NL1020182C2 - Nestbare en stapelbare houder of krat. - Google Patents

Description

»

Nestbare en stapelbare houder of krat

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een nestbare of stapelbare houder of krat met één of meer verplaatsbare steunorganen waarmee het nesten van een op de houder geplaatste houder kan worden toegestaan of voorkomen.

5 Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een houder omvattende een bodem, daarop aansluitende opstaande wanden, waarvan tenminste een wand is voorzien van een steunorgaan, die verplaats is tussen een stapelstand en een neststand.

10 Een dergelijke nestbare krat is bekend uit

Nederlandse octrooiaanvrage 9201031. Bij deze nestbare krat zijn twee tegen over elkaar gelegen wanden aan de binnenzijde voorzien van weg klapbare steunorganen. In de gebruikelijke stand van de krat liggen steunorganen in een stabiele 15 evenwichtsstand waarin het stapelen van kratten mogelijk is. Wanneer de krat op zijn kop wordt gehouden klappen de ondersteuningsorganen naar een tweede stand waarin de kratten kunnen worden genest. Na het nesten kan de hele stapel kratten weer worden omgekeerd, zodat bij het afnemen van een 20 krat deze direct gereed is om te worden gevuld en vervolgens te worden gestapeld. Het is niet noodzakelijk om elke krat op zijn kop te houden voor het nesten, de ondersteuningsorganen kunnen ook met de hand vanuit een evenwichtsstand naar de tweede stand worden gebracht en gehouden. Een bezwaar van dit 25 nestsysteem voor een krat is dat het relatief complex is aangezien er verschillende handelingen noodzakelijk zijn om de kratten te kunnen nesten.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een verbeterde houder die nestbaar en 30 stapelbaar is. De uitvinding beoogt een dergelijke houder te p1020132 2 verschaffen, waarbij het nesten en stapelen eenduidig, bedrijfszeker, snel en op eenvoudige wijze kan worden uitgevoerd.

Daartoe is de volgens de onderhavige uitvinding de 5 houder gekenmerkt doordat een bedieningsorgaan is verbonden met het steunorgaan voor het verplaatsen daarvan tussen de neststand en de stapelstand. Bij bediening van het bedieningsorgaan wordt desgewenst de neststand op stapelstand van het steunorgaan verkregen, zonder dat verscheidene 10 handelingen met de houder of steunorgaan uitgevoerd hoeven te worden.

Bij voorkeur strekt het steunorgaan zich langs de van de bodem afgekeerde rand van de wand uit.

Wanneer in de wand een handgreep is aangebracht en 15 het bedieningsorgaan zich tot in die handgreep uitstrekt, wordt bij het oppakken van een houder op voordelige wijze een verplaatsing van het steunorgaan bewerkstelligt.

Bij voorkeur is het steunorgaan scharnierbaar om een scharnierlijn evenwijdig aan de wand. De scharnierlijn van 20 het steunorgaan is zodanig gepositioneerd dat de stapelstand of de neststand, bij voorkeur de neststand, de stabiele evenwichtsstand is voor het steunorgaan. Hierdoor is het voldoende bij het overgaan van de stapelstand naar de neststand, of eventueel omgekeerd, het bedieningsorgaan te 25 bedienen.

Voor een eenvoudige verplaatsing van het steunorgaan is het bedieningsorgaan bij voorkeur voor scharnieren verbonden daarmee.

In de stapelstand is het steunorgaan geschikt om 30 samen te werken met de bodem van een andere houder. Daarnaast is de wand aan de binnenzijde voorzien van groeven en aan de buitenzijde daarvan voorzien van ribben, waarbij de groeven samenwerken met de ribben van een andere houder ter p102,. .....

3 verkrijging van een nestfunctie. Bij voorkeur strekken de ribben en de groeven zich hoofdzakelijk over de helft van de hoogte van de wand uit om een nestbaarheid van 50% te verkrijgen.

5 Ter verkrijging van de neststand respectievelijk stapelstand, dekt het steunorgaan de groeven af respectievelijk laat het steunorgaan de groeven vrij.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding heeft de bodem van de houder een rechthoekige vorm en zijn de 10 wanden aan de korte zijde voorzien van steunorganen.

