NL1019619C2 - Inrichting voor het plaatsen van bijvoorbeeld drainagelinten. - Google Patents

Inrichting voor het plaatsen van bijvoorbeeld drainagelinten. Download PDF

Info

Publication number
NL1019619C2
NL1019619C2 NL1019619A NL1019619A NL1019619C2 NL 1019619 C2 NL1019619 C2 NL 1019619C2 NL 1019619 A NL1019619 A NL 1019619A NL 1019619 A NL1019619 A NL 1019619A NL 1019619 C2 NL1019619 C2 NL 1019619C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
lance
passage
mast
drawbar
during
Prior art date
Application number
NL1019619A
Other languages
English (en)
Inventor
Pieter Van Der Meer
Original Assignee
Ndb B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ndb B V filed Critical Ndb B V
Priority to NL1019619A priority Critical patent/NL1019619C2/nl
Priority to AT02080342T priority patent/ATE403041T1/de
Priority to DE60227908T priority patent/DE60227908D1/de
Priority to DK02080342T priority patent/DK1323868T3/da
Priority to EP02080342A priority patent/EP1323868B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1019619C2 publication Critical patent/NL1019619C2/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D3/00Improving or preserving soil or rock, e.g. preserving permafrost soil
    • E02D3/02Improving by compacting
    • E02D3/10Improving by compacting by watering, draining, de-aerating or blasting, e.g. by installing sand or wick drains
    • E02D3/103Improving by compacting by watering, draining, de-aerating or blasting, e.g. by installing sand or wick drains by installing wick drains or sand bags
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E02HYDRAULIC ENGINEERING; FOUNDATIONS; SOIL SHIFTING
    • E02DFOUNDATIONS; EXCAVATIONS; EMBANKMENTS; UNDERGROUND OR UNDERWATER STRUCTURES
    • E02D3/00Improving or preserving soil or rock, e.g. preserving permafrost soil
    • E02D3/02Improving by compacting
    • E02D3/10Improving by compacting by watering, draining, de-aerating or blasting, e.g. by installing sand or wick drains

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Paleontology (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Agronomy & Crop Science (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Soil Sciences (AREA)
  • Electrical Discharge Machining, Electrochemical Machining, And Combined Machining (AREA)
  • Investigation Of Foundation Soil And Reinforcement Of Foundation Soil By Compacting Or Drainage (AREA)
  • Laying Of Electric Cables Or Lines Outside (AREA)
  • Separation Using Semi-Permeable Membranes (AREA)
  • Mechanical Treatment Of Semiconductor (AREA)
  • Processing Of Stones Or Stones Resemblance Materials (AREA)
  • Mechanically-Actuated Valves (AREA)
  • Bridges Or Land Bridges (AREA)

