NL1011677C2 - Draaghaak voor gevogelte. - Google Patents

Description

Draaghaak voor gevogelte

De uitvinding heeft betrekking op een draaghaak voor het aan de poten ophangen en transporteren van gevogelte, met twee elk een poot opnemende kanalen.

Draaghaken van het genoemde type worden op grote 5 schaal toegepast in installaties voor het geautomatiseerd slachten en verder bewerken van gevogelte. De draaghaken vormen in dergelijke installaties onderdeel van zogenaamde hang-transporteurs die het gevogelte, ondersteboven hangend, transporteren.

10 Een bekende draaghaak is voorzien van twee U-vormig gebogen stangdelen die zich in hoofdzaak in een horizontaal vlak uitstrekken en tussen de benen van de U de genoemde kanalen vormen. De poten van het gevogelte worden in de kanalen geschoven, met de looptenen boven de U-vormige stangdelen 15 uitstekend. In het algemeen worden de poten zo ver in de kanalen geschoven, tot ze komen aan te liggen tegen de bodem van de kanalen, welke de twee benen van de U met elkaar verbindt. Voor het uit een dergelijke draaghaak verwijderen van de poten vindt een tegengestelde beweging plaats.

20 De uitvinding beoogt een draaghaak van het in de aanhef genoemde type te verschaffen, waarvan het toepassingsgebied, vergeleken met conventionele draaghaken, aanzienlijk is verruimd.

Hiertoe bezit de draaghaak volgens de uitvinding het 25 kenmerk, dat de kanalen aan beide uiteinden geopend zijn.

Het feit, dat de kanalen aan beide uiteinden geopend zijn, heeft als belangrijk effect dat het in de kanalen aanbrengen van de poten en het daaruit verwijderen aan verschillende zijden van de draaghaak kan plaatsvinden. Het belang 30 van dit effect blijkt onder andere uit het volgende voorbeeld :

Wanneer levend gevogelte overeenkomstig de momenteel op grote schaal toegepaste werkwijze handmatig in draaghaken wordt opgehangen, bezit elke vogel ten opzichte van de be-35 treffende draaghaak dezelfde oriëntatie. Dit houdt automatisch in, dat het op een later tijdstip uit de draaghaak ver- 10Π S 7 7 2 wijderen van de poten van de betreffende vogel telkens op uniforme wijze, dus ook in dezelfde richting zal kunnen plaatsvinden. Momenteel zijn echter ontwikkelingen gaande, om het ophangen van levend gevogelte aan draagbaken te auto-5 matiseren. Eén van de problemen die hierbij optreden, is dat, eenmaal opgehangen in de draaghaken, verschillende vogels verschillende oriëntaties kunnen bezitten. In beginsel zijn twee oriëntaties mogelijk, waarbij de vogels ten opzichte van elkaar over 180° om een verticale as zijn geroteerd. Teneinde 10 de vogels op uniforme wijze te kunnen aanbieden aan daaropvolgende bewerkingsinrichtingen, zullen dan maatregelen moeten worden genomen om vogels met een van de gewenste positie afwijkende positie over 180° te roteren. Een dergelijke rotatie kan bijvoorbeeld plaatsvinden door de draaghaak, of een 15 gedeelte daarvan, te roteren. Aangezien echter het afvoeren van de vogels uit de draaghaken in telkens een vastgestelde richting plaatsvindt, zal de beweging ten opzichte van de draaghaak bij geroteerde en niet-geroteerde draaghaken verschillen. Dit is echter slechts mogelijk, wanneer de kanalen, 20 zoals door de onderhavige uitvinding voorgesteld, aan beide uiteinden geopend zijn.

