NL1021782C2 - Inrichting voor verwerking van planken - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR VERWERKING VAN PLANKEN

De onderhavige uitvinding betreft een inrichting voor 5 het verwerken van langgerekte plankvormige elementen.

Er zijn systemen bekend, waarmee plankvormige elementen met een zaag in een eerste machine te zagen zijn en vervolgens worden doorgevoerd naar een tweede machine, waar een bewerking op de kopse uiteinden wordt uitgevoerd. Een derge-10 lijke verwerking kan bijv. het frezen van een veer of groef zijn voor het geval, dat bij wijze van niet-limitatief voorbeeld planken voor een plankenvloer op lengte worden gezaagd.

Het begrip "op lengte zagen" moet hierbij dan ook ruim worden geïnterpreteerd. Het kan betekenen, dat op voor-15 hand bekende lengtes, bijv. standaard lengtes, uit het plankvormig element worden gezaagd, of dat variabele lengtes worden gezaagd, bijv. op basis van eigenschappen van het plankvormig element. Als voorbeeld van de laatstgenoemde mogelijkheid kunnen knoesten in een plank, die op willekeurige plaat-20 sen kunnen voorkomen langs de lengte daarvan, uitgezaagd moeten worden.

Omdat bij de bekende systemen afzonderlijke machines voor het zagen en bewerken van de plankvormige elementen worden gebruikt, is daartussen transport noodzakelijk. Hierd-25 oor wordt, in het bijzonder als een geheel geautomatiseerde verwerking van de plankvormige elementen wordt beoogd, een bekend systeem complex en kostbaar. Bovendien zijn afzonderlijke zaagmachines en bewerkingsmachines ieder uitgerust met positioneringsmiddelen om de plankvormige elementen te posi-30 tioneren ten opzichte van de zaag, dan wel de bewerkingsmid-delen.

Met de onderhavige uitvinding is beoogd de bovengenoemde nadelen van de bekende systemen te verhelpen, waartoe 1021782 H de inrichting volgens de onderhavige uitvinding zich onder- scheidt, doordat de inrichting omvat: een zaag om uit het element een plankdeel en een restdeel te verkrijgen; bewer- kingsmiddelen voor het bewerken van een met de zaag verkregen 5 uiteinde van het plankdeel; en een klem voor aangrijping van althans het plankdeel tijdens het zagen van het element en het bewerken van het uiteinde van het plankdeel.

Aldus is volgens de onderhavige uitvinding een enkel- voudige inrichting verschaft, die de nadelen van de bekende I 10 systemen niet vertoont.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld te gebrui- I ken om langgerekte plankvormige elementen, die al rondom zijn voorzien van veer en groef, op lengte te brengen. De bewer- kingsmiddelen dienen dan om aan de resulterende plankdelen 15 bij de zaagsnede weer een veer of groef aan te brengen. Dit kan met een frees.

I Na het zagen kan het restdeel op zich ook een bruik- H baar plankdeel vormen, bijvoorbeeld nadat een knoest ergens langs de lengte van het langgerekte plankvormige element, is 20 uitgezaagd.

I Met grote voorkeur omvat de inrichting twee klemmen, I die het plankdeel en het restdeel aan weerszijden van een zaagsnede aangrijpen. In het bijzonder wanneer het restdeel I weer een bruikbaar plankdeel oplevert, is deze constructie 25 van klemmen gunstig, omdat direct na het zagen de gezaagde uiteinden van zowel het plankdeel als het restdeel door de I bewerkingsmiddelen kunnen worden bewerkt.

I Hierbij kan het bijzonder gunstig zijn, wanneer de I klemmen aan weerszijden van de zaagsnede ten opzichte van 30 elkaar in longitudinale richting van het element verplaats- I baar zijn, onder inklemming van het plankdeel en het rest- I deel. Aldus kan tussen de gezaagde uiteinden van het plank- I deel en het restdeel ruimte worden gecreëerd voor de bewer- 3 kingsmiddelen, waartoe de klemmen derhalve verplaatsbaar moeten zijn over een afstand, die ten minste zo groot is als de door de bewerkingsmiddelen benodigde ruimte. Aldus kan een zeer compacte configuratie worden verkregen. Daarbij is ech-5 ter niet uitgesloten, dat zowel het plankdeel als het rest-deel verplaatst worden onder inklemming daarvan tussen de zaag en de bewerkingsmiddelen. Bij voorkeur echter zijn de zaag en de bewerkingsmiddelen bij elkaar opgesteld, zodat de bewerkingsmiddelen in werking kunnen worden gesteld, direct 10 nadat het plankvormige element is gezaagd en tussen het plankdeel en het restdeel afdoende ruimte voor de bewerkingsmiddelen is gecreëerd. In het bijzonder als de bewerkingsmiddelen dan complementaire bewerkingen uitvoeren op de resp. uiteinden van het plankdeel en van het restdeel, zoals het 15 vormen van een veer of een groef, is een uitermate compacte configuratie verkregen, waarmee het mogelijk is om achtereenvolgens te zagen en de gezaagde uiteinden bijna direct daaropvolgend te kunnen voorzien van een veer of een groef, met een minimum aan verplaatsingen en afstanden.

