NL1010477C2 - Werkwijze en inrichting voor het definieren van zendvermogen van een mobiel station. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET DEFINIËREN VAN ZENDVER-MOGEN VAN EEN MOBIEL STATION

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het definiëren van zendverraogen in een mobiel station. De uitvinding kan bij voorkeur worden toegepast in een cellulair TDMA (Time Division Multiple 5 Access) systeem, dat breedbanddiensten aanbiedt, en waarbij het aantal tijdsleuven welke worden gebruikt voor gegevensoverdracht gedurende de verbinding kan worden veranderd.

Bij de huidige netwerken met een mobiel stati-10 on, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van zogenaamde tijddivisiemultiplex, dat wil zeggen TDMA (Time Division Multiple Access). Zo worden bijvoorbeeld bij het GSM (Global System for Mobile communications) systeem, elk acht tijdsleuven omvattende TDMA-rasters gebruikt op elk 15 frequentiekanaal dat bedoeld is voor communicatiegebruik. Gebruikelijkerwijs wordt bij een mobiel communicatiesysteem de verbinding zodanig uitgevoerd, dat één tijdsleuf wordt toegekend aan de verbinding, en dat het aldus gevormde gegevensoverdrachtkanaal veelal gedurende de 20 gehele verbinding wordt gebruikt. Wanneer echter het mobiele station van het invloedsgebied van één basisstation wordt bewogen naar het invloedsgebied van een ander basisstation, vindt verandering van een actief basisstation plaats. Dit betekent dat een zogenaamde "handover" 25 plaatsvindt, en vervolgens dat een kanaal wordt gevormd tussen het nieuwe actieve basisstation en het mobiele station waarvoor een nieuwe tijdsleuf wordt gebruikt. Ook in een geval, waarin men de door het basisstation gebruikte kanalen wenst te herrangschikken, bijvoorbeeld 30 voor het minimaliseren van storingen, kan men een nieuw 1010477 2 kanaal overdragen. De implementatie van het nieuwe kanaal is dan niet verbonden met de verandering van het actieve basisstation.

Figuur 1 toont een TDMA-raster van het GSM-5 systeem, dat acht tijdsleuven 0-7 omvat. In de figuur zijn een ontvangstraster RX en een zendraster TX afzonderlijk getoond. Met het ontvangstraster wordt hier het raster bedoeld, dat door een mobiel station wordt ontvangen, dat wil zeggen een TDMA-raster van een overdrachts-10 verbinding naar beneden. Het transmissieraster betekent hier het raster dat door een mobiel station wordt uitgezonden, dat wil zeggen een TDMA-raster van een verbinding naar boven toe. In figuur 1 is een tijdsleuf 1 aangeduid met een X, en wordt het in de gegevensoverdracht naar 15 boven en naar beneden gebruikt in de door het voorbeeld beschreven verbinding.

Figuur 2 toont het gebruik van tijdsleuven in de verbinding volgens figuur 1 nadat een nieuwe tijdsleuf 3, die in plaats van tijdsleuf 1 gevestigd is, aan de 20 verbinding is toegekend. Deze nieuwe tijdsleuf kan zich in hetzelfde TDMA-raster bevinden als de oorspronkelijke door de verbinding gevormde tijdsleuf, maar kan zich tevens op een TDMA-raster bevinden, welke zich op een verschillende frequentie bevindt.

25 In het bijzonder voor overdracht van gegevens, zijn breedbandige HSCSD (High Speed Circuit Switched Data) diensten geïmplementeerd, waarin de verbinding meer dan één tijdsleuf gebruikt voor het versnellen van de gegevensoverdracht. Het aantal te gebruiken tijdsleuven 30 kan in de richting naar boven en naar beneden gelijk zijn in het geval van een symmetrische configuratie maar kan ongelijk zijn, hetgeen wordt aangeduid met een asymmetrische configuratie. De gebruikte tijdsleuven worden gedefinieerd bij het vestigen van de oproep wanneer het 35 systeem het mobiele station informeert omtrent welke tijdsleuven moeten worden gebruikt en de daarmee verbonden parameters, zoals het zendvermogen dat voor elke tijdsleuf moet worden gebruikt.

