Vraaggestuurd ventilatiesysteem met centrale luchtkwaliteitsmeting en werkwijze hiervoor.
i- · ; ' I' 1 ' ; De uitvinding heeft betrekking op een afvoersysteem voor het afvoeren van ten i ' ' .
5 minste één van gas en vloeistof omvattende: i - een centraal afvoerkanaal en een aantal lokale afvoerkanalen die in stromingsverbinding staan met het centrale afvoerkanaal; - een meetimichting voor het meten van een eigenschap van de tenminste ene van gas en vloeistof; 10 - een aantal debietregelaars, ieder ingericht voor het bepalen van een debiet in een lokaal afvoerkanaal; - een besturingssysteem ingericht voor het besturen van de meetinrichting en de debietregelaars.
Een dergelijk afvoersysteem wordt beschreven in de octrooipublicatie WO 15 02/41095. In WO 02/41095 wordt een ventilatiesysteem beschreven waarin de luchtkwaliteit in verschillende ruimtes van eén gebouw met behulp van één centraal meetsysteem wordt gemeten. Het meetsysteem is aangesloten op een apart kanalensysteem waarbij ieder kanaal uitmondt in een bepaalde ruimte waarvan de luchtkwaliteit moet worden gemeten. Het meetsysteem neemt monsters van de lucht 20 van iedere ruimte en analyseert de monsters. Indien de luchtkwaliteit niet goed is, wordt door een conditioneringsysteem maatregelen genomen. Omdat bij een dergelijk ventilatiesysteem de hoeveelheid lucht wordt bepaald aan de hand van de vraag naar verse lucht, wordt zo’n ventilatiesysteem ook wel een vraaggestuurd ventilatiesysteem genoemd. Het kanalensysteem voor het meetsysteem is gescheiden van het eigenlijke 25 ventilatiesysteem. Voor dit meetsysteem moet dus een apart leidingstelsel worden aangelegd. Deze technologie is dus niet erg geschikt voor bestaande gebouwen en bovendien kostbaar zodat het uitsluitend geschikt/rendabel is voor grote gebouwen.
In andere bekende vraaggestuurde ventilatiesystemen wordt gebruik gemaakt van meerdere meetsystemen die lokaal in de afzonderlijke verblijfsruimtes zijn 30 aangebracht. Ieder meetsysteem geeft informatie door aan een centraal besturingssysteem dat aan de hand van de gemeten luchtkwaliteit het debiet van toe te voeren luchtvoor de verschillende ruimtes instelt. Het lokaal aanbrengen van meetsystemen is kostbaar wat installatie en onderhoudskosten betreft.
1026242" 2
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om een afvoersysteem te verschaffen, waarbij voor het meten van de kwaliteit van ten minste één van gas en vloeistof, slechts één centrale meetinrichting en geen extra leidingstelsel noodzakelijk is.
5 Dit doel wordt bereikt met een afvoersysteem zoals beschreven in de aanhef, met het kenmerk dat de meetinrichting in het centrale afvoerkanaal is geplaatst en dat het besturingssysteem is ingericht voor het uitvoeren van de volgende stappen: (a) het geschikt instellen van de stand van één of meerdere débietregelaars op een eerste instelmoment; 10 (b) het bepalen van een eerste meetwaarde gemeten op een eerste meetmoment dat na het eerste instelmoment komt; (c) het berekenen van de waarde van de eigenschap van de ten minste ene van gas en vloeistof in ten minste één van de lokale afvoerkanalen met behulp van de eerste meetwaarde.
15 Door het geschikt instellen van de stand van één of meerdere debietregelaars en het vervolgens meten van de eigenschap van het gas en/of de vloeistof in het centrale afvoerkanaal, kan de eigenschap van het gas en/of de vloeistof in de lokale afvoerkanalen worden afgeleid uit de meetwaarde en de standen van de verschillende debietregelaars in de lokale afvoerkanalen.
20 Onder de term ‘eigenschap’ worden hier fysische, biologische en chemische eigenschappen of toestanden verstaan, zoals bijvoorbeeld de temperatuur van het gas en/of vloeistof, of de samenstelling ervan. Wanneer in het navolgende de term ‘eigenschap’ wordt gebruikt, dan wordt gedoeld op alle mogelijke chemische, fysische en biologische eigenschappen en/of toestanden van het gas en/of vloeistof, of een 25 combinatie daarvan, die door meetinstrumentarium gemeten kan worden. Verder wordt opgemerkt dat in plaats van een gas of een vloeistof ook een damp of een bepaald gasmengsel door de kanalen zou kunnen stromen, waarvan een eigenschap gemeten kan worden.
