NL1009507C2 - Hydraulische kantelinrichting voor het kantelen van een voertuigcabine en voertuig voorzien van een dergelijke kantelinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Hydraulische kantelinrichting voor het kantelen van een voertuigcabine en voertuig voorzien van een dergelijke kantelinrichting.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een hydraulische kantelinrichting voor het kantelen van een cabine van een voertuig tussen een rijstand en een gekantelde stand.

5 Uit de stand van de techniek is het algemeen bekend om een cabine van een (motor-)voertuig via scharniermiddelen kantelbaar te verbinden met het chassis van het voertuig om zo de cabine te kunnen kantelen tussen een rijstand, waarin met het voertuig kan worden gereden, 10 en een gekantelde stand, waarin bijvoorbeeld onderhoud kan worden uitgevoerd aan de onder de cabine liggende motor. Verder is het is algemeen bekend, bijvoorbeeld uit GB 2 079 378, DE 42 29 842 en EP 0 101 129, om een dergelijke kantelbare cabine in de rijstand verend af te steunen op 15 het chassis ten behoeve van het comfort van de inzittenden, met name de bestuurder, tijdens het rijden.

Voor het kantelen van een dergelijke verend opgestelde cabine zijn hydraulische kantelinrichtingen bekend met een of meer kantelcilinders die tussen het 20 chassis en de kantelbare cabine zijn opgesteld. Om te voorkomen dat de kantelcilinder de veerbeweging van de cabine ten opzichte van het chassis verstoort, heeft de cabinekantelinrichting bij een dergelijk voertuig een "lost-motion werking". Tot dit type kantelinrichting 25 behoren de kantelinrichtingen die zijn beschreven in GB 2 079 378 en in DE 42 29 842. Deze bekende kantelinrichtingen hebben gemeenschappelijk dat zij de in de identieke aanhef van de conclusies 1 en 2 genoemde onderdelen omvatten.

In de lost-motion modus van deze bekende 30 kantelinrichtingen is de pomp buiten bedrijf en bevindt de zuiger zich tussen de beide poorten van het lost-motion kanaal. Indien nu door een beweging van de cabine tijdens het rijden de zuigerstang wordt uitgetrokken, dan zal via 1 009507 - 2 - het lost-motion kanaal hydraulische vloeistof van de trekkamer naar de drukkamer stromen. Indien de zuigerstang door een beweging van de cabine wordt ingedrukt, wordt de hydraulische vloeistof afgegeven naar het reservoir 5 aangezien de hydraulische druk in de drukkamer op het openingsstuuroppervlak van de schuifklep werkt en het schuiflichaam daarvan dan tegen de kracht van de veer in naar de geopende stand verplaatst. Deze bekende kantelinrichtingen hebben derhalve als doel dat het 10 zuiger/zuigerstang-samenstel binnen een door de poorten van het lost-motion kanaal vastgelegd bereik nagenoeg ongehinderd kan in- en uitschuiven.

In de praktijk blijken de bovengenoemde uit GB 2 079 378 en DE 42 29 842 bekende kantelinrichtingen als nadeel 15 te hebben dat de lost-motion beweging van het zuiger/zuigerstang-samenstel toch een ongewenste verstoring van de beweging van de cabine oplevert.

De onderhavige uitvinding beoogt bovengenoemd nadeel op te heffen, zodat in de lost-motion modus van de 20 kantelinrichting een licht lopend in- en uitschuiven van de kantelcilinder(s) mogelijk is. Verder beoogt de onderhavige uitvinding daarbij te waarborgen dat indien het zuiger/zuigerstang-samenstel buiten het "lost-motion bereik" is uitgeschoven een betrouwbare "houd-funktie" 25 wordt verkregen, dat wil zeggen dat de kantelcilinder beveiligd is tegen het ongewenst inschuiven daarvan, bijvoorbeeld als de pomp in een niet volledig voorover gekantelde stand van de cabine wordt stopgezet en de cabine dan op de kantelcilinder(s) steunt.

30 De onderhavige uitvinding bereikt deze doelstellingen door kantelinrichtingen te verschaffen volgens de conclusies 1 en 2.

De kantelinrichtingen volgens conclusies 1 en 2 zijn gebaseerd op het volgende gemeenschappelijke inzicht. Bij 35 de uit GB 2 079 378 en DE 42 29 842 bekende kantelinrichtingen is het uitsluitend de tegen het schuiflichaam van de schuifklep drukkende veer, die in een 1 0 Π Q e n 7 - 3 - aantal gebruikelijk voorkomende sitaties, het schuiflichaam naar de sluitstand drukt en in die sluitstand houdt, zodat de schuifklep gesloten is en blijft. Om in die gevallen het gesloten zijn van de schuifklep te waarborgen, dient het 5 schuiflichaam met een bepaalde minimale sluitkracht naar de gesloten stand te worden gedrukt. Dit vereist bij de bekende kantelinrichtingen dat de veer van de schuifklep stug, dus met een grote veerconstante, is uitgevoerd. Gebleken is echter dat een stugge uitvoering van deze veer 10 als nadeel heeft dat in de lost-motion modus van deze kantelinrichtingen een aanzienlijke druk op het openingsstuuroppervlak van het schuiflichaam moet worden uitgeoefend om de schuifklep tegen de kracht van de stugge veer in te openen. Dit heeft tot gevolg dat in de lost-15 motion modus de schuifklep pas bij een aanzienlijke hydraulische druk opent, hetgeen de beweging van het zuiger/zuigerstang-samenstel hindert en dus de beweging van de daarmee verbonden verend opgestelde cabine stoort.

