NL1011995C1 - Verspanende bewerkingsinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Verspanende bewerkingsinrichting.

De onderhavige aanvrage heeft betrekking op een verspanende bewerkingsinrichting volgens de aanhef van conclusie 1.

Dergelijke verspanende bewerkingsinrichtingen zijn in 5 een uitvoering als opdeelzaag uit de stand van de techniek algemeen bekend en worden toegepast voor het zagen van platen van hout, (geplastificeerde) spaanplaat, etc.. Hierbij wordt een plaat in een richting dwars op de sleuf, en derhalve dwars op de zaagrichting van de zaag, op het 10 ondersteuningsvlak geschoven. De plaat wordt daarbij tegen aanslagen van de zaaginrichting gedrukt voor het instellen van de afmeting van de af te zagen portie. Door een langwerpige aandrukbalk, die zich boven het ondersteuningsvlak bevindt en op en neer kan worden 15 bewogen, wordt de te zagen plaat langs de te maken zaagsnede tegen het ondersteuningsvlak gedrukt. Een zaag-eenheid met een door de sleuf in het ondersteuningsvlak omhoogstekend cirkelzaagblad zaagt dan in een rechte lijn de plaat in tweeën. Hierna wordt de aandrukbalk omhoog 20 bewogen en kan de gezaagde plaat of een deel daarvan worden verwijderd.

Dergelijke horizontale platenzagen hebben vaak een grote lengte, meerdere meters, om de in de handel verkrijgbare plaatmaten te kunnen verwerken en zijn 25 relatief kostbaar. Bij vele houtverwerkende bedrijven is de hoeveelheid te zagen platen echter te gering om de platenzaag op een economisch aantrekkelijke manier te kunnen inzetten. Verder neemt de platenzaag veel ruimte in, zeker als de platenzaag niet frequent wordt gebruikt. 30 De onderhavige uitvinding beoogt bovengenoemde nadelen op te heffen en verschaft daartoe een verspanende bewerkingsinrichting volgens conclusie 1. De verspaningseenheid is in een voorkeursuitvoeringsvorm voorzien van een cirkelzaagblad, maar het is ook denkbaar 35 dat het verspanende werktuig een frees is of dergelijke.

rp 1 mn" -2-

Doordat het gestel van de inrichting volgens de uitvinding aan een of beide kopzijden "open" is en vanaf die zijde(n) een te bewerken werkstuk kan worden ingevoerd - in langsrichting van de sleuf in het ondersteuningsvlak -5 wordt naast de mogelijkheid om op het ondersteuningsvlak gedrukte plaatvormige werkstukken te bewerken een tweede gebruiksmogelijkheid van de inrichting verkregen. Indien het verspanende werktuig een cirkelzaagblad is, dan kan bij een bedrijf in de houtbewerking behalve plaatmateriaal 10 ook balk-, staf- of anderzins gevormd materiaal worden gezaagd, dat vanaf de open kopzijde wordt toegevoerd. Hiervoor hebben die bedrijven tot op heden meestal een uit de stand van de techniek bekende afkortzaag of formaatzaag naast de eerder beschreven horizontale platenzaag 15 beschikbaar.

Verdere voordelige uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding en overige kenmerken zullen in de hiernavolgende beschrijving aan de hand van de tekening nader worden toegelicht. Daarin toont: 20 Fig. 1 een aanzicht in perspectief van een verspanende bewerkingsinrichting volgens de uitvinding, fig. 2 een zijaanzicht van de verspanende bewerkingsinrichting volgens fig. 1, fig. 3 een vooraanzicht van de verspanende 25 berwerkingsinrichting volgens fig. 1, fig. 4 een dwarsdoorsnede van de kap met het aandrukorgaan en de beveiligingsinrichting van de bewerkingsinrichting van fig. 1, en fig. 5 een aanzicht in perspectief van de verspanende 30 bewerkingsinrichting van fig. 1 met de afschermmiddelen aan de toegankelijke kopzijde in de neergelaten toestand.

In de figuren 1 - 5 is een bewerkingsinrichting 1 volgens de uitvinding voor het verspanen, in het bijzonder 35 zagen, van werkstukken weergegeven. De bewerkingsinrichting 1 heeft een horizontaal ondersteuningsvlak 2 voor het werkstuk, dat wordt gedragen 1011995 -3 - door een op de grond geplaatst robuust gestel 3. Het gestel 3 is bekleed met platen, die voorkomen dat personen toegang kunnen krijgen tot een zich in hoofdzaak onder het ondersteuningsvlak 2 bevindende verspaningseenheid 44.

