NL1016774C2

NL1016774C2 - Knijpflacon.

Info

Publication number: NL1016774C2
Application number: NL1016774A
Authority: NL
Inventors: Petrus Henricus Aloysius Kuhn
Original assignee: Sara Lee De Nv
Priority date: 2000-12-01
Filing date: 2000-12-01
Publication date: 2002-06-04
Also published as: EP1345816A1; JP2004514615A; ES2225651T3; CA2430484A1; ZA200304202B; DE60105194D1; AU1762002A; BR0115851A; US6868991B2; ATE274453T1; US20040074924A1; EP1345816B1; WO2002044049A1; DE60105194T2; NZ526310A; JP4066251B2

Description

Titel: Knijpflacon

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een knijpflacon voor vloeistoffen, bij voorkeur relatief sterk visceuze vloeistoffen, voorzien van een flexibele houder met een uitstroomopening via hetwelk een vloeistof uit de houder kan worden gedrukt, en van een over deze uitstroomopening heen 5 aangebracht afdichtelement.

Een dergelijke flacon is bekend en wordt gebruikt om een veelei relatief sterk visceuze vloeistof uit een houder te persen door in deze houder te knijpen en deze te deformeren, waarbij de houder met de uitstroomopening naar beneden gericht wordt gehouden, waarna vervolgens 10 lucht in de flacon wordt gelaten om de deformatie ongedaan te maken.

Het nadeel van de bekende flacons is dat, wanneer het knijpen in de houder wordt gestopt terwijl de flacon nog in de stand verkeert waarin de uitstroomopening naar beneden is gericht, de vloeistofuitstroom weliswaar stopt, doch dat lucht slechts traag, tegen de druk van de vloeistof in, in de 15 houder kan stromen, met het gevolg dat de deformatie van de houder slechts traag ongedaan wordt gemaakt, zodat langer gewacht moet worden aleer een volgende knijpbeweging in de houder om hieruit vloeistof te drukken kan worden uitgevoerd. Dit nadeel doet zich sterker gevoelen naarmate de vloeistof visceuzer is.

20 Om aan dit nadeel tegemoet te komen, heeft de knijpflacon overeenkomstig de uitvinding het kenmerk, dat in het afdichtelement een eerste ventiel is aangebracht via hetwelk, wanneer de houder wordt ingeknepen, vloeistof uit de houder kan worden gedrukt, alsmede een tweede ventiel om, wanneer de houder niet langer wordt ingeknepen, lucht 25 in de houder toe te laten. Om constructieve redenen zal het tweede ventiel niet altijd direct nabij het eerste ventiel kunnen zijn gelegen. Vandaar dat eveneens overeenkomstig de uitvinding het eerste ventiel werkzaam kan 1016774*« 2 zijn in een vlak van het afdichteleraent loodrecht op de uitstroomrichting van de vloeistof uit de houder en het tweede ventiel werkzaam kan zijn in een zijvlak van het afdichtelement. In het bijzonder kan het vlak waarin het tweede ventiel werkzaam is in hoofdzaak loodrecht staan op dat waarin het 5 eerste ventiel werkzaam is.

Het is bijzonder gunstig wanneer de houder is voorzien van een stijgbuis, waarvan het ene uiteinde eindigt in het eerste ventiel. Wanneer het knijpen in de houder wordt gestopt en het eerste ventiel zich sluit, zal de vloeistof in deze stijgbuis blijven staan, waardoor bij een volgend knijpen in 10 de houder direct vloeistof kan worden afgegeven. Om er voor te zorgen dat na het stoppen van de knijpbeweging door de traagheid van het eerste ventiel toch nog lucht bovenin de stijgbuis terecht komt en deze daardoor niet geheel meer blijft gevuld kan in het nabij het eerste ventiel gelegen uiteinde van de stijgbuis een kogel zijn aangebracht die de stijgbuis kan 15 afsluiten.

In een meer concrete uitvoeringsvorm omvat het afdichtelement een eerste sluitdeel dat op de houder kan worden vastgezet en een tweede sluitdeel dat over het eerste sluitdeel kan worden vastgezet, waarbij het tweede sluitdeel althans gedeeltelijk een flexibel deel omvat dat tezamen 20 met het eerste sluitdeel het eerste ventiel vormt. Daarbij is het gunstig wanneer althans het bovenste gedeelte van de stijgbuis deel uitmaakt van het eerste sluitdeel en het uiteinde van de stijgbuis is gelegen tegenover genoemd flexibel deel. Het tweede ventiel kan worden gevormd door een lip die werkzaam is tussen de beide sluitdelen. Daarbij kan het eerste sluitdeel 25 zijn voorzien van ten minste één opening, via welke door het tweede ventiel doorgelaten lucht in de houder kan stromen.