Een voorbeeld van een afvoersysteem volgens de uitvinding is een 30 luchtventilatiesysteem in een gebouw waarin bijvoorbeeld het CCVpercentage van de lucht in bepaalde ruimtes wordt bepaald. In dat geval wordt aangenomen dat het percentage CO2 in een afvoerschacht verbonden met een te ventileren ruimte nagenoeg overeenkomt met het percentage CO2 in die ruimte. Door het centraal meten van het 1026242- 3 CCVpercentage en het geschikt instellen van de debietregelaars, kan het CO2-percentage in de lokale kanalen (lees afvoerschachten) worden bepaald en dus ook de CXVpercentages in de bijbehorende ruimtes zonder dat in de verschillende ruimtes een sensor aanwezig moet zijn.
5 hi een andere uitvoeringsvorm is het besturingssysteem ingericht voor het uitvoeren van de volgende stappen: (d) het bepalen van een tweede meetwaarde gemeten op een tweede meetmoment dat voor het eerste instelmoment komt; (e) het berekenen van de waarde van de eigenschap van de tenminste ene van gas en 10 vloeistof in ten minste één van de lokale afvoerkanalen met behulp van de eerste meetwaarde en de tweede meetwaarde, waarbij op het eerste instelmoment de stand van slechts één debietregelaar wordt ingesteld, en waarbij de waarde van de eigenschap van de tenminste ene van gas en vloeistof in een van de lokale afvoerkanalen wordt berekend met behulp van de eerste 15 en de tweede meetwaarde.
In deze uitvoeringsvorm behoeft slechts een debietregelaar te worden veranderd. De ventilatie in de andere lokale afvoerkanalen, lees ruimtes, wordt niet beïnvloed door de meting.
De uitvinding heeft ook betrekking op een werkwijze zoals beschreven in 20 conclusie 15.
Verdere voordelen en kenmerken van de onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden aan de hand van een beschrijving van enkele uitvoeringsvormen, waarbij gerefereerd wordt aan de bijgevoegde tekeningen, waarbij: 25
Fig. 1 een schematische weergave is van een ventilatiesysteem volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding;
Fig. 2 een schematische weergave is van een ventilatiesysteem volgens een andere uitvoeringsvorm; 30 Fig. 3 een stroomdiagram is van een uitvoeringsvorm van een meet- en regelprocedure volgens de uitvinding;
Fig. 4 een stroomdiagram is van uitvoeringsvormen van een meetprocedure voor lokale waardes; 1026242- 4
Fig. 5 een voorbeeld toont van meetwaardes in de tijd.
Figuur 1 toont een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding. In deze i i , uitvoeringsvorm omvat een ventilatiesysteem 1 van een gebouw een centraal ; ' 5 afvoerkanaal 2 en drie lokale afvoerkanalen 5,6 en 7. In figuur 1 zijn ook de te ventileren ruimtes 8,9,10,11,12 weergegeven. Lokaal afvoerkanaal 5 voert lucht af uit ruimte 8 en lokaal afvoerkanaal 6 voert lucht af uit ruimte 9. Verder voert lokaal afvoerkanaal 7 lucht af uit zowel ruimtes 10,11 als 12. Met pijlen 13,14,15 en 16 wordt aangegeven waar in de ruimtes 8,9,15,16 lucht wordt aangevoerd. Dit kan in de 10 praktijk bijvoorbeeld een ventilatierooster of een raam zijn. Het ventilatiesysteem 1 omvat verder een drietal debietregelaars 25,26 en 27, bijvoorbeeld ventilatiekleppen, die respectievelijk geplaatst zijn in de lokale afvoerkanalen 5,6,7. Lokale afvoerkanalen 5 en 6 komen samen in een overgangskanaal 20. Overgangskanaal 20 komt samen met het lokale afvoerkanaal 7. De uitvoeringsvorm van figuur 1 omvat 15 verder een afvoerventilator 24 die is ingericht voor de mechanische afvoer van de lucht uit het gebouw.