f010477

( I

3

Tevens kan gedurende de verbinding het aantal gebruikte sleuven worden veranderd. De verandering vindt plaats in overeenstemming met het initiatief van het systeem, opdat het systeem naar het mobiele station een 5 "CONFIGURATION CHANGE COMMAND" boodschap overdraagt, welke een voorstel omvat voor een nieuwe tijdsleufconfi-guratie. Het mobiele station reageert hierop met een "CONFIGURATION ACKNOWLEDGE" bevestiging. De hiervoor genoemde boodschap is een alternatief waarmee het aantal 10 tijdsleuven in een HSCSD verbinding kan worden veranderd. Het alternatief heeft echter de voorkeur, omdat het slechts een kleine mate van signalering behoeft.

Figuur 3 toont een TDMA-raster in een verbinding als een voorbeeld waarin twee tijdsleuven 0 en 1 15 worden gebruikt in een overdrachtsverbinding RX naar beneden en één tijdsleuf 1 in een overdrachtsverbinding TX naar boven. Figuur 4 toont het gebruik van tijdsleuven na herconfiguratie wanneer één nieuwe tijdsleuf 2 geïmplementeerd is voor de verbinding in de richtingen naar 20 boven en naar beneden.

Wanneer aan de verbinding een nieuwe tijdsleuf wordt toegekend, berekent het mobiele communicatiesysteem het optimale zendvermogen voor de nieuwe tijdsleuf voor zowel de verbinding in de richting naar boven en naar 25 beneden. De waarde van het zendvermogen dat is berekend voor de zendrichting naar boven wordt toegevoerd naar het mobiele station op bijvoorbeeld een signaalkanaal. Deze "CONFIGURATION CHANGE COMMAND" boodschap omvat echter geen informatie omtrent bijvoorbeeld de waarde van het 30 zendvermogen dat in de nieuwe tijdsleuf moet worden gebruikt.

Fundamentele nadelen behoren echter bij de oplossingen volgens de stand der techniek.

Bij bekende mobiele telefoonsystemen, bijvoor-35 beeld in het GSM-systeem worden vermogensinstelparameters overgedragen bij communicatietijdsleuven SACCH (Slow Associated Control CHannel) met intervallen van 0,5 seconden. Wanneer, bij de implementatie van een nieuwe 1010477 4 stijdsleuf, het zendvermogen bijvoorbeeld is ingesteld op zijn maximale waarde, blijft dit op deze waarde gedurende bijvoorbeeld 0,5 seconden voordat de vermogensinstelpara-meter van het basisstation is ontvangen.

5 Wanneer de vermogensinstelparameter is ontvan gen, verandert het mobiele station stap voor stap de waarde van het zendvermogen volgens de betreffende parameter. In het GSM-systeem zijn er vijftien stappen tussen het minimale en het maximale zendvermogen, en duurt het 10 60 ms voor het uitvoeren van één vermogensveranderings-stap. Het kost dan in totaal 0,9 s voor het veranderen van vermogen van zijn maximale waarde naar de minimale waarde. Wanneer de verstreken vertraging voor de ontvangst van de parameter, de maximale waarde van de hier-15 voor genoemde 0,5 s aan deze tijdsduur wordt toegevoegd, neemt het in zijn geheel maximaal 1,4 s voor het bereiken van het correcte zendvermogen, en gedurende deze gehele tijdsduur is in het hierboven beschreven voorbeeld het zendvermogen te hoog.

20 Dit sterke zendvermogen, dat gedurende een lange tijd aanhoudt, kan storingen tussen kanalen met andere radioverbindingen veroorzaken. Het gebruik van deze hoge zendvermogensniveaus reduceert in hoge mate de gegevensoverdrachtscapaciteit, aangezien in dit geval de 25 basisstations, welke hetzelfde frequentiekanaal gebruiken, zich op een grote afstand van elkaar moeten bevinden. Verder, vergroten overmatige hoge zendvermogensniveaus het stroomverbruik van een mobiel station. In het bijzonder veroorzaken hoge transiënt vermogensniveaus 30 hoge spanningen op de voedingsschakelingen en de radiofrequente vermogensversterker.