Tevens blijft door de stugge veer de druk in de 20 cilinderruimte tijdens de lost-motion modus altijd op een ongewenst hoog niveau, hetgeen eveneens de lost-motion beweging hindert.

De uitvinding, zoals beschreven in de conclusies 1 en 2, voorziet in maatregelen waardoor de veer die het 25 schuiflichaam naar zijn gesloten stand drukt aanzienlijk minder stug kan worden uitgevoerd dan bij de bekende kantelinrichtingen. De oplossingen volgens conclusie 1 en 2 hebben als gemeenschappelijk uitgangspunt de hydraulische kracht die het schuiflichaam naar zijn sluitstand drukt te 30 vergroten ten opzichte van de bekende kantelinrichtingen. Hierdoor is in de schuifklep een zwakkere, minder stugge veer of dergelijk veermiddel toelaatbaar zonder dat daarbij de in bepaalde situaties noodzakelijke sluitkracht waarmee het schuiflichaam in zijn gesloten stand wordt gehouden 35 nadelig wordt verkleind.

Voordelige uitvoeringsvormen van de kantelinrichting volgens de uitvinding zullen hierna worden beschreven aan 1nnqR07 - 4 - de hand van de tekening. Daarbij toont: fig. 1 het hydraulische schema van een eerste uitvoeringsvoorbeeld van de kantelinrichting volgens de uitvinding, 5 fig. 2 in langsdoorsnede een voorkeursuitvoeringsvorm van de schuifklep die toepasbaar is in het schema van figuur 1, fig. 3 het hydraulische schema van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van de kantelinrichting volgens de 10 uitvinding, en fig. 4 in langsdoorsnede een voorkeursuitvoeringsvorm van de schuifklep die toepasbaar is in het schema van figuur 3.

15 De in de tekening getoonde hydraulische kantelinrichtingen zijn bestemd voor het kantelen van de bestuurderscabine van een voertuig, in het bijzonder van een vrachtwagen. Dergelijke cabines zijn gewoonlijk op het chassis van het voertuig aangebracht en via 20 scharniermiddelen kantelbaar met het chassis verbonden. De scharniermiddelen zijn zo uitgevoerd dat de cabine kan kantelen tussen een rijstand, waarin met het voertuig kan worden gereden, en een gekantelde stand, meestal naar voren, waarin bijvoorbeeld onderhoud kan worden uitgevoerd 25 aan het voertuig, in het bijzonder aan de zich geheel of deels onder de cabine bevindende motor daarvan.

Dergelijke voertuigen zijn verder gewoonlijk voorzien van cabine-ondersteuningsmiddelen, die de cabine in de rijstand ondersteunen, zodanig dat de cabine in de 30 rijstand op en neer kan veren ten opzichte van het chassis om zo het comfort van de bestuurder te vergroten.

Voor het voorover en weer terug kantelen van de cabine is een hydraulische kantelinrichting voorzien. Figuur 1 toont schematisch een dergelijke 35 hydraulische kantelinrichting. Deze kantelinrichting omvat een reservoir 1 voor hydraulische vloeistof en een bij voorkeur elektrisch aangedreven pomp 2 met omkeerbare 1009507 - 5 - pomprichting, welke pomp 2 een eerste poort 3 en een tweede poort 4 heeft. Afhankelijk van de draairichting van de aandrijfmotor is de ene poort zuigpoort voor het aanzuigen van vloeistof en de andere poort perspoort voor het afgeven 5 van vloeistof onder druk.

Figuur 1 toont verder een dubbelwerkende lineaire hydraulische kantelcilinder 5 voor het kantelen van de niet getoonde voertuigcabine. De cilinder 5 omvat een cilinderhuis 6 met daarin een cilinderruimte 7, waarin een 10 zuiger/zuigerstang-samenstel heen en weer beweegbaar is.

Het zuiger/zuigerstang-samenstel omvat een zuiger 8 en vast daarmee verbonden zuigerstang 9. Om de zuiger 8 ligt een afdichtring 10, terwijl de zuigerstang 9 door een afdichting 11 uit het cilinderhuis 6 naar buiten uitsteekt. 15 De cilinder 5 wordt gewoonlijk opgesteld tussen de cabine en het chassis van het voertuig, waarbij meestal het cilinderhuis 6 zwenkbaar is verbonden met het chassis en het einde van de zuigerstang 9 zwenkbaar is verbonden met de cabine.

20 Het zuiger/zuigerstang-samenstel vormt in de cilinderruimte 7 een trekkamer 12, die bij toevoer van hydraulische vloeistof daaraan het zuiger/zuigerstang-samenstel intrekt, en een drukkamer 13, die bij toevoer van hydraulische vloeistof daaraan het zuiger/zuigerstang-25 samenstel uitschuift. Voor de trekkamer 12 en de drukkamer 13 zijn respectievelijk een bijbehorende trekaansluiting 14 en drukaansluiting 15 voorzien.