Het debiet in de lokale afvoerkanalen 5,6,7 wordt bepaald door de stand van de debietregelaars 25,26,27 en door de eventueel aanwezige ventilator 24. De aanwezigheid van een kanaal zoals het overgangskanaal 20, heeft geen invloed op de 20 werking van de uitvinding. Een kanaal wordt een “lokaal afvoerkanaal” genoemd indien deze in stromingsverbinding met het centrale afvoerkanaal 2 staat en het debiet in het kanaal bepaald wordt door een lokale debietregelaar. Deze lokale debietregelaar hoeft niet in het kanaal te zitten. Het is denkbaar dat de debietregelaar is geplaatst in de ruimte die in stromingsverbinding staat met het lokale afvoerkanaal.
25 Het ventilatiesysteem 1 omvat verder een besturingssysteem 22 en een meetinrichting 23, die volgens de uitvinding in het centrale afvoerkanaal is geplaatst. De meetinrichting 23 bevat bijvoorbeeld een CC^-sensor of een aantal verschillende sensoren voor het meten van meerdere eigenschappen van lucht zoals temperatuur of luchtvochtigheid. In dezelfde meetinrichting 23 kan ook een sensor aanwezig zijn voor 30 het meten van de hoeveelheid lucht of van de stromingssnelheid. Het besturingssysteem 22 is ingericht voor het besturen van de meetinrichting 23 en de debietregelaars 25,26, 27. Het besturingssysteem 22 is volgens de uitvinding ingericht om op bepaalde tijdstippen door de meetinrichting 23 gemeten waardes te registreren. Het 1026242- 5 besturingssysteem 22 is ingericht om de standen van de debietregelaars 25,26,27 instellen en de eventueel aanwezige ventilator 24 aan te sturen. f Het besturingssysteem kan een computer zijn, maar ook bestaan uit diverse ' · i samenwerkende computers. Ook kan het besturingssysteem geheel of gedeeltelijk zijn | , i ' ; 5 gebaseerd op analoge en/of digitale technieken. Communicatie van signalen kan via leidingen gaan of draadloos geschieden.
Het ventilatiesysteem 1 omvat verder een database 21 waarin kennis en ervaring over het ventilatiesysteem is opgeslagen. Algoritmen die gebruik maken van dergelijke kennis en ervaring worden ook wel ventilatieprotocollen genoemd. Met behulp van 10 verschillende ventilatieprotocollen kan het besturingssysteem 22 optimaal het ventilatiesysteem bemeten en regelen. De mogelijke ventilatieprotocollen zijn in de database 21 opgeslagen. Verschillende vormen van de ventilatieprotocollen worden verderop in de beschrijving in meer detail besproken.
Figuur 2 toont een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding. Hierbij omvat het 15 ventilatiesysteem 1 uit figuur 1 ook een toevoersysteem met een aantal lokale toevoerkanalen 30,31,32,33. In de lokale toevoerkanalen zijn toevoerdebietregelaars 34,35,36,37 aangebracht. De toevoerdebietregelaars 34,35,36,37 bepalen de debieten van respectievelijk de kanalen 30,31,32,33. Vorder omvat het toevoersysteem een centraal toevoerkanaal 38 waarin een toevoerventilator 39 is 20 geplaatst. De toevoerventilator 39 wordt aangestuurd door besturingssysteem 22. In gebruik wordt de toevoerventilator 39 zo ingesteld dat de hoeveel toegevoerde lucht in het gebouw, gelijk is aan de hoeveelheid afgevoerde lucht door centraal afvoerkanaal 2.
Het zal duidelijk zijn dat de uitvinding ook kan worden toegepast in een ventilatiesysteem met mechanische afvoer en natuurlijk toevoer van lucht. In dat geval 25 kan een lokaal toevoerkanaal slechts bestaan uit bijvoorbeeld een toevoerrooster of een raam. Ook bij een systeem waarbij geheel gebruik wordt gemaakt van natuurlijke ventilatie zal het principe van de uitvinding kunnen worden toegepast. In dat geval zijn het centrale toevoerkanaal 38 en de toevoerventilator 39 afwezig. Veelal zal dan een sensor worden geplaatst in het centrale afvoerkanaal die de volumestroom meet.