Overmatig zendvermogen zou kunnen worden vermeden door het instellen van het zendvermogen op zijn minimale waarde waar vandaan het vermogen naar behoefte 35 zou kunnen worden vergroot nadat de zendvermogenparameter is ontvangen. Het probleem bij deze procedure is echter, dat, wanneer het zendvermogen te klein is, de gegevensoverdracht kan falen.

1010477 5

Een oplossing zou liggen in het frequenter uitzenden van vermogensinstelparameters. Een nadeel van deze oplossing is echter, dat de continue uitzending van besturingsboodschappen op communicatiesignalen de gege-5 vensoverdrachtscapaciteit van het mobiele communicatiesysteem op significante wijze zal belasten. Een andere oplossing zou worden gevormd door het opnemen van de vermogensinstelparameter en de boodschap welke gebruikt wordt voor het informeren omtrent de implementatie van 10 een nieuwe tijdsleuf. Een probleem met deze oplossing is echter, dat het moeilijk is de ruimte voor de parameter op te nemen in de betreffende boodschap, en ten tweede, dat op dit tijdstip het basisstation nog niet noodzakelijkerwijze de correcte zendvermogenparameter voor het 15 mobiele station heeft vastgesteld.

Het doel van de onderhavige uitvinding is het vermijden van de hierboven beschreven nadelen die behoren bij de stand der techniek door het verschaffen van een oplossing waarin het zendvermogen van een nieuwe tijd-20 sleuf direct dichtbij de optimale waarde kan worden geplaatst zonder het vergroten van het signaalverkeer tussen het basisstation en het mobiele station.

Een fundamenteel idee van de uitvinding is dat het zendvermogen van een nieuwe tijdsleuf wordt gedefi-25 nieerd in het mobiele station op de basis van het zendvermogen van de ten minste andere tijdsleuf welke bij de verbinding wordt gebruikt in de overdrachtsrichting naar boven van de verbinding.

Wanneer er één tijdsleuf is voor het gebruik 30 van een verbinding wanneer een nieuwe tijdsleuf wordt toegekend, wordt bij voorkeur dezelfde waarde ingesteld voor het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf wanneer de tijdsleuf van tevoren in gebruik zou zijn. Wanneer er twee of meer tijdsleuven zijn voor gebruik van de verbin-35 ding waaraan een nieuwe tijdsleuf wordt toegekend, wordt de waarde van het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf bij voorkeur gedefinieerd op de basis van de zendvermo-gens van deze andere tijdsleuven volgens een van tevoren 1010477 6 gedefinieerd algoritme. Als het algoritme kan een minimale waarde, een maximale waarde of een gemiddelde waarde bij voorkeur worden gebruikt.

Het is mogelijk de oplossing volgens de uitvin-5 ding te gebruiken wanneer één of meer nieuwe tijdsleuven noodzakelijk zijn voor een verbinding buiten de tijdsleuven welke reeds voor de verbinding in gebruik zijn.

Verder kan de werkwijze volgens de uitvinding worden toegepast wanneer het gewenst is de verbinding van de 10 oorspronkelijke tijdsleuf over te brengen (oude tijdsleuven) naar een nieuwe tijdsleuf (nieuwe tijdsleuven) door het uitvoeren van de verandering van het kanaal zonder het veranderen van de frequentie. De uitvinding kan worden toegepast bij de veranderingen van configuraties 15 met meervoudige kanalen, en wel onafhankelijk van de gebruikte signaleringsboodschappen, wanneer de gebruikte frequentie, dat wil zeggen het fysieke kanaal niet verandert .