5 Op een afstand boven het ondersteuningsvlak 2 bevindt zich een vast opgesteld en door het gestel 3 gedragen eerste kap 4 met aan de beide kopse einden daarvan een kleine, afzonderlijk ten opzichte van de kap 4 beweegbare tweede beschermingskappen 5,6. De beide tweede 10 beschermingskappen 5,6 kunnen elk door middel van een handgreep 7,8 op en neer worden bewogen tussen een geopende stand (zoals getoond in fig. 1) en een gesloten stand (zoals getoond in fig. 5) waarop later nader zal worden ingegaan.

15 In de eerste kap 4 bevindt zich een op en neer beweegbaar aandrukorgaan 30, dat aan de hand van fig. 4 nader zal worden toegelicht. Het aandrukorgaan 30 dient om het te bewerken, plaatvormige werkstuk, tegen het ondersteuningsvlak 2 te drukken, langs de bewerkingslijn 20 (in dit geval de te maken zaagsnede).

De eerste kap 4 is bevestigd aan twee staanders 9,10 van het gestel 3, die langs een langszijde van het ondersteuningsvlak 2 zijn opgesteld en daar bovenuit steken.

25 In het ondersteuningsvlak 2 is een langwerpige sleuf 17 aanwezig, die zich in hoofdzaak van de ene naar de andere kopzijde 13,14 van het ondersteuningsvlak uitstrekt. De sleuf 17 is voldoende breed om een verspaningswerktuig door de sleuf 17 te kunnen laten 30 steken, teneinde het werkstuk te kunnen verspanen.

De inrichting heeft verder een besturingseenheid 11. Deze besturingseenheid 11 is beweegbaar gemonteerd door middel van een stangenmechanisme 12, dat op geschikte wijze met de besturingseenheid 11 en de staander 9 is 35 verbonden. Hierdoor kan een gebruiker vanaf de kopzijde 13 of een van de langszijden 15,16 van het ondersteuningsvlak 2 eenvoudig de besturingseenheid 11 bedienen.

1011995 -4-

In fig. 2 is de bewerkingsinrichting van figuur 1 in zijaanzicht weergegeven. Hierbij is duidelijk zichtbaar dat de staanders 9,10 naast het ondersteuningsvlak 2 zijn geplaatst zodat een te bewerken werkstuk vanaf de kopzijde 5 13 kan worden toegevoerd aan de verspaningseenheid 44 en daardoor kan worden bewerkt. Natuurlijk is het eveneens mogelijk het ondersteuningsvlak 2 aan een of weerszijden van de inrichting te vergroten indien dit op basis van de afmetingen van het te bewerken werkstuk gewenst is. Dit is 10 echter hier niet nader getoond.

Eveneens is zichtbaar in fig. 2 dat het verspaningswerktuig 35 in een werkzame stand boven het ondersteuningsvlak 2 uitsteekt. Verspaningswerktuig 35 steekt hierbij door de sleuf 17.

15 In fig. 3 is de bewerkingsinrichting in zijaanzicht weergegeven. Hierbij is duidelijk zichtbaar dat een plaatvormig werkstuk in een richting dwars op de sleuf 17 tussen de twee staanders 9,10 op het ondersteuningsvlak 2 kan worden geschoven. Na invoer van de plaat wordt de 20 plaat aangedrukt met aandrukbalk 30 en wordt de verspaningseenheid 44 in werking gesteld.

De aandrukbalk 30 heeft een lengte ongeveer overeenkomstig de afstand tussen de twee staanders 9,10 en klemt daarmee een te zagen plaat over de gehele breedte 25 daarvan.

De verspaningseenheid 44 bevindt zich onder het ondersteuningsvlak 2. Van die eenheid 44 is alleen het zaagblad te herkennen, de eenheid omvat verder een aandrijfmotor voor het zaagblad. Eventueel kan een 30 voorritszaag zijn voorzien met een bijbehorende aandrijfmotor. Het zaagblad 35 is op en neer beweegbaar en bevindt zich in een niet werkzame stand (zie positie I in fig. 3) onder het ondersteuningsvlak 2 en kan in een werkzame stand worden gebracht, waarin het zaagblad 35 35 boven het ondersteuningsvlak 2 uitsteekt. De mate waarin het zaagblad 35 omhoog wordt gebracht is afhankelijk van de dikte van het te verspanen materiaal. Nadat het 1011995 -5- zaagblad 35 omhoog is gebracht, wordt voor het zagen van een plaat, de zaageenheid 44 voortbewogen - evenwijdig aan het ondersteuningvlak 2 -, waarbij het zaagblad 35 door de sleuf 17 gaat (zie positie II in fig 3 van de eenheid 44).

