NL1013254C2 - Inrichting voor het genereren van lichteffecten. - Google Patents

Description

-1-

Inrichting voor het genereren van lichteffecten.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het genereren van lichteffecten die tenminste een lichtbron omvat en een op afstand van de lichtbron in een van de lichtbron afkomstige lichtbundel te plaatsen orgaan voor 5 het tenminste ten dele genereren van de lichteffecten.

Inrichtingen voor het genereren van lichteffecten zijn in verschillende uitvoeringsvormen reeds lange tijd bekend, waarbij in de meest simpele vorm bijvoorbeeld gedacht kan 10 worden aan voor een lichtbron te schuiven gekleurde licht-doorlatende platen zoals gebruikt in theater en schouwburg. Andere bekende uitvoeringsvormen zijn bijvoorbeeld in de lichtbundel te plaatsen roterende of anderszins bewegende organen met veelvoud van al dan niet gekleurde facetten 15 waarmee een afwisselend reflectiepatroon op de wanden van een vertrek of zaal geprojecteerd kan worden.

Voor het verkrijgen van een lichteffect waarbij de bewegingen aan het oppervlak van een vloeibaar medium zoals bij -20 voorbeeld water op een wand of vlak geprojecteerd kunnen worden is het mogelijk om licht op een natuurlijk wateroppervlak te laten reflecteren. De lichtreflectie is hierbij doorgaans niet voldoende om een duidelijke en ook herkenbare projectie te kunnen verwezenlijken. Bovendien is 25 het nauwelijks te doen om het verkregen lichteffect in enige mate te sturen.

Het doel van de uitvinding is te voorzien in een inrichting waarmee een duidelijk en ook goed herkenbaar golfpatroon in 30 een vloeibaar medium op een wand of vlak geprojecteerd kan worden en waarbij het tevens mogelijk is om het lichteffect in tenminste een zekere mate te sturen.

Dienovereenkomstig wordt er volgens de uitvinding dan ook 35 in voorzien dat het in een van de lichtbron afkomstige lichtbundel te plaatsen orgaan in hoofdzaak bestaat uit een houder die tenminste ten dele gevuld is met een vloeibaar 1 01 3254 -2- raedium, waarbij de houder voor het vloeibare medium tenminste één lichtdoorlatende zijde heeft.

De lichtbron wordt onder de houder aangebracht, waarbij de 5 positie en stand van de lichtbron wordt ingesteld afhankelijk van de afstand en de hoek tot de wand of vlak waar op geprojecteerd zal worden. Hiertoe omvat de inrichting bij voorkeur een gestel of behuizing geschikt voor het daarin opnemen van de houder en de lichtbron, waarbij de stand 10 en/of positie van de lichtbron ten opzichte van de houder instelbaar is.

Hoewel de lichtopbrengst bij het passeren van de houder enige verliezen kent is het uiteindelijk geprojecteerde 15 beeld vele malen helderder en duidelijker dan wanneer met op het oppervlak van het vloeibare medium reflecterend licht gewerkt zou worden.

Aangezien het voor het lichteffect van belang is dat er 20 enige beweging of golving in het vloeibare medium aanwezig is, hetgeen zeker binnenshuis niet vanzelfsprekend aanwezig zal zijn, wordt er volgens een nadere uitwerking in voorzien dat de inrichting verder voorzien is van middelen voor het in het vloeibare medium in de houder opwekken van één 25 of meer golfbewegingen.

Volgens een eerste uitvoeringsvorm is de houder voor het vloeibare medium daartoe beweegbaar in de inrichting aangebracht, waarbij de middelen voor het in het vloeibare 30 medium in de houder opwekken van één of meer golfbewegingen zodanig uitgevoerd zijn dat de houder op één of meer plaatsen ten opzichte van het gestel of de behuizing een beweging gegeven kan worden. De bedoelde middelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een aandrijving welke middels een 35 excentriek met de houder is verbonden waarbij de houder om een met het gestel of de behuizing verbonden as kan bewegen of waarbij de houder met veermiddelen met het gestel of de behuizing verbonden is. In het laatste geval is ook een aansturing met behulp van elektromagneten mogelijk.