De uitvinding is in het bijzonder gebaseerd op 20 de waarneming dat op de kanalen tussen het mobiele station en het basisstation de waarden van de optimale zend-vermogens zeer dicht bij elkaar liggen. Aldus is een fundamenteel voordeel van de uitvinding dat het zendver-mogen van de nieuwe tijdsleuf in het mobiele station zeer 25 dicht bij de optimale waarde kan worden geplaatst, en wel direct bij de implementatie van een nieuwe tijdsleuf. Aldus kunnen storingsproblemen, die behoren bij een overmatig zendvermogen, worden vermeden, evenals een toename van het energieverbruik en transiënte pieken van 30 het energieverbruik. Eveneens wordt het risico, dat het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf te laat zou zijn om een succesvolle gegevensoverdracht toe te laten, geminimaliseerd.

Verder is een voordeel van de uitvinding, dat 35 bij de implementatie van de nieuwe tijdsleuf geen extra gegevensoverdracht noodzakelijk is, en dat op die wijze het gebruik van de werkwijze volgens de uitvinding de 1 010477 7 gegevensoverdrachtscapaciteit van de verbinding niet belast.

Een werkwijze voor het definiëren van zendver-mogen van een mobiel station gedurende een verbinding 5 tussen een mobiel station en een mobiel communicatiesysteem, waarbij gegevensoverdracht in een overdrachtsrich-ting naar boven plaatsvindt gedurende ten minste één tijdsleuf van een TDMA-raster, en waarbij gedurende de verbinding een nieuwe tijdsleuf wordt toegekend voor de 10 overdrachtsrichting naar boven van de verbinding, wordt gekenmerkt doordat het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf wordt gedefinieerd op basis van het zendvermogen van de ten minste andere tijdsleuf welke gebruikt wordt in de overdrachtsrichting naar boven van de verbinding.

15 Uit WO-A-97/17769 is een werkwijze bekend, welke betrekking heeft op een radioverbinding met vaste antenneverbindingen. Bij het vaststellen van het vermo-gensniveau voor een te maken verbinding, wordt rekening gehouden met voorgaande gesprekken over dezelfde verbin-20 ding, die enige tijd geleden kunnen zijn afgesloten. Deze werkwijze kan worden toegepast omdat de verbindingen vast, dat wil zeggen onbeweeglijk, zijn.

De onderhavige uitvinding heeft echter betrekking op een mobiel systeem, waarbij de antennes beweeg-25 baar zijn, zoals een GSM-systeem.

Dit betekent dat de oplossing volgens WO-A-97/17769 niet bruikbaar is voor mobiele systemen omdat de informatie te snel verandert.

Bij de uitvinding wordt dan voor het bepalen 30 van het beschikbare vermogen gebruik gemaakt van een op het betreffende moment gevestigde verbinding.

Met een mobiel communicatiesysteem volgens de uitvinding verbonden mobiel station, dat middelen omvat voor het overdragen van gegevens van ten minste een 35 tijdsleuf van een TDMA-raster, evenals middelen voor het toekennen van een nieuwe tijdsleuf gedurende een verbinding, wordt gekenmerkt doordat het station middelen omvat voor het definiëren van het zendvermogen van de nieuwe 1010477 8 tijdsleuf op basis van het zendvermogen van een andere tijdsleuf welke gebruikt werd bij de gegevensoverdracht van de verbinding.

Voorkeursuitvoeringsvormen van de onderhavige 5 uitvinding zijn uiteengezet in de afhankelijke conclusies .

In het vervolg zullen uitvoeringsvormen van de uitvinding nauwkeuriger worden beschreven aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarin: 10 figuur 1 een toekenning toont van een tijdsleuf van een TDMA-raster in een conventionele verbinding waarbij één tijdsleuf wordt gebruikt; figuur 2 een toekenning toont van een tijdsleuf van een TDMA-raster na een herconfiguratie van de verbin-15 ding volgens figuur 1; figuur 3 een toekenning toont van tijdsleuven van een TDMA-raster in een HSCSD-verbinding; figuur 4 een toekenning toont van tijdsleuven van een TDMA-raster na een herconfiguratie van de verbin-20 ding volgens figuur 3; figuur 5 een werkwijze volgens de uitvinding toont voor het definiëren van het zendvermogen; en figuur 6 een blokschema toont van een mobiel station volgens de uitvinding.