De trekaansluiting 14 staat via een eerste hydraulische leiding 16 in verbinding met de eerste poort 3 30 van de pomp 2. In de eerste leiding 16 zijn twee in tegengestelde richting werkzame en parallel geplaatste terugslagkleppen 17, 18 opgenomen, die samen een aanzuigblokkeerinrichting vormen om een ongehinderd aanzuigen van vloeistof via de leiding 16 te verhinderen.

35 De drukaansluiting 15 is via een tweede hydraulische leiding 20 verbonden met de tweede poort 4 van de pomp 2.

In de tweede leiding 20 is een in de richting van de pomp 2 1009507 - 6 - sluitende terugslagklep 21 opgenomen. De terugslagklep 21 is van het hydraulisch bediende type en kan door middel van een stuursignaal worden geopend, hetgeen hier is bereikt met hydraulische stuurleiding 22, die de in de eerste 5 leiding 16 heersende druk overbrengt naar een stuuroppervlak van de terugslagklep 21.

Het reservoir 1 is via een aanzuigwisselklep 24 zowel verbonden met de eerste leiding 16 als met de tweede leiding 20. Daarbij heeft de aanzuigwisselklep 24 een 10 boring met aan elk einde daarvan een zitting voor een bijbehorend afsluitorgaan, hier een kogel, waarbij zich in de boring een afstandhouder bevindt, die bewerkstelligt dat slechts een van de afsluitorganen op zijn zitting past en het andere afsluitorgaan dus van zijn zitting is gedrukt.

15 De afstandhouder past met speling in de boring, zodat het reservoir 1 via een in de boring uitmondende leiding 25 altijd met de eerste leiding 16 of de tweede leiding 20 in verbinding staat.

Om een overmatige hoge druk van de vloeistof in het 20 hydraulische cicuit te voorkomen zijn overdrukkleppen 27 en 28 voorzien, die respectievelijk tussen de eerste leiding 16 en het reservoir 1 en de tweede leiding 20 en het reservoir 1 zijn geplaatst.

De kantelinrichting omvat tevens een lost-25 motionkanaal 30 met twee in de cilinderruimte 7 uitmondende poorten, respectievelijk aangeduid met 31 en 32, waarbij in dit voorbeeld de poort 31 samenvalt met de drukaansluiting 15 van de cilinder 5.

Het lost-motionkanaal 30 is in figuur 1 schematisch 30 weergegeven en kan op verschillende wijzen zijn uitgevoerd. Zo is het mogelijk dat het lost-motion kanaal 30 wordt gevormd door een buiten langs het cilinderhuis 6 liggende lost-motion leiding. Het is echter ook denkbaar dat het lost-motionkanaal in het cilinderhuis 6 is aangebracht. In 35 weer een andere variant is het lost-motion kanaal 30 aangebracht in een vanaf de bodem van het cilinderhuis 6 in de cilinderruimte omhoog gerichte buis.

1009507 - 7 -

Het lost-motionkanaal 30 verbindt de trekkamer 12 met de drukkamer 13 als de zuiger 8 zich tussen de beide poorten 31, 32 van het kanaal 30 bevindt, hetgeen het geval is in een bij de rijstand van de cabine behorende stand van 5 het zuiger/zuigerstang-samenstel. Tijdens het rijden met het voertuig is de pomp 2 buiten bedrijf en funktioneert de kantelinrichting in zijn "lost-motion modus". In het lost-motion kanaal 30 is een terugslagklep 33 opgenomen, die sluit in de richting van de poort 32, welke poort 32 in de 10 lost-motion modus van de kantelinrichting in de trekkamer 12 uitmondt.

De getoonde hydraulische kantelinrichting omvat verder een hydraulisch bediende schuifklep 40 van het twee-weg/twee-standen 2/2-type, van welke klep 40 een 15 uitvoeringsvoorbeeld is getoond in figuur 2. Deze klep 40 heeft een huis 41 met een eerste kleppoort 42, die is verbonden met de drukkamer 13 van de cilinder 5, en een tweede kleppoort 43, die ten minste in de lost-motion modus is verbonden met het reservoir 1. Verder heeft de klep 40 20 een in boring in het huis 41 heen en weer beweegbaar schuiflichaam 44. Het schuiflichaam 44 is verplaatsbaar tussen een in figuur 2 getoonde gesloten stand, waarin een axiaal einde van het schuiflichaam 44 afdichtend aanligt tegen een zitting 45 in de verbinding tussen de eerste 25 kleppoort 42 en tweede kleppoort 43, en een geopende stand, waarin het schuiflichaam 44 zich op een afstand bevindt van de zitting 45 en de eerste kleppoort 42 en de tweede kleppoort 43 met elkaar zijn verbonden. In figuur 2 is te herkennen dat een bij de eerste kleppoort 42 heersende 30 vloeistofdruk ook in de gesloten stand van de klep 40 aangrijpt op een openingsstuurvlak 46 van het schuiflichaam 44, zodat een hydraulische druk in de drukkamer 13 op het openingsstuuroppervlak 46 werkt voor het naar de geopende stand drukken van het schuiflichaam 44. Dit is in het 35 schema van figuur 1 aangeduid met stuurdrukleiding 47.

