NL1026009C2 - Hefinrichting. - Google Patents

Description

> e*

HEFINRICHTING

5 De onderhavige uitvinding betreft een hefinrichting van het in de aanhef van de enkelvoudige onafhankelijke conclusie gedefinieerde type. Dergelijke hefinrichtingen zijn in het algemeen bekend.

In de bekende hefinrichting wordt in het algemeen 10 gebruik gemaakt van een bijvoorbeeld als hydraulische, pneumatische of elektrische motor vormgegeven aandrijving met een kettingen omvattende configuratie, via welke de aandrijving inwerkt op de langs de mast verplaatsbare wagen, als de mast is gemonteerd op een gestel. Dat gestel kan desgewenst ver- 15. plaatsbaar zijn, als het bijvoorbeeld een als vorkheftruck vormgegeven hefinrichting betreft, die over een ondergrond moet kunnen rijden of rollen.

Kettingen vertonen een aantal nadelen. Kettingen vergeh onderhoud en zijn roestgevoelig, of extreem kostbaar, 20 wanneer deze bijvoorbeeld uit roestvast staal zijn vervaardigd om roest te voorkomen. Verder dienen de kettingen, die in de bekende hefinrichtingen worden gebruikt, over de gehele lengte daarvan ingevet te worden. Nog een ander belangrijk nadeel is, dat voor een in twee richtingen op en neer langs 25 de mast aan te drijven wagen een dubbele kettingconstructie nodig is. Voor veel toepassingen zal dit geen overweging zijn, wanneer het omlaag kunnen forceren van de wagen langs de mast niet gewenst is, maar voor toepassingen, waar een dergelijke dubbelwerkendheid wel gewenst is, kan deze met 30 kettingen slechts worden verwezenlijkt met een tweevoudig systeem. Als gevolg van de voornoemde nadelen worden de kosten voor productie, onderhoud, etc. vrij hoog, hetgeen op zichzelf dan ook weer een nadeel is.

,1026009 o 2 »

Met de onderhavige uitvinding is beoogd bovengenoemde nadelen van de bekende hefinrichtingen te verhelpen of althans te verminderen, waartoe een nieuwe hefinrichting is verschaft, die zich van de bekende hefinrichtingen onder-5 scheidt door de eigenschappen in het kenmerkende gedeelte van de hoofdconclusie. Met een aandrijving, die de scharniercon-structie en bij voorkeur een parallellogramconstructie omvat, zijn kettingen overbodig geworden en is een zeer efficiënte manier van het voortbewegen van de wagen langs de mast ver-10 schaft, desgewenst met kracht, in twee richtingen. Als het geforceerd omlaag bewegen van de wagen langs de mast niet gewenst is, kan hierbij een krachtbegrenzing worden aangebracht in de aandrijving of meer in het bijzonder de motor als onderdeel van de aandrijving zelf.

15 In de diverse afhankelijke conclusies 2-9 zijn voor keursuitvoeringsvormen gedefinieerd binnen het kader van de onderhavige uitvinding, welk kader is gedefinieerd door de hoofdconclusie. Zo kan volgens conclusie 2 een zeer compacte parallellogramconstructie worden verschaft met een zeer groot 20 bereik van beweging van de wagen langs de mast.

Met de maatregelen volgens conclusie 3 is een doeltreffende en elegante, eenvoudige verbinding verschaft tussen de aandrijving in de vorm van een motor en de parallellogramconstructie.

25 Het is niet ongebruikelijk, wanneer de motor een hydraulische cilinder is, zoals in conclusie 4 is gedefinieerd. Echter, in het bijzonder in het toepassingsgebied van vorkheftrucks, waar hydraulische systemen doorgaans op dergelijke hefinrichtingen zijn aangebracht, kan de motor als 30 onderdeel van de aandrijving met voordeel als hydraulische cilinder zijn vormgegeven. Er hoeft dan geen aanvullend systeem te worden verschaft. In een hefinrichting volgens althans conclusie 2 kan het gunstig zijn om ook de maatregelen 1026009 3 t van conclusie 5 te verwezenlijken. In een dergelijke configuratie blijft de omvang van de aandrijving beperkt met een maximaal bewegingsbereik voor de wagen. Daarbij kan een hef-inrichting de eigenschappen van verder conclusie 6 nog verto-5 nen, zodat ook het aantal scharnierpunten nog kan worden geminimaliseerd, ten opzichte van een alternatieve uitvoeringsvorm, waarbij de hydraulische cilinder op een ander punt dan bij een scharnierpunt op de parallellogramconstructie aangrijpt.

10 De motor, in het bijzonder een hydraulische cilinder, is bij voorkeur ook dubbelwerkend vormgegeven om kracht opwaarts op de wagen en ook neerwaarts uit te kunnen oefenen.