5 Daarna beweegt het zaagblad 35 omlaag (naar de niet werkzame stand), zodat het zich in zijn geheel onder het ondersteuningsvlak 2 bevindt (stand III in fig 3). In deze stand wordt de zaageenheid 44 naar de uitgangspositie (positie I) teruggebracht. Intussen kan de gebruiker de 10 aandrukbalk 30 omhoog bewegen en kan de plaat worden verwijderd.

Indien de gebruiker, in plaats van een plaat een balk of anderszins gevormd werkstuk wil zagen, dient de machine in de tweede gebruikspositie te worden gebracht, waarbij 15 de zaageenheid nabij de open kopzijde 13 wordt geplaatst (zie positie IV in fig. 3). Doordat de sleuf 17 in het ondersteuningsvlak 2 zich verder in de richting van de toegankelijke kopzijde 13 uitstrekt dan het aandrukorgaan 30, kan in deze stand de eenheid als een soort formaatzaag 20 worden gebruikt. Verder zijn blokkeermiddelen 46 voorzien, die zijn ingericht om de verspaningseenheid 44 nabij de toegankelijke kopzijde 13 in een blokkeerpositie (positie IV in fig. 3) ten opzichte van het gestel 3 te blokkeren, in welke blokkeerpositie (positie IV) de 25 verspaningseenheid 44 een van die toegankelijke kopzijde 13 toegevoerd werkstuk kan bewerken. Met name bevindt de verspaningseenheid 44 zich in de blokkeerpositie (IV) in het gebied tussen het aandrukorgaan 30 en de betreffende kopzijde 13 van het ondersteuningsvlak 2. Hierbij wordt 30 het te verspanen materiaal langs de stilstaande verspaningseenheid 44 bewogen, dit in tegenstelling tot de eerste bewerkingsmogelijkheid, waarbij de verspaningseenheid 44 langs het vastgeklemde werkstuk beweegt.

In de figuren zijn geen aanslagen voor het te zagen 35 werkstuk getoond, echter deze zijn overeenkomstig gebruikelijke bewerkingsinrichtingen te plaatsen. Ook zijn aanslagen mogelijk die met behulp van een elektronische 1011995 -6- plaatsbepaling bedienbaar zijn. Tevens is het in een bijzondere uitvoeringsvorm van de aanslagen mogelijk een zogenaamde hoek aanslag te verschaffen, zodat op eenvoudige wijze bijvoorbeeld panelen kunnen worden 5 vervaardigd.

In fig. 4 is de kap 4 in dwarsdoorsnede weergegeven. De kap 4 wordt door een frame 20 gedragen, welk frame 20 star met de staanders 9,10 is verbonden (hier niet nader weergegeven). Aan het frame 20 is een actuator 25 10 aangebracht, hier een pneumatische cilinder, en via een tandheugel / tandwiel constructie met een aantal langsdragers 21,22 is verbonden. Deze langsdragers dragen het aandrukorgaan 30. Andere uitvoeringsvormen voor het bewegen van een frame (bijvoorbeeld een 15 paralellogramconstructie) zijn eveneens mogelijk.

Aan de onderzijde van de langsranden van de kap 4 zijn (bijvoorbeeld door middel van een paralellogram constructie) vertikaal op en neer beweegbare kunststof lamellen 50 aanwezig, die dienen als afscherming van het 20 gebied waar de zaag beweegt.

Het aandrukorgaan 30 is verder voorzien van beveiligingsmiddelen die ervoor zorgen dat een gebruiker niet met zijn ledematen onder het aandrukorgaan 30 kan komen. Deze beveiligingsmiddelen zijn hier uitgevoerd als 25 tripbars 31,32 die scharnierbaar zijn om de respectievelijke scharnierlijnen 33,34 (waarbij voor de tripbar 32 de gescharnierde stand met 32' is weergegeven). Deze scharnierlijnen 33,34 strekken zich hier loodrecht op het vlak van tekening uit. Indien een persoon ongewenst 30 zijn ledematen onder het aandrukorgaan 30 steekt, zal de tripbar 31,32 verdraaien en een elektrische schakelaar (niet weergegeven) bedienen die vervolgens de neerwaartse beweging van het aandrukorgaan 30 stopt en desgewenst omzet in een opgaande beweging. Hierdoor zullen de 35 ledematen van de persoon zich ontknellen en kunnen deze zonder verdere beschadiging onder de aanslag 30 worden verwijderd.