20 De onderhavige uitvinding zal worden verduidelijkt aan de hand van de hierna volgende figuurbeschrijving, die is opgesteld onder verwijzing naar de bijgevoegde figuren, waarin gelijke referentienummers worden gebruikt voor dezelfde of soortgelijke componenten, en waarin: 25 fig. 1 een gedeeltelijk opengebroken perspectivisch aanzicht toont van het principe van transport en inklemming in een inrichting volgens de onderhavige uitvinding; fig. 2 een perspectivisch aanzicht toont van het principe van de zaagfunctie in een inrichting volgens de 30 onderhavige uitvinding; fig. 3 een optioneel stadium toont van de zaagfunctie, dat volgt op die, welke in fig. 2 is getoond; en : “"i H fig. 4 een perspectivisch aanzicht toont van de wer- king van een mogelijke uitvoeringsvorm van de bewerkingsmid- delen in een inrichting volgens de onderhavige uitvinding.

H In fig. 1 is een transportsysteem 1 voor een inrich- H 5 ting volgens de onderhavige uitvinding getoond. Het trans- H portsysteem 1 omvat een rollenbaan 2, waaroverheen een plank- H vormig element wordt getransporteerd voor verwerking daarvan.

Het plankvormig element is bijv. een plank 3 voor een plank- envloer met rondom groeven 4 en veren 5, die dienen om de 10 planken 3 van de plankenvloer in elkaar te laten passen.

Dergelijke planken 3 worden in grote lengtes verschaft. Het kan voor het leggen van een dergelijke plankenvloer nodig zijn om de lange lengtes planken 3 tot kleinere, meer handza- I me afmetingen terug te brengen, bijv. standaardmaten. Het is 15 tevens mogelijk, dat de planken 3 het product zijn van een (niet getoonde) inrichting of installatie, waarin geen reke- ning wordt gehouden met beschadigingen en/of onvolkomenheden, I zoals knoesten. Het is veelal gewenst, dat een plankenvloer H dergelijke onvolkomenheden, als knoesten, niet bevat, en dus 20 is het uitzagen daarvan gewenst. Beschadigingen kunnen het gevolg zijn van transport.

I De lange planken 3 worden over de transportbaan 2 I gevoerd naar een klemsysteem met een aantal klemmechanismen.

In fig. 1 zijn vier klemblokken 6 getoond, die langs de ran-25 den van de rollenbaan 2 zijn opgesteld. De klemblokken zijn in de richting van de breedte van de planken 3 heen-en-weer verplaatsbaar, zoals in fig. 1 met dubbele pijlen bij de klemblokken 6 is aangeduid.

Bij voorkeur is ook de rollenbaan 2 voorzien van ten 30 minste één segment 7, dat verticaal heen-en-weer beweegbaar is. In de uitvoeringsvorm van fig. 1 zijn twee dusdanige segmenten getoond, en de beweegbaarheid daarvan is met daarbij weergegeven dubbele pijlen getoond. Boven de rollenbaan 2 f r·» O , :7 Cl Λ

. ·; /. O L

5 zijn ook contra-elementen tegenover de segmenten 7 opgesteld, die hier echter niet zijn weergegeven.

Een over de rollenbaan 2 aangevoerde plank 3 is visueel of anderszins geïnspecteerd, en daarbij is geconstateerd, 5 dat deze een ongewenste knoest 8 bevat. Daarbij is besloten, dat de knoest uitgezaagd dient te worden en is daartoe geïdentificeerd met een tweetal markeringen 9, waartoe bijv. krijtstrepen kunnen worden gebruikt. Bij transport van de plank 3 over de rollenbaan 2 in de richting van enkelvoudige 10 pijl A worden de markeringen 9 herkend en worden de klemblok-ken 6 aangestuurd om de plank 3 aan weerszijden van die markering aan te grijpen, die in de transportrichting van pijl A het eerst wordt tegengekomen. Die markering 9 vormt dan een aanduiding, waar een zaagsnede moet worden aangebracht, zoals 15 in fig. 2 is getoond. Aldus zijn twee paren klemblokken 6 verschaft, waarbij elk paar klemblokken 6 een klem vormt, en elke van de klemmen aan een zijde van de door de markering 9 aangeduide zaagsnede is aangebracht.

