NL1009955C2

NL1009955C2 - Applicatie-inrichting en een van een applicatie-inrichting voorzien voertuig.

Info

Publication number: NL1009955C2
Application number: NL1009955A
Authority: NL
Inventors: Egbert Ebbekink; Lambertus Hendrikus Eggink
Original assignee: Slootsmid B V
Priority date: 1998-08-27
Filing date: 1998-08-27
Publication date: 2000-02-29
Also published as: DE69914140T2; EP0981941B1; DE69914140D1; ATE257641T1; EP0981941A1

Description

Applicatie-inrichting en een van een applicatie-inrichting voorzien voertuig

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een applicatie-inrichting die koppelbaar is met een voertuig, en op een voertuig dat is voorzien van een dergelijke applicatie-inrichting.

5 Landbouwvoertuigen zijn veelal voorzien van een applicatie-inrichting, waarmee het land kan worden bewerkt, zoals grondbemesters, kan worden bespoten of behandeld, zoals spuitmachines, maaimachines, zaaimachines en oogstmachines.

10 In feite heeft de uitvinding betrekking op allerhande applicatie-inrichtingen die op, voor of achter een voertuig zijn geplaatst en tijdens de applicatie zich zover mogelijk zijdelings naast het voertuig uitstrekken ten einde een zo groot mogelijke applicatiebreedte te 15 verkrijgen. Deze voertuigen hebben echter het nadeel dat voor of na de applicatie de applicatiemiddelen zodanig moeten zijn opgeborgen dat het voertuig zich over de openbare weg kan verplaatsen, waarbij rekening moet worden gehouden met de wettelijk maximaal toegestane 20 voertuigbreedte.

Het zal duidelijk zijn dat zijdelings uitstekende applicatiemiddelen aanleiding kunnen geven tot gevaarvolle situaties maar dat zij ook een beperkende factor zijn voor wat betreft de maximaal mogelijk 25 werkbreedte.

De onderhavige uitvinding beoogt een applicatie-inrichting te verschaffen die zoveel mogelijk de voornoemde nadelen vermijdt, terwijl desondanks een veiliger applicatie-inrichting wordt verschaft die kan 30 werken met een zo groot mogelijke werkbreedte.

Dit wordt met de applicatie-inrichting volgens de uitvinding bereikt doordat die koppelbaar is met een voertuig en omvat een gestel dat is gekoppeld met ten i Ü Ü O :j 'j 2 minste één van applicatiemiddelen voorziene boom die met bewegingsmiddelen beweegbaar is tussen een zijdelings naast het voertuig gelegen stand en een ingeklapte, staande stand, waarbij de bewegingsmiddelen samenwerken 5 met de boom roterende rotatiemiddelen zodanig dat in de staande stand de boom met de applicatiemiddelen binnen de voertuigbreedtemaat is gelegen.

De onderhavige uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat wanneer in de ingeklapte en staande stand de 10 boom tevens is geroteerd zodanig dat de applicatiemiddelen weggeklapt zijn vanuit een zijdelings zich naast het voertuig uitstrekkende positie, de veiligheid is verbeterd. Daarnaast kan de door het wegklappen van de applicatiemiddelen ontstane extra 15 ruimte worden gebruikt voor het verlengen van de boom.

De volgens de uitvinding noodzakelijke rotatie van de boom kan met diverse typen rotatiemiddelen worden uitgevoerd. Volgens een eerste voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de bewegingsmiddelen daartoe scharniermiddelen 20 die meer bij voorkeur een scheef op de boom staande scharnier omvatten. Dit betekent dat bij de verplaatsing van de liggende naar de staande stand (en omgekeerd) de boom niet alleen scharniert maar tevens om zijn lengte-as roteert. Het zal duidelijk zijn dat de hoek die de scheve 25 stand van het scharnier bepaalt tevens bepalend is voor de mate waarin de applicatiemiddelen roteren.

Volgens een tweede uitvoeringsvorm omvatten de rotatiemiddelen een tandwieloverbrenging. Volgens een andere uitvoeringsvorm omvatten de rotatiemiddelen een 30 door terugstelmiddelen gedreven nokvolger.

Ofschoon de applicatie-inrichting volgens de uitvinding kan werken met slechts één zijdelings uitsteekbare boom, zal het duidelijk zijn dat met veel voorkeur gebruik gemaakt kan worden van twee bomen die 35 elk aan één zijde van het voertuig naar buiten toe beweegbaar zijn en daarbij de voor de uitvinding essentiële rotatie ondergaan. Wanneer tevens de beide bomen via de bewegingsmiddelen volgens de uitvinding zijn γ· ,r~ .....