Het belang van de draaghaken volgens de uitvinding met aan beide uiteinden geopende kanalen, blijkt ook bij de toepassing in zogenaamde overhangers. Bij dergelijke overhan-25 gers wordt gevogelte vanaf een bewerkingslijn overgegeven aan een andere bewerkingslijn. De bewerkingslijnen werken samen met diverse inrichtingen, welke, afhankelijk van de fabrikant, uit kunnen gaan van verschillende posities van de vogels in de draaghaken. Teneinde deze variatie te kunnen op-30 vangen, wordt in de overhanger gemanipuleerd met het aantal overhangstappen. Dit geldt met name bij conventionele draaghaken. Wanneer echter draaghaken volgens de uitvinding met aan beide uiteinden geopende kanalen worden toegepast, kan het aantal overhangstappen worden beperkt, aangezien de moge-35 lijkheid bestaat om de draaghaken, zoals in het voorgaande reeds toegelicht, te roteren, en desondanks de mogelijkheid bezitten om de vogels in de gewenste richting uit de draaghaken te verwijderen.

1 o 1 1 G 7 7 3

Ook in delenlijnen bezitten de draaghaken volgens de uitvinding grote voordelen. De verschillende delenmachines in een delenlijn vereisen elk een verschillende optimale positie van de vogel ten opzichte van de machine. Hiertoe worden ro-5 teerbare draaghaken gebruikt. Bij conventionele draaghaken met aan slechts één uiteinde geopende kanalen moeten de draaghaken telkens weer terug worden gedraaid naar hun uitgangspositie, hetgeen een extra handeling betreft. Wanneer daarentegen draaghaken worden toegepast met aan beide uitein-10 den geopende kanalen, kan deze extra handeling (in vele gevallen) achterwege worden gelaten.

In een de voorkeur genietende uitvoeringsvorm van de draaghaak volgens de uitvinding geldt, dat de kanalen zijn voorzien van een centrale verbreding.

15 Bij een conventionele draaghaak, waarvan de kanalen door U-vormig gebogen stangdelen worden gevormd, vindt de positionering van de poten plaats doordat deze aangrijpen op de bodem van het U-vormige stangdeel. Bij de draaghaak volgens de uitvinding ontbreekt een dergelijke bodem echter, en 20 zijn de centrale verbredingen toegepast, in welke de poten kunnen worden gecentreerd. Op deze wijze wordt het onbedoeld uit de kanalen glijden van de poten vermeden.

Verder geniet het de voorkeur, dat de kanalen zijn voorzien van kanaalwanden die tegen een veerkracht in uiteen-25 beweegbaar zijn. De veerkracht poogt de kanaalwanden naar elkaar toe te bewegen, zodat op in de kanalen aanwezige poten een, van de grootte van de veerkracht afhankelijke, klem-kracht wordt uitgeoefend. Door deze klemkracht wordt, eventueel in combinatie met de reeds eerder genoemde centrale ver-30 bredingen, een onder alle omstandigheden goed positioneren en vasthouden van de poten in de kanalen bewerkstelligd.

Constructief is het in dit kader mogelijk, dat van elk kanaal één kanaalwand stationair en de andere kanaalwand tegen een veerkracht in van de ene kanaalwand wegbeweegbaar 35 is.

Het is derhalve voldoende, dat telkens slechts één kanaalwand beweegbaar is uitgevoerd, terwijl de tegenovergelegen kanaalwand stationair is. Hierdoor is de constructieve 1 0 1 1 6 7 7 4 complexiteit van de draaghaak gering, zijn de fabricagekosten daarvan beperkt en vergt de draaghaak weinig onderhoud.

In dit kader wordt een eenvoudig te realiseren uitvoeringsvorm van de draaghaak volgens de uitvinding genoemd, 5 waarbij de beweegbare kanaalwand wordt gevormd door een rand van een in zijn vlak verschuifbare vlakke plaat die met zijn tegenover de genoemde rand gelegen zijde tegen een veerorgaan rust en die samenwerkt met geleidingsmiddelen. Door het veerorgaan wordt de vlakke plaat met zijn genoemde rand in de 10 richting van de stationaire kanaalwand gedrukt. Onder invloed van een zich in het kanaal bevindende poot wordt de vlakke plaat, onder samenwerking met de geleidingsmiddelen, naar een stand verschoven waarin het veerorgaan meer is gespannen. Het veerorgaan kan bijvoorbeeld een bladveer zijn.

