NL1016667C2 - Werkwijze en inrichting voor het transporteren van voorwerpen. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het transporteren van voorwerpen.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het 5 transporteren van voorwerpen, die vanaf tenminste een toevoerorgaan via een overbrengorgaan worden toegevoerd aan een wissel orgaan met behulp waarvan de voorwerpen in een eerste stand van het wisselorgaan worden geleid naar een eerste afvoer en in een tweede stand van het wisselorgaan worden geleid naar een tweede afvoer.

10 Een dergelijke werkwijze alsmede een inrichting voor het uitvoeren van een dergelijke werkwijze is te ontnemen uit de publicatie WO 98/09894.

Bij deze bekende inrichting wordt het wisselorgaan gevormd door een om een horizontale scharnieras op en neer verzwenkbare 15 transportband. Voor het verzwenken van het wisselorgaan vanuit de ene naar de andere stand is een zekere tijd benodigd gedurende welke geen voorwerpen kunnen worden afgegeven aan een afvoer. Uit mechanische overwegingen zijn er grenzen gesteld aan de snelheid waarmede dit wisselorgaan kan worden versteld. Voor een effectieve werking van deze 20 bekende inrichting is het dan ook noodzakelijk om tussen de opeen volgende voorwerpen een zekere afstand te handhaven hetgeen grenzen stelt aan het aantal voorwerpen, dat per tijdseenheid met behulp van deze bekende inrichting kan worden verwerkt.

Volgens de uitvinding zijn nu waarneemmiddelen aangebracht 25 voor het waarnemen van de grootte van de met het toevoerorgaan toegevoerde voorwerpen en voor het waarnemen van de identiteit van de toegevoerde voorwerpen in verband met de gewenste verplaatsing van de voorwerpen hetzij naar de eerste en/of naar de tweede afvoer en zijn regelmiddelen aangebracht voor het regelen van de verplaatsing van de 30 voorwerpen met behulp van het toevoerorgaan en/of het overbrengorgaan, welke regelmiddelen worden beïnvloed door de waarneemmiddelen, een en ander zodanig, dat achter elkaar op het overbrengorgaan gelegen en aan het wisselorgaan afgegeven voorwerpen, die naar eenzelfde afvoer moeten worden geleid, dichter bij elkaar zullen zijn gelegen dan 35 achter elkaar op het overbrengorgaan gelegen en aan het wisselorgaan 10 1 6 667 2 afgegeven voorwerpen, die naar verschillende afvoeren moeten worden geleid.

Hierbij wordt gebruik gemaakt van het feit, dat indien een tweetal op elkaar volgende voorwerpen naar eenzelfde afvoer moeten 5 worden geleid er geen tijd benodigd is voor het omstellen van het wisselorgaan, zodat deze naar eenzelfde afvoer te leiden voorwerpen dicht achter elkaar kunnen worden geplaatst, hetgeen een aanzienlijke toename van het aantal per tijdseenheid verplaatsbare voorwerpen met zich meebrengt.

10 Een doelmatige inrichting voor het transporteren van voorwerpen voorzien van tenminste een toevoerorgaan, dat aansluit op een overbrengorgaan waarvan een uiteinde is gelegen nabij een wisselorgaan, dat verstelbaar is tussen een eerste stand voor het leiden van een voorwerp naar een eerste afvoer en een tweede stand voor het 15 leiden van een voorwerp naar een tweede afvoer, welke inrichting in het bijzonder geschikt is voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding wordt verkregen doordat nabij het toevoerorgaan waarneemmiddelen zijn opgesteld met behulp waarvan de grootte van de voorwerpen en de identiteit van de toegevoerde voorwerpen in verband 20 met de gewenste verplaatsing van de voorwerpen, hetzij naar de eerste afvoer of naar de tweede afvoer kan worden vastgesteld, terwijl het toevoerorgaan is voorzien van met behulp van de waarneemmiddelen te beïnvloeden regelmiddelen met behulp waarvan de verplaatsingssnelheid van een voorwerp met behulp van het toevoerorgaan in de richting van 25 het overbrengorgaan te beïnvloeden is.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsmogelijkheden van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch enige toevoerorganen die zijn 30 aangesloten op een overbrengorgaan.