I L ü . ... ü O

3 verbonden met een midden, stationaire boom, ontstaat een applicatie-inrichting met een maximale werkbreedte.

Als specifiek voorbeeld van de applicatie-inrichting volgens de uitvinding omvatten de 5 applicatiemiddelen sleufkouters waarmee tot in de grond mest te brengen is.

Een ander aspect van de uitvinding heeft betrekking op een voertuig dat is voorzien van de hiervoor beschreven applicatie-inrichting volgens de 10 uitvinding.

Genoemde en andere kenmerken van de applicatie-inrichting en het voertuig volgens de uitvinding zullen hierna verder verduidelijkt worden aan de hand van een aantal uitvoeringsvoorbeelden die slechts bij wijze van 15 voorbeeld worden gegeven, terwijl wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening.

In de tekening is: figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een voertuig met de applicatie-inrichting volgens de 20 uitvinding met de bomen in de staande stand; figuur 2 detail II uit figuur l met de boom in de zijdelings naast het voertuig gelegen stand; figuur 3 een bovenaanzicht van figuur 1 volgens de pijl III; 25 figuur 4 detail IV uit figuur 2; figuur 5A en 5A elk een aanzicht volgens de respectieve pijl IVA en pijl IVB uit figuur 4; en figuur k en elk een variant van de met rotatiemiddelen samenwerkende bewegingsmiddelen volgens 30 de uitvinding.

Figuur 1 toont een voertuig l dat is voorzien van een mesttank 2 voor het via de applicatie-inrichting 3 in de grond brengen van mest. De applicatie-inrichting is gekoppeld met het voertuig 1 via een gestel 4. De mest 35 wordt via een slang 5 toegevoerd aan een snij- verdeelmolen 6 en via slangen 7 naar de daarmee verbonden sleufkouters 8.

1003955 4

Figuur 1 in samenwerking met figuur 3 laat duidelijk zien dat in de staande stand van de applicatie-inrichting de applicatiemiddelen, in dit geval de sleufkouters 8 geheel liggen binnen de breedtemaat B van 5 het voertuig l of van het gestel 4 die in dit geval bepaald wordt door de wielen 9. Figuur 3 laat duidelijk zien dat als gevolg van de rotatie de breedte van de applicatie-inrichting 3 is afgenomen van B' naar B.

Figuur 2 toont meer in detail de opbouw van de 10 applicatie-inrichting 3 die het via het gestel 4 is gekoppeld met het voertuig 1. De applicatie-inrichting 3 omvat een middenboom 9 en een beweegbare boom 11. Beide bomen zijn voorzien van de applicatiemiddelen 8, in dit geval sleufkouters. De sleufkouters omvatten een 15 kouterblad 12 en een draaibare kouterschijf 13, waardoor een sleuf in de grond kan worden gevormd en via de mond 14 is verbonden met de slang 7 mest in de grond kan worden gebracht. Het kouterblad 12 en de kouterschijf 13 zijn via een stang 15 en via een pen horizontaal 20 beweegbaar. De verticale beweging is begrensd door de ketting 16. Met behulp van de accumulator cilinder 17 is de werkdiepte instelbaar.

De bewegingsmiddelen 18 omvatten een hydraulische cilinder 19 die enerzijds via een niet 25 getoond bolscharnier 20 is verbonden met het gestel 4 en via een cilinderstang 21 en een bolscharnier 22 met de beweegbare boom 11. De bewegingsmiddelen 18 werken samen met rotatiemiddelen 23 die in dit geval worden gevormd door een scheef op de beide bomen 10 en 11 staand 30 scharnier 24.

Het scharnier 24 omvat een scharnierbus 25 die is verbonden met de boom 10 en een daarin gelagerde scharnierpen 26. De scharnierpen 26 is via een gaffel 27 en 28 beweegbaar gekoppeld met de boom 11. Beide gaffels 35 27 en 28 zijn verder verstevigd door middel van schertsplaten 29 en 30 (zie ook figuur 5A en B).

Het zal duidelijk zijn dat door het instellen van de hoek α (de hoek ten opzichte van de lengterichting

Λ Π O C O K

y C—^ V-1 v..·^ '~y 5 van de bomen 10 en 11) en van de hoek β ten opzichte van de horizontale stand van de beide bomen, de mate van rotatie kan worden ingesteld.

De applicatie-inrichting 3 werkt als volgt.

5 Vanuit de in figuur l en 3 getoonde staande stand wordt door het bekrachtigen van de cilinder 19 de bomen 11 en 31 bewogen naar de naast het voertuig zijdelings uitstekende stand (die is getoond in figuur 2) waarbij tevens de bomen ll en 31 een rotatie om hun lengte-as 10 hebben uitgevoerd. Een rotatie die wordt bepaald door de hoeken or en β van het scharnier 24 .