25 De figuren 1-4 zijn hierboven in de context van de beschrijving van de stand der techniek beschreven.

Figuur 5 toont een werkwijze volgens de uitvinding voor het definiëren van het zendvermogen van een nieuwe tijdsleuf in een mobiel station wanneer een HSCSD-30 verbinding wordt gebruikt. Hierbij wordt de verbinding gevormd bij 510, waarbij, volgens de stand der techniek, een boodschap wordt overgedragen van het mobiele communicatiesysteem naar het mobiele station, waarin de bij de initiatie van de verbinding te gebruiken tijdsleuven zijn 35 opgenomen, evenals het zendvermogen dat bij elke tijdsleuf moet worden gebruikt bij een verbinding in de richting naar boven, welk zendvermogen verder wordt geïmplementeerd bij de verbinding 520. Daarna wordt 1010477 9 waargenomen of er een behoefte is voor het veranderen van de verbindingsconfiguatie, 530. Wanneer een verandering in de verbindingsconfiguratie noodzakelijk wordt, zendt het mobiele communicatiesysteem naar het mobiele station 5 een "CONFIGURATION CHANGE COMMAND" boodschap uit, waarin het mobiele station geïnformeerd wordt omtrent de nieuwe configuratie, 540. Bovendien definieert het mobiele communicatiesysteem het optimale zendvermogen voor elk van de nieuwe tijdsleuven, 550.

10 Daarna definieert het mobiele station het zendvermogen bij elke nieuwe tijdsleuf in een verbinding naar boven toe. Dit geschiedt volgens de uitvinding op basis van de zendvermogens bij tijdsleuven van een verbinding naar boven, welke werd gebruikt voorafgaand aan 15 de herconfiguratie, 560. De nieuwe tijdsleuf wordt geïmplementeerd door op deze wijze van het gedefinieerde zendvermogen gebruik te maken. Wanneer het mobiele station de nieuwe, voorgestelde configuratie kan beheersen, reageert het op het systeem met een "CONFIGURATION AC-20 KNOWLEDGE" boodschap, 570.

Vervolgens wacht het mobiele station het volgende SACCH-signaalraster van de overdrachtsverbinding naar beneden af, en nadat dit raster is ontvangen, bij fase 580, leest het mobiele station uit het LI gebied van 25 het SACCH-raster het optimale zendvermogen af, dat gedefinieerd is voor elk van de nieuwe tijdsleuven. Wanneer deze optimale waarde van het zendvermogen niet gelijk is aan de waarde, welke berekend is uit de zendvermogens van de voorafgaande tijdsleuven, wordt het zendvermogen 3 0 veranderd opdat het in overeenstemming is met de optimale waarde, 590. Tenslotte blijft het waakzaam om gereed te zijn te reageren op een mogelijke, volgende herconfiguratie, 530, of op de beëindiging van de verbinding, 535, 539.

35 Wanneer één of meer van de oude tijdsleuven achterblijven voor gebruik van de verbinding na de herconf iguratie, kan voor die tijdsleuf bij voorkeur het- 1010477 10 zelfde zendvermogen worden gebruikt als voorafgaand aan de herconfiguratie.

Wanneer, voorafgaand aan de implementatie van de nieuwe tijdsleuf, slechts één tijdsleuf van de over-5 drachtsverbinding naar boven bij de verbinding is gebruikt, is het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf bij voorkeur hetzelfde als het zendvermogen van de oude, bij die verbinding gebruikte tijdsleuf.

Wanneer, voorafgaand aan de implementatie van 10 de nieuwe tijdsleuf, twee of meer tijdsleuven bij de verbinding zijn gebruikt, kan een mathematische functie worden gebruikt bij de definitie van het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf, zoals minimum/maximum-waarden, gemiddelden, of een andere statistische werkwijze voor 15 het berekenen van de verwachtingswaarde.