1 013254 -3-

Aangezien een dergelijk systeem een tamelijk gecompliceerde opbouw heeft en bovenal storingsgevoelig is, wordt er volgens de uitvinding bij voorkeur in voorzien dat in de houder voor het vloeibare medium één of meer bewegings-5 organen aangebracht zijn, waarbij de bewegingsorganen van buiten de houder aangestuurd kunnen worden, en waarbij er eveneens bij voorkeur in voorzien is dat de bewegingsorganen elektromagnetisch aangestuurd worden. Een eerste voordeel hiervan is dat voor het bereiken van het gewenste 10 effect niet de gehele houder in beweging gebracht hoeft te worden en deze op eenvoudige wijze met het gestel of de behuizing verbonden kan zijn of door gedragen worden. Een verder voordeel is dat relatief simpele bewegingsorganen toegepast kunnen worden, die van buiten de houder aange-15 stuurd kunnen worden zonder dat een mechanische koppeling door de wand van de houder noodzakelijk is.

Een eerste uitvoeringsvorm van een in de houder aan te brengen bewegingsorgaan bestaat uit een over een bepaalde 20 hoek om een as draaibare bewegingsarm, die zich aan weerszijden van de as uitstrekt en waarbij aan de buitenzijde van de houder ter hoogte van de bewegingsarm aan weerszijden van de as apart aan te sturen elektromagneten aangebracht zijn. Met een dergelijk bewegingsorgaan dat om een 25 vertikale as draaibaar is en zich nabij het bovenoppervlak van het vloeibare medium bevindt kan met een afwisselend aansturen van de elektromagneten, zoals in de praktijk gebleken is, al snel een golving in het vloeibare medium verkregen worden.

30

Een andere mogelijkheid is te voorzien in een bewegingsorgaan dat niet in horizontale richting maar in vertikale richting een beweging aan het vloeibare medium kan geven. Een dergelijk bewegingsorgaan kan bijvoorbeeld bestaan uit 35 een strip die langs één of meer geleidingen tegen de werking van aan tenminste één zijde aangebrachte veermiddelen beweegbaar is, waarbij de strip of daarop aangebrachte middelen bestemd zijn samen te werken met één of meer e1ektromagneten.

101 3254 -4-

Een verdere uitbreiding van de mogelijkheden om het vloeibare medium in beweging te brengen kan bestaan uit het aanbrengen van een combinatie van een aantal van de genoemde uitvoeringsvormen in de houder.

5

De houder is bij voorkeur een dichte houder met tenminste twee tegenovergelegen lichtdoorlatende zijden. Het voordeel is in de eerste plaats dat geen verontreinigingen van buitenaf in de houder terecht kunnen komen en er ook geen 10 vloeibaar medium uit de houder kan verdwijnen. Hierdoor is de inrichting ook uitermate geschikt voor buitengebruik.

Een verder voordeel is dat de dichte houder relatief ondiep kan zijn en uitgevoerd zou kunnen worden als een eenvoudig in en uit het gestel of de behuizing te schuiven cassette. 15

De uitvinding voorziet verder nog in een verwerkings-/besturingseenheid voor het aansturen van de lichtbronnen en/of de elektromagneten of de middelen voor het in beweging brengen van de houder. Hiermee kan de installatie 20 allereerst op de gewenste tijden in- en uitgeschakeld worden, het tempo en ritme van de bewegingsorganen en eventueel ook de lichtsterkte van de lichtbron geregeld worden.

25 Bij gebruik van een aantal opeenvolgende combinaties van lichtbron en houder geeft dit de mogelijkheid om bijzondere samengestelde en opeenvolgende projecties te programmeren. Deze mogelijkheden worden volgens de uitvinding nog verder uitgebreid door in één of meer externe sensoren te voorzien 30 die met de verwerkings-/besturingseenheid gekoppeld zijn, waarbij de verwerkings-/besturingseenheid zodanig ingericht is dat het aansturen van de lichtbronnen en/of de elektromagneten of de middelen voor het in beweging brengen van de houder tenminste mede afhankelijk kan zijn van de sensoren 35 afkomstige meetsignalen.