Op de tegenover het openingstuuroppervlak 46 gelegen zijde van het schuiflichaam 44 grijpt een lichte 1009507 - 8 - terugstelveer 48 aan, die het schuiflichaam 44 in de richting van de gesloten stand daarvan belast. Verder vormt de van de zitting 45 afgekeerde zijde van het schuiflichaam 44 een sluitstuuroppervlak 50. Het huis 41 is voorzien van 5 een stuurleidingaansluiting 51, waarop een stuurleiding 52 aansluit, die in verbinding staat met het sluitstuuroppervlak 50. De stuurleiding 52 sluit aan op een uitgang 53c van een OF-klep 53, ook wel wisselklep genoemd. Deze OF-klep 53 heeft een eerste ingang 53a, die aansluit 10 op een stuurleiding 54, die in verbinding staat met het op de porrt 32 aansluitende deel van de lost-motion leiding 30. Verder heeft de OF-klep 53 een tweede ingang 53b, die aansluit op een stuurleiding 55, die op zijn beurt aansluit op de tweede hydraulische drukleiding 20.

15 De werking van de nu beschreven kantelinrichting is als volgt. Voor het vanuit de in figuur 1 getoonde stand uitschuiven van de zuigerstang 9, en daardoor voorover kantelen van de cabine, wordt via de poort 4 en de tweede leiding 20 hydraulische vloeistof toegevoerd aan de 20 drukkamer 13. Hierbij sluit de terugslagklep 33 de lost-motion leiding 30 af. Tevens blijft de klep 40 gesloten, omdat de hydraulische druk op het sluitstuuroppervlak 50, tezamen met een geringe belasting van de veer 48, sterker is dan de hydraulische druk op het openingsstuuroppervlak 25 46, welk openingsstuuroppervlak 46 kleiner is dan het sluitstuuroppervlak 50.

Wanneer tijdens het voorover kantelen van de cabine wordt gestopt, en de cabine onder invloed van zijn eigen gewicht weer terug zou willen kantelen naar de rijstand, 30 dan sluit de terugslagklep 21. Indien de zuiger 8 zich op het moment van stoppen boven de poort 32 bevindt, blijft ook de klep 40 gesloten, omdat dan de hydraulische druk in de drukkamer 13 via de stuurleiding 54 en de wisselklep 53 op het sluitstuuroppervlak 50 van het schuiflichaam 44 35 werkt. Aldus wordt het schuiflichaam 44 stevig tegen de zitting 45 gedrukt en het zuiger/zuigerstang-samenstel betrouwbaar op zijn plaats gehouden, hetgeen van groot 1009507 - 9 - belang is voor de veiligheid van de personen die zich dan onder de cabine begeven of zich daar bevinden.

Wanneer de cabine vanuit de gekantelde stand naar de rijstand moet worden gekanteld, dus de zuigerstang 9 moet 5 worden ingetrokken, wordt via eerste poort 3 vloeistof aan de trekkamer 12 toegevoerd. Door de druk in de eerste leiding 16 opent de terugslagklep 21 en kan vloeistof uit de drukkamer 13 stromen. Indien het terugkantelen wordt onderbroken in een stand, waarin de zuiger 8 zich boven de 10 poort 32 bevindt, houdt de druk in de lost-motion leiding, die via leiding 52 op het lichaam 44 van de klep 40 werkt, de klep 40 gesloten. Tevens sluit de klep 21, zodat de cabine dan stil blijft staan. Indien bij het terugkantelen van de cabine naar de rijstand de zuiger 8 de poort 32 al 15 is gepasseerd, dan valt de druk in het deel van het lost-motion kanaal 30 tussen de klep 33 en poort 32 weg.

Hierdoor valt ook de druk in leiding 52 weg en wordt de klep 40 door de in leiding 47 heersende druk geopend. Hierdoor kan de vloeistof uit de drukkamer 13 naar het 20 reservoir 1 stromen en kan de cabine ongehinderd verder terugkantelen naar de rijstand, waarbij eventueel een orifice is voorzien om de bewegingssnelheid van de cabine te beperken. Deze "vrije" kantelbeweging van de cabine is in vele gevallen wenselijk om de cabine te laten 25 vergrendelen met een of meer aan het chassis aangebrachte cabinegrendelinrichtingen, die de cabine in de rijstand borgen. Voor het met elkaar in aangrijping komen van de cabine en dergelijke grendelinrichtingen is vaak een betrekkelijk snelle kantelbeweging van de cabine voordelig. 30 Wanneer de cabine zich in de rijstand bevindt en de kantelinrichting in de lost-motion modus is gebracht, hetgeen hier eenvoudig betekent dat de pomp 2 is uitgeschakeld, dan is de werking van de in figuur 1 getoonde inrichting als volgt.

35 Wanneer de cabine een zodanige veerbeweging maakt dat de zuigerstang 9 uit het cilinderhuis 6 wordt getrokken, dan stroomt via de poort 32 vloeistof uit de 1009507 - 10 - trekkamer 12 en komt dan via de leiding 30, door de zich openende terugslagklep 33 in de drukkamer 13. Hierbij blijft de klep 40 gesloten.