101 1995 -7-

Zoals in de figuur duidelijk is af te leiden is de aandrukbalk 30 slechts aan een zijde geplaatst, dit in tegenstelling tot de in de stand van de techniek gebruikelijke aandrukbalken, die tweezijdig zijn 5 uitgevoerd. Door deze eezijdige uitvoeringsvorm van de aandrukbalk 30 is het mogelijk het zaagblad 35 onder een hoek te plaatsen.

Zoals uit fig. 5 zichtbaar is, heeft plaat 32 een afwijkende vorm ten opzichte van de plaat 31. Deze vorm is 10 met name voordelig doordat het verspaningswerktuig 35 (hier een cirkelzaag) met voordeel verdraaid kan worden volgens pijl A naar een stand zoals weergegeven met 35', zodat het te verspanen materiaal indien gewenst schuin kan worden bewerkt. De hoekverdraaiing van het 15 verspaanwerktuig hoeft niet beperkt te zijn tot maximaal 45°. Door de specifieke vorm van de plaat is deze tevens als verwijderingsmiddel voor het verspaande materiaal toepasbaar.

In fig. 5 is de afschermkap 5 in zijn naar beneden 20 bewogen stand getoond, in welke stand de kap 5 het zaagblad 35 van de zich in zijn blokkeerpositie bevindende zaageenheid afschermt. De afschermkap wordt afhankelijk van de dikte van het te verspanen materiaal naar beneden bewogen, een en ander zodanig dat het materiaal onder de 25 afschermkap door kan bewegen. Ook de kap 6 is naar beneden gelaten. Deze tweede afschermkap 6 heeft voor de werking van de inrichting geen direkt effect. Echter, vor het wisselen van een verspaningswerktuig 35 (zoals een zaa'gblad) kan de verspaningseenheid 44 naar een 30 wisselpositie worden gebracht. (In fig. 3 is dit een uiterst linkse positie van de verspaningseenheid 44, voorbij positie I). In het algemeen zal de positie I in fig 3 overeenkomen met de wisselpositie waardoor afschermkap 6 tijdens gebruik altijd in de beschermstand 35 dient te staan.

1011995

Claims (24)

1. Verspanende bewerkingsinrichting omvattende: een gestel (3) met een in hoofdzaak horizontaal 5 ondersteuningsvlak (2) voor een te bewerken werkstuk, welk ondersteuningsvlak (2) langszijden (15,16) en kopzijden (13,14) heeft, waarbij een langwerpige sleuf (17) in het ondersteuningsvlak (2) aanwezig is die zich in hoofdzaak van de ene naar de andere 10 kopzijde (13,14) uitstrekt, een verspaningseenheid (44), die een verspaningswerktuigdrager en een aandrijving (45) voor het aandrijven van de verspaningswerktuigdrager omvat, welke verspaningseenheid (44) is opgenomen in 15 een geleiding van het gestel (3) zodanig, dat de verspaningseenheid (44) onder het ondersteuningsvlak (2) langs de sleuf (17) heen en weer verplaatsbaar is, waarbij de verspaningswerktuigdrager op en neer beweegbaar is zodanig, dat het verspaningswerktuig 20 (35) in een werkzame stand boven het ondersteunings vlak (2) uitsteekt, en zich in een niet werkzame -stand onder het ondersteuningsvlak (2) bevindt, een door het gestel (3) gedragen bedienbaar aandrukorgaan (30) voor het tegen het 25 ondersteuningsvlak (2) houden van het te bewerken werkstuk, waarbij het gestel (3) zodanig is uitgevoerd dat plaatvormige werkstukken in hoofdzaak dwars op de sleuf (17) op het ondersteuningsvlak (2) kunnen 30 worden toegevoerd, met het kenmerk, dat het gestel (3) verder zodanig is uitgevoerd dat het gestel (3) aan een of beide kopzijden (13,14) toegang biedt tot het ondersteuningsvlak (2) zodanig dat met de 35 verspaningseenheid (44) een vanaf die kopzijde (13,14) in langsrichting van de sleuf (17) toegevoerd werkstuk kan worden bewerkt. 1011995 -9-

2. Bewerkingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het aandrukorgaan (30) zich boven het ondersteuningsvlak (2) bevindt.

3. Bewerkingsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het gestel (3) een of meer boven het ondersteuningsvlak (2) uitstekende staanders (9,10) omvat, die het aandrukorgaan (30) dragen, waarbij de staander(-s) (9,10) bij een langszijde (15,16) van het 10 ondersteuningsvlak (2) zijn opgesteld.

4. Bewerkingsinrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het aandrukorgaan langwerpig is, zodat het aandrukorgaan naast de sleuf in het ondersteuningsvlak 15 een plaatvormig werkstuk kan aandrukken tegen het ondersteuningsvlak.

5. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de sleuf in het 20 ondersteuningsvlak zich verder in de richting van de toegankelijke kopzijde uitstrekt dan het aandrukorgaan.

6. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat 25 blokkeermiddelen (46) zijn voorzien, die zijn ingericht om de verspaningseenheid (44) nabij de toegankelijke kopzijde in een blokkeerpositie ten opzichte van het gestel te blokkeren, in welke blokkeerpositie de verspaningseenheid een van die toegankelijke kopzijde toegevoerd werkstuk kan 30 bewerken.

7. Bewerkingsinrichting volgens conclusies 5 en 6, waarbij de verspaningseenheid zich in de blokkeerpositie in het gebied tussen het aandrukorgaan en de betreffende 35 kopzijde van het ondersteuningsvlak bevindt.

8. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de 101 1995 -10- voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat afschermmiddelen (4,5,6) aanwezig zijn voor het afschermen van het in de werkzame stand uitstekende deel van het verspaningswerktuig. 5

9. Bewerkingsinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de afschermmiddelen een langwerpig afschermmiddel (4) omvatten, dat het verspaningswerktuig in hoofdzaak over de lengte van het aandrukorgaan kan 10 afschermen en dat het verspaningswerktuig in de blokkeerpositie vrij laat.

10. Bewerkingsinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat een afzonderlijk afschermmiddel (5) is 15 voorzien voor het afschermen van het verspaningswerktuig in de blokkeerpositie.

11. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de 20 verspaningseenheid verder een aandrijfbare voorver- spaningswerktuigdrager omvat voor het uitvoeren van een voorbewerking van het werkstuk.

12. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de 25 voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verspaningseenheid (44) is voorzien van een hoekverstelling voor het instellen van de hoek van het verspaningswerktuig ten opzichte van het ondersteuningsvlak. 30

13. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verspaningseenheid is voorzien van een hoogteverstelling voor het instellen van de hoogte waarmee het 35 verspaningswerktuig boven het ondersteuningsvlak uitsteekt. 101 1996 -11-

14. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat besturingsmiddelen (11) zijn voorzien, die - bij verplaatsing van de verspaningseenheid langs de geleiding 5 voor het bewerken van een werkstuk - de lengte waarover het verspaningswerktuig zich in zijn werkzame stand bevindt aanpassen aan de lengte waarover het werkstuk bewerkt dient te worden.

15. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat beveiligingsmiddelen (31,32) aanwezig zijn die voorkomen dat een persoon met een lichaamsdeel onder het aandrukorgaan beknelt kan raken. 15

16. Bewerkingsinrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de beveiligingsmiddelen een of meer zich langs het aandrukorgaan uitstrekkende tripbars omvatten, die met het aandrukorgaan op en neer beweegbaar zijn en 20 die detecteren of zich een obstakel onder de tripbar bevindt.

17. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het 25 aandrukorgaan zich aan een zijde langs de sleuf in het ondersteuningsvlak uitstrekt en dat een tripbar (32) aan het aandrukorgaan is bevestigd, die zich aan de andere zijde van de sleuf bevindt, waarbij het aandrukorgaan en de tripbar een afgeschermde ruimte boven de sleuf vormen, 30 op welke ruimte afzuigmiddelen voor het afzuigen van spanen kunnen worden aangesloten.

18. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting 35 een zich dwars op de sleuf uitstrekkende geleider omvat voor het geleiden van een dwars op de sleuf ingevoerd werkstuk. 1011995 -12-

19. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting nabij de toegankelijke kopzijde een zich evenwijdig aan de sleuf uitstrekkende geleider omvat met een instelmiddel 5 voor het instellen van de afstand tot het verspaningswerktuig, welke geleider dient voor het geleiden van een vanaf de toegankelijke kopzijde ingevoerd werkstuk.

20. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een of meer dwars ten opzichte van de sleuf verstelbare aanslagen voor een dwars op de sleuf ingevoerd werkstuk. 15

21. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een aandrijving is voorzien voor het langs de geleiding van het gestel heen en weer verplaatsen van de 20 verspaningseenheid.

22. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarbij besturingsmiddelen zijn voorzien die het verspaningswerktuig voor de heengaande 25 slag langs de geleiding in de werkzame stand brengen en voor de teruggaande slag in de niet werkzame stand brengen.

23. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de 30 voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het aandrukorgaan eindigt op een afstand van het einde van de sleuf nabij elke kopzijde van het ondersteuningsvlak.

24. Bewerkingsinrichting volgens een of meer van de 35 voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verspaningswerktuigdrager is ingericht voor het dragen van een cirkelzaagblad (35). 101199'