Bij buitentoepassingen zijn bijvoorbeeld windrichting en windsnelheid te meten, waarbij de bewegingsorganen afhankelijk van de gemeten waarden per houder aan te sturen zijn 1 01 3254 -5- of ook in een daarvan afhankelijke opeenvolging aan te sturen zijn. Bij binnentoepassingen zou bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan bewegingssensoren en/of geluidssen-soren die mede bepalend zouden kunnen zijn voor de golfbe-5 weging en bijvoorbeeld ook lichtsterkte.

Behalve toepassingen in bijvoorbeeld discotheken en andere uitgaansgelegenheden, kan de inrichting volgens de uitvinding ook met voordeel toegepast worden in de behandelruim-10 ten van bijvoorbeeld ziekenhuizen en tandartsen. Door een juiste aansturing van één of meer van de bewegingsorganen kan met de inrichting een golfbeweging(en) gegenereerd worden met een voor patiënt of te behandelen persoon bijzonder rustgevend effect.

15

De inrichting kan voor binnentoepassingen in meubilair of andere voorzieningen ondergebracht worden, hetgeen gedaan kan worden om ruimte te besparen, maar hetgeen evengoed een speciaal stuk meubilair kan zijn om juist de aandacht op de 20 inrichting te vestigen.

De uitvinding wordt in het navolgende verder toegelicht aan de hand van het in de tekening gegeven voorbeeld, waarin 25 fig.1 schematisch een zij-aanzicht/doorsnede van de inrichting toont; fig.2 schematisch een bovenaanzicht van de inrichting toont; fig.3 een afbeelding van het bewegingsorgaan van fig.2 30 in meer detail toont; fig.4 een verdere uitvoeringsvorm toont van een bewegingsorgaan, en fig.5 een uitvoeringsvorm van een in vertikale richting werkend bewegingsorgaan toont.

35

In fig.1 is een zij-aanzicht/doorsnede getoond van de inrichting met een behuizing 1 waarvan de zijwanden 2,3,4,5 en bodemplaat 6 zichtbaar zijn. Bij voorkeur is de behuizing geheel dicht uitgevoerd, waarbij tenminste één zijde 1 01 3254 -6- in zijn geheel afgenomen kan worden.

De zijwanden 2,3,4,5 van de behuizing 1 zijn aan de uiteinden omgezet en vormen randen 7,8,9,10. Tegen de binnenzij-5 den van tenminste twee van de zijwanden 2,3,4,5 zijn steunen aangebracht waarvan in fig.1 steunen 11,12 te zien zijn. De steunen ter ondersteuning van een houder 13, die bij een dichte behuizing geheel opgesloten is tussen de zijwanden 2,3,4,5, de randen 7,8,9,10 en de aangebrachte 10 steunen 11,12.

Binnen de behuizing is een lichtbron 14, bijvoorbeeld een gasontladingslamp, aangebracht in een op de bodemplaat 4 bevestigde beugel 15. De lichtbron 14 is daarbij verstel-15 baar in de beugel zodat de hoek van de lichtbron ten opzichte van de bij benadering horizontaal te stellen houder 13 versteld kan worden teneinde het licht op de gewenste wand of vlak te kunnen laten vallen. Bij voorkeur is de beugel ook nog binnen de behuizing verplaatsbaar zodat de 20 lichtbundel steeds centraal door de houder 13 gestuurd kan worden. De voedingskabel 16 voor de lichtbron 14 wordt op niet nader in de tekening aangegeven wijze door de behuizing 1 naar buiten gevoerd en met een geschikte spanningsbron verbonden.

25

De houder 13 bestaat uit een raamwerk 17 met onder- en bovenrand 18,19, waarbij op de randen 18,19 lichtdoorlaten-de platen 20,21 aangebracht zijn, hetgeen bijvoorbeeld glasplaten kunnen zijn. De platen 20,21 zijn met een af-30 dichtingsmiddel op de randen bevestigd zodat de houder hier geheel afgesloten is. Bij voorkeur is in het raamwerk 17 een vulgat aangebracht dat na het vullen met een afsluitdop afgesloten of met een afdichtmiddel afgedicht kan worden. Daarnaast is nog voorzien in middelen om volumeverande-35 ringen van het vloeibare medium ten gevolge van temperatuurveranderingen op te kunnen vangen. Dit kan bijvoorbeeld een eenvoudige ontluchtingsvoorziening zijn.