Om een vloeistofstroom naar de ruimte tussen het eerste en tweede sluitdeel via welke door het tweede ventiel doorgelaten lucht naar de genoemde opening in het eerste sluitdeel kan stromen, te blokkeren, is het 30 gunstig wanneer tussen de beide sluitdelen een afdichtlip aanwezig is.

1016774' 3

Ter wille van een kostprijsgunstige fabricage kunnen de houder en de _ beide sluitdelen door spuitgieten zijn vervaardigd uit kunststof, waarbij-het kunststofmateriaal van het tweede sluitdeel zachter is dan dat van de houder en het eerste sluitdeel.

5

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van een in de bijgaande tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld. In deze tekening toont:

Fig. 1 een perspectiefbeeld van een flacon overeenkomstig de 10 uitvinding;

Fig. 2 een doorsnede volgens het vlak A-A in figuur 1; en

Fig. 3 een doorsnede volgens het vlak B-B in figuur 1.

De in de figuren afgebeelde flacon omvat een flexibele 15 vloeistofhouder 1 met een uitstroomopening 2 en een over deze uitstroomopening heen aangebracht afdichtelement 3. Het afdichtelement 3 bestaat uit een eerste sluitdeel 4 dat op de houder 1 kan worden vastgezet, en een tweede sluitdeel 5 dat over het eerste sluitdeel kan worden vastgezet. De houder 1 en de beide sluitdelen 4 en 5 zijn door spuitgieten 20 vervaardigd uit kunststof, waarbij het kunststofmateriaal van het tweede sluitdeel 5 zachter is dan dat van de houder 1 en het eerste sluitdeel 4. Het eerste sluitdeel 4 is voorzien van een tweetal openingen 6, via welke lucht in de houder kan stromen. In de houder 1 bevindt zich een midden door de flacon uitstrekkende stijgbuis 7, waarvan het bovenste gedeelte 8 deel 25 uitmaakt van het eerste sluitdeel 4. Het onderste en grootste gedeelte 9 van deze stijgbuis kan worden gestoken in het bovenste gedeelte 8 daarvan. In het bovenste gedeelte 8 van de stijgbuis 7 is een vernauwing 10 aangebracht, waarboven zich een kogel 11 bevindt.

De flacon is voorzien van een eerste ventiel 12, gevormd door de 30 bovenste randen 13 van het bovenste gedeelte 8 van de stijgbuis 7 en het 1016774m 4 middenvlak 14 van het tweede sluitdeel 5. Het eerste ventiel 12 is _ werkzaam in een vlak loodrecht op de hartlijn van de flacon. Door inknijpen van de houder 1 kan met behulp van dit ventiel 12 vloeistof uit de houder 1 via de stijgbuis 7 en tussen de vernauwing 10 door langs de daarbij 5 omhooggedrukte kogel 11 tussen de randen 13 en genoemd middenvlak 14 door tot buiten het eerste sluitdeel 5 worden geperst in een ringvormige ruimte 15 en vandaar naar uitstroomopeningen 16 in het tweede sluitdeel. Deze uitstroomopeningen 16 zijn normaal afgesloten door een uitsteeksel 17 op het eerste sluitdeel, doch worden geopend onder druk van de naar buiten 10 geperste vloeistof. De uitstroomopeningen bevinden zich zijwaarts ten opzichte van het eerste ventiel 12.

De flacon is voorts voorzien van een tweede ventiel 18, gevormd door een deel van het tweede sluitdeel 5 uitmakende lip 19 die werkzaam is tussen de beide sluitdelen 4 en 5. Dit tweede ventiel 18 is werkzaam in een 15 zijvlak van het afdichtelement 3 en wel in een vlak dat in hoofdzaak loodrecht staat op dat waarin het eerste ventiel 12 werkzaam is. Via dit tweede ventiel 18 en de openingen 6 kan lucht in de houder 1 worden gezogen wanneer het inknijpen daarvan ongedaan wordt gemaakt.

Zijwaarts is om het eerste en tweede sluitdeel een ringsvormige omhulling 20 20 aangebracht. De buitenafsluiting 21 tussen de houder 1 en het eerste sluitdeel 4, de buitenafsluiting 22 tussen het eerste en tweede sluitdeel 4 en 5 en de afsluiting 23 tussen de ringvormigige omhulling 20 en het tweede sluitdeel 5 is zodanig dat hierdoor lucht via de ruimte 24 naar het tweede ventiel 18 kan worden gezogen.