Onder inklemming van de plank 3 wordt daarna een 20 schematisch weergegeven zaag 10 in werking gesteld om de zaagsnede aan te brengen langs de markering 9.

Zoals reeds eerder is opgemerkt, kan de plank 3 eenvoudigweg op kortere lengtes worden doorgehaald, of kan het zagen dienen om een beschadiging of een knoest te verwijderen 25 en uit te zagen, zoals hier is getoond. Voor het eerste geval kunnen de klemblokken 6 relatief dicht bij de door de markering 9 aangeduide zaagsnede zijn gepositioneerd, zoals in fig. 2 is getoond, hoewel daar tevens een knoest 8 is weergegeven. Voor het uitzagen van een knoest 8 of beschadiging kan 30 het echter gunstig zijn om de klemmen niet aan weerszijden van een door een markering 9 aangeduide zaagsnede te positioneren, maar zelfs aan weerszijden van het uit te zagen plank-stuk 11, zoals in fig. 3 is getoond, dat daadwerkelijk aan te

- L

H duiden is als een restdeel van de plank 3 na verwerking door de inrichting volgens de onderhavige uitvinding. Een derge- lijk restdeel is verlies.

Opgemerkt wordt, dat het met de onderhavige uitvin- 5 ding tevens mogelijk is planken 3 in te korten en gelijktij- I dig restplankstukken 11 uit te zagen, maar dan zal wel het zaagverlies toenemen. In fig. 3 is derhalve getoond, dat het restplankstuk 11 met een tweede zaagsnede, die ook is aang- eduid door een markering 9 te verwijderen is. Hiertoe kan de 10 zaag 10 zijwaarts worden verplaatst in de lengterichting van de plank 3. Het verdient echter de voorkeur, omdat de door de klemblokken 6 gevormde klemmen in de lengterichting van de I plank 3 in ieder geval ten opzichte van elkaar verplaatsbaar I zijn, om de zaag 10 stationair te houden en de plank 3 met de 15 achterste klem in de transportrichting van de plank 3 op te voeren tot de tweede markering 9 als aanduiding voor een zaagsnede is uitgelijnd met de zaag 10. Daarna kan de zaag wederom in werking worden gesteld om het restplankstuk 11 te verwijderen.

20 Zoals reeds is opgemerkt, zijn de twee, elk door een I paar klemblokken 6 gevormde klemmen in de lengterichting van I de plank 3 ten opzichte van elkaar beweegbaar. Dit is in fig.

3 met dubbele pijlen bij de klemblokken 6 aangeduid. Na het zagen van de plank 3 met de zaag 10, om de plank 3 in stan- I 25 daard lengtes te verdelen of beschadigingen en/of knoesten te I verwijderen of beide, worden de elk door een paar klemblokken 6 gevormde klemmen zodanig in de lengterichting van de plank 3 ten opzichte van elkaar gepositioneerd, dat daartussen exact de voor een bewerking van de aldus gevormde kopse ui- 30 teinden benodigde ruimte is gecreëerd. Dit is in fig. 4 ge- toond. Daar is weergegeven, dat met een tweetal frezen 12 en 13, die in de lengterichting van de plank 3 vast ten opzichte

van elkaar zijn gepositioneerd, in de richting van pijlen B

7 complementaire bewerkingen worden uitgevoerd op de na het zagen van de plank 3 gevormde kopse einden. De bewerkingen van de twee frezen 12 en 13 zijn complementair in die zin, dat frees 12 een veer 5 vormt, terwijl frees 13 een groef 4 5 aanbrengt. Juist omdat de frezen 12, 13 in de lengterichting van de plank 3 vast ten opzichte van elkaar zijn opgesteld en gezamenlijk in de richting van pijlen B bewegen, is een correcte positionering van de beide gevormde kopse einden van groot belang. Dit wordt bewerkstelligd met de verplaatsbaar-10 heid van de elk door een paar klemblokken 6 gevormde klemmen ten opzichte van elkaar in de lengterichting van de plank 3.

Bij voorkeur zijn de frezen 12 en 13 en de zaag 10 in de rustpositie daarvan tegenover elkaar opgesteld, zodat eerst de zaag en daarna de frezen 12 en 13 in werking kunnen 15 worden gesteld met een minimum aantal verplaatsingen van de klemmen, over minimale afstanden. Aldus is een bijzonder compacte configuratie van de inrichting met de zaag en de frezen te bewerkstelligen. Daarentegen is de toegankelijkheid van deze diverse componenten optimaal behouden, bijv. voor 20 het vervangen van frezen of een zaag of een klem of de diverse motoren en aansturingen daarvan.