30 Figuur 3 toont een stroomdiagram van de werking van een uitvoeringsvorm waarbij het besturingssysteem 22 is ingericht voor het berekenen van een eigenschap van het gas en/of de vloeistof, zoals bijvoorbeeld het percentage CO2 in de lucht. Het besturingssysteem 22 is verder ingericht om afhankelijk van de berekende waardes van 1026242’ 6 de eigenschap van het gas en/of de vloeistof, de standen van de debietregelaars 25,26, 27 en van de ventilator 22 te regelen. Het besturingssysteem 22 is in dit geval dus een meet- en regelsysteem. Figuur 3 toont een meet- en regelprocedure 100 die begint met een opstartprocedure 101 en vervolgens wordt in stap 102 een teller n geïnitieerd, 5 bijvoorbeeld op 1 gezet. Daarna volgt in stap 103 een meting m„ in het centrale afvoerkanaal 2. De gemeten waarde W„ bij meting m„ wordt in stap 104 opgeslagen in de database 21. Opgemerkt wordt dat meetwaardes ook op een willekeurige geheugenplaats van het besturingssysteem kunnen worden opgeslagen. Dit hoeft dus niet perse in de database te zijn. In een volgende stap, zie stap 105, wordt de 10 meetwaarde Wn vergeleken met een parameter, zoals een boven en een onderdrempelwaarde. Ook is het mogelijk dat de meetwaarde W„ vergeleken wordt met voorgaande metingen. In een stap 106 wordt vervolgens getest of de meetwaarde W„ bijvoorbeeld boven een bovendrempelwaarde uitkomt, of onder een onderdrempelwaarde komt. Indien dit (nog) niet zo is dan volgt een stap 107 waarin wordt 15 gecontroleerd of een geldend ventilatieprotocol opdracht geeft tot een bepaalde regeling. Indien dit niet zo is, dan volgt een stap 108 waarin een bepaald aantal j secondes gewacht wordt. Daarna volgt een stap 109 waarin de teller n wordt met één wordt opgehoogd. Na stap 109 volgt opnieuw stap 103. In stap 106 kan ook gekeken j worden of een bepaalde trend, bijvoorbeeld een snelle toename, in de meetwaardes te ' i 20 ontdekken is. Indien dit niet zo is dan volgt ook stap 107. Indien in stap 106 een ! bepaalde drempelwaarde wordt bereikt of indien een bepaalde trend wordt ontdekt, dan volgt een stap 110 waarin een meetprocedure voor lokale waardes wordt uitgevoerd. In deze meetprocedure 110 worden een of meerdere centrale metingen uitgevoerd terwijl 1 de standen van de debietregelaars geschikt ingesteld worden. In figuur 4 wordt deze 25 stap in meer detail beschreven. Stap 110 volgt ook na stap 107 indien in stap 107 geconstateerd wordt dat een geldend ventilatieprotocol aanleiding geeft tot een regeling. Nadat de lokale waardes, bijvoorbeeld het C02-percentage, in verschillende vertrekken van een gebouw, bepaald zijn, volgt een regelstap lil waarin het ventilatieniveau en de debieten in de lokale afvoerkanalen 5,6,7 en/of toevoerkanalen 30 30, 31,32,33 worden ingesteld. Het regelen van de debietregelaars geschiedt met behulp van de berekende waarde van bijvoorbeeld het CCVpercentage in de afvoerkanalen 5,6,7 en het geldende ventilatieprotocol.