In de houder 13 is een vloeibaar medium 22 aangebracht 1 01 3254 -7- waarvan het bovenoppervlak 23 zich op enige afstand van de plaat 20 bevindt. De keuze van het vloeibare medium kan afhankelijk zijn van het gewenste effect en/of van de omstandigheden waar de inrichting geplaatst wordt. Bij 5 buitentoepassingen bijvoorbeeld zal een medium gekozen worden dat niet makkelijk kan bevriezen en waarbij ook niet snel condens tegen de bovenste plaat gevormd zal kunnen worden. Een dergelijk medium kan bijvoorbeeld bestaan uit paraffine of siliconen houdende oplossingen. In de praktijk 10 zijn proeven gedaan met dergelijke oplossingen waarbij voor de doeleinden geschikte oplossingen gevonden zijn met bij benadering een vriespunt van -50°C en een kookpunt van 300°C.

15 In de houder 13 nabij een zijkant is een bewegingsorgaan 24 aangebracht dat met behulp van elektromagneten 25,26 bediend kan worden. De bekabeling 27 voor de elektromagneten 25,26 wordt eveneens op niet nader aangegeven wijze door de behuizing gevoerd en gekoppeld met een verwerkings-/bestu-20 ringseenheid. De wand van de houder 13 dient hiervoor wel van een niet-magnetisch materiaal vervaardigd te zijn zoals bijvoorbeeld kunststof of sommige soorten RVS.

In fig.3 is het bewegingsorgaan 24 in meer detail getoond. 25 Het bewegingsorgaan 24 is in de houder 13 aangebracht op een met het raamwerk 17 verbonden ondersteuning 28 geplaatste as 29. Het eigenlijke deel van het bewegingsorgaan 24 is de bewegingsarm 30 dat in het midden verbonden is met een om de as 29 vallend verder deel 31. Aan het uiteinde 30 van dit verdere deel 31 bevindt zich een dwars daarop verlopend dwarsdeel 32 dat bestemd is samen te werken met de elektromagneten 25,26. Bij bekrachtiging van elektromagneet 25 wordt het in de tekening linker deel van het dwarsdeel 32 aangetrokken en draait het bewegingsorgaan 24 35 linksom totdat het dwarsdeel 32 tegen het raamwerk 17 stuit. Bij bekrachtiging van elektromagneet 26 is de beweging uiteraard tegengesteld.

Bij deze uitvoeringsvorm met een as 29 kan met een relatief 1 01 3254 -8- kleine beweging van het dwarsdeel 32 een veel grotere beweging van de bewegingsarm 30 bewerkstelligd worden.

De uitvoeringsvorm volgens fig.4 is vergelijkbaar met die 5 in fig.3 in zoverre dat de bewegingsarm 30 eveneens draaibaar is om een as 29, echter werken de elektromagneten 25',26' nu samen met op de bewegingsarm aangebrachte delen 33.34 van een ferro/ferri-magnetisch materiaal. Deze delen 33.34 zouden kunnen komen te vervallen indien de bewegings-10 arm 30 van een ferro/ferri-magnetisch materiaal vervaardigd is. Echter de bewegingsarm zal in de meeste gevallen van een kunststof en dan wel een doorzichtige kunststof vervaardigd zijn, zodat deze zo min mogelijk in de houder opvalt.

15

Bij deze uitvoeringsvorm kan de bewegingsarm 30 kan dichter op de wand van het raamwerk 17 gebracht worden, waarbij de uitslag over het algemeen kleiner zal zijn dan bij de vorige uitvoeringsvorm.

20

In fig.5 is een uitvoeringsvorm getoond die vertikaal dan wel horizontaal in de houder 13 aangebracht kan worden, waarbij bij een vertikale opstelling eveneens in een met de wand van het raamwerk 17 verbonden uitbreiding aangebracht 25 zal moeten worden. De bewegingsarm 30' is aangebracht op geleidingen 35,36, welke voorzien zijn van niet nader aangegeven stuiten om beweging in de tekening in opwaartse richting te kunnen stuiten. Tussen de bewegingsarm 30' en het raamwerk of een daarmee verbonden uitbreiding zijn 30 veren 37,38 aangebracht. Aan de uiteinden van de bewegingsarm 30' zijn delen 39,40 van een ferro/ferri-magnetisch materiaal aangebracht welke bestemd zijn samen te werken met de elektromagneten 25'',26''. Bij deze uitvoeringsvorm kan de bewegingsarm in zijn geheel op en neer bewogen 35 worden, afwisselend links en rechts of alleen links of alleen rechts op en neer bewogen worden.