Description

t ψ
INRICHTING VOOR HET PLAATSEN VAN BIJV. DRAINAGELINTEN
De onderhavige uitvinding betreft een inrichting 5 voor het plaatsen van ten minste een langgerekt element, zoals een drainagelint, in een bodem, omvattende: - een over de bodem verplaatsbaar gestel met daaraan een althans in gebruik opstaande mast; - een lans, welke met een aandrijving heen en weer ten 10 opzichte van de een geleider hiervoor vormende mast beweegbaar is, en welke in de lengterichting hiervan een doorgang omvat voor opname hierin van het langgerekte element althans gedurende een neergaande beweging van de lans, en doorvoer hier doorheen, gedurende een opgaande 15 beweging van de lans, van het langgerekte element.
Een dergelijke inrichting is algemeen bekend, bijv. uit de Europese octrooiaanvrage EP-A-0.672.795.
Dergelijke inrichtingen worden gewoonlijk, doch niet uitsluitend, gebruikt om drainagelinten als 20 langgerekte elementen verticaal in de bodem te plaatsen.
Bij dergelijke bijvoorbeeld drainagelinten inbrengende inrichtingen is het gebruikelijk, dat een medewerker met de inrichting meeloopt. Deze werknemer brengt aan het drainagelint een grondanker aan, voordat 25 het drainagelint in de bodem worde geplaatst. Het grondanker vormt een afsluiting voor het open uiteinde van de lans, wanneer de lans langs de mast de bodem in wordt geforceerd. Na het bereiken van de uiterste diepte wordt de lans weer omhoog gehaald, waarbij het grondanker 30 zorgt, dat het drainagelint achterblijft en door de doorgang in de lans heen wordt getrokken. Als de lans weer uit de bodem omhoog is gehaald, waarbij het drainagelint is achtergebleven in da bodem als gevolg van
.* Λ 4 Ω £ ΐ Q
, > 2 de werking van het grondanker, dat veelal vorm is gegeven als een staalplaatvormig element, snijdt de medewerker handmatig het lint door. Daarna is de inrichting direct weer inzetbaar om een volgend drainagelint te plaatsen.
5 Veelal wordt het lint afgerold van een spoel of haspel, zodat de bovenbeschreven handelingen voor elk in te brengen drainagelint kunnen worden herhaald, totdat een spoel of haspel moet worden vervangen.
De bovenbeschreven techniek vertoont een aantal 10 nadelen.
De staalplaatvormige elementen, die dienst doen als grondankers en om de open onderzijde van de lans af te sluiten en te beschermen, wanneer de lans de bodem in wordt geforceerd, blijven in de bodem achter, zonder dat 15 deze staalplaatvormige elementen een rol spelen bij de functie van het drainagelint. De staalplaatvormige elementen zijn op zich niet bijzonder kostbaar. Echter, wanneer drainagelinten worden geplaatst, gebeurt dit veelal in grote aantallen. Aldus worden ook grote 20 aantallen van deze staalplaatvormige elementen gebruikt, waardoor de kosten van het gebruik van een dergelijke bekende inrichting toch niet verwaarloosbaar zijn. Bovendien is het aanbrengen van de staalplaatvormige elementen aan het vrije uiteinde var. de in te brengen 25 drainagelinten zeer vervelend en tozh inspannend werk voor de medewerker, die hiertoe met de inrichting mee moet lopen. Wederom, gezien het grore aantal te plaatsen langgerekte elementen (drainagelinten) moet de genoemde medewerker ook vaak de linten doorsnijden. Gezien de 30 frequentie, waarin dit moet gebeuren, zal deze medewerker ook vaak niet de neiging hebben om het lint zeer dicht bij de grond af te snijden, maar eerder ter hoogte van zijn middel om niet te hoeven bukken. Derhalve is het 1019619 » 3 verbruik aan drainagelint-materiaal ook aanzienlijk. Verder is de aanwezigheid, naast de bediener van de inrichting, van de medewerker voor het aanbrengen van de grondankers en het doorsnijden van de linten, een 5 kostenfactor.
Met de onderhavige uitvinding is beoogd de bovengenoemde problemen van de bekende techniek te verminderen en in sommige uitvoeringsvormen zelfs geheel te verhelpen. Hiertoe onderscheidt een inrichting volgens 10 de onderhavige uitvinding zich door een tweetal maatregelen, die gezamenlijk of afzonderlijk genomen kunnen worden, te weten: aangrijpincsmiddelen in de doorgang nabij het in gebruik onderste uiteinde van de lans, welke een te plaatsen element meenemen in de 15 neerwaartse beweging van de lans en/of steekmiddelen, welke in of bij de laagste stand van de lans het element uit de lans brengen en in de bodem steken, voorafgaand aan of bij aanvang van de opwaartse beweging van de lans.
De aangrijpingsmiddelen vervullen, als 20 onderdeel van de lans, een meeneemfunctie voor het meevoeren van het drainagelint, waartoe bij de bekende techniek het grondanker werd gebruikt, hetgeen derhalve niet langer nodig is. Door de steekmiddelen wordt verzekerd, dat een lint in of bij het diepste punt van de 25 inbrenglans in de bodem vast komt te zitten, waartoe in het verleden het grondanker bij de bekende techniek werd toegepast, dat derhalve om deze funztie te vervullen, niet langer nodig is. In het bijzonder in een uitvoeringsvorm met aangrijpingsmiddelen en steekmiddelen 30 in of bij het in gebruik ondersre uiteinde van de lans komt de behoefte aan een staalplaatvormig grondanker geheel te vervallen.