15 De beweging en uiterste posities van de vlakke plaat kunnen op eenvoudige wijze worden vastgelegd, wanneer de vlakke plaat is voorzien van met geleidingspennen samenwerkende geleidingsuitsparingen.

Verder geniet het de voorkeur, dat de kanalen naar 20 hun uiteinden toe onderling divergeren.

Deze speciale uitvoeringsvariant van de draaghaak is in het bijzonder van voordeel, wanneer het in de draaghaken aanbrengen en zich daaruit verwijderen van de poten plaatsvindt ter plaatse van zogenaamde keerwielen, die aan hun om-25 trek samenwerken met de draaghaken. De onderling divergerende vorm van de kanalen is dan zodanig gekozen, dat de betreffende, divergerende uiteinden radiaal lopen ten opzichte van de genoemde keerwielen. Op deze wijze vindt het in de kanalen aanbrengen en daaruit verwijderen van de poten op gunstige 30 wijze plaats. De mate, waarin de kanalen onderling divergeren, hangt in een dergelijk geval onder andere samen met de diameter van deze keerwielen.

In het voorgaande is reeds kort toegelicht, dat het bij het automatisch ophangen van gevogelte aan draaghaken 35 nodig kan zijn om een deel van het gevogelte om een verticale as te roteren. In een dergelijk kader wordt een speciale variant van de draaghaak volgens de uitvinding genoemd, met een bovendeel en een benedendeel, waarbij het benedendeel is voorzien van de kanalen en ten opzichte van het bovendeel om 1011677 5 een verticale as roteerbaar is. Het bovendeel bezit een vaste oriëntatie, die bijvoorbeeld wordt bepaald door een rail, langs welke het bovendeel - dat dan van loopwielen is voorzien - beweegt. De rotatiepositie van het benedendeel kan 5 worden gewijzigd al naar gelang de oriëntatie van de zich in de draaghaak bevindende vogel.

Het gebruiksgemak van een aldus uitgevoerde draaghaak kan verder worden verbeterd, indien het bovendeel en benedendeel samenwerkende centreerorganen bezitten ter bepa-10 ling van onderlinge rotatieposities.

De centreerorganen zorgen ervoor, dat bepaalde gewenste rotatieposities eenvoudig worden bereikt en worden gehandhaafd. Zo is het mogelijk, dat de centreerorganen twee rotatieposities toestaan, die onderling 180° van elkaar ver-15 schillen. Het is echter ook mogelijk om een hiervan afwijkend ander aantal rotatieposities te bewerkstelligen, bijvoorbeeld vier telkens over 90° versprongen rotatieposities.

Voor de constructieve uitvoering van dergelijke centreerorganen komt een uitvoeringsvorm van de draaghaak in 20 aanmerking, waarbij het bovendeel en benedendeel zijn voorzien van een samenwerkende curvebaan en volgrollen, waarbij het bovendeel en benedendeel tevens ten opzichte van elkaar verticaal verplaatsbaar zijn. Onder invloed van de zwaartekracht zoekt het benedendeel ten opzichte van het bovendeel 25 een zodanige positie, dat de volgrollen ten opzichte van de curvebaan een zo laag mogelijke positie bezitten. Door een geschikte vormgeving van de curvebaan kan op deze wijze een gewenste rotatiepositie worden vastgelegd. Tijdens het roteren van het benedendeel ten opzichte van het bovendeel moet 30 in het benedendeel ten opzichte van het bovendeel tegen de zwaartekracht verticaal omhoog bewegen tot na het passeren van een hoogste positie, waarna automatisch een beweging naar een volgende gewenste rotatiepositie plaatsvindt onder invloed van de zwaartekracht.

35 De uitvinding wordt hierna toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvorm van de draaghaak volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 toont een uitvoeringsvorm van de draaghaak volgens de uitvinding in perspectivisch aanzicht; en 1 0 1 1 P 7 7 6

Fig. 2 toont een doorsnede door het onderste gedeelte van de draagbaak van Fig. 1 in twee standen.