Wanneer, bij een nieuwe tijdsleuf, de maximale waarde van de zendvermogens van de voorafgaande tijdsleuven worden gebruikt, bereikt men de maximale zekerheid dat de kwaliteit van gegevensoverdracht op die tijdsleuf 20 adekwaat is. Toch kunnen door andere gebruikers van hetzelfde kanaal veroorzaakte storingen relatief groot zijn.

Wanneer, bij een nieuwe tijdsleuf, de minimale waarde van de zendvermogens van de voorafgaande tijdsleu-25 ven wordt gebruikt, wordt een minimaal interferentieni-veau verkregen voor de andere gebruikers van hetzelfde kanaal, maar neemt de waarschijnlijkheid tot een lage kwaliteit van de verbinding toe. Wanneer de minimale waarde gebruikt wordt, is eveneens het energieverbruik 30 van het mobiele station minimaal.

Wanneer het gemiddelde van de voorgaande tijdsleuven wordt gebruikt, wordt een compromisoplossing verkregen voor de eigenschappen van de hiervoor genoemde twee alternatieven.

35 Een werkwijze voor het definiëren van het zendvermogen voor een nieuwe tijdsleuf is het gebruiken van de zendvermogenswaarde van het hoofdkanaal van de voorafgaande configuratie. Met een hoofdkanaal bedoelt 10 i 04 7 7 11 men op een HSCSD-verbinding van het GSM-systeem, dat (in twee richtingen bruikbare) kanaal, waarop de hoofdsignalering van een van verscheidene sleuven voorziene configuratie wordt overgedragen, dat wil zeggen FACCH en 5 SACCH-signalering.

Buiten de zendvermogens welke van tevoren geldig waren, kan men volgens de definitie tevens de zendvermogenshistorie gebruiken van de zendvermogens die in de verbinding zijn gebruikt, dat wil zeggen zendvermo-10 genswaarden die eerder zijn gebruikt dan net voor de implementatie van de nieuwe tijdsleuf. Aldus kan men bijvoorbeeld de mogelijke verplaatsing van het mobiele station in overweging nemen.

Tevens wordt er op gewezen, dat hoewel vele 15 nieuwe tijdsleuven worden geïmplementeerd, voor elke nieuwe tijdsleuf, het zendvermogen zodanig kan worden gedefinieerd, dat de zendvermogenswaarden van de nieuwe tijdsleuven van elkaar verschillen.

Figuur 6 toont een vereenvoudigd blokschema van 20 een mobiel station 660 volgens de uitvinding en zijn verbinding met het cellulaire systeem. Het mobiele station omvat een antenne 601 voor het ontvangen van een radiofrequent signaal, dat wil zeggen een RF-signaal, dat door een basisstation is uitgezonden. Het ontvangen RF-25 signaal wordt bijvoorbeeld door een duplexfilter 602 gericht naar een RF-ontvanger 611, waarin het signaal wordt versterkt en wordt geconverteerd naar digitale vorm. Daarna wordt het signaal gedetecteerd en gedemodu-leerd bij blok 612, en wordt in blok 613 het decoderen 30 uitgevoerd. Daarna wordt de signaalbewerking uitgevoerd, in afhankelijkheid van het feit of de over te dragen informatie spraak of gegevens betreft. Gegevens kunnen als zodanig in het geheugen van het mobiele station worden opgeslagen, of, in het alternatieve geval worden 35 bewerkte gegevens na signaalbewerking uitgezonden naar een mogelijke uitwendige inrichting, zoals een computer. Het mogelijkerwijs bewerkte spraaksignaal wordt toegevoerd naar een oorstuk (niet in de figuur getoond). Een 1010477 12 besturingseenheid voert de besturing uit van de hiervoor genoemde ontvangstblokken volgens een programma dat is opgeslagen in de eenheid. De besturingseenheid bestuurt het decoderen 613 en het geheugen 604 zodanig, dat het de 5 zendvermogensgegegens, welke van het systeem worden ontvangen, uit de SACCH-rasters worden gedetecteerd en in het geheugen worden opgeslagen.