1019619 4
In een zeer gunstige uitvoeringsvorm kunnen de steekmiddelen en de aangrijpingsmiddelen zijn vormgegeven als een eenheid. Dit is van voordeel voor de eenvoud van de inrichting en gunstig voor het aantal componenten in 5 of bij het onderste uiteinde van de lans. Een dergelijke eenheid kan een zich in de lengterichting van de lans in de doorgang uitstrekkende trekstang en een daaraan aangebracht veerelement bij het in gebruik onderste uiteinde van de lans omvatten, waarbij de eenheid in de 10 doorgang beweegbaar is aangebracht. Tijdens de neergaande beweging houdt het veerelement het drainagelint vast door inklemming tegen de binnenwand van de lans en vervult aldus de functie van aangrijpingsmiddelen. De trekstang is beweegbaar in de lans. Bij het bereiken van het 15 diepste punt, wordt eerst de lans en pas later de trekstang omhoog gehaald. Hierbij kcmt het veerelement geheel of gedeeltelijk vrij uit het binnenste van de lans en vervult dan aldus de functie van de steekmiddelen, waardoor het lint in de de trekstang omringende bodem 20 wordt gestoken.
In een gunstige uitvoeringsvorm kan de lans aan het in gebruik onderste uiteinde eer. sluitstuk omvatten om de doorgang althans tijdens een neergaande beweging van de lans af te sluiten. Dit sluirstuk kan deel 25 uitmaken van de genoemde trekstang, of een afzonderlijke component aan de lans zelf zijn. Men een dergelijk sluitstuk wordt, net als bij de bekende techniek met het grondanker werd bewerkstelligd, voorkomen, dat het binnenste van de lans verstopt raakr met aarde. In een 30 uitvoeringsvorm, waarin het sluitstuk aan de eenheid, of meer in het bijzonder aan de trekstang, is aangebracht, kan dit sluitstuk een bolkop zijn. Bij voorkeur heeft een dergelijke bolkop natuurlijk grotere afmetingen dan de 1019619 5 opening aan de onderzijde van de lans om deze effectief af te kunnen sluiten tijdens de genoemde neergaande beweging.
Als alternatief kan echter het sluitstuk een 5 klep zijn aan het in gebruik onderste uiteinde van de lans. Dit is een in het bijzonder gunstige uitvoeringsvorm voor losse bodemsamenstellingen, die bij het omhoog halen van de lans instorten op en rond een bijv. aan het uiteinde van de trekstang aangebrachte 10 bolkop, waardoor kan worden belemmerd, dat het drainagelint op de gewenste wijze in de bodem achter blijft. Voor meer stevige bodem is de bolkop goed geschikt, waarbij niet wordt uitgesloten, dat het sluitstuk, wanneer dat deel uitmaakt van in het bijzonder 15 de trekstang en in het algemeen de eenheid, een andere vorm dan een bolkop kan hebben. Bijvoorbeeld kan worden gedacht aan een kegelkop, etc. In een uitvoeringsvorm met een klep aan het in gebruik onderste uiteinde van de lans, kan een dergelijke klep een flap zijn van taai, 20 sterk en plooibaar materiaal, zoals rubber met een verstevigende wapening. Te denken valt aan bijv. met staaldraad verstevigd rubber, zoals dat bijv. voor autobanden wordt toegepast.
In nog een andere uitvoeringsvorm kan de lans 25 zelf snijmiddelen omvatten om het langgerekte element na een opwaartse beweging van de lans, wanneer deze weer bovengronds teruggehaald is, door te snijden is. In een gunstige uitvoeringsvorm wordt hierbij gebruik gemaakt van de horizontale verplaatsing var. de inrichting naar 30 een nieuwe locatie, waar weer een drainagelint in de bodem moet worden geplaatst. Daarbij kunnen de snijmiddelen eenvoudigweg zijn vormgegeven als een 1019619 t t 6 stationair, overeenkomstig met de verplaatsingsrichting gepositioneerd mes.
De uitvinding zal hieronder nader worden beschreven onder verwijzing naar de bijgevoegde 5 tekeningen, waarin uitvoeringsvormen van de uitvinding zijn getoond en voor dezelfde of gelijksoortige componenten dezelfde referentienummers worden gebruikt, en waarin: fig. 1 een schematisch zijaanzicht toont van 10 een inrichting volgens de onderhavige uitvinding;
Fig. 2 een detail toont van de inbrenglans van een inrichting in een eerste uitvoeringsvorm 15 volgens de onderhavige uitvinding;
Fig. 3 een detail toont van een inbrenglans van een inrichting in een tweede uitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding; 20
Fig. 4 een detail toont aan de in gebruik bovenzijde van een mast van een inrichting in een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding; en 25
Fig. 5 een detail toont van de in fig. 4 getoonde inbrenglans, als alternatief voor de in fig. 3 getoonde configuratie.