1026242“ 7
In figuur 4 wordt een uitvoeringsvorm van de meetprocedure 110 voor het bepalen van de lokale waardes met behulp van een stroomdiagram beschreven. De meetprocedure 110 start bij stap 201. Vervolgens wordt in een stap 202 een teller m op één gezet. Dan volgt een stap 203 waarin de stand van één of meerdere debietregelaars 5 worden veranderd. De debietregelaars kunnen volgens een bepaald meetalgoritme worden ingesteld. In een meetalgoritme kan bijvoorbeeld aangegeven worden welke ruimte, lees afvoerkanaal, het eerst bemeten moet worden. Het overschrijden van bijvoorbeeld een bovendrempelwaarde voor luchtvochtigheid kan aanleiding geven om eerst een lokaal afvoerkanaal te bemeten dat lucht afzuigt van een douche. Indien blijkt 10 dat de overschrijding van de drempelwaarde een direct gevolg is van de toename van de vochtigheid in de douche, dan zijn er geen verdere metingen nodig. De benodigde instellingen van de ventilator en debietregelaars voor het op peil brengen van de gewenste luchtkwaliteiten en eigenschappen in de diverse ruimtes kunnen dan al worden bepaald. Op deze wijze kan met behulp van kennis over de structuur van het 15 ventilatiesysteem en kennis over de te bemeten eigenschappen van de lucht, snel en gericht gemeten worden zonder gebonden te zijn aan een bepaalde vaste meetsequentie. De genoemde kennis kan zijn opgeslagen in de database 21, zie figuren 1 en 2. Na stap 203, wordt in stap 204 gewacht totdat zeker is dat lucht die de veranderde debietregelaars passeert nadat de stand van de debietregelaars is veranderd, aan is 20 gekomen bij de centrale meetinrichting 23. Vervolgens wordt een meting mm uitgevoerd, zie stap 205. Deze meting mm levert een meetwaarde Wm op die door het besturingssysteem wordt opgeslagen. Nu wordt in een beslissingsstap 206 gekeken of door de metingen voldoende informatie verkregen is. Indien dit nog niet zo is, volgt een stap 208 waarin de teller m met één wordt opgehoogd. Vervolgens wordt stap 203 weer 25 uitgevoerd. Indien in stap 206 voldoende informatie aanwézig is om de waarde van bijvoorbeeld het CO2 -percentage in alle lokale afvoerkanalen te kunnen bepalen, volgt een stap 207. In stap 207 wordt met behulp van de verkregen meetwaardes het CO2-percentage in de lokale afvoerkanalen bepaald. Hierbij kan ook gebruik worden gemaakt van meetwaardes Wn die in stap 104 in de database zijn opgeslagen.
30 Met behulp van figuur 5 wordt nu een voorbeeld beschreven van de bovengenoemde meetprocedure. Hierbij wordt uitgegaan van een ventilatiesysteem met drie lokale afvoerkanalen X, Y en Z. De afvoerventilator 24 kan door het besturingssysteem 22 zo bestuurd worden, dat de druk in het centrale afvoerkanaal 2 1020242" i< ; 8 constant is. Hierbij zal een debietverandering in een bepaald lokaal afvoerkanaal de luchtstroom in de andere kanalen niet beïnvloeden. Het is ook mogelijk dat de ventilator 24 door besturingssysteem 22 zodanig wordt aangestuurd dat deze een , ' f bepaalde afzuigstroom veroorzaakt waarop de diverse debietregelaars door het ; ; 5 besturingssysteem worden afgestemd. Weer een andere mogelijkheid is dat de < instelling van de debietregelaars en/ofde ventilator door het besturingssysteem 22 mede afhankelijk wordt gesteld van de luchtdoorstroming gemeten via de centrale meetinrichting 23, dan wel in de verschillende afvoerkanalen. De vervuilingsgraad van de lucht door de afvoerkanalen wordt aangegeven met respectievelijk Vx, Vy en Vz.
10 Aangenomen wordt dat een V-waarde van 0 overeenkomt met volledig frisse lucht en 100 met volledig vervuilde lucht. Op een meetmoment t<> wordt een waarde W(to) gemeten van 53,3. Op dit moment zijn de standen van de debietregelaars zodanig dat 2 dm3 /sec door kanaal X stroomt, 3 dm3/sec door kanaal Y en 1 dm3/sec door kanaal Z. Vervolgens wordt op een instelmoment ti het debiet van kanaal Y verlaagd naar 2 15 dm3/sec. Dan wordt op een later tijdstip t2 gemeten en wel een waarde Wfe) van 58.
Vervolgens wordt op een instelmoment t3 het debiet van kanaal Y verlaagd naar 1 dm3/sec. Daarna wordt op een meetmoment U een waarde W(tO van 65 gemeten. De volgende vergelijkingen zijn nu ontstaan: (2VX +3Vy + Vz)/6 = 53,3 20 (2VX +2Vy + Vz)/5 - 58 (2VX+ Vy + Vz)/4 = 65
In stap 206 zal nu geconstateerd worden dat voldoende metingen zijn uitgevoerd. Het besturingssysteem 22 kan nu met de drie bovengenoemde vergelijkingen de drie 25 variabelen Vx, Vy en Vz uitrekenen. Er volgt: Vx=90, Vy=30 en Vz=50 vervuilings-graden.