De zendhandeling van een mobiel station volgens de uitvinding vindt bijvoorbeeld op de volgende wijze 10 plaats. Een besturingseenheid 603 voert aanvankelijk codering uit volgens het systeem op een signaal (gege-vens/spraak), dat in blok 621 moet worden overgedragen. Uit de gecodeerde gegevens worden salvo's geformeerd bij blok 622, welke worden gemoduleerd en versterkt tot een 15 in blok 623 uit te zenden RF-signaal. Het uit te zenden RF-signaal wordt, bijvoorbeeld via een duplexfilter 602 overgedragen naar een antenne 601. Eveneens worden de voorgaande bewerkings- en zendhandelingen beheerst door de besturingseenheid 603. In het bijzonder bestuurt de 20 besturingseenheid de RF-transmissie 623 zodanig, dat bij elke tijdsleuf het zendvermogen volgens de uitvinding is gedefinieerd. Hiertoe leest de besturingseenheid uit het geheugen 604 het zendvermogen van de tijdsleuven welke van tevoren zijn gebruikt, en definieert deze het zend-25 vermogen van de nieuwe tijdsleuf op basis van de voorgaande tijdsleuven en een in het geheugen 604 opgeslagen algoritme. Verder bewaakt de besturingseenheid de ontvangst van het SACCH-raster en veranderingen van het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf opdat dit overeen-30 komt met de optimale waarde die ontvangen is uit het systeem, zodra het SACCH-raster is ontvangen.

Figuur 6 toont bovendien een toetsenbord 631 en een visuele weergave-inrichting 632, die zijn opgenomen in een conventioneel mobiel station. De blokken van een 35 mobiel station volgens de uitvinding kunnen worden gevormd door op zich bekende componenten. Een besturingseenheid die andere blokken bestuurt, voert echter de beheershandelingen van de blokken uit volgens gespeciali- 10 10 4 7 7 r ‘ 13 seerde programmatuur, en dit is hoe de hier boven beschreven werking van de blokken volgens de uitvinding zijn geïmplementeerd.

Figuur 6 toont bovendien de delen van een 5 cellulair systeem welke worden gebruikt bij het vormen van omroepen en gegevensoverdracht, en welke reeds hierboven meer in detail werden behandeld. De uitzending en ontvangst van een RF-signaal vindt plaats via een antenne 650 van een basisstation 651. Van het basisstation 651 10 wordt de gegevensoverdrachtsverbinding verder gevormd via een basisstationbeheersschakeling 652 naar een schakel-centrum 653. Het schakelcentrum 653 is bovendien verbonden met de andere basisstationsystemen van het systeem, en eveneens, of met een thuisplaatsregister 654 en een 15 openbaar, van centrales voorzien netwerk PSTN.

De uitvinding is hierboven beschreven aan de hand van enige uitvoeringsvormen. Het zal echter duidelijk zijn, dat de uitvinding niet alleen hiertoe beperkt is, maar veranderbaar is binnen de grenzen welke bepaald 20 zijn door de bijgevoegde conclusies.

Er wordt in het bijzonder op gewezen, dat de uitvinding niet beperkt is tot het GSM-systeem, maar gemakkelijk kan worden toegepast bij andere systemen welke gebruik maken van de TDMA-werkwijze.

25 Op desbetreffende wijze wordt er op gewezen, dat de "CONFIGURATION CHANGE COMMAND" boodschap, die genoemd is in de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, slechts een voorbeeld is voor het veranderen van de van verscheidene sleuven voorziene configuratie van een 30 HSCSD-verbinding, en de uitvinding kan uiteraard eveneens worden toegepast in de context van andere configuratie-veranderingswerkwij zen.