30 In fig. 1 is een inrichrir.g 1 volgens de onderhavige uitvinding getoond. Deze omvat een als kraan 2 vormgegeven gestel, dat over de bedem 4, waarin drainagelinten moeten worden geplaaest, verrijdbaar is.
1019619 7
Aan de kraan 2 is een mast 3 aangebracht, waarlangs een inbrenglans 5 te bewegen is. De mast 3 vormt aldus een geleider voor de inbrenglans 5. Aan de mast 3 is een aandrijfmotor 6 aangebracht, die een aandrijving vormt 5· voor de inbrenglans 5 om deze heen-en-weer te bewegen langs de geleider 3. De inbrenglans 5 en de motor 6 zijn via een gespannen kabel 7 met elkaar verbonden.
In de in fig. 1 getoonde opstelling van de inrichting 1 is deze gebruiksklaar. Als de motor 6 in 10 werking wordt gesteld, wordt de inbrenglans 5 in de bodem 4 geforceerd. Na het bereiken van de uiterste diepte, welke bij voorkeur instelbaar is, wordt de inbrenglans weer omhooggehaald onder achterlating van een drainagelint, dat bij de neergaande beweging van de 15 inbrenglans 5 wordt afgerold van een spoel 8. Wanneer de inbrenglans weer boven het maaiveld van de bodem 4 is teruggehaald, wordt het in de bodem achtergebleven drainagelint afgesneden en wordt de kraan 2 verreden naar een volgende locatie, waar een drainagelint moet worden 20 ingebracht.
Fig. 2 toont een opengewerkt schematisch aanzicht van een inbrenglans 5 in een eerste uitvoeringsvorm volgens de onderhavige uitvinding. De inbrenglans 5 is hol en heeft een doorgang 10. In de 25 doorgang 10 strekt zich een trekszar.g 11 uit met aan het einde hiervan een de doorgang 10 afsluitende bolkop 12. Aan de trekstang 11 is verder een bladveer 13 aangebracht, door welke bladveer 13 de aangrijpingsmiddelen in de zin van de onderhavige 30 uitvinding zijn vormgegeven.
Behalve de trekstang II srrekt zich ook een drainagelint 9 door de doorgang 10 heen uit. Het drainagelint 9 wordt door bladveer 13 tegen de binnenwand 1019619 8 van de lans 5 gedrukt en aldus meegenomen, wanneer de inbrenglans 5 de bodem in wordt geforceerd.
Na het bereiken van het diepste punt door de inbrenglans 5, wordt de trekstang 11 tijdelijk stationair 5 gehouden, terwijl al een begin wordt gemaakt met het terug naar boven optrekken van de inbrenglans 5. Daarbij komt de bolkop 12 los van de opening van de doorgang 10 aan de onderzijde van de inbrenglans. De inbrenglans 5 wordt zover opgetrokken, dat de bladveer 13 vrij komt uit 10 de doorgang. Daarbij drukt de bladveer 13 het drainagelint 9 in de omringende bodem om het drainagelint 9 aldus te fixeren en te positioneren. Daarna wordt de inbrenglans 5, tezamen met de trekstang 11 omhoog gehaald. Het drainagelint 9 schuift daarbij door het 15 binnenste van de doorgang 10 en blijft achter, terwijl de inbrenglans 5 omhoog wordt gehaald, onder achterlating derhalve van het drainagelint 9 in de bodem.
Zodra de inbrenglans 5 weer boven het maaiveld is aangekomen, bijv. slechts enkele centimeters 20 daarboven, wordt de bolkop 12 weer tegen de opening van de doorgang 10 aangetrokken. Vervolgens vindt een horizontale verplaatsing van de in fig. 1 getoonde inrichting plaats naar een nieuwe locatie, waar ook een drainagelint 9 in de bodem moet worden geplaatst. Tijdens 25 deze verplaatsing wordt het drainagelint 9 doorgesneden met een mes 14, waarbij de bolkop 12 het drainagelint 9 tegen het mes aandrukt. Verplaatsing van de inrichting 1 is dan bij voorkeur in de richting van pijl A om een zo efficiënt mogelijke werking van de het mes 14 te 30 bewerkstelligen.
Opgemerkt wordt, dat nog maatregelen kunnen worden getroffen om het achterblijven van het drainagelint 9 te bevorderen. Zo kunnen in het binnenste 1019619¾ 9 van de inbrenglans 5 nokken 15 zijn aangebracht, waartussen het drainagelint 9 vrij kan afrollen. Tijdens de opwaartse beweging de bodem uit van de inbrenglans 5 kan dan de bladveer 13 op deze nokken 15 rusten. Dit 5 wordt bewerkstelligd door de inbrenglans met de trekstang 11 hierin en de bolkop 12 op de opening van de doorgang -10 naar het diepste punt te brengen. Vervolgens wordt de inbrenglans omhoog bewogen, totdat bladveer 13 vrij is gekomen uit het binnenste van de doorgang 10 om het 10 drainagelint in de omringende bodem te steken. Daarna wordt de trekstang 11 weer omhoog bewogen ten opzichte van de inbrenglans 5, totdat de bladveer weer in het binnenste van de doorgang 10 rust op de genoemde nokken 15. Tijdens deze optrekbeweging van de trekstang 11 ten 15 opzichte van de inbrenglans 5 kan de inbrenglans even stationair worden gehouden of kan de opwaartse beweging hiervan worden voortgezet.