In al deze uitvoeringsvormen vormt de mast een geleider voor beweging van de wagen en is bij voorkeur het gestel 15 verplaatsbaar om een vorkheftruck te vormen. Overigens betreft de onderhavige uitvinding ook een mast voor een hefin-richting, voor zover daarin een parallellogramconstructie is aangebracht, die is bedoeld om deel uit te maken van de aandrijving. Ook betreft de onderhavige uitvinding een aandrij-20 ving voor een hefinrichting, voor zover deze een parallellogramconstructie omvat, die bedoeld is om de overbrenging te vormen tussen een motor en een langs een mast van een hefinrichting beweegbare wagen.

Hieronder zal een uitvoeringsvorm van de onderhavige 25 uitvinding worden beschreven aan de hand van en onder verwijzing naar de bijgevoegde figuren, waarin dezelfde of gelijksoortige onderdelen en componenten zijn aangeduid met gelijke referentienummers, en waarin: fig. 1 een perspectivisch aanzicht toont van een 30 vorkheftruck volgens de onderhavige uitvinding; fig. 2 een perspectivisch aanzicht toont van dezelfde vorkheftruck als die van fig. 1, doch in een andere werkings-toestand; en

0) 9 @ η Π Q

6 4 « fig. 3 een schematisch vooraanzicht toont van een mast en een aandrijving voor een vorkheftruck, zoals die in fig. 1 of fig. 2 is weergegeven.

In fig. 1 en fig. 2 is een vorkheftruck 1 getoond in 5 respectievelijke werkingstoestanden daarvan. De vorkheftruck 1 omvat een gestel 2, dat verrijdbaar is over wielen 3. Op het gestel 2 is een mast 4 aangebracht, die een geleider vormt voor een wagen 5, welke wagen 5 op en neer beweegbaar is langs de mast 4. Aan de wagen 5 is een vorkenboard 6 be-10 vestigd, waaraan twee vorken 7 zijn gemonteerd.

Als de wagen 5 omhoog of omlaag beweegt, neemt deze het vorkenboard 6 met de vorken 7 daaraan mee omhoog en omlaag. Aldus kan een last op de vorken 7 worden opgetild of neergezet. Fig. 1 toont de vorkheftruck 1 met de vorken 7 in 15 een lage werkingstoestand en fig. 2 toont de vorkheftruck 1 met de vorken 7 in een hoge toestand, welke werkingstoestanden respectievelijk overeenkomen met een last laag boven of op de grond en een last hoog boven de grond. Voor beweging van de wagen 5 langs de mast 4 wordt gebruik gemaakt van een 20 aandrijving en een overbrenging, die hieronder nader aan de orde komen.

Op het gestel 2 is een huis 8 aangebracht. Het huis 8 bevat (niet getoond) diverse componenten, zoals accu's, besturingssystemen, hydraulische pompen, etc. Deze worden ver-25 der hier niet nader beschreven en liggen binnén het bereik van de vakman in de onderhavige techniek.

Zoals in fig. 1 en fig. 2 en meer in bijzonder ook in fig. 3 is getoond, is een aandrijving 9 aangebracht aan of bij de mast 4 van de vorkheftruck. De aandrijving 9 omvat een 30 als hydraulische cilinder 11 vormgegeven motor en een overbrenging 10. De overbrenging 10 omvat een door vier scharnierpunten 12, 20, 21, 22 opgespannen parallellogramconstruc-tie 13, waarbij benen 14, 15, 16, 17 in de scharnierpunten 1026009 ê 5 φ twee aan twee met elkaar zijn gekoppeld. Twee van de benen 14, 15, die onderling met elkaar zijn gekoppeld in een scharnierpunt 12, strekken zich vanaf het scharnierpunt 12 voor onderlinge koppeling uit tot voorbij de langs de benen 14, 15 5 daartegenover gelegen scharnierpunten 20, 21 voor koppeling met de resp. andere benen 17, 16. Het been 14 strekt zich daarbij uit naar een scharnierend montagepunt 18, dat een scharnierende bevestiging is aan de mast 4. Het been 15 strekt zich uit naar de in fig. 3 schematisch weergegeven 10 wagen 5.

De als hydraulische cilinder 11 vormgegeven motor grijpt aan op de parallellogramconstructie 13 in het scharnierpunt 22, dat diametraal in de parallellogramconstructie .13 is gelegen tegenover het scharnierpunt 12 tussen de zich 15 naar de mast 4 en naar de wagen 5 uitstrekkende benen 14, 15.

Als de zuiger 19 van de cilinder 11 onder inwerking van een op kleppenblok 20 aangesloten hydraulische bron uitschuift uit de cilinder 11, wordt de parallellogramconstructie 13 opgeklapt naar de in fig. 3 in onderbroken lijnen weergegeven 20 stand daarvan, welke overeenkomt met die van fig. 2. De in doorgetrokken lijnen weergegeven positie van de parallellogramconstructie 13 komt overeen met een lage stand van de vorken 7 van fig. 1.