Wanneer de cabine zodanig beweegt dat de zuigerstang 5 9 in het cilinderhuis 6 wordt gedrukt, dan stroomt vloeistof uit de drukkamer 13 via de geopende klep 40 naar het reservoir 1. De klep 40 opent in deze situatie omdat via de stuurdrukleiding 47 een hydraulische druk wordt uitgeoefend op het stuurdrukopeningsoppervlak 46 van het 10 schuiflichaam 44. Op hetzelfde moment werkt geen hydraulische druk op het sluitoppervlak 50, zodat alleen de lichte veer 48 het openen van de klep 40 tegenwerkt.

Het hydraulische schema volgens de hier beschreven figuur 1 wijkt in het bijzonder af van het in GB 2 079 378 15 getoonde schema, doordat op de aansluiting 51 van de schuifklep 40, welke aansluiting 51 in verbinding staat met het sluitoppervlak 50 van de schuifklep 40, niet alleen het lost-motion kanaal 30 aansluit maar tevens, via de tussengeplaatste OF-klep 53, ook de leiding 20, die de pomp 20 2 met de drukkamer 13 van de cilinder 5 verbindt. Door die additionele hydraulische bediening in sluitrichting van de schuifklep 40 zoals deze door de onderhavige uitvinding wordt voorgesteld, kan de veer 48 van die schuifklep 40 aanzienlijk zwakker zijn dan bij de klep in het schema van 25 GB 2 079 378. Doordat de veer 48 een lichte veer kan zijn, zal de klep 40 in de lost-motion modus van de inrichting gemakkelijk openen, waardoor de cilinder 5 de veerbeweging van de cabine, en dus het comfort voor de inzittenden, zo min mogelijk verstoort. Tevens wordt door de lichte veer 48 30 bereikt dat de druk in de cilinder 5 tijdens de lost-motion modus laag is, hetgeen voordelig is voor een licht lopende beweging van het zuiger/zuigerstang-samenstel.

In figuur 2 is verder te herkennen dat het schuiflichaam 44 van de schuifklep 40 getrapt is uitgevoerd 35 en aan de zijde van het sluitoppervlak 50 een grotere buitendiameter heeft dan aan de zijde van het openingsoppervlak 46, waarbij het schuiflichaam 44 een 1009507 - 11 - ringvormig schoudervlak 4 9 heeft bij de overgang van de grotere diameter naar de kleinere diameter. Ook de boring in het huis 41 is getrapt uitgevoerd met aan de zijde van de zitting 45 een kleinere diameter, waar het deel met de 5 kleinere diameter van het schuiflichaam 44 schuivend in past, en met een deel met een grotere diameter, waar het deel met de grotere diameter van het schuiflichaam schuivend in past. Zowel het deel met kleinere diameter als het deel met grotere diameter van het schuiflichaam 44 zijn 10 voorzien van een afdichtingsring, respectievelijk 58, 59, die afdichten tegen de boring in het huis 41.

De maatregel om het schuiflichaam 44 met een getrapte buitendiameter uit te voeren, zoals hiervoor is beschreven, heeft tot doel de hydraulische kracht die het 15 schuiflichaam 44 in zijn gesloten stand houdt te vergroten ten opzichte van gebruikelijke schuifkleppen van dit type, waarbij het schuiflichaam aan de openingszijde en de sluitzijde dezelfde diameter heeft. Door het op deze wijze vergroten van de hydraulische sluitkracht kan de veer 48 20 nog weer lichter, slapper, zijn dan met de eerder beschreven maatregel was bereikt. Zoals genoemd heeft dat een gunstig effect op het lost-motion gedrag van de cilinder 5 en dus op het veergedrag van de cabine.

Aangezien een kleine hoeveelheid vloeistof langs de 25 afdichtingen 58, 59 kan komen, is in het huis 41 van deze klep 40 een additioneel kanaal 60 voorzien, dat nabij schoudervlak 61 van de boring voor het schuiflichaam 44 een mond 62 heeft. Het kanaal 60 staat in verbinding met het reservoir 1, zodat zich geen vloeistof kan verzamelen in de 30 ruimte tussen de schoudervlakken van de boring en van het schuiflichaam 44. Een dergelijke ophoping van vloeistof zou de beweging van het schuiflichaam 44 verstoren. In plaats van het kanaal 60 kan ook zijn voorzien in een inwendig kanaal in het schuiflichaam 44, dat zich uitstrekt tussen 35 punt 60a in figuur 2, dat in verbinding staat met aansluit 43, en een punt 60b nabij de schouder 49.

In een niet getoonde variant van het schema van 1009507 - 12 - figuur 1 zijn de terugslagkleppen 17 en 18 in de eerste leiding 16 vervangen door een hydraulisch bediende terugslagklep, die net als de klep 21, sluit in de richting van de pomp. De stuurleiding van deze terugslagklep sluit 5 daarbij aan op de tweede leiding 20

In een andere variant van het schema van figuur 1 is tussen de poort 43 van de klep 40 en het reservoir 1 een terugslagklep opgenomen die sluit in de richting van de klep 40 om een ongewenst aanzuigen van hydraulische 10 vloeistof te voorkomen.