In fig. 3 is een uitvoeringsvorm getoond als mogelijk alternatief ten opzichte van de uitvoeringsvorm 20 van fig. 2. Het betreft hier in het bijzonder een alternatief voor de bolkop 12 van fig. 2. In de uitvoeringsvorm van fig. 3 heeft de trekstang gelijkblijvende afmetingen langs de gehele lengte hiervan, hetgeen gunstig is, wanneer de inbrenglans 16 25 wordt gebruikt in meer losse grond, die op de trekstang invalt, wanneer de inbrenglans 16 omhoog wordt bewogen om de bladveer 13 vrij te geven. In de configuratie van fig.
2 kan het invallen van aarde op de bolkop 12 leiden tot een hechting van het drainagelint 9 aan de bolkop 12 30 en/of de trekstang 11. Dit is in de configuratie van fig.
3 in aanzienlijke mate, zo niet geheel, verholpen, maar in een dergelijke configuratie dienen wel alternatieve maatregelen voor de bolkop getroffen te worden om het 1019619 10 verstopt raken van de doorgang 10 met aarde te voorkomen. Hiertoe is een flap 18 over de opening van de doorgang 10 aan de onderzijde van de inbrenglans 16 geplaatst. Deze flap 18 sluit de opening tijdens een neergaande beweging 5 van de inbrenglans 16. Als de inbrenglans weer omhoog wordt gehaald, terwijl de trekstang 11 nog even stationair blijft, duwt de trekstang 11 de flap 18 opzij, waarna bladveer 13 vrij komt om het (in fig. 3 niet getoonde) drainagelint 9 in de bodem te steken.
10 Opgemerkt wordt, dat de flap 18 van met staaldraad verstevigd rubber is vervaardigd. Dergelijk rubber, dat is versterkt met staaldraad, is vergelijkbaar met de manier, waarop een autoband is vormgegeven. Om de hoge krachten, die worden opgewekt bij het in de bodem 15 forceren van de inbrenglans, te kunnen weerstaan, is een wapening van staaldraad zeer gewenst.
Opgemerkt wordt, dat afgezien van de bolkop 12 of de flap 18 nog willekeurig veel andere oplossingen mogelijk zijn binnen het kader van de onderhavige 20 uitvinding om de opening van de doorgang 10 aan de onderzijde van de inbrenglans af te sluiten tijdens de neerwaartse beweging daarvan. Zo zou een stalen scharnierende klep kunnen worden gebruikt, mits maatregelen worden getroffen om een scharnier daarvan te 25 beschermen tegen inwerking van zand en aarde. In elk geval is het van belang, dat de doorgang 10 van de inbrenglans niet verstopt raakt, waartoe enig vorm van sluitstuk nodig is, waarvan de bolkop 12, de flap 18, een klep (niet getoond) slechts voorbeelden zijn.
30 In fig. 3 wordt nog gebruik gemaakt van een glijblok 17 in het binnenste van de inbrenglans 16. De trekstang glijdt over dit glijblok 17 tijdens een relatieve beweging van de trekstang 11 en de inbrenglans 1Π19 619 ' 11 16 ten opzichte van elkaar, zodat ook de werking van de bladveer bij het meenemen van het drainagelint en het in de omringende bodem steken hiervan, wordt bevorderd. Zonder een dergelijk glijblok wordt de trekstang 11 door 5 de bladveer 13 zijwaarts gedrukt, in de tekening naar links, hetgeen een goede werking hiervan zou kunnen beïnvloeden. Het glijblok 17 gaat dit effectief tegen.
In fig. 3 is verder getoond, dat aan de trekstang 11 een aanslag 18 en aan het binnenste van de 10 inbrenglans 16 een aanslag 19 zijn aangebracht. De afstand tussen deze aanslagen 18, 19 komt overeen met de afstand, die de inbrenglans 16 na het bereiken van de uiterste steekafstand in de bodem, weer omhoog aflegt vooraleer de trekstang weer begint mee naar hoven te 15 bewegen. Op dit moment komen de aanslagen 18, 19 met elkaar in contact en wordt de trekstang 11 met de inbrenglans mee omhoog gebracht. Bij voorkeur is ten minste een van de aanslagen 18, 19 verstelbaar te positioneren, zodat voornoemde afstand instelbaar is.
20 In de in fig. 4 getoonde configuratie strekt de trekstang 11 zich door de gehele inbrenglans 5 heen uit, zelfs tot voorbij het in gebruik bovenste uiteinde van de inbrenglans 5. Ook in de stand van de treksteng 11 ten opzichte van de inbrenglans 5, waarin deze onder de 25 inbrenglans 5 uitsteekt, zoals hierboven is beschreven, tijdens (ten minste het begin van) de opwaartse beweging van de inbrenglans, steekt het bovenste uiteinde van de trekstang 11 uit boven het bovenste uiteinde van de inbrenglans 5.
30 Zoals in fig. 5 is getoond, omvat de trekstang 11 aan de bovenzijde daarvan een sleufgat 21, waarin een schuifblok 22 steekt. Het sleufgat 21 heeft een beperkte lengte, en, omdat het schuifblok 22 vast aan de 1019619 12 inbrenglans 5 is bevestigd, daarmee is de bewegingsvrijheid van de trekstang 11 ten opzichte van de inbrenglans 5 begrensd.
Het gedeelte 20 van de trekstang 11 boven het 5 sleufgat 21 steekt, omdat het schuifblok 22 nabij het bovenste uiteinde van de inbrenglans 5 is aangebracht, uit boven het bovenste uiteinde van de inbrenglans 5. Aldus is het gedeelte 20 van de trekstang 11 beschikbaar om aangegrepen te worden in of nabij de bovenste positie 10 van de inbrenglans 5 ten opzichte van de mast 3.