Figuur 2 toont schematisch de uitvoering van een wisselorgaan.

Figuur 3 toont schematisch een verdere mogelijke uitvoeringsvorm van een drietal op een overbrengorgaan aangesloten toevoer-35 organen.

10 1 6 66 ? 3

Zoals schematisch in figuur 1 is weergegeven is in de weergegeven uitvoeringsvorm de inrichting volgens de uitvinding voorzien van een drietal toevoerorganen 1-3. Het toevoerorgaan 1 is in de weergegeven uitvoeringsvorm opgebouwd uit een viertal transporteurs 5 4-7, bij voorkeur in de vorm van eindloze transportbanden, hoewel bijvoorbeeld ook rollentransporteurs of dergelijke denkbaar zullen zijn.

De beide toevoerorganen 2 en 3 zijn voorzien van overeenkomstige transporteurs 4-7, maar bij het toevoerorgaan 2 is tussen de 10 transporteur 2 en de transporteur 5 een verdere, bij voorkeur door een eindloze transportband gevormde transporteur 8 opgesteld, terwijl bij het toevoerorgaan 3 tussen de transporteur 4 en de transporteur 5 een tweetal verdere, bij voorkeur door eindloze transportbanden gevormde transporteurs 9 en 10 zijn aangebracht.

15 Ieder van de bovengenoemde transporteurs is aan te drijven door een voor de transporteurs 4-7 schematisch aangeduide motor 11. De toerentallen van de verschillende motoren 11 van de toevoerorganen 1-3 zijn te beïnvloeden met regelmiddelen, die een zogenaamde "flow controller" in de vorm van een computer 12 omvatten alsmede een 20 aansluitkast 13 voor ieder van de toevoerorganen 1-3. Op de bij een toevoerorgaan 1-3 behorende aansluitkast 13 zijn via stuurleidingen 14 de motoren van de bijbehorende transporteurs 4-7 resp. 4-8 resp. 4-7 en 9 en 10 aangesloten.

De te verwerken voorwerpen worden met behulp van de 25 toevoerorganen 1-3 in de richting volgens pijl A toegevoerd aan een gemeenschappelijk overbrengorgaan 14, dat wordt gevormd door een bij voorkeur als eindloze band uitgevoerde transporteur met behulp waarvan de voorwerpen in de richting volgens pijl B worden toegevoerd aan een hieronder nader te omschrijven wisselorgaan.

30 Het aantal in een toevoerorgaan stroomafwaarts van de transporteur 5 toegevoegde verdere transporteurs is afhankelijk van de naar het overbrengorgaan 14 af te leggen weg.

Verder is de inrichting volgens de uitvinding voorzien van waarneemmiddelen, die onder meer een bij het afvoereinde van de 35 transporteur 4 opgestelde fotocel 15 omvatten alsmede een scanner 16 met behulp waarvan bijvoorbeeld een op een voorwerp aanwezige staaf- Ï0 1 6 667 4 jescode of dergelijke kan worden afgelezen voor het vaststellen van de identiteit van het desbetreffende voorwerp. Ook bij het bovenstroomse einde van de transporteur 5 is een fotocel 17 opgesteld. Bij het bovenstroomse einde van de transporteur 8 is nog een fotocel 17 en bij 5 de bovenstroomse einden van de transporteurs 9 en 10 zijn fotocellen 18 opgesteld.