Het veranderen van de standen van de debietregelaars gebeurde in bovenstaand voorbeeld zodanig dat geen van de lokale afvoerkanalen werd afgesloten. De metingen veroorzaken dus geen onderbreking in de ventilatie van de betreffende ruimtes. Het is 30 echter ook mogelijk om bijvoorbeeld de debietregelaar in kanaal Y op tijdstip ti geheel te sluiten en deze weer terug te brengen op de oorspronkelijke stand op tijdstip t3 terwijl op dat moment de debietregelaar van kanaal Z geheel gesloten wordt. Door nu dezelfde metingen te doen als in het eerste voorbeeld, ontstaan er ook drie vergelijkingen met 1026242“ 9 drie onbekenden. Voordeel van een dergelijke variant is dat bij een systeem met relatief veel kanalen, toch een gewenste meetresolutie gehaald kan worden, zonder dat een zeer gevoelige meetinrichting nodig is.
In een andere uitvoeringsvorm stelt het besturingssysteem 22 de stand van één of 5 meerdere debietregelaars geschikt in op een eerste instelmoment ti. Daarna wordt een eerste meetwaarde bepaald gemeten op een eerste meetmoment t2 dat na het eerste instelmoment tj komt. Vervolgens wordt de waarde van de eigenschap van het gas en/of de vloeistof in ten minste één van de lokale afvoerkanalen berekend met behulp van de eerste meetwaarde. Een voorbeeld van een dergelijke uitvoeringsvorm is die 10 waarbij het besturingssysteem 22 op één na alle debietregelaars sluit op het eerste instelmoment ti. Vervolgens wordt een waarde gemeten op meetmoment t2. De meetwaarde Wfe) is nu een directe maat voor de te bepalen eigenschap van de lucht in dat ene lokale afvoerkanaal. In een verdere uitvoeringsvorm bepaalt het besturingssysteem 22 een tweede meetwaarde op een tweede meetmoment to dat voor \ 15 het eerste instelmoment ti komt. Dan wordt de waarde van de eigenschap van de tenminste ene van gas en vloeistof in ten minste één van de lokale afvoerkanalen berekend met behulp van de eerste meetwaarde en de tweede meetwaarde.
In een eenvoudige uitvoeringsvorm wordt op het eerste instelmoment ti de stand van slechts één debietregelaar ingesteld. De waarde van de eigenschap van de 20 tenminste ene van gas en vloeistof in een van de lokale afvoerkanalen corresponderend met de ene debietregelaar wordt nu berekend met behulp van de eerste en de tweede meetwaarde.
In een uitvoeringsvorm is het besturingssysteem 22 ingericht om afhankelijk van de berekende waarde(s) van de eigenschap van het gas en/of de vloeistof in één van de 25 lokale afvoerkanalen, en afhankelijk van een procesparameter, de standen van één of meerdere debietregelaars te regelen. De procesparameter is bijvoorbeeld een drempelwaarde voor de te meten eigenschap. Indien de gemeten waarde een bovendrempelwaarde overschrijdt of onder een bepaalde onderdrempelwaarde komt, zal het besturingssysteem de debietregelaars gaan regelen. Hierbij worden de 30 debietregelaars optimaal ingesteld zodat de lokale waardes in het ventilatiesysteem weer binnen de gewenste grenzen komen. Opgemerkt wordt dat de debietregelaars dus in zowel de meetprocedure als in de regelprocedure door het besturingssysteem 22 worden aangestuurd.
1026242- 10
De bovengenoemde procesparameter kan ook een bepaalde meettrend zijn. In dit geval worden de meetwaardes bewaard en in de tijd vergeleken. Indien een waarde van een bepaalde eigenschap bijvoorbeeld relatief veel stijgt, dan kan het zo zijn dat een i i , bepaalde actie moet worden ondernomen al voordat een bepaalde drempelwaarde is 5 overschreden. Indien in een woonhuis met een ventilatiesysteem volgens de uitvinding bijvoorbeeld een snelle stijging van de luchtvochtigheid wordt gemeten, en tegelijkertijd een snelle stijging van de temperatuur, en er geen verandering van het CO2 percentage wordt gemeten, dan kan met behulp van kennis over het ventilatiesysteem (zoals: kanaal 7 ventileert een badkamer 10) besloten worden om 10 eerste kanaal 7 te bemeten. Indien door een enkele meting van de lokale waarde in het kanaal 7 blijkt dat de stijging van de luchtvochtigheid en de temperatuurstijging voornamelijk veroorzaakt wordt door een activiteit in de badkamer, dan zal het besturingssysteem direct kunnen bijregelen. De andere ruimtes hoeven nu niet bemeten te worden. Dit grote voordeel is het gevolg van de kennis over het ventilatiesysteem en 15 meer algemene kennis over luchtkwaliteit. Deze kennis kan in de database 21 als meetalgoritmes en/of ventilatieprotocollen opgeslagen zijn. Ook bij het regelen van de debietregelaars (dus tijdens de regelprocedure) kan gebruik worden gemaakt van kennis van het ventilatiesysteem en algemene kennis. Een tweetal mogelijke regelsituaties die met het ventilatiesysteem volgens de uitvinding mogelijk zijn, zal hieronder beschreven 20 worden.