De getoonde draaghaak is aan zijn bovenzijde voorzien van draagrollen 1 en geleidingsrollen 2. Met behulp van 5 deze draag- en geleidingsrollen 2 is de draaghaak op op zichzelf bekende wijze verplaatsbaar langs een niet getoonde stationaire transportbaan.

Aan zijn, tegenover de draagrollen 1 en geleidingsrollen 2 gelegen onderste uiteinde is de draaghaak voorzien 10 van twee kanalen 3 en 4. Deze kanalen zijn bedoeld voor het opnemen van de poten van door de draaghaak te transporteren gevogelte.

Zoals duidelijk blijkt uit de figuren, zijn de kanalen 3 en 4 aan beide uiteinden geopend. Verder zijn deze ka-15 nalen 3 en 4 voorzien van een centrale verbreding 5.

In de getoonde uitvoeringsvorm bezit elk kanaal 3, 4 een stationaire kanaalwand 6 die wordt gevormd door een stationair plaatdeel 7. De tegenover de stationaire kanaalwand 6 gelegen kanaalwand 8 van elk kanaal 3, 4 wordt telkens ge-20 vormd door een rand van een in zijn vlak verschuifbare vlakke plaat 9 die met zijn zijde die tegenover de, de kanaalwand 8 vormende, rand is gelegen tegen een veerorgaan, zoals een bladveer 18, rust. Door het veerorgaan 18 wordt de vlakke plaat 9 in de richting van het stationaire plaatdeel 7 belast 25 naar de in fig. 2a getoonde positie.

Op de beschreven wijze bezit elk kanaal 3, 4 derhalve een stationaire kanaalwand 6 en een beweegbare kanaalwand 8, zodat de vorm en afmetingen van de kanalen 3, 4 binnen grenzen tegen de kracht van de op de vlakke platen 9 werkende 30 veren 18 in veranderbaar zijn. Tijdens het in de kanalen 3, 4 aanbrengen van een poot van een vogel kunnen derhalve de ka-naalwanden 6 en 8 uiteenbewegen naar de in fig. 2b getoonde positie en weer naar elkaar toe bewegen naar de in fig. 2a getoonde positie wanneer de poot de centrale verbreding 5 35 heeft bereikt. Op deze wijze kan een goede positionering van de poot in het betreffende kanaal 3 respectievelijk 4 worden verkregen.

Voor een gecontroleerde verplaatsing van de beweegbare vlakke platen 9 kunnen deze voorzien zijn van gelei- 10 116 7 7 7 dingsuitsparingen 19 die samenwerken met tot de draagbaak behorende geleidingspennen 20. Verder kan ook een de platen 9, respectievelijk de veren 18 daarvan, vastzettende blokkering (niet getoond) zijn toegepast.

5 Uit de tekening blijkt verder duidelijk, dat in de getoonde uitvoeringsvorm de kanalen naar hun uiteinden toe onderling divergeren. Een dergelijke divergerende kanaalvorm is met name van voordeel, wanneer de draaghaak, zoals bij installaties voor het slachten van gevogelte gebruikelijk is, 10 samenwerkt met keerwielen. Bij dergelijke keerwielen volgt de draaghaak een door de omtrek van de keerwielen gedefinieerde baan, en de divergerende vorm van de kanalen is dan zodanig gekozen, dat de van de keerwielen afgekeerde uiteinden van de kanalen 3, 4 precies radiaal verlopen ten opzichte van de 15 betreffende keerwielen.

In de getoonde uitvoeringsvorm van de draaghaak bestaat deze uit een bovendeel 10 en een ten opzichte van een verticale as ten opzichte daarvan roteerbaar benedendeel 11. Het bovendeel 10 eindigt aan zijn onderzijde in een cilin-20 drisch uitsteeksel 12, terwijl de bovenzijde van het benedendeel 11 wordt gevormd door twee platen 13 en 14 die door pennen 15 met elkaar zijn verbonden. Stangen 16 vormen de verbinding tussen de onderste plaat 14 en de stationaire plaat-delen 7, terwijl een centrale stang 17 de onderste plaat 14 25 verbindt met een constructie die de beweegbare vlakke platen 9 opneemt.