De onderhavige uitvinding zal aan de hand van de bijgevoegde tekeningen nader worden verduidelijkt. In de tekeningen toont:

Figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een stapel 15 gestapelde houders en een stapel geneste houders;

Figuur 2 een detailaanzicht van een wand van een houder volgens de uitvinding;

Figuren 3a en 3b respectievelijk twee verschillende uitvoeringsvormen van een steunorgaan met bedieningsorgaan 20 volgens de uitvinding, en

Figuren 4a-4c een doorsnede langs lijn IV-IV in f iguur 2.

In de perspectivische aanzichten van figuren la en lb worden stapels houders of kratten 1 volgens de uitvinding 25 getoond. De stapel kratten 1 in figuur la zijn op elkaar gestapeld ter bescherming van de in de kratten opgenomen inhoud, terwijl de stapel kratten 1 getoond in figuur lb zijn genest ter reducering van het volume daarvan voor opslag of transport. Ter verkrijging van de stapel - dan wel neststand 30 zijn twee tegen over elkaar gelegen wanden 2 van elke krat 1 voorzien van steunorganen 3. De steunorganen 3 zijn verbonden met bedieningsorganen 4, welke zich tot in handgrepen 5 in de wanden 2 van de krat 1 uitstrekken. Verder zijn de wanden 2 4 aan de binnenzijde voorzien van groeven 6 en aan de buitenzijde daarvan voorzien van ribben 7. In de neststand werken de groeven 6 van een krat 1 samen met de ribben 7 van een andere krat 1 (figuur lb). In de stapelstand dekken de 5 steunorganen 3 de groeven 6 af. In dat geval werken de steunorganen 3 van een krat 1 samen met de bodem 8 van een andere krat 1 (figuur la).

De kratten 1 kunnen aan de buitenzijde zijn voorzien van verstijvingsribben 9 aangebracht in langs- of 10 dwarsrichting op de wanden 2,10. Verder zijn op de wanden 10 aan de lange zijde van de krat 1 ribben 11 en daarmee samenwerkende groeven 12 voorzien, welke een zoek- en schuiffunctie vervullen bij het nesten van de kratten 1. De ribben 7 en de groeven 6 strekken zich hoofdzakelijk over de 15 helft van de hoogte van de wanden 2 uit, zodat een nestbaarheid van 50% wordt verkregen.

In het detailaanzicht volgens figuur 2 is een wand van de krat volgens de uitvinding met uiteengenomen delen weergegeven. Het steunorgaan 3 is een langs de van de bodem 8 20 afgekeerde rand van de wand 2 uitstrekkende lat, die aan weerszijde is voorzien van scharnierpennen 13. Deze scharnierpennen werken samen met in de van de bodem 8 af gekeerde rand van de wand 2 aangebrachte sleuf gaten 14 (zie figuren 4a-4c). Door de scharnierpennen 13 loopt een 25 scharnierlijn die evenwijdig ligt aan de wand 2. Deze scharnierlijn is zodanig gepositioneerd dat de neststand de stabiele evenwichtsstand is voor het steunorgaan 3 (figuur 4a). Door middel van scharnieren 15 is het bedieningsorgaan 4 met het steunorgaan verbonden. In figuren 3a en 3b worden 30 twee verschillende uitvoeringsvormen getoond van scharnieren 15 die het bedieningsorgaan 4 verbinden met het steunorgaan. In de uitvoeringsvorm van figuur 3a wordt het scharnier gevormd door een sleufgat 16 in het bedieningsorgaan 4 en «1 n?n>ft? 5 gekrompt uitsteeksel 17 aan het steunorgaan 3. De gekromde uitsteeksels 17 steken door de sleufgaten 16 en kunnen vrij daarin bewegen zonder daarvan los te komen. In de tweede uitvoeringsvorm volgens figuur 3b wordt het scharnier 15 5 gevormd door een filmscharnier, verkregen door het steunorgaan 3 en het bedieningsorgaan 4 tegelijkertijd uit kunststof spuit gieten en de verbinding tussen deze twee organen met geringe afmeting uit te voeren (zie ook figuren 4a-4c). Verder is het bedieningsorgaan 4 voorzien van 10 geleidingsgroeven 19, die samenwerken met geleidingsribben 20 voorzien op de wand 2.

