functionaliteit.
Bakens 40 kunnen langs de kant van de weg zijn opgesteld om te waarschuwen 5 voor files, ijzel, mist of andere potentieel gevaarlijke situaties. Fig. 4 toont een dergelijke uitvoeringsvorm. De figuur toont een voertuig 20 die in de richting van een mistbank M rijdt. Langs de weg 1 staat een baken 40 die apparatuur omvat om een waarschuwingssignaal te versturen, die de volgende informatiecomponenten kan bevatten: 10 -identificatiecode, - positie-informatie, - audioberichten.
De identificatiecode is een code die aan een ontvanger van het waarschuwingssignaal duidelijk maakt dat het hier een alarmeringsbericht betreft. Dit 15 verkleint de kans op foutieve meldingen door omgevingsruis of door signalen die verzonden worden door misbruikers van deze technologie.
De positie-informatie bevat informatie over de locatie van het potentiële gevaar, in dit geval de mistbank M. Het waarschuwingssignaal kan verder een audiobericht omvatten, dat de bestuurder van het voertuig 20 waarschuwt voor het komende gevaar.
20 Een dergelijk baken 40 kan ook toegepast worden voor andere doeleinden, bijvoorbeeld om te waarschuwen voor wegwerkers etc..
De verwerkingseenheid 22 zal nu op een soortgelijke wijze zoals reeds hierboven beschreven is aan de hand van het in Fig. 2 getoonde stroomschema bepalen of de meldingsinrichting 23 wel of niet geactiveerd moet worden. Het zal duidelijk zijn dat in 25 bepaalde gevallen, zoals in het geval van een mistbank M, er geen snelheid ontvangen wordt door de waarschuwingsinrichting van het voertuig 20. Het snelheidsverschil i zoals dat in stap 32 bepaald wordt, zal zodoende gelijk zijn aan de snelheid van het voertuig 20. 1 1028141 '
Tweede uitvoeringsvorm
Een belangrijke oorzaak van ongelukken in het verkeer is dat een voertuig 20 plotseling een noodstop moet maken, bijvoorbeeld om een botsing met een stilstaand 14 ander voertuig te voorkomen en dit door achterop komend verkeer te laat wordt opgemerkt. Dan bestaat het gevaar dat achterop komend verkeer niet of te laat begint te remmen en zodoende achterop het eerste remmende voertuig 20 botst.
Een doel van de onderhavige uitvinding is om een systeem en werkwijze te 5 verschaffen waarmee achterop komend verkeer gewaarschuwd wordt. Een verder doel van de onderhavige uitvinding is om het aantal onnodige waarschuwingen te minimaliseren.
Volgens deze uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt de functionaliteit van de waarschuwingsinrichting van de voertuigen 20 uitgebreid, zodat voertuigen 20 ook 10 kunnen zenden. Het voertuig 20 kan dan voorzien worden van een zender 25, zoals getoond is in Fig. 5. De zender 25 en de ontvanger 21 kunnen ook verenigd zijn in een enkele zend-ontvangeenheid. Het voertuig 20 is verder voorzien van een vertragingssensor 26. Deze vertragingssensor 26 kan bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan het rempedaal van het voertuig 20, maar is bij voorkeur uitgevoerd als een G-module 15 26, die is ingericht om traagheidskrachten te meten die optreden als de snelheid van het voertuig 20 snel verandert, bijvoorbeeld in het geval van een ongeluk of een noodstop. Als de G-module 26 traagheidskrachten detecteert die boven een bepaalde drempelwaarde liggen, dan geeft deze dit door aan de verwerkingseenheid 22. Deze kan dan een stopmelding versturen via de zender 25, waarbij de stopmelding de 20 volgende informatiecomponenten kan bevatten: - identificatiecode, - positie-informatie, - snelheid en richting, - audioberichten.
25 De stopmelding kan dan door omringende voertuigen 20 opgevangen en geanalyseerd worden op een soortgelijke wijze als reeds hierboven beschreven is aan de hand van Fig. 2 en 3.
Fig. 6 toont een stroomschema van deze uitvoeringsvorm. Fig. 6 komt grotendeels overeen met het in Fig. 2 getoonde stroomschema, waarbij ertussen de 30 beginstap A en stap 30 extra functionaliteit getoond wordt.