Zoals opgemerkt, zijn het bovendeel 10 en benedendeel 11 ten opzichte van elkaar roteerbaar om een zich verticaal uitstrekkende as. Een dergelijke rotatie kan bijvoor-30 beeld worden bewerkstelligd door externe, op de pennen 15 aangrijpende elementen. De onderlinge rotatiepositie respectievelijk rotatieposities tussen het bovendeel en benedendeel kan respectievelijk kunnen eventueel worden bepaald door samenwerkende centreerorganen, die op beide onderdelen zijn 35 aangebracht. Zo is een constructie denkbaar, waarbij het bovendeel en benedendeel zijn voorzien van een samenwerkende curvebaan en volgrollen, waarbij het bovendeel en benedendeel tevens ten opzichte van elkaar verticaal verplaatsbaar zijn. De constructie uit curvebaan en volgrollen kan zich bijvoor- 1011677 8 beeld binnen het cilindrische uitsteeksel 12 bevinden. Onder invloed van de zwaartekracht beweegt het benedendeel 11 ten opzichte van het bovendeel 10 omlaag naar een door de curve-baan en volgrollen bepaalde positie. Wanneer het benedendeel 5 11 ten opzichte van het bovendeel 10 wordt geroteerd beweegt het tevens tegen de zwaartekracht in omhoog, totdat een hoogste positie, die opnieuw door de samenwerking tussen de cur-vebaan en de volgrollen wordt bepaald, is gepasseerd en het benedendeel 11 onder invloed van de zwaartekracht naar een 10 nieuwe stabiele rotatiepositie beweegt.

Uiteraard zijn ook andere mechanismen mogelijk, om de onderlinge rotatieposities tussen het bovendeel 10 en benedendeel 11 vast te leggen.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voor-15 gaande beschreven uitvoeringsvormen, die binnen het door de conclusies bepaalde kader van de uitvinding op velerlei wijzen kunnen worden gevarieerd.

10 116 7 7

Claims (10)

1. Draaghaak voor het aan de poten ophangen en transporteren van gevogelte, met twee elk een poot opnemende kanalen, met het kenmerk, dat de kanalen aan beide uiteinden geopend zijn.

2. Draaghaak volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kanalen zijn voorzien van een centrale verbreding.

3. Draaghaak volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de kanalen zijn voorzien van kanaalwanden die tegen een veerkracht in uiteepbeweegbaar zijn.

4. Draaghaak volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat van elk kanaal een kanaalwand stationair en de andere kanaalwand tegen een veerkracht in van de ene kanaalwand weg-beweegbaar is.

5. Draaghaak volgens conclusie 4, met het kenmerk, 15 dat de beweegbare kanaalwand wordt gevormd door een rand van een in zijn vlak verschuifbare vlakke plaat die met zijn tegenover de genoemde rand gelegen zijde tegen een veerorgaan rust en die samenwerkt met geleidingsmiddelen.

6. Draaghaak volgens conclusie 5, met het kenmerk, 20 dat de vlakke plaat is voorzien van met geleidingspennen samenwerkende geleidingsuitsparingen.

7. Draaghaak volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de kanalen naar hun uiteinden toe onderling divergeren.

8. Draaghaak volgens één der voorgaande conclusies, gekenmerkt door een bovendeel en een benedendeel, waarbij het benedendeel is voorzien van de kanalen en ten opzichte van het bovendeel om een verticale as roteerbaar is.

9. Draaghaak volgens conclusie 8, met het kenmerk, 30 dat het bovendeel en benedendeel samenwerkende centreerorga- nen bezitten ter bepaling van onderlinge rotatieposities.

10. Draaghaak volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het bovendeel en benedendeel zijn voorzien van een samenwerkende curvebaan en volgrollen, waarbij het bovendeel en 35 benedendeel tevens ten opzichte van elkaar verticaal verplaatsbaar zijn. 1011677