In weer een andere variant loopt het lost-motion kanaal 30 via de OF-klep 53, hetgeen in het schema van figuur 1 betekent dat de terugslagklep 33 aan zijn zittingzijde aansluit op de leiding 52 naar de OF-klep 53. 15 Deze variant is constructief eenvoudig in een kleppenblok te realiseren.

Het zal duidelijk zijn dat de OF-klep 53 op vele aan de vakman bekende wijzen kan zijn geconstrueerd om de hierboven beschreven werking te verkrijgen.

20 De in figuur 3 als hydraulisch schema getoonde kantelinrichting is in hoofdzaak gelijk aan het schema volgens figuur 1 van DE 42 29 842 en omvat tevens een groot aantal onderdelen die reeds aan de hand van figuur 1 van deze aanvrage zijn toegelicht. In figuur 3 zijn de 25 onderdelen die overeenkomen met de onderdelen van figuur 1 met hetzelfde verwijzingscijfer aangeduid en deze zullen verder niet worden toegelicht.

In plaats van de omkeerbare pomp 2 is nu een in een richting werkende pomp 65 voorzien met een perspoort 66.

30 Tevens is een retourleiding 67 naar het reservoir 1 voorzien. Een bedienbare twee standen stuurklep 68 dient om naar keuze de perspoort 66 en de retourleiding 67 te verbinden met de eerste leiding 16 naar de trekaansluiting 14 en de tweede leiding 20 naar de drukaansluiting 15.

35 In figuur 3 is verder een schuifklep 70 te herkennen, die die in figuur 4 in detail is getoond. Net als de schuifklep 40 is de schuifklep 70 een hydraulisch 1009507 - 13 - bediende schuifklep van het twee-weg/twee-standen type ofwel het 2/2-type. De klep 70 is opgenomen in de tweede leiding 20 tussen de klep 68 en de drukaansluiting 15 van de drukkamer 13 van de cilinder 5. De klep 70 heeft een 5 huis 71 met een eerste kleppoort 72, die is verbonden met de drukkamer 13 van de cilinder 5, en een tweede kleppoort 73, die is verbonden met een poort van de klep 68. Verder heeft de klep 70 een in eerste boring in het huis 71 heen en weer beweegbaar schuiflichaam 74, dat verplaatsbaar is 10 tussen een in figuur 4 getoonde sluitstand, waarin een axiaal einde van het schuiflichaam 74 afdichtend aanligt tegen een zitting 75 in de verbinding tussen de eerste kleppoort 72 en tweede kleppoort 73, en een openingsstand, waarin het schuiflichaam 74 zich op een afstand bevindt van 15 de zitting 75. De klep 70 heeft verder een eerste stuurdrukaansluiting 76 voor een stuurleiding 77, die in verbinding staat met de eerste hydraulisch leiding 16 tussen de klep 68 en de trekaansluiting 14. In het huis 71 is een tweede boring 78 aanwezig in het verlengde van de 20 eerste boring met een daarin heen en weer verschuifbare stuurzuiger 79, die aan een zijde wordt belast door de hydraulische druk bij de stuurdrukaansluiting 76. De stuurdrukzuiger 79 is zo uitgevoerd dat indien de pomp 2 vloeistof toevoert aan de eerste leiding 16 het 25 schuiflichaam 74 van zijn zitting 75 wordt gedwongen.

In figuur 4 is verder te herkennen dat een bij de eerste kleppoort 72 heersende vloeistofdruk ook in de gesloten stand van de klep 70 aangrijpt op een openingsstuurvlak 80 van het schuiflichaam 74, zodat een 30 hydraulische druk in de drukkamer 13 op het openingsstuuroppervlak 80 werkt voor het naar de geopende stand drukken van het schuiflichaam 74. Dit is in het schema van figuur 3 aangeduid met stuurdrukleiding 81. Het openingsstuuroppervlak 80 wordt gevormd door het deel van 35 de kegelvormige punt van het schuiflichaam 74, dat zich in de boring bevindt. Overigens kan die punt ook zijn voorzien van een kogel, die afdichtend tegen de zitting 75 kan 1009507 - 14 - liggen.

Net als in figuur 2 is het schuiflichaam 74 van de klep 70 getrapt uitgevoerd evenals de bijbehorende eerste boring. Hierdoor heeft het schuiflichaam 74 aan de zijde 5 van de zitting 75 een kleinere diameter dan aan de tegenovergelegen zijde met een ringvormige schoudervlak 83 dat de overgang vormt. De eerste boring is overeenkomstig uitgevoerd met een schoudervlak 84 tussen de delen met verschillende diameter. In het huis 71 is een 10 verbindingskanaal 85 gevormd dat aansluit op de aansluiting 73 en in de eerste boring uitmondt nabij het schoudervlak 84. Door dit verbindingskanaal 85 wordt bereikt dat indien de pomp 65 in bedrijf is en vloeistof afgeeft aan de leiding 20, deze hydraulische druk zowel aangrijpt op het 15 oppervlak van het schuiflichaam 74, dat de opening van de zitting 75 afdekt, als op het ringvormige schoudervlak 83 van het schuiflichaam 74. Dit is in figuur 3 schematisch aangeduid met stuurleiding 87.