Door aangrijping van het genoemde bovenste gedeelte 20 van de trekstang 11, wanneer de inbrenglans 5 weer terug is of komt in of bij de bovenste positie hiervan ten opzichte van de mast 3, kan de trekstang 11 weer ten 15 opzichte van de inbrenglans omhoog worden gehaald naar de bijv. in fig. 2 of fig. 3 getoonde uitgangspositie daarvan, waarna de constructie opnieuw te gebruiken is voor een nieuwe bewerking.
In fig. 4 is het aangrijpen en optrekken van de 20 trekstang 11 verwezenlijkt met twee paren banden 23, aan de bovenzijde van de mast 3, die selectief roteerbaar zijn. De banden 23 van elk paar zijr. in tegengestelde oriëntatie roteerbaar, zoals is aanceduid met pijlen A een A' . Wanneer de inbrenglans 5 v/eer in de bovenste 25 positie ten opzichte van de mast 3 is of terugkomt, met de trekstang 11 in de onderste posizie ten opzichte van de inbrenglans 5, waarbij de bovenrand van het sleufgat 21 aanligt tegen het schuifblok 22, steekt het gedeelte 20 van de trekstang 11 nog zover uiz boven de bovenzijde 30 van de inbrenglans 5, dat het onderste paar banden 23 dit gedeelte 20 van de trekstang 11 aangrijpen tussen het betreffende paar banden 23. Door de selectieve aandrijving van de banden 23, die, zoals vermeld, in 1019619 13 tegengestelde oriëntatie roteerbaar zijn, wordt nu de trekstang 11 omhoog getrokken ten opzichte van de dan (bijna) stationaire inbrenglans 5.
Als alternatief voor een dergelijke configuratie kan 5 bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een niet getoonde lier of iets dergelijks, waarbij de trekstang 11 aan een kabel opgetrokken kan worden. Het voordeel echter van de in fig. 4 en 5 getoonde uitvoeringsvorm van de uitvinding is, dat de trekstang 11 onder invloed van het eigen 10 gewicht in de diepste positie achterblijft, wanneer de inbrenglans 5 na het bereiken van dat diepste punt, weer omhoog begint te bewegen. Dit is het geval, omdat de trekstang 11 zich door de gehele inbrenglans 5 uitstrekt, maar het niet ondenkbaar, dat hiertoe aan de inbrenglans 15 verzwaringen moeten worden aangebracht.
Als de inbrenglans 5 over een door de lengte van het sleufgat 21 bepaalde afstand omhoog is bewogen, wordt de trekstang 11 door het schuifblok 22 meegenomen naar het aangrijpingsbereik van de banden 23. Bij of in het 20 hoogste punt van de inbrenglans 5 ten opzichte van de mast 3, komt de trekstang 11 in het aangrijpingbereik van de banden 23 en wordt ten opzichte van de inbrenglans 5 opgetrokken.
Het kan gebeuren dat de inbrenglans 5 niet de 25 beoogde diepte bereikt. Bijvoorbeeld kan tijdens het omlaag forceren van de inbrenglans een obstakel worden tegengekomen, zoals een kei. Als die gebeurt, moet de inbrenglans weer terug omhoog worden gehaald. In een configuratie, waarbij de trekstang 11 met een kabel aan 30 een lier hangt, is deze lier met een besturing qua werking te beheersen. Hierbij valt geen rekening te houden met het niet bereiken van de beoogde diepte. Aldus wordt een dergelijke configuratie de gehele bewerking 1019R1 g 14 afgebroken, terwijl in de in fig. 4 en 5 getoonde configuratie toch een drainagelint kan worden geplaatst to op de bereikte diepte, ook al is deze minder diep dan de beoogde diepte.
5 Aldus vormen de banden 23 een hefmechanisme voor de trekstang 11, dat alleen in of bij de in gebruik hoogste stand van de inbrenglans 5 inwerkt op de trekstang 11. Hiermee is echter niet uitgesloten, dat gebruik wordt genaakt van een hefinrichting die voortdurend in contact 10 staat met de trekstang om de functie te verwezenlijken, die bijvoorbeeld onder verwijzing naar fig. 2 hierboven is beschreven, waarbij de trekstang 11 ook in of bij het laagste punt van de inbrenglans 5 een stuk wordt opgetrokken om de bladveer 13 op nokken 15 te laten 15 rusten.
Na kennisneming van het voorgaande zal het voor een vakman duidelijk zijn, dat er binnen het kader van de onderhavige uitvinding, zoals die is gedefinieerd in de bijgevoegde conclusies, vele aanvullende en alternatieve 20 uitvoeringsvormen mogelijk zijn. Zo is in het voorgaande al enigszins aandacht besteed aan alternatieve vormgevingen voor een sluitstuk, dar nodig is om verstopping van de doorgang te voorkomen. Ook zijn andere uitvoeringsvormen denkbaar van de aangrijpingsmiddelen, 25 die in het voorgaande telkens zijn beschreven als een bladveer, en de steekmiddelen, die ook zijn vormgegeven door een bladveer. Als aangrijpingsmiddelen kan in de plaats van de hierboven expliciet beschreven bladveer tevens gebruik worden gemaakt van een spiraalveer 30 selectief bekrachtigbare klem, maar voor de klem is dan weer een bedieningsverbinding door de doorgang heen met de klem nodig. De steekmiddelen en de aangrijpingsmiddelen hoeven niet noodzakelijkerwijs een
1 Π 1 ö C 1 Q
15 eenheid te vormen, maar dit is wel gunstig in verband met de hoeveelheid componenten in het in gebruik onderste uiteinde van de inbrenglans.
0 1 9 fi 1 3