25 Voorts is nog een deel van het tweede sluitdeel uitmakende afdichtlip 25 aanwezig om een vloeistofstroom naar de ruimte 26 tussen het eerste en tweede sluitdeel te blokkeren. De houder 1 met de beide sluitdelen 4 en 5 kan voorts nog worden afgedekt door een wegneembaar deksel 27.

Zoals reeds vermeld, wordt, wanneer de houder 1 wordt 30 ingeknepen, vloeistof via de stijgbuis 7 en het eerste ventiel 12 naar buiten 1016774 5 geperst, terwijl, wanneer het inknijpen wordt stopgezet, het ventiel 12 zich sluit, de kogel 11 terugzakt op de vernauwing 10 en lucht via het tweede-ventiel 18 en de openingen 6 in de houder wordt gezogen, zodat vloeistof in de stijgbuis blijft staan en daardoor bij een daaropvolgend inknijpen van de 5 houder snel naar buiten kan worden geperst. Wanneer het eerste ventiel zich snel zou sluiten, zal via dit ventiel nauwelijks lucht boven in de stijgbuis komen en is de kogel 11 overbodig. De snelheid waarmee het ventiel 12 zich sluit is echter sterk afhankelijk van het materiaal van het tweede sluitdeelof in het bijzonder van het middenvlak 14.

10 De uitvinding is niet beperkt tot de hier aan de hand van de figuren beschreven uitvoeringsvorm, doch omvat allerlei modificaties hierop, uiteraard voor zover deze vallen binnen de beschermingsomvang van de hiernavolgende conclusies.

J Λ ' ·“·> ΐ I .: * · /Iv'ft! ; ‘ · ι· % .· *

Claims

1. Knijpflacon voor vloeistoffen, bij voorkeur relatief sterk visceuze vloeistoffen, voorzien van een flexibele houder met een uitstroomopening via hetwelk een vloeistof uit de houder kan worden gedrukt, en van een over deze uitstroomopening heen aangebracht afdichtelement, met het kenmerk, 5 dat in dit afdichtelement een eerste ventiel is aangebracht via hetwelk, wanneer de houder wordt ingeknepen, vloeistof uit de houder kan worden gedrukt, alsmede een tweede ventiel om, wanneer de houder niet langer wordt ingeknepen, lucht in de houder toe te laten.

2. Knijpflacon volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het eerste 10 ventiel werkzaam is in een vlak van het afdichtelement loodrecht op de uitstroomrichting van de vloeistof uit de houder en het tweede ventiel werkzaam is in een zijvlak van het afdichtelement.

3. Knijpflacon volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het vlak waarin het tweede ventiel werkzaam is in hoofdzaak loodrecht staat op dat 15 waarin het eerste ventiel werkzaam is.

4. Knijpflacon volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de houder is voorzien van een stijgbuis, waarvan het ene uiteinde eindigt in het eerste ventiel.

5. Knijpflacon volgens conclusie 4 met het kenmerk, dat in het nabij 20 het eerste ventiel gelegen uiteinde van de stijgbuis een kogel is aangebracht die de stijgbuis kan afsluiten.

6. Knijpflacon volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afdichtelement een eerste sluitdeel omvat dat op de houder kan worden vastgezet en een tweede sluitdeel dat over het eerste 25 sluitdeel kan worden vastgezet, waarbij het tweede sluitdeel althans gedeeltelijk een flexibel deel omvat dat tezamen met het eerste sluitdeel het eerste ventiel vormt. Tff1 STT4m

7. Knijpflacon volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat althans Jiet .. bovenste gedeelte van de stijgbuis deel uitmaakt van het eerste sluitdeel· en het uiteinde van de stijgbuis is gelegen tegenover genoemd flexibel deel.

8. Knijpflacon volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat het 5 tweede ventiel wordt gevormd door een lip die werkzaam is tussen de beide sluitdelen.

9. Knijpflacon volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het eerste sluitdeel is voorzien van ten minste één opening, via welke door het tweede ventiel doorgelaten lucht in de houder kan stromen.

10. Knijpflacon volgens een van de conclusies 6-9, met het kenmerk, dat een afdichtlip aanwezig is om een vloeistofstroom naar de ruimte tussen het eerste en tweede sluitdeel via welke door het tweede ventiel doorgelaten lucht naar de genoemde opening in het eerste sluitdeel kan stromen, te blokkeren.

11. Knijpflacon volgens een van de conclusies 6-10, met het kenmerk, dat de houder en de beide sluitdelen door spuitgieten zijn vervaardigd uit kunststof, waarbij het kunststofmateriaal van het tweede sluitdeel zachter is dan dat van de houder en het eerste sluitdeel. 1Q 1 S 7 ; ’