Verder is het mogelijk om in een houder meer dan één bewe-gingsorgaan aan te brengen, hetgeen dan natuurlijk ook 1013254 -9- verschillende uitvoeringsvormen kunnen zijn. Via de verwer-kings-/besturingseenheid kunnen de bewegingsorganen dan in elke gewenste configuratie en opeenvolging aangestuurd worden voor het verkrijgen van het gewenste effect.

1 01 3254

Claims (14)

1. Inrichting voor het genereren van lichteffecten die tenminste een lichtbron omvat en een op afstand van de lichtbron in een van de lichtbron afkomstige lichtbundel te plaatsen orgaan voor het tenminste ten dele genereren van 5 de lichteffecten, met het kenmerk, dat het in een van de lichtbron afkomstige lichtbundel te plaatsen orgaan in hoofdzaak bestaat uit een houder die tenminste ten dele gevuld is met een vloeibaar medium.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de houder voor het vloeibare medium tenminste één lichtdoorla-tende zijde heeft.

3. Inrichting volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat 15 de houder voor het vloeibare medium een dichte houder is met tenminste twee tegenovergelegen lichtdoorlatende zijden .

4. Inrichting volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat 20 de inrichting verder een gestel of behuizing omvat geschikt voor het daarin opnemen van de houder en de lichtbron, zodanig dat de lichtdoorlatende zijden boven elkaar in de lichtbundel komen te liggen.

5. Inrichting volgens conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de inrichting verder voorzien is van middelen voor het in het vloeibare medium in de houder opwekken van één of meer golfbewegingen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de houder voor het vloeibare medium beweegbaar in de inrichting aangebracht is, waarbij de middelen voor het in het vloeibare medium in de houder opwekken van één of meer golfbewegingen zodanig uitgevoerd zijn dat de houder op één 35 of meer plaatsen ten opzichte van het gestel of de behuizing een beweging gegeven kan worden. 1013254 -11-

7. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat in de houder voor het vloeibare medium één of meer bewegings-organen aangebracht zijn, waarbij de bewegingsorganen van buiten de houder aangestuurd kunnen worden. 5

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de bewegingsorganen elektromagnetisch aangestuurd worden.

9. Inrichting volgens conclusies 7-8, met het kenmerk, dat 10 een bewegingsorgaan bestaat uit een over een bepaalde hoek om een as draaibare bewegingsarm, die zich aan weerszijden van de as uitstrekt en waarbij aan de buitenzijde van de houder ter hoogte van de bewegingsarm aan weerszijden van de as apart aan te sturen elektromagneten aangebracht zijn. 15

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de bewegingsarm aan de tegenovergelegen kant van de as een uitbreiding heeft met een deel in radiale richting alsook een verder deel dwars op het radiale deel, waarbij het 20 verdere deel bestemd is samen te werken met de elektromagneten.

11. Inrichting volgens conclusies 7-8, met het kenmerk, dat een bewegingsorgaan bestaat uit een strip die langs één of 25 meer geleidingen tegen de werking van aan tenminste één zijde aangebrachte veermiddelen beweegbaar is, waarbij de strip of daarop aangebrachte middelen bestemd zijn samen te werken met één of meer elektromagneten.

12. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 1-11, met het kenmerk, dat de inrichting verder een verwerkings-/besturingseenheid omvat voor het aansturen van de lichtbronnen en/of de elektromagneten of de middelen voor het in beweging brengen van de houder. 35

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat voorzien is in één of meer externe sensoren die met de verwerkings-/besturingseenheid gekoppeld zijn, waarbij de verwerkings-/besturingseenheid zodanig ingericht is dat het 1 01 3254 -12- aansturen van de lichtbronnen en/of de elektromagneten of de middelen voor het in beweging brengen van de houder tenminste mede afhankelijk kan zijn van de sensoren afkomstige meetsignalen. 5

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat tenminste in sensoren is voorzien voor het meten van de windsnelheid en/of windrichting. 1 01 3254