Zoals schematisch in figuur 2 is afgebeeld kunnen met behulp van het overbrengorgaan 14 de voorwerpen worden toegevoerd aan een in twee standen verstelbaar wissel orgaan 20, dat in het weerge-10 geven uitvoeringsvoorbeeld wordt gevormd door een transporteur, bij voorkeur in de vorm van een eindloze transportband 20. Zoals in de figuur 2 is aangeduid kan deze transportband op op zichzelf bekende wijze met behulp van een aandrijforgaan 21 tussen een eerste zich schuin omhoog uitstrekkende stand en een tweede zich schuin naar 15 beneden toe uitstrekkende stand worden verzwenkt. In de zich schuin omhoog uitstrekkende stand kunnen met behulp van de transportband 20 voorwerpen worden overgegeven aan een in deze stand in het verlengde van de transportband 20 gelegen, een afvoer vormende transportband 22. In de stand waarin de transportband 20 zich schuin naar beneden 20 uitstrekt (gestippelde stand) kunnen met behulp van de transportband 20 voorwerpen worden afgegeven aan een verdere dan in het verlengde van de transportband 20 gelegen een afvoer vormende transportband 23. Daarbij zijn de transportbanden 22 en 23 onderling met elkaar gekoppeld en kunnen deze transportbanden 22 en 23 op op zichzelf bekende 25 wijze met behulp van het aandrijforgaan 21 gelijktijdig met de transportband 20, maar in een richting tegengesteld aan de transportband 20 worden verzwenkt. Doordat daarbij de beide transportbanden of transporteurs 22 en 23 onderling zijn gekoppeld blijven deze transportbanden in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar uitgericht. Hier- 30 door wordt vermeden dat voorwerpen tijdens bedrijf tussen de transporteurs 22 en 23 klem raken, zoals het geval kan zijn indien de transporteur 23 vast is opgesteld in de voor de transporteur 23 met stippellijnen weergegeven stand en alleen de transporteur 22 op en neer kan zwenken. Ook dit draagt bij aan een snelle doorvoer van 35 voorwerpen.

De werking van de bovenbeschreven inrichting is als volgt.

‘f0 1 6 66 7 5

Met behulp van de transporteurs 4 van de verschillende toevoerorganen kunnen voorwerpen van verschillende afmetingen en bestemd voor verschillende bestemmingen willekeurig worden toegevoerd in de richting volgens pijl A. Daarbij zijn de voorwerpen in het 5 algemeen voorzien van staafjescodes of dergelijke, die de identiteit resp. bestemming van de voorwerpen aangeven.

De afmetingen van de toegevoerde voorwerpen kunnen worden bepaald met behulp van de fotocellen 15, die via leidingen 24 op de desbetreffende aansluitkasten 13 zijn aangesloten.

10 Verder kunnen voor het vaststellen van de identiteit resp.

bestemming van de voorwerpen de staafjescodes of dergelijke worden afgelezen met behulp van de scanners 16. Een systeem voor het opnemen en verwerken van dergelijke gegevens is bijvoorbeeld te ontnemen uit de Amerikaanse octrooien 5.038.911 en 5.860.504.

15 Aan de hand van de zo verkregen gegevens kan door het desbetreffende voorwerp een ruimte worden "gereserveerd" op het overbrengorgaan 14, zodanig, dat een voorwerp niet in conflict komt met andere voorwerpen.

Daarbij wordt de startpositie voor een voorwerp voor 20 toevoer aan het overbrengorgaan bepaald met behulp van een via een leiding 25 op een aansluitkast 13 aangesloten fotocel 16.

De in de verschillende aansluitkasten opgenomen gegevens worden via leidingen 27 toegevoerd aan de computer 12 en met behulp daarvan wordt een zodanige regeling bewerkstel!igd, dat twee aan het 25 overbrengorgaan 14 toegevoerde voorwerpen, die bij het nabij het wisselorgaan 20 gelegen afvoereinde van het overbrengorgaan 14 direct achter elkaar zullen zijn gelegen op verhoudingsgewijs korte afstand van elkaar zullen zijn gelegen indien zij naar eenzelfde afvoer moeten worden toegevoerd, terwijl indien twee nabij het afvoereinde van het 30 overbrengorgaan 14 achter elkaar gelegen voorwerpen naar verschillende afvoeren moeten worden toegevoerd de afstand tussen deze voorwerpen groter zal zijn.

Daarbij wordt de verplaatsing van de voorwerpen met behulp van het overbrengorgaan ook door de computer 12 geregeld daar de 35 verplaatsing van de voorwerpen op het overbrengorgaan wordt waargenomen door een nabij het afvoereinde van het overbrengorgaan 14 10 1 6 66 7 6 opgestelde fotocel 28, die evenals de aandrijfmotor 29 van het overbrengorgaan 14 via een aansluitkast 30 op de computer 12 is aangesloten.