Het stroomschema begint bij een beginstap A. In stap 37 bepaalt de waarschuwingsinrichting of er wel of geen traagheidskrachten gedetecteerd worden 1028141 15 door de G-module 26 die boven een bepaalde drempelwaarde liggen. Als dit niet het geval is, gaat de waarschuwingsmelding verder met stap 30, zoals reeds hierboven besproken.
Als er wel traagheidskrachten gedetecteerd worden door de G-module, zal de 5 waarschuwingsinrichting in stap 38 een stopmelding verzenden aan andere voertuigen.
Het zal duidelijk zijn dat deze uitvoeringsvorm ook los kan worden toegepast van de andere besproken uitvoeringsvormen.
Met een dergelijk systeem en werkwijze is het mogelijk om achterop komend verkeer te waarschuwen voor voertuigen die plotseling remmen. Het aantal onnodige 10 waarschuwingen kan laag gehouden worden door in de waarschuwingsinrichting van achterop komend verkeer een analyse te maken van het rijgedrag van die voertuigen, op een soortgelijke wijze als hierboven besproken aan de hand van Fig. 2 en 3.
Derde uitvoeringsvorm 15 In het geval een zender wil gaan zenden, kan het voorkomen dat er reeds een andere zender aan het zenden is. In de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, kunnen zowel hulpvoertuigen 10, bakens 40 en/of het voertuigen 20 (met G-module 26) voorzien zijn van zenders. In het geval er bijvoorbeeld meerdere hulpvoertuigen in een bepaald gebied rijden, of een hulpvoertuig langs een baken 40 rijdt, of er bijvoorbeeld 20 sprake is van een ongeluk op de snelweg, zodat veel voertuigen 20 ongeveer tegelijkertijd een noodstop moeten maken, zullen meerdere zenders tegelijkertijd proberen te gaan zenden. Dit brengt het probleem met zich mee dat tegelijkertijd, of in de tijd overlappend, verzonden berichten, elkaar storen.
Een doel van de onderhavige uitvinding is zodoende om een systeem en 25 werkwijze te verschaffen, waarmee voorkomen wordt dat er meerdere zenders tegelijkertijd zenden.
Op dit probleem op te lossen worden kunnen de waarschuwingsinrichtingen van de zenders voorzien zijn van de functionaliteit die hieronder aan de hand van een stroomschema getoond in Fig. 7 nader zal worden verklaard.
30 Als er bijvoorbeeld een stopsignaal verzonden moet worden, door bijvoorbeeld een waarschuwingsinrichting van een voertuig 20, zal deze in stap 38 uit Fig. 6 de stappen uitvoeren zoals getoond in Fig. 7. In stap 51 controleert de 1028141 16 waarschuwingsinrichting of er reeds een zender aan het zenden is. Hiervoor zijn de waarschuwingsinrichtingen tevens voorzien van een ontvanger, bijvoorbeeld in de vorm van een geïntegreerde zend-ontvang-inrichting.
Als er geen andere zender actief is, en de band waarop gezonden gaat worden, 5 dus vrij is, zal de waarschuwingsinrichting doorgaan naar stap 55, waarin het zenden wordt uitgevoerd.
Als er wel een andere zender actief is, wacht de waarschuwingsinrichting een “random”tijd (willekeurige tijd) plus een vaste vertragingstijd tdei en controleert vervolgens na deze tijd of er een andere zender actief is in stap 53. Als dat niet het 10 geval is en de band dus vrij is, gaat de waarschuwingsinrichting over naar stap 55.
Als in stap 53 de band nog steeds niet vrij is, wordt in stap 54 de vertragingstijd tdei verkleind, bijvoorbeeld door deze door twee te delen, en gaat de waarschuwingsinrichting terug naar stap 53.
Zodra de band vrij, kan de waarschuwingsinrichting over gaan tot zenden in stap 15 55.
In het geval twee zenders die beide tegelijkertijd willen zenden te ver van elkaar af zijn om elkaar te kunnen waarnemen (stap 51) zullen deze twee zenders door elkaar heen gaan uitzenden. Een ontvanger, die zich tussen de twee zenders in bevindt, zodanig dat deze zich binnen het bereik van beide zenders bevindt, zal beide berichten 20 door elkaar ontvangen.