Figuur 2 toont verder dat via een scharnierstang 32 een steunwiel 33 dat via een scharnier 34 is gebonden met de boom 11 tevens in- en uitklapbaar 15 is.

Figuur 6 toont een andere uitvoeringsvorm van de bewegingsmiddelen 18 volgens de uitvinding die de kantelbeweging van de boom 11 ten opzichte van de boom 10 realiseren door middel van een kantelbeweging volgens de 20 pijl 35 en een rotatiebeweging volgens de pijl 36. De kantelbeweging wordt uitgevoerd met twee samenwerk°nde gaffels 37 en 40, waardoorheen zich uitstrekt een kantelpen 38 waarop een kegeltandwiel 39 is bevestigd.

Het kegeltandwiel 39 werkt samen met een kegeltandwiel 41 25 dat is bevestigd aan een rotatiepen 42 die is gelagerd in het gaffelstuk 43 van de gaffel 40 en vast is verbonden met de boom ll. Door het bekrachtigen van de cilinder 19 wordt een beweging in de richting van de pijl 35 (of in omgekeerde richting) uitgevoerd en doordat daarbij het 30 kegeltandwiel 41 afwikkelt over het kegeltandwiel 39 roteert de boom ll in de richting van de pijl 36 (of omgekeerd).

Figuur 7 toont weer een andere uitvoeringsvorm van de bewegingsmiddelen 18 volgens de uitvinding. De 35 boom 11 is via een rotatiepen 44 verbonden met een gesteldeel 45 dat scharnierbaar via een pen 46 is gelagerd in een gaffel 47 dat is verbonden met het gestel 4. De boom ll is voorzien van een nokvolger 48 die

1 P Π Q O P P I O o O O

6 samenwerkt met een nok 49 en daartegen gedrukt wordt met een veer 50 die opgenomen is tussen een met de boom 11 verbonden nok 51 en met het gesteldeel 45 verbonden nok 52.

5 Een beweging uitgevoerd met de cilinder 19 leidt tot een scharnierbeweging volgens de pijl 53, waarbij de nokvolger 48 zich verplaatst langs de nok 49 en onder dwang van de veer 50 een scharnierbeweging volgens de pijl 54 uitvoert.

10 De hiervoor getoonde applicatie-inrichtingen met de bewegingsmiddelen 18 volgens de uitvinding tonen aan dat een voertuig voorzien van een applicatie-inrichting of daarmee koppelbaar, zodanige applicatiemiddelen kan vervoeren die in de staande, 15 ingeklapte stand een minimale breedte hebben en daarbij geen zijdelings uitstekende delen vertonen. De vermindering in breedte kan worden benut voor het verbreden van de applicatiebomen waardoor de werkbreedte van de applicatie-inrichting verder toeneemt.

20 Het zal duidelijk zijn dat de beschreven applicatie-inrichting die is uitgevoerd met de sleufkouters niet als beperking moet worden opgevat, maar dat deze sleufkouters kunnen worden vervangen door elk type applicatiemiddel waarmee oppervlak of grond waarover 25 of langs het voertuig rijdt kan worden bewerkt over een breedte die aanmerkelijk breder is dan het voertuig, terwijl bij transport een veilige situatie optreedt door het vermijden van uitstekende gevaarlijke delen, dan wel de gehele applicatie-inrichting tot binnen de 30 voertuigbreedte blijft.

i ··; f' ·"· ·.·..

j i ‘:

J

Claims

2. Applicatie-inrichting volgens conclusie l, waarin de bewegingsmiddelen scharniermiddelen omvatten.
3. Applicatie-inrichting volgens conclusie 2, waarin de bewegingsmiddelen en rotatiemiddelen een scheef op de boom staand scharnier omvatten.
4. Applicatie-inrichting volgens conclusie l, waarin de rotatiemiddelen een tandwieloverbrenging omvatten.
5. Applicatie-inrichting volgens conclusie 1, waarin de rotatiemiddelen een door terugstelmiddelen 20 gedreven nokvolger omvatten.
6. Applicatie-inrichting volgens conclusie 1-5, waarin de beweegbare boom is gekoppeld met het gestel via een van applicatie-middelen voorziene middenboom.
7. Applicatie-inrichting volgens conclusie 6, 25 waarin twee beweegbare bomen zijn gekoppeld met het gestel via de middenboom.
8. Applicatie-inrichting volgens conclusie 1-7, waarin de applicatie-middelen sleufkouters omvatten.
9. Voertuig voorzien van een applicatie- 30 inrichting volgens conclusie 1-8. i G O -J ei ü 0