Als de temperatuur van de buitenlucht in de zomer lager is dan de temperatuur van de binnenlucht, dan zal extra worden geventileerd, waarbij slaapkamers eerst in temperatuur worden verlaagd (tot bijvoorbeeld 16 graden of een aantal graden hoger dan de buitenlucht) en vervolgens zal een woonkamer extra worden geventileerd. Deze 25 regeling wordt nachtkoeling genoemd. Ook is het mogelijk dat als de temperatuur van de buitenlucht minimaal 2 °C lager is dan de temperatuur van de buitenlucht en de temperatuur van de binnenlucht is hoger dan 23 °C dan zal er extra worden geventileerd. Deze regeling wordt ook wel zomerkoeling genoemd.
Maatregelen die door het besturingssysteem 22 moeten worden uitgevoerd, 30 worden in een uitvoeringsvorm opgenomen in een zogenaamd ventilatieprotocol. In dit ventilatieprotocol kunnen naast de reeds genoemde kennis onder andere ook de volgende parameters zitten: - drempelwaardes voor de te meten eigenschappen; 1026242- 11 - minimale ventilatiewaardes per lokaal afvoerkanaal; - stapgroottes voor de regeling van de debietregelaais.
p De drempelwaardes kunnen afhankelijk zijn van de tijd. Een voorbeeld is de ' .
1 ' ; seizoensregeling, waarbij de temperatuur in de zomer in een gebouw hoger mag liggen | , t , , ; S dan in de winter. In een ventilatieprotocol kan ook staan hoe frequent gemeten moet worden. Verder is het mogelijk dat in het protocol kennis aanwezig is over het gemiddeld aantal mensen in een bepaald vertrek.
In een verdere uitvoeringsvorm van het ventilatiesysteem volgens de uitvinding is het besturingssysteem 22 ingericht om met behulp van metingen uit het verleden, de 10 stand van één of meerdere debietregelaars te bepalen. Door metingen en regelingen te bewaren uit het verleden, en hierop analyses te doen, kan een besturingsysteem steeds slimmer (d.w.z. optimaler en/of efficiënter) regelen.
Begrepen zal worden dat bij het lezen van het bovenstaande dadelijk varianten 15 opkomen bij degene bekwaam in de stand der techniek. In plaats van het meten van het CO2 -percentage in lucht kan de luchtvochtigheid gemeten worden of ieder andere eigenschap van lucht of een combinatie van eigenschappen zoals bekend uit octrooipublicatie WO 02/41095. Ook is het denkbaar dat niet alle afvoerkanalen een debietregelaar behoeven. De uitvinding is ook te gebruiken in systemen waarbij één 20 lokaal afvoerkanaal geen debietregelaar heeft. Dergelijke variapten worden geacht binnen het bereik van de aanvrage zoals beschreven in bijgaande conclusies te liggen. De uitvinding vindt ook toepassing in bijvoorbeeld rioleringssystemen waarbij slechts gemeten wordt in een centraal afvoerkanaal en waarbij in verschillende lokale kanalen debietregelaars aanwezig zijn die door een besturingssysteem worden geregeld om 25 bijvoorbeeld een bepaalde vervuiling of vergiftiging te berekenen in de verschillende lokale kanalen. In plaats ventilatoren zullen dan pompen kunnen worden gebruikt. Derhalve heeft de uitvinding betrekking op elk afvoersysteem met meerdere kanalen waardoor een gas en/of vloeistof stroomt. De kanalen komen samen in één centraal, of enkele centrale kanalen waarin zich een centraal meetsysteem bevindt.
10262425