Op de tegenover het openingstuuroppervlak 80 gelegen 20 zijde van het schuiflichaam 74 grijpt een lichte terugstelveer 88 aan, die het schuiflichaam 74 in de richting van de gesloten stand daarvan belast. Verder vormt de van de zitting 75 afgekeerde zijde van het schuiflichaam 74 een sluitstuuroppervlak 89. Het huis 71 is voorzien van 25 een stuurleidingaansluiting 90, waarop een stuurleiding 91 aansluit, die in verbinding staat met het sluitstuuroppervlak 89. De stuurleiding 91 sluit aan op de lost-motion leiding 30.

In figuur 4 is tevens te herkennen dat het 30 schuiflichaam 74 is voorzien van een doorgaande boring 92, die zich uitstrekt tussen het sluitstuuroppervlak 89 en het openingsstuuroppervlak 80 van het schuiflichaam 74. In die boring 92 is de terugslagklep 33 geplaatst.

Een belangrijk verschil tussen de aan de hand van de 35 figuren 3 en 4 getoonde inrichting en de inrichting die bekend is uit DE 42 29 842 zit in de getrapte uitvoering van het schuiflichaam 74 van de klep 70, welk schuiflichaam 1009507 - 15 - bij de bekende inrichting aan beide zijden dezelfde diameter heeft. Door de getrapte uitvoering van het schuiflichaam 74 is het sluitstuuroppervlak 89 aanzienlijk groter in verhouding tot het openingsstuuroppervlak 80 dan 5 bij de bekende schuifklep. Hierdoor kan de veer 88 aanzienlijk zwakker zijn dan bij de bekende klep hetgeen de aan de hand van figuur 2 reeds beschreven voordelen heeft voor de lost-motion werking van de cilinder 5. Verder wordt door de aanwezigheid van het verbindingskanaal 85 bereikt 10 dat de klep 70, ondanks de extra grote hydraulische kracht op het schuiflichaam 74 in de sluitrichting, gemakkelijk opent als de pomp 2 via de leiding 20 vloeistof onder druk afgeeft.

In een variant van de inrichting volgens figuur 3 is 15 bij verwijzingscijfer 22 een anti-aanzuiginrichting opgenomen, net als de kleppen 17 en 18 in figuur 1.

Het zal duidelijk zijn dat de maatregel om het schuiflichaam van de schuifklep getrapt uit te voeren ook voordelig is bij de in GB 2 079 378 getoonde 20 kantelinrichting, zodat ook in dat geval met een lichte veer voor het schuiflichaam kan worden volstaan.

1009507

Claims (6)

1. Hydraulische kantelinrichting voor het kantelen van een cabine van een voertuig tussen een rijstand en een gekantelde stand, welke kantelinrichting omvat: - een reservoir (1) voor hydraulische vloeistof, 5. een pomp (2) met ten minste een perspoort (3,4) voor het afgeven van hydraulische vloeistof onder druk, - een dubbelwerkende hydraulische kantelcilinder (5) voor het kantelen van de cabine, omvattende een cilinderhuis (6) met daarin een cilinderruimte (7), waarin een 10 zuiger/zuigerstang-samenstel (8,9) heen en weer beweegbaar is, waarvan de zuigerstang (9) uit het cilinderhuis naar buiten uitsteekt, welke zuiger/zuigerstang-samenstel in de cilinderruimte een trekkamer (12) vormt, die bij toevoer van hydraulische vloeistof daaraan het zuiger/zuigerstang-15 samenstel intrekt, en een drukkamer (13), die bij toevoer van hydraulische vloeistof daaraan het zuiger/zuigerstang-samenstel uitschuift, waarbij voor de trek- en de drukkamer respectievelijk een bijbehorende trek- en drukaansluiting (14,15) zijn voorzien, die naar keuze verbindbaar zijn met 20 de perspoort van de pomp en met het reservoir, en waarbij verder een lost-motionkanaal (30) is voorzien met in de cilinderruimte uitmondende poorten (31,32), welk lost-motionkanaal (30) de trekkamer (12) en de drukkamer (13) met elkaar verbindt in een lost-motion modus van de 25 kantelinrichting, waarin het zuiger/zuigerstangsamenstel zich in een bij de rijstand van de cabine behorende stand bevindt, - een hydraulisch bediende schuifklep (40), welke schuifklep (40) een eerste kleppoort (42) heeft, die is 30 verbonden met de drukkamer (13), een tweede kleppoort (43), die ten minste in de lost-motion modus is verbonden met het reservoir, en een schuiflichaam (44), dat verplaatsbaar is tussen een sluitstand, waarin de eerste en tweede kleppoort (42,43) van elkaar zijn afgesloten, en een openingsstand, 35 waarin de eerste en tweede kleppoort (42,43) met elkaar 1009507 - 17 - zijn verbonden, waarbij de schuifklep (40) is voorzien van een veermiddel (48), dat het schuiflichaam (44) in de richting van de sluitstand daarvan belast, en waarbij bij het schuiflichaam (44) een openingsstuuroppervlak (46) 5 behoort, dat verbonden is met de drukkamer (13), zodat een hydraulische druk in de drukkamer op het openingsstuuroppervlak werkt voor het naar de openingsstand drukken van het schuiflichaam, en een sluitstuuroppervlak (50), dat verbonden is met de cilinderruimte (7), zodat een 10 hydraulische druk in de cilinderruimte (7) op het sluitstuuroppervlak werkt voor het naar de sluitstand drukken van de het schuiflichaam, met het kenmerk, dat een bij het sluitstuuroppervlak (50) van de schuifklep (40) behorende OF-klep (53) is voorzien 15 met een eerste en een tweede ingangspoort (53a,53b), die respectievelijk zijn verbonden met de cilinderruimte en met een zich tussen de drukaansluiting van de kantelcilinder en een perspoort van de pomp uitstrekkende leiding (20), welke OF-klep een uitgangspoort (53c) heeft, die is verbonden met 20 het sluitstuuroppervlak (50) van de schuifklep.