In figuren 4a-4c worden drie verschillende standen van het steunorgaan 3 getoond. In figuur 4a is de stabiele evenwichtsstand van het steunorgaan 3, namelijk de neststand 15 getoond. In deze stand laat het steunorgaan 3 de groeven 6 aan de binnenzijde van de wand 2 vrij voor het doorlaten van de ribben 7 aan de buitenkant van de wand van een andere krat. In deze stand strekt het bedieningsorgaan 4 zich tot in de handgreep 5 uit. Bij het oppakken van de krat wordt het 20 bedieningsorgaan 4 omhoog gebracht, waarbij het in deze beweging wordt geleid door geleidingsgroef 19 en -ribben 20. Tijdens het omhoog brengen van het bedieningsorgaan 4 scharniert het steunorgaan 3 om zijn scharnierpunten 13 tot in de stapelstand getoond in figuur 4c. In de stapelstand 25 dekt het steunorgaan 3 de groeven 6 af. Het steunorgaan 3 werkt samen met de bodem van een andere krat.

Omdat in figuren 4a-4c is gekozen voor een sleufgat 14 waarin de scharnierpennen 13 van het steunorgaan 3 kunnen scharnieren, kan het samenstel van bedieningsorgaan 4 en 30 steunorgaan 3 afdichtend tegen de bovenrand en buitenzijde van wand 2 aan komen te liggen. Wanneer daarentegen sleufgat 14 wordt vervangen door een rond scharniergat, dan zal materiaal van wand 21 moeten worden weggenomen om rotatie van

. i A rV , ; £5 O

6 het samenstel van bedieningsorgaan 4 en steunorgaan 3 mogelijk te maken. In dat geval wordt geen afdichting verkregen van de bovenrand van wand 2. Deze laatste uitvoeringsvorm verdient dan ook niet de voorkeur.

5 De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot in de figuren getoonde uitvoeringsvorm. Zo zijn andere vormen dan de rechthoekige vorm mogelijk voor de houder volgens de uitvinding. De steunorganen kunnen aan een of meer wanden zijn voorzien. De kratten kunnen ter verkrijging van een 10 bepaalde nestbaarheid conisch, twee traps of meer traps zijn uitgevoerd. De uitvinding is slechts beperkt tot door de strekking van de bijgevoegde conclusies.

»10 2G:c'

Claims (11)

1. Houder omvattende een bodem, daarop aansluitende opstaande wanden, waarvan tenminste een wand is voorzien van een steunorgaan, die verplaatsbaar is tussen een stapelstand en een neststand, met het kenmerk, dat een bedieningsorgaan 5 is verbonden met het steunorgaan voor het verplaatsen daarvan tussen de neststand en de stapelstand.

2. Houder volgens conclusie 1, waarbij het steunorgaan zich uitstrekt langs de van de bodem afgekeerde rand 10 van de wand.

3. Houder volgens conclusie 1 of 2, waarbij in de wand een handgreep is aangebracht en waarbij het bedieningsorgaan zich tot in die handgreep uitstrekt. 15

4. Houder volgens een van de conclusies 1-3 , waarbij het steunorgaan scharnierbaar is om een scharnierlijn evenwijdig aan de wand.

5. Houder volgens conclusie 4, waarbij de scharnier lijn van het steunorgaan zodanig is gepositioneerd dat de stapelstand of de neststand, bij voorkeur de neststand, de stabiele evenwichtstand is voor het steunorgaan.

6. Houder volgens een van de conclusies 1-5, waarbij het bedieningsorgaan scharnierend is verbonden met het steunorgaan .

7. Houder volgens een van de conclusies 1-6, waarbij 30 het steunorgaan geschikt is om in de stapelstand samen te werken met de bodem van een andere houder. »102016?

8. Houder volgens een van de conclusies 1-7, waarbij de wand aan de binnenzijde daarvan is voorzien van groeven en aan de buitenzijde daarvan is voorzien van ribben, waarbij in de neststand de groeven samenwerken met de ribben van een 5 andere houder.

9. Houder volgens conclusie 8, waarbij de ribben en de groeven zich hoofdzakelijk over de helft van de hoogte van de wand uitstrekken. 10

10. Houder volgen conclusie 8 of 9, waarbij het steunorgaan in de stapelstand de groeven afdekt en in de neststand vrij laat.

11. Houder volgens een van de conclusies 1-10, waarbij de bodem van de houder een rechthoekige vorm heeft en waarbij de wanden aan de korte zijden zijn voorzien van steunorganen. fc 1 0 2 0 ' i 3 -L