Claims (12)

1. Inrichting voor het plaatsen van ten minste een langgerekt element, zoals een drainagelint, in een bodem, 5 omvattende: - een over de bodem verplaatsbaar gestel met daaraan een althans in gebruik opstaande mast; - een lans, welke met een aandrijving heen en weer ten opzichte van de een geleider hiervoor vormende mast 10 beweegbaar is, en welke in de lengterichting hiervan een doorgang omvat voor opname hierin van het langgerekte element althans gedurende een neergaande beweging van de lans, en doorvoer hier doorheen, gedurende een opgaande beweging van de lans, van het langgerekte element; en 15 - aangrijpingsmiddelen in de doorgang nabij het in gebruik onderste uiteinde van de lans, welke een te plaatsen element meenemen in de neerwaartse beweging van de lans.
2. Inrichting voor het plaatsen van ten minste een 20 langgerekt element, zoals drainagelinten, in een bodem, omvattende: - een over de bodem verplaatsbaar gestel met daaraan een althans in gebruik opstaande mast; - een lans, welke met een aandrijving heen en weer ten 25 opzichte van de een geleider hiervoor vormende mast beweegbaar is, en welke in de lengterichting hiervan een doorgang omvat voor opname hierin van het langgerekte element althans gedurende een neergaande beweging van de lans, en doorvoer hier doorheen, gedurende een opgaande 30 beweging van de lans, van het langgerekte element; en - steekmiddelen, welke in of bij de laagste stand van de lans het element de lans uit brengen en in de de lans 1019619 omringende bodem steken voorafgaand aan of na aanvang van de opwaartse beweging van de lans.
3. Inrichting volgens conclusie 1 en 2, waarbij de steekmiddelen en de aangrijpingsmiddelen een eenheid 5 vormen.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de eenheid een zich in de lengterichting van de lans in de doorgang uitstrekkende trekstang en een daaraan aangebracht veerelement bij het in gebruik onderste 10 uiteinde van de lans omvat, welke eenheid in de doorgang beweegbaar is.
5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de trekstang langer is dan de inbrenglans, en een gedeelte omvat, dat te allen tijde in gebruik boven de inbrenglans 15 uitsteekt, en waarbij aan de mast aan de in gebruik bovenzijde daarvan een hefmechanisme voor de trekstang is aangebracht, dat althans in of bij een hoogste stand van de inbrenglans inwerkt op de trekstang.
6. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de 20 lans aan het in gebruik onderste uiteinde een sluitstuk omvat om de doorgang althans tijdens een neergaande beweging van de lans af te sluiten.
7. Inrichting volgens conclusies 3 of 4 of 5 en 6, waarbij het sluitstuk aan de eenheid is aangebracht.
8. Inrichting volgens conclusies 4 en 7, waarbij het sluitstuk een bolkop aan het in gebruik onderste uiteinde van de trekstang omvat.
9. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het sluitstuk een klep aan het in gebruik onderste uiteinde 30 van de lans omvat.
10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de klep een flap van taai, sterk en plooibaar materiaal, zoals rubber met een verstevigende wapening, omvat. 1019619 ·- «r
11. Inrichting volgens een voorgaande conclusie, waarbij het langgerekte element langer dan de lans en doorsnijdbaar is en de lans aan het in gebruik onderste uiteinde snijmiddelen omvat, waarmee het langgerekte 5 element na een opwaartse beweging van de lans door te snijden is.
12. Inrichting volgens een van de conclusies 6 tot en met 10 en 11, waarbij de snijmiddelen stationair bij het in gebruik onderste uiteinde van de lans zijn 10 aangebracht en met het sluitstuk samenwerken om het langgerekte element door te snijden, waarbij het sluitstuk het element in werkzaam contact brengt met de snijmiddelen bij voltooiing van de opwaartse beweging van de lans, waarmee de lans uit de bodem wordt 15 teruggetrokken. 1019619
NL1019619A 2001-12-20 2001-12-20 Inrichting voor het plaatsen van bijvoorbeeld drainagelinten. NL1019619C2 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1019619A NL1019619C2 (nl) 2001-12-20 2001-12-20 Inrichting voor het plaatsen van bijvoorbeeld drainagelinten.
AT02080342T ATE403041T1 (de) 2001-12-20 2002-12-18 Verfahren zum einbringen eines drainagebandes
DE60227908T DE60227908D1 (de) 2001-12-20 2002-12-18 Verfahren zum Einbringen eines Drainagebandes
DK02080342T DK1323868T3 (da) 2001-12-20 2002-12-18 Fremgangsmåde til anbringelse af en drænagevæge
EP02080342A EP1323868B1 (en) 2001-12-20 2002-12-18 A method for inserting a drainage wick