2. Hydraulische kantelinrichting voor het kantelen van een cabine van een voertuig tussen een rijstand en een gekantelde stand, welke kantelinrichting omvat: 25. een reservoir (1) voor hydraulische vloeistof, - een pomp (2; 65) met ten minste een perspoort (3,4,-66) voor het afgeven van hydraulische vloeistof onder druk, - een dubbelwerkende hydraulische kantelcilinder (5) voor het kantelen van de cabine, omvattende een cilinderhuis (6) 30 met daarin een cilinderruimte (7), waarin een zuiger/zuigerstang-samenstel (8,9) heen en weer beweegbaar is, waarvan de zuigerstang (9) uit het cilinderhuis naar buiten uitsteekt, welke zuiger/zuigerstang-samenstel in de cilinderruimte een trekkamer (12) vormt, die bij toevoer 35 van hydraulische vloeistof daaraan het zuiger/zuigerstang-samenstel intrekt, en een drukkamer (13), die bij toevoer van hydraulische vloeistof daaraan het zuiger/zuigerstang- 1009507 - 18 - samenstel uitschuift, waarbij voor de trek- en de drukkamer respectievelijk een bijbehorende trek- en drukaansluiting (14,15) zijn voorzien, die naar keuze verbindbaar zijn met de perspoort van de pomp en met het reservoir, en waarbij 5 verder een lost-motionkanaal (30) is voorzien met in de cilinderruimte uitmondende poorten (31,32), welk lost-motionkanaal (30) de trekkamer (12) en de drukkamer (13) met elkaar verbindt in een lost-motion modus van de kantelinrichting, waarin het zuiger/zuigerstangsamenstel 10 zich in een bij de rijstand van de cabine behorende stand bevindt, - een hydraulisch bediende schuifklep (40,-70), welke schuifklep (40;70) een eerste kleppoort (42;72) heeft, die is verbonden met de drukkamer (13), een tweede kleppoort 15 (43,-73), die ten minste in de lost-motion modus is verbonden met het reservoir, en een schuif lichaam (44,-74), dat verplaatsbaar is tussen een sluitstand, waarin de eerste en tweede kleppoort (42,-43,-72,73) van elkaar zijn afgesloten, en een openingsstand, waarin de eerste en 20 tweede kleppoort (42,43,-72,73) met elkaar zijn verbonden, waarbij de schuifklep (40,-70) is voorzien van een veermiddel (48,-88), dat het schuif lichaam (44,-74) in de richting van de sluitstand daarvan belast, en waarbij bij het schuif lichaam (44,-74) een openingsstuuroppervlak 25 behoort, dat verbonden is met de drukkamer (13), zodat een hydraulische druk in de drukkamer op het openingsstuuroppervlak werkt voor het naar de openingsstand drukken van het schuiflichaam, en een sluitstuuroppervlak (89), dat verbonden is met de cilinderruimte (7), zodat een 30 hydraulische druk in de cilinderruimte (7) op het sluitstuuroppervlak werkt voor het naar de sluitstand drukken van de het schuiflichaam, met het kenmerk, dat het schuif lichaam (44,-74) getrapt is uitgevoerd met aan de zijde van het sluitstuuroppervlak 35 (50,-89) een eerste deel met een eerste buitendiameter en aan de zijde van het openingsstuuroppervlak (46,-80) een tweede deel met een tweede buitendiameter, waarbij de 1009507 - 19 - eerste buitendiameter groter is dan de tweede buitendiameter.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij het 5 schuif lichaam (44,-74) een ringvormig schoudervlak (49; 83) heeft bij de overgang van het eerste deel naar het tweede deel.

4. Inrichting volgens conclusies 1 en 2. 10

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij het huis (41) van de schuifklep (40) is voorzien van een additionele aansluiting (60), die nabij een schoudervlak (61) van de boring voor het schuiflichaam (44) een mond (62) heeft en 15 die ten minste in de lost-motion modus in verbinding staat met het reservoir (1).

6. Voertuig omvattende een kantelbare cabine, een chassis en scharniermiddelen, die de cabine met het chassis 20 verbinden, waarbij de cabine over een hoek kantelbaar is ten opzichte van het chassis om een door de scharniermiddelen gedefinieerde scharnieras tussen een rijstand en een gekantelde stand, en waarbij een hydraulische kantelinrichting volgens een of meer van de 25 voorgaande conclusies is voorzien voor het kantelen van de cabine. 1009507