De cilinder 11 is dubbelwerkend. De richting van de 25 stroom hydraulische vloeistof, afkomstig van een (niet getoonde) hydraulische bron of pomp in de kast 8, wordt door het kleppenblok 20 geregeld naar de bovenzijde of naar de onderzijde van de cilinder 11. Zo kan de cilinder in een i ! opgaande en een neergaande beweging kracht uitoefenen via de 30 door de parallellogramconstructie 13 gevormde overbrenging 11 op de wagen 5 in zowel een opgaande als een neergaande beweging. Het bewegingsbereik van de wagen 5, dat daarmee is bewerkstelligd, is in fig. 3 aangeduid met pijl A.

1026009 6 »

Na kennisneming van het voorgaande zullen zich vele aanvullende en alternatieve uitvoeringsvormen aan de vakman opdringen, die alle worden geacht te zijn gelegen kinnen het bereik van en de beschermingsomvang voor de onderhavige uit-5 vinding, voor zover deze aanvullende en alternatieve uitvoeringsvormen niet afwijken van de letter of de geest van de bijgevoegde conclusies. Zo kan de hydraulische cilinder 11 worden vervangen door een willekeurig ander soort motor. Bovendien is het mogelijk, en dit kan een bijzonder interes-10 santé uitvoeringsvorm opleveren, dat de hydraulische cilinder in de parallellogramconstructie wordt verwerkt, of zelfs dat zonder parallellogramconstructie een uitvoeringsvorm mógelijk is, waarbij een cilinder scharnierbaar aan de mast is bevestigd, verticaal schuivend en scharnierbaar aan een aanvullen-15 de geleider is aangebracht en daarlangs beweegbaar is, en op een derde scharnierpunt horizontaal verschuifbaar de wagen aangrijpt. Deze laatste uitvoeringsvorm zal wellicht, doch niet met zekerheid, een kleine bewegingsbereik van de wagen opleveren, maar vormt dan nog altijd een waarachtige uitvoe-20 ringsvorm van de onderhavige uitvinding. Ook hoeft niet noodzakelijkerwijs een dubbelwerkende cilinder te worden toegepast', in het bijzonder niet, wanneer het uitoefenen van een neerwaartse actieve kracht om de wagen omlaag te bewegen langs de mast ongewenst is. Een dergelijke kracht zou name-25 lijk schade toe kunnen brengen aan een stelling, waarop een door de vorkheftruck 1 op te pakken last staat, en in de neergaande beweging van de wagen 5 langs de mast kracht zou kunnen worden uitgeoefend op die stelling. Voor andere toepassingen (hier niet nader benoemd) kan juist een neerwaartse 30 kracht op de wagen gunstig zijn. Ook kan worden gewerkt met een drukbegrenzer (ook niet getoond) om in het bijzonder de kracht tijdens een neerwaartse beweging van de wagen langs de mast te begrenzen. Tevens hoeft de parallellogramconstructie 1026009 * 4 4 7 niet een zuiver, exact parallellogram op te spannen, maar kan één of meer van de elementen een afwijkende maatvoering hebben.

Claims (12)

1. Hefinrichting voor het dragen van een last, 5 omvattende - een desgewenst verplaatsbaar gestel; - een mast aan het gestel; - een langs de mast verplaatsbare wagen, waarop of -aan de last kan rusten; en 10. een aandrijving voor voortbeweging van de wagen langs de mast, met het kenmerk, dat de aandrijving een enerzijds met de mast en anderzijds met de wagen verbonden scharnierconstructie omvat.

2. Hefinrichting volgens conclusie 1, waarbij de scharnierconstructie een parallellogramconstructie omvat.

3. Hefinrichting volgens conclusie 2, waarbij de parallellogramconstructie omvat; twee onderling scharnierend verbonden benen, die elk een extensie omvatten buiten het 20 door de constructie opgespannen parallellogram, waarbij de extensies van die benen respectievelijk scharnierbaar zijn verbonden met één van de wagen en de mast; en twee onderling en met respectievelijk één van de extensies omvattende benen verbonden overige benen.

4. Hefinrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij de aandrijving een motor omvat, waarbij de motor scharnierbaar is verbonden met de scharnierconstructie.

5. Hefinrichting volgens conclusie 4, waarbij de motor een hydraulische cilinder omvat.

6. Hefinrichting volgens conclusie 3 en conclusie 4 of 5, waarbij de motor is verbonden met ten minste één van de overige benen van de parallellogramconstructie. 1026009 < Φ

7. Hefinrichting volgens conclusie 6, waarbij de motor is verbonden met het scharnierpunt tussen de overige benen van de parallellogramconstructie.

8. Hefinrichting volgens ten minste één van de con- 5 clusies 4-7, waarbij de motor dubbelwerkzaam is om de wagen reciproque langs de mast aan te drijven.

9. Hefinrichting volgens ten minste één van de voorgaande conclusies, waarbij de mast een geleider voor beweging van de wagen vormt.

10. Hefinrichting volgens ten minste één van de voor gaande conclusies, waarbij het gestel verplaatsbaar is om een vorkheftruck te vormen.

11. Mast voor een hefinrichting volgens ten minste één van de voorgaande conclusies.

12. Aandrijving voor een hefinrichting volgens ten minste één van de voorgaande conclusies 1-9. ! i 1Q26ÜÜ9