In vergelijking met de gepresenteerde configuratie kunnen andere configuraties ontstaan bij diverse 35 werksituaties binnen het raster van het principe van de uitvinding. Algoritmen die de normale waarde van het zendvermogen definiëren kunnen complexer zijn, en even- 1010477 14 eens rekening houden met andere factoren buiten het zendvermogen van de tijdsleuven gedurende de verbinding.

tO 1 0477

Claims (11)

1. Werkwijze voor het definiëren van zendvermo-gen van een mobiel station (500) gedurende een verbinding tussen een mobiel station en een mobiel communicatiesysteem, waarbij gegevensoverdracht in een overdrachtsrich- 5 ting naar boven plaatsvindt gedurende ten minste één tijdsleuf van een TDMA-raster, en waarbij gedurende de verbinding een nieuwe tijdsleuf wordt toegekend voor de overdrachtsrichting naar boven van de verbinding, met het kenmerk, dat het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf 10 wordt gedefinieerd op basis van het zendvermogen van de ten minste andere tijdsleuf welke gebruikt wordt in de overdrachtsrichting naar boven van de verbinding (560) .

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de nieuwe tijdsleuf gebruikt wordt bij 15 gegevensoverdracht buiten de ten minste andere tijdsleuf.

3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de nieuwe tijdsleuf bij gegevensoverdracht gebruikt wordt in plaats van ten minste een andere tijdsleuf .

4. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf gedefinieerd wordt op basis van het zendvermogen van ten minste twee andere tijdsleuven welke zijn gebruikt in de gegevensoverdracht van de verbinding.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf in essentie door één van de volgende waarden wordt gevormd: - een minimale waarde van de zendvermogens van de ten minste twee andere tijdsleuven; 0. een maximale waarde van de zendvermogens van de ten minste twee andere tijdsleuven; - een gemiddelde van de zendvermogens van de ten minste twee andere tijdsleuven. 1010477 I *

6. Werkwijze volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf in essentie wordt gevormd door de waarde van het zendvermogen van een hoofdkanaal.

7. Werkwijze volgens één der voorafgaande conclusies, waarin gegevens worden overgedragen tussen het mobiele station en het daarmee verbonden mobiele communicatiesysteem, met het kenmerk, dat - een eerste waarde van het zendvermogen van de 10 nieuwe tijdsleuf gedefinieerd wordt in het mobiele station op basis van het zendvermogen van de tijdsleuf welke werd gebruikt bij de gegevensoverdracht van de verbinding (560) ; - een tweede waarde voor het zendvermogen gede-15 finieerd wordt in het mobiele communicatiesysteem (550) ; - gegevens met betrekking tot de tweede waarde worden overgedragen van het mobiele communicatiesysteem naar het mobiele station; en - de waarde van het zendvermogen van de nieuwe 20 tijdsleuf wordt veranderd tot de tweede waarde (590).

8. Met een mobiel communicatiesysteem verbonden mobiel station (600), dat middelen omvat voor het overdragen van gegevens van ten minste een tijdsleuf van een TDMA-raster, evenals middelen voor het toekennen van een 25 nieuwe tijdsleuf gedurende een verbinding, met het kenmerk, dat het station middelen (613, 603, 604, 623) voor het definiëren van het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf op basis van het zendvermogen van de tijdsleuf welke gebruikt werd bij de gegevensoverdracht van de 30 verbinding.

9. Mobiel station volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het middelen omvat voor het definiëren van het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf op basis van het zendvermogen van ten minste twee andere tijdsleuven welke 35 werden gebruikt bij de gegevensoverdracht van de verbinding.

10. Mobiel station volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat het middelen omvat voor het ontvan 1010477 gen van zendvermogensgegevens van het basisstation en voor het veranderen van het zendvermogen van de nieuwe tijdsleuf opdat het in overeenstemming is met de ontvangen zendvermogengegevens.

11. Werkwijze volgens één der conclusies 1-6 of een mobiel station volgens één der conclusies 7-10, met het kenmerk, dat het mobiele communicatiesysteem hoofdzakelijk een GSM-systeem is. 1010477