Dit probleem wordt opgelost door het feit dat in stap 52 de zender een “random” tijd wacht (+ een tdei) alvorens over te gaan tot zenden. Doordat beide zenders een herhaaldelijk zullen uitzenden, en daarbij elke keer een “random” tijd wachten, zullen beide zenders niet constant tegelijkertijd zenden en is de ontvanger zodoende in staat 25 beide berichten ongestoord te kunnen ontvangen.
Voor hierboven beschreven zenders geldt dat deze alvorens tot zenden over te gaan ook kunnen controleren of de positiebepalingsmodule 14,24 een positie heeft kunnen bepalen. In geval er geen duidelijk GPS-signaal aanwezig is, kan de waarschuwingsinrichting een bericht verzenden zonder positie-informatie. Indien er 30 wel een duidelijk GPS-signaal aanwezig is, kan de waarschuwingsinrichting een bericht verzenden met positie-informatie.
1028141 17
Bovenstaande geldt zowel voor waarschuwingsinrichtingen op voertuigen 20, als voor waarschuwingsinrichtingen op een hulpvoertuig, als voor bakens 40.
Vierde uitvoeringsvorm 5 In de hierboven beschreven uitvoeringsvormen is er steeds vanuit gegaan dat de zender, bijvoorbeeld een hulpvoertuig 20 of een baken 40, een audiobericht verzendt. Dit audiobericht wordt door een waarschuwingsinrichting ontvangen en indien nodig afgespeeld.
Uit de stand van de techniek is bekend dat dergelijke audioberichten niet door de 10 zender werden uitgezonden, maar al in daarvoor geschikte geheugen middelen in de ontvanger waren opgeslagen. Dit bracht het probleem met zich mee dat het slechts mogelijk is om waarschuwingsberichten af te spelen die al bij voorbaat bij de ontvanger bekend waren. Als gevolg hiervan is het systeem niet flexibel en kan bijvoorbeeld niet op eenvoudige wijze voor nieuwe doeleinden ingezet worden. Bijvoorbeeld, als de 15 ontvanger geen audioberichten opgeslagen heeft die de bestuurder waarschuwen voor een mistbank, kan de waarschuwingsinrichting niet gebruikt worden om de bestuurder van een voertuig daarvoor te waarschuwen.
Door de audioberichten mee te sturen met het waarschuwingssignaal kan dit probleem worden opgelost. De waarschuwingsinrichting kan nu voor allerlei 20 doeleinden flexibel worden ingezet. De bestuurder van een voertuig 20 kan nu voor allerlei soorten gevaar gewaarschuwd worden, zonder dat de waarschuwingsinrichting daar van te voren voor moet zijn aangepast.
Volgens een alternatief kan een deel van het audiobericht door de zender worden verzonden met het waarschuwingssignaal, en kan een ander deel van het audiobericht al 25 in de waarschuwingsinrichting zijn opgeslagen.
Zo kunnen bijvoorbeeld de volgende audioberichten in de waarschuwingsinrichting zijn opgeslagen: - 100 meter, 200 meter, 300 meter, 500 meter (afstandsaanduiding) - links, rechts, van achteren, van voren (richtingsaandüiding).
30 Als nu een waarschuwingssignaal van een bijvoorbeeld een brandweerauto wordt ontvangen, die het audiobericht: brandweer omvat, kan de waarschuwingsinrichting een 102 814f ' 18 audiobericht afspelen dat is samengesteld uit het ontvangen audiobericht en uit de in het waarschuwingssignaal opgeslagen audioberichten.
Op basis van de ontvangen GPS-gegevens van de brandweerauto en de GPS-gegevens van hét eigen voertuig 20 kan een geschikt audiobericht worden afgespeeld, 5 bijvoorbeeld:
Brandweerauto, 200 meter, links.
Het audiobericht dat wordt afgespeeld kan worden opgebouwd uit een: typeaanduiding (bijv. brandweerauto, ambulance, mistbank etc.), afstandsaanduiding en een richtingsaanduiding.
10 De type-aanduiding kan dan worden ontvangen door de waarschuwingsinrichting, terwijl de afstandsaanduiding en de richtingsaanduiding reeds zijn opgeslagen in daarvoor geschikte geheugenmiddelen in de waarschuwingsinrichting.