Nu in aanzienlijk detail een mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding is beschreven, zullen zich vele alternatieve en aanvullende 25 uitvoeringsvormen opdringen aan de vakman, die alle worden beschouwd als gelegen binnen het bereik van de onderhavige uitvinding. Zo is het mogelijk om naar keuze één van beide frezen te gebruiken voor het bewerken van beide kopse uiteinden tussen een zaagsnede. De frezen moeten dan wel om de 30 beurt worden gebruikt, maar dit is niet erg bevorderlijk voor het beheer van de resulterende plankdelen met afwisselend de boven- en de onderzijde daarvan op de rollenband. Ook kunnen andere bewerkingsmiddelen worden gebruikt dan frezen, zoals 1021782 H zagen, etc. Van belang is, dat de daarvoor benodigde ruimte I wordt gecreëerd met de klemmen. Het zal ook duidelijk zijn, I dat de uitdrukkingen plankdeel en restdeel onderling uitwis- selbaar en derhalve relatief zijn. Een restdeel kan op zich 5 weer prima te gebruiken zijn als plankdeel, bijv. voor een I plankenvloer, wanneer deze een afdoende lengte heeft. Zo I blijkt, dat de expliciet getoonde en beschreven uitvoerings- vorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding I slechts illustratief is bedoeld en geenszins een beperking I 10 mag opleggen aan de in de bijgevoegde conclusies gedefinieer- I de beschermingsomvang.

I Overigens wordt opgemerkt, dat het verder mogelijk is I om andere aanvoermiddelen te gebruiken dan de hiervoor be- I schreven rollenbaan, zoals een transportband, etc. Ook daar- I 15 bij kan de transportband zijn opgedeeld in een aantal segmen- I ten waarvan er ten minste één bruikbaar is als aangrijpings- middel, vergelijkbaar met de klemblokken.

Van groot belang is het ook om op te merken, dat niet alleen veren en groeven kunnen worden aangebracht in de ge- 20 zaagde kopse uiteinden van planken, maar willekeurige andere profielen, zoals afkantingen, een zaagtandvorm voor een vin- H gerlas; etc.

Verder is in de figuren getoond en is in het voor- gaande beschreven, dat de zaag een beweging maakt, die dwars 25 op de plank is gelegen. Ook daarvoor zijn andere en aanvul- I lende uitvoeringsvormen mogelijk. Zo kan de zaag zijn opge- I steld voor een beweging van onderen naar boven, ten opzichte I van de plankvormige elementen. Dit is een principe, dat bijv.

I bekend staat als een onderliggende kapzaag.

H 30 Verder is het mogelijk om de in de figuren getoonde I frezen, of andere bewerkingsgereedschappen, zowel heen- als weergaand te laten inwerken op de gezaagde kopse uiteinden van de plankelementen.

^ /

Claims (9)

1. Inrichting voor het verwerken van een langgerekt plankvormig element, omvattende: - een zaag om uit het element een plankdeel en een restdeel te verkrijgen; - bewerkingsmiddelen voor het bewerken van een met de zaag 10 verkregen uiteinde van het plankdeel; en - een klem voor aangrijping van althans het plankdeel tijdens ! het zagen van het element en het bewerken van het uiteinde van het plankdeel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de bewerkings-15 middelen zijn ingericht voor het vormen van ten minste één van een veer en een groef.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de bewerkingsmiddelen een frees omvatten.

4. Inrichting volgens een voorgaande conclusie, waarbij 20 het restdeel tevens een bruikbaar plankdeel vormt.

5. Inrichting volgens een voorgaande conclusie, omvattende ten minste twee klemmen, welke het plankdeel en het restdeel aan weerszijden van een zaagsnede aangrijpen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij de klemmen aan 25 weerszijden van de zaagsnede ten opzichte van elkaar in longitudinale richting van het element verplaatsbaar zijn onder inklemming van het plankdeel en het restdeel.

7. Inrichting volgens conclusies 4 en 5 of 4 en 6, waarbij de bewerkingsmiddelen inwerken op met de zaag verkregen 30 uiteinden van zowel het plankdeel als van het restdeel.

8. Inrichting volgens conclusies 6 en 7, waarbij de klemmen verplaatsbaar zijn over een voor de bewerkingsmiddelen benodigde afstand.

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, waarbij de bewer-kingsmiddelen complementaire bewerkingen uitvoeren op de respectievelijke uiteinden van het plankdeel en van het rest-deel. 1021782