Aangezien bij de in figuur 1 weergegeven uitvoeringsvorm de 5 afstand waarover een met het toevoerorgaan 1 toegevoerd voorwerp met behulp van het overbrengorgaan 14 naar het wissel orgaan 20 moet worden verplaatst groter is dan de afstand waarover een door het toevoerorgaan 2 toegevoerd voorwerp met behulp van het overbrengorgaan 14 naar het wisselorgaan 20 moet worden verplaatst, terwijl laatstge-10 noemde afstand weer groter is dan de afstand waarover een door het toevoerorgaan 3 toegevoerd voorwerp met behulp van het overbrengorgaan 14 in de richting van het wisselorgaan 20 moet worden verplaatst is in het toevoerorgaan 2 een extra transporteur 8 en in het toevoerorgaan een tweetal extra transporteurs 9 en 10 aangebracht, waarop met behulp 15 van de transporteurs 4 van de desbetreffende toevoerorganen toegevoerde voorwerpen "in de wacht" kunnen worden geplaatst, vertraagd of versneld om zo door juiste regeling van de aandrijfmotoren 11 van de verschillende transporteurs een voorwerp onder regeling van de computer 12 op het juiste tijdstip op de beoogde plaats op het over-20 brengorgaan 14 te plaatsen onder handhaving van de beoogde afstanden tussen de voorwerpen zoals hierboven uiteengezet.

Zoals hierboven reeds uiteengezet kunnen achter elkaar gelegen voorwerpen, die aan eenzelfde afvoer 22 of 23 moeten worden toegevoerd op verhoudingsgewijs korte afstand van elkaar zijn gelegen, 25 aangezien het wisselorgaan 20 tijdens de verplaatsing van deze opeenvolgende voorwerpen naar een afvoer 22 of 23 niet behoeft te worden versteld. Een betrekkelijk kleine afstand tussen deze opeenvolgende voorwerpen is in het algemeen wel gewenst, daar bij overgang van de voorwerpen van het overbrengorgaan 14 naar de wissel 20 de voorwerpen 30 in het algemeen enigszins worden gekanteld.

Indien na het verplaatsen van een voorwerp naar bijvoorbeeld de afvoer 22 het daaropvolgende voorwerp naar de afvoer 23 moet worden verplaatst is een verstelling van het wisselorgaan 20 nodig. Daar deze verstelling van het wisselorgaan enige tijd in beslag neemt 35 wordt volgens de uitvinding de afstand tussen een eerste voorwerp, dat moet worden toegevoerd naar een eerste afvoer 22 of 23 en een daarop- ïo 1 6 6 6 7 7 volgend tweede voorwerp, dat moet worden afgevoerd naar de afvoer 23 of 22 groter gehouden, dan tussen opeenvolgende aan een zelfde afvoer toe te voeren voorwerpen zodat voldoende tijd aanwezig is voor het verstellen van de wissel 20 voordat het tweede van bovengenoemde 5 voorwerpen bij de wissel 20 aankomt.

Na afvoer van een voorwerp op de onderste transporteur 23 kan, indien nodig, direct worden overgegaan tot verzwenken van de beide transporteurs 22 en 23, daar er zoals hierboven uiteengezet, geen gevaar bestaat van vastklemmen van het voorwerp tussen de trans-10 porteurs 22 en 23. Ook dit draagt bij aan een grote doorvoercapaciteit van de inrichting.

Figuur 3 toont schematisch een deel van een verdere mogelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding. Onderdelen, die overeenkomen met onderdelen zoals beschreven aan de 15 hand van figuur 1, zijn voorzien van dezelfde verwijzingscijfers als in figuur 1 gebruikt voor de desbetreffende onderdelen. Terwille van de eenvoud van de tekening is alleen voor toevoerorgaan 3 de verbindingskast 13 afgebeeld.

Bij deze uitvoeringsvorm sluiten de drie toevoerorganen 1-3 20 aan op hetzelfde uiteinde van een hulp-overbrengorgaan 14’, waarbij de bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1 toegepaste tussentransporteurs 8 resp. 9 en 10 zijn vervallen. Het hulp-toevoerorgaan 14’ is hierbij zodanig uitgevoerd, dat de in verschillende naast elkaar gelegen punten aan het hulp-toevoerorgaan 14’ toegevoerde voorwerpen in een 25 gewenste volgorde achter elkaar zullen worden geplaatst, bijvoorbeeld zoals omschreven in het Nederlandse octrooi 181.648. Verder is de werking van deze in figuur 3 weergegeven uitvoeringsvorm gelijk aan de werking van de hierboven aan de hand van figuren 1 en 2 beschreven uitvoeringsvorm.