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1019619A NL1019619C2 (nl) 2001-12-20 2001-12-20 Inrichting voor het plaatsen van bijvoorbeeld drainagelinten.
NL1019619 2001-12-20

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1019619C2 true NL1019619C2 (nl) 2002-12-20

Family

ID=19774416

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1019619A NL1019619C2 (nl) 2001-12-20 2001-12-20 Inrichting voor het plaatsen van bijvoorbeeld drainagelinten.

Country Status (5)

Country Link
EP (1) EP1323868B1 (nl)
AT (1) ATE403041T1 (nl)
DE (1) DE60227908D1 (nl)
DK (1) DK1323868T3 (nl)
NL (1) NL1019619C2 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7566188B2 (en) * 2006-09-28 2009-07-28 Freyssinet Method and device for inserting a drainage wick
US7736091B2 (en) 2006-09-28 2010-06-15 Freyssinet Method and device for inserting a drainage wick
SG169907A1 (en) * 2009-09-16 2011-04-29 Tok Si Entpr Co Ltd Method and apparatus for installing prefabricated vertical drain
CN108086258B (zh) * 2017-12-05 2024-09-24 中国电建集团贵阳勘测设计研究院有限公司 一种单缸垂直式液压启闭机用的拉杆

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS58210209A (ja) * 1982-05-31 1983-12-07 Tokyu Constr Co Ltd ドレ−ン材打込用マンドレルの切断検出装置
JPS59102010A (ja) * 1982-12-02 1984-06-12 Nakatomi Kurimoto ペ−パドレ−ン工法
EP0233312A2 (en) * 1986-02-17 1987-08-26 Toyo Construction Co,Ltd. Drain material holding apparatus for board drain process
EP0672795A1 (en) 1994-03-15 1995-09-20 Geotechnics Holland B.V. Drainage wick inserting device

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
JPS58210209A (ja) * 1982-05-31 1983-12-07 Tokyu Constr Co Ltd ドレ−ン材打込用マンドレルの切断検出装置
JPS59102010A (ja) * 1982-12-02 1984-06-12 Nakatomi Kurimoto ペ−パドレ−ン工法
EP0233312A2 (en) * 1986-02-17 1987-08-26 Toyo Construction Co,Ltd. Drain material holding apparatus for board drain process
EP0672795A1 (en) 1994-03-15 1995-09-20 Geotechnics Holland B.V. Drainage wick inserting device

Non-Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
PATENT ABSTRACTS OF JAPAN vol. 008, no. 057 (M - 283) 15 March 1984 (1984-03-15) *
PATENT ABSTRACTS OF JAPAN vol. 008, no. 216 (M - 329) 3 October 1984 (1984-10-03) *

Also Published As

Publication number Publication date
EP1323868A1 (en) 2003-07-02
DK1323868T3 (da) 2008-12-01
ATE403041T1 (de) 2008-08-15
EP1323868B1 (en) 2008-07-30
DE60227908D1 (de) 2008-09-11

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP3568364B1 (de) Fördergutbehälter mit auswerfvorrichtung und zugehörige hängefördervorrichtung
US4256286A (en) Post pulling device
DE10255843B4 (de) Teleskopfördereinrichtung
US4252491A (en) Material lift platform
US6109680A (en) Covering system
NL1019619C2 (nl) Inrichting voor het plaatsen van bijvoorbeeld drainagelinten.
DE102009036606B3 (de) Schutzvorrichtung für einen Fahrzeuginnenraum
WO2001055013A1 (en) Retaining device for a conveyor belt assembly
US4215494A (en) Automatic locking mechanism for vehicular mounted snowplow
EP2159332A2 (en) Post driver
US4742920A (en) Lumber sorting apparatus
US3526387A (en) Post pullers
EP1671899A1 (en) Container for waste
NL1033363C2 (nl) Inrichting voor het in een bodem inbrengen van een langwerpig, flexibel element, zoals een drainage-element.
EP2303635A1 (en) Tarping system for flatbed trailers
EP0663368A1 (en) Lifting device
EP3775442B1 (en) Fencing device for installing and/or removing a fence
EP0087846A1 (en) A device for taking up and putting down containers
US4742918A (en) Apparatus for compiling sorted lumber
FR2821031A1 (fr) Vehicule de transport de marchandises a plateforme elevatrice
KR101580500B1 (ko) 지게차의 마스트
JP5224854B2 (ja) 車両用リフト装置
DE4310788C1 (de) Vorrichtung an einem Gebäude mit einer Überfahrbrücke
JP3451057B2 (ja) チェーンゲート
CN208531989U (zh) 一种升降货梯的厢门

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
SD Assignments of patents

Owner name: PIETER VAN DER MEER

V1 Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20130701