De bovengenoemde uitvoeringsvormen kunnen onderdeel zijn van of ingericht 15 zijn om samen te werken met navigatiesystemen, zoals deze bijvoorbeeld worden toegepast in voertuigen. Dit kunnen vaste (inbouw-)systemen zijn, maar kunnen ook navigatiesystemen zijn in autoradio’s. De uitvoeringsvormen kunnen ook onderdeel zijn van of ingericht zijn om samen te werken met PDA-navigatie systemen (personal digital assistant). De bovengenoemde uitvoeringsvormen kunnen ook worden 20 opgenomen in andere computersystemen die in een voertuig aanwezig zijn, zoals een board-computer.
In deze gevallen kan het beeldscherm van het navigatiesysteem of PDA worden gebruikt om het naderende hulpvoertuig, of de gevaarlijke situatie weer te geven. Dit kan gebeuren in de vorm van een (bewegende) aanduiding op de door het 25 navigatiesysteem weer gegeven kaart, of door middel van een geschreven mededeling op de kaart van het navigatiesysteem of PDA.
De waarschuwingsinrichting kan in de auto geïntegreerd zijn, maar kan ook een losse eenheid zijn, die eenvoudig in een voertuig kan worden geplaatst.
Het zal duidelijk zijn dat de hierboven beschreven uitvoeringsvormen slechts 30 beschreven zijn bij wijze van voorbeeld en niet in enige begrenzende betekenis, en dat verschillende wijzigingen en aanpassingen mogelijk zijn zonder buiten de omvang van 1028141 19 de uitvinding te komen en dat de reikwijdte slechts bepaald wordt door de bijgevoegde conclusies.
Zoals is het bijvoorbeeld mogelijk om het stroomschema zoals getoond in Fig. 2, en de daarin getoonde snelheden en afstanden aan te passen in afhankelijkheid van de 5 ontvangen boodschap. Zo kunnen de parameters voor het beslissen of er wel of geen melding gemaakt moet worden in geval van een hulpvoertuig anders gekozen worden dan voor het beslissen of er wel of geen melding gemaakt moet worden voor een mistbank of een noodstop van een ander voertuig.
10 10281 41 'i
Claims (17)
1. Waarschuwingsinrichting, voor het waarschuwen van een bestuurder van een 5 voertuig (20) voor een verkeerssituatie, waarin de waarschuwingsinrichting ten minste omvat: - een ontvanger (21), ingericht voor het ontvangen van een door een zender verzonden waarschuwingssignaal, - een meldingsinrichting (23), ingericht voor het geven van een melding om de 10 bestuurder van het voertuig (20) te waarschuwen, - een positiebepalingsmodule (24) voor het registreren van de positie van het voertuig (20), - een verwerkingseenheid (22), ingericht om te communiceren met de ontvanger (21), de meldingsinrichting (23) en de positiebepalingsmodule (24), 15 waarbij de verwerkingseenheid (22) is ingericht om op basis van een door de ontvanger (21) ontvangen waarschuwingssignaal en een door de positiebepalingsmodule (24) bepaalde positie van het voertuig (20) de meldingsinrichting (23) te kunnen aansturen voor het wel of niet geven van een melding, 20 met het kenmerk, dat de verwerkingsinrichting (22) verder is ingericht om een omgevingstype vast te stellen waarin het voertuig (20) zich bevindt, en om de meldingsinrichting (23) aan te sturen om wel of niet de melding te genereren voor de bestuurder in afhankelijkheid van het bepaalde omgevingstype. 25
2. Waarschuwingsinrichting volgens conclusie 1, waarin het omgevingstype wordt bepaald op basis van met behulp van de positiebepalingsmodule (24), gedurende een vooraf bepaalde, aan het ontvangen van het waarschuwingssignaal vooraf gaande, tijdsduur geregistreerde rijgegevens van het voertuig (20). 30 1028141
3. Waarschuwingsinrichting volgens conclusie 2, waarin de rijgegevens een of meer van de volgende parameters kunnen omvatten: de gemiddelde snelheid (vgem), de gemiddelde versnelling (agem) en de snelheidsrichting (vvect)·
4. Waarschuwingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarin het omgevingstype een of meerdere van de volgende omgevingsypes kan omvatten: stad, provinciale weg, snelweg, file, woonerf.
5. Waarschuwingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de 10 verwerkingseenheid een of meerdere van de volgende componenten uit het waarschuwingssignaal kan vaststellen: - identificatiecode, - voertuig type, - positie-informatie, 15. snelheid en richting, - audioberichten.
6. Waarschuwingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de verwerkingsinrichting (22) is ingericht om uit het door de ontvanger (21) ontvangen 20 waarschuwingssignaal de positie van de zender vast te stellen en op basis van de door de positiebepalingsmodule (24) geregistreerde positie van het voertuig (20) en de vast gestelde positie van de zender een afstand tussen de zender en het voertuig (20) vast te stellen, en de verwerkingseenheid (22) verder is ingericht om de meldingsinrichting (23) aan te sturen om een melding te doen als de afstand kleiner is dan een vooraf 25 bepaalde afstand.
7. Waarschuwingseenheid volgens conclusie 6, waarbij de vooraf bepaalde afstand afhankelijk is van het bepaalde omgevingstype.
8. Waarschuwingseenheid volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de verwerkingsinrichting (22) is ingericht om uit het door de ontvanger (21) ontvangen waarschuwingssignaal de snelheidsvector van de zender vast te stellen en op basis van 10281 4.1 < de geregistreerde snelheidsvector van het voertuig (20) en de vast gestelde snelheidsvector van de zender een snelheidsverschilvector tussen de zender en het voertuig (20) vast te stellen, en de verwerkingseenheid (22) verder is ingericht om de meldingsinrichting (23) aan te sturen om een melding te doen als de 5 snelheidsverschilvector aan vooraf bepaalde criteria voldoet.
9. Waarschuwingsinrichting volgens conclusie 8, waarin de snelheidsverschilvector het absolute snelheidsverschil tussen de absolute snelheidsvector van de zender en de absolute snelheidsvector van het voertuig (20) omvat. 10
10. Waarschuwingsinrichting volgens conclusie 8 -9, waarin de snelheidsverschilvector de hoek (i) tussen de richting van de snelheidsvector van de -zender en de richting van de snelheidsvector van het voertuig (20) omvat.
11. Waarschuwingsinrichting volgens een van de conclusies 8-10, waarin de vooraf bepaalde criteria van de verschilsnelheidsvector afhankelijk zijn van het bepaalde omgevingstype.
12. Waarschuwingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de 20 meldingsinrichting (23) is ingericht om een of meerdere van de volgende meldingen te geven: visuele melding, akoestische melding, tactiele melding,
13. Waarschuwingsinrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarin de waarschuwingsinrichting een zender (25) en een vertragingssensor (26) omvat, waarbij 25 de verwerkingseenheid (22) is ingericht om met de zender (25) en de vertragingssensor (26) te communiceren, waarbij de verwerkingseenheid (22) is ingericht om een stopmelding te verzeilden via de zender (25), als de vertragingssensor (26) een vertraging registreert die boven een bepaalde drempelwaarde ligt.
14. Waarschuwingsinrichting volgens een van voorgaande conclusies, waarin de verwerkingseenheid (22) een akoestische melding kan geven via de meldingsinrichting ? 02 81 41 (23), waarbij de melding een gesproken boodschap is die audioberichten omvat die door de ontvanger (21) zijn ontvangen.
15. Zender, ingericht om een waarschuwingssignaal te verzenden, geschikt voor een 5 waarschuwingsinrichting volgens conclusie 1, waarbij het waarschuwingssignaal een of meer van de volgende componenten kan omvatten: - identificatiecode, - voertuig type, - positie-informatie, 10. snelheid en richting, - audioberichten.