10 1 6 66 7

Claims (8)

1. Werkwijze voor het transporteren van voorwerpen, die vanaf tenminste een toevoerorgaan via een overbrengorgaan worden toegevoerd 5 aan een wissel orgaan met behulp waarvan de voorwerpen in een eerste stand van het wisselorgaan worden geleid naar een eerste afvoer en in een tweede stand van het wisselorgaan worden geleid naar een tweede afvoer, met het kenmerk, dat waarneemmiddelen zijn aangebracht voor het waarnemen van de grootte van de toegevoerde voorwerpen en voor het 10 waarnemen van de identiteit van de toegevoerde voorwerpen in verband met de gewenste verplaatsing van de voorwerpen, hetzij naar de eerste of naar de tweede afvoer, terwijl regelmiddelen zijn aangebracht voor het regelen van de verplaatsing van de voorwerpen met behulp van het toevoerorgaan en/of het overbrengorgaan, welke regelmiddelen worden 15 beïnvloed door de waarneemmiddelen, een en ander zodanig, dat achter elkaar op het overbrengorgaan gelegen en aan het wisselorgaan afgegeven voorwerpen, die naar eenzelfde afvoer moeten worden geleid, dichter bij elkaar zullen zijn gelegen dan achter elkaar op het overbrengorgaan gelegen en aan het wisselorgaan afgegeven voorwerpen, 20 die naar verschillende afvoeren moeten worden geleid.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat voorwerpen met behulp van meerdere toevoerorganen aan het overbrengorgaan worden toegevoerd waarbij de grootte van de toegevoerde voorwerpen alsmede de gewenste verplaatsing van de voorwerpen voor 25 ieder van de toevoerorganen apart wordt waargenomen voor het bewerkstelligen van het op de juiste wijze achter elkaar plaatsen van de door de verschillende toevoerorganen aan het overbrengorgaan toegevoerde voorwerpen.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de 30 toevoer van voorwerpen aan het overbrengorgaan wordt geregeld door variëren van de toevoersnelheid van het toevoerorgaan.

4. Inrichting voor het transporteren van voorwerpen voorzien van tenminste een toevoerorgaan, dat aansluit op een overbrengorgaan waarvan een afvoereinde is gelegen nabij een wisselorgaan, dat 35 verstelbaar is tussen een eerste stand voor het leiden van een voorwerp naar een eerste afvoer en een tweede stand voor het leiden van 10 1 6 66 7 een voorwerp naar een tweede afvoer, met het kenmerk, dat nabij het toevoerorgaan waarneemmiddelen zijn opgesteld met behulp waarvan de grootte van de voorwerpen en de identiteit van de toegevoerde voorwerpen in verband met de gewenste verplaatsing van de voorwerpen 5 hetzij naar de eerste afvoer of naar de tweede afvoer kan worden vastgesteld, terwijl het toevoerorgaan is voorzien van met behulp van de waarneemmiddelen te beïnvloeden regelmiddelen met behulp waarvan de verplaatsingssnelheid van een voorwerp in de richting van het overbrengorgaan te beïnvloeden is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van meerdere toevoerorganen, die ieder zijn voorzien van daarbij behorende waarneemmiddelen, die zijn aangesloten op een voor toevoerorganen gemeenschappelijke computer met behulp waarvan de werking van de toevoerorganen voor toevoer van voorwerpen 15 aan het overbrengorgaan te regelen is.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat nabij het afvoereinde van het overbrengorgaan middelen zijn aangebracht voor het waarnemen van voorwerpen alsmede middelen voor het regelen van de snelheid waarmede voorwerpen door het overbrengorgaan 20 worden verplaatst.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 4-6, met het kenmerk, dat het wisselorgaan wordt gevormd door een om een horizontale as verzwenkbare transporteur.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de afvoeren worden gevormd door gemeenschappelijk met het wisselorgaan verzwenkbare boven elkaar gelegen transporteurs, die onderling met elkaar zijn gekoppeld, zodanig, dat de afvoeren vormende transporteurs in iedere stand zich althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekken. 1016667