16. Zender, ingericht om verkeersomstandigheden te meten, zoals gladheid, mist, regen, file, wegwerkzaamheden, pech, ongevallen etc.. 15
17. Werkwijze, voor het waarschuwen van een bestuurder van een voertuig (20) voor een verkeerssituatie, waarbij de werkwijze de volgende stappen omvat: - ontvangen van een door een zender verzonden waarschuwingssignaal, - bepalen van een positie van het voertuig (20), 20. wel of niet genereren van een melding om de bestuurder van het voertuig (20) te waarschuwen, op basis van het ontvangen waarschuwingssignaal en de bepaalde positie van het voertuig (20), met het kenmerk dat de werkwijze verder omvat: - het bepalen van een omgevingstype waarin het voertuig (20) zich bevindt, en 25. het wel of niet genereren van een melding voor de bestuurder verder in afhankelijkheid van het bepaalde omgevingstype gedaan wordt. 1 2 1028141 Computerinrichting ingericht voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 17. 30 2 Computerprogramma welke, na te zijn geladen op een daarvoor geschikte computerinrichting, de computerinrichting geschikt maakt voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 17. 102 81 41 'i
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1028141A NL1028141C2 (nl) | 2005-01-28 | 2005-01-28 | Waarschuwingsinrichting. |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1028141 | 2005-01-28 | ||
NL1028141A NL1028141C2 (nl) | 2005-01-28 | 2005-01-28 | Waarschuwingsinrichting. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL1028141C2 true NL1028141C2 (nl) | 2006-07-31 |
Family
ID=34974961
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL1028141A NL1028141C2 (nl) | 2005-01-28 | 2005-01-28 | Waarschuwingsinrichting. |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
NL (1) | NL1028141C2 (nl) |
Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US6326903B1 (en) * | 2000-01-26 | 2001-12-04 | Dave Gross | Emergency vehicle traffic signal pre-emption and collision avoidance system |
US6363325B1 (en) * | 2000-01-31 | 2002-03-26 | International Business Machines Corporation | Automotive emergency awareness system |
US20030090392A1 (en) * | 2000-02-18 | 2003-05-15 | Robert Schuessler | Device for warning the driver of a motor vehicle of dangers by radio |
-
2005
- 2005-01-28 NL NL1028141A patent/NL1028141C2/nl not_active IP Right Cessation
Patent Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US6326903B1 (en) * | 2000-01-26 | 2001-12-04 | Dave Gross | Emergency vehicle traffic signal pre-emption and collision avoidance system |
US6363325B1 (en) * | 2000-01-31 | 2002-03-26 | International Business Machines Corporation | Automotive emergency awareness system |
US20030090392A1 (en) * | 2000-02-18 | 2003-05-15 | Robert Schuessler | Device for warning the driver of a motor vehicle of dangers by radio |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US11205340B2 (en) | Networked vehicle control systems to facilitate situational awareness of vehicles | |
US9053637B2 (en) | Emergency vehicle alert system and method | |
US8773281B2 (en) | Intersection vehicle collision avoidance system | |
CN101734216B (zh) | 用于确定车辆的侧撞碰撞状态的系统和方法 | |
JP4939564B2 (ja) | 車両用情報提供装置 | |
US8068036B2 (en) | Intersection vehicle collision avoidance system | |
KR101820658B1 (ko) | C2x 통신용 디바이스 및 방법 | |
US6791471B2 (en) | Communicating position information between vehicles | |
US6519512B1 (en) | Method and apparatus for providing enhanced vehicle detection | |
US20090189754A1 (en) | Vehicle impact warning device | |
US20150254978A1 (en) | Emergency vehicle alert system and method | |
KR20150061752A (ko) | 차량 운행 보조 장치 및 그 장치에 의한 차량 운행 보조 기능의 자동 활성화 방법 | |
US20020102961A1 (en) | Emergency vehicle warning system | |
CN101734215A (zh) | 用于确定车辆碰撞状态的系统和方法 | |
US20170301238A1 (en) | Vehicle Collision Avoidance System and Method | |
CN104637344A (zh) | 车辆预警系统及车辆预警方法 | |
JP2010067234A (ja) | 運転支援装置および運転支援プログラム | |
CN110276948B (zh) | 一种高速公路安全行车警示方法及系统 | |
US20040155795A1 (en) | Systems and methods for motor vehicle-based emergency/hazard detection | |
KR101929555B1 (ko) | 급제동 경고 방법 및 장치 | |
WO2019032621A1 (en) | SYSTEM FOR DETECTING THE PROXIMITY OF EMERGENCY VEHICLES, TRAINS AND FIXED EMERGENCY SERVICES | |
US7388477B1 (en) | Chain collision prevention | |
CN115871758A (zh) | 用于确定列车在铁路交叉口处的通行状态的系统和方法 | |
US10569707B1 (en) | Emergency warning system for warning vehicles and electronic devices | |
JP2006259861A (ja) | ハザードウォーニングシステム |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
PD2B | A search report has been drawn up | ||
V1 | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20120801 |