NL1009299C2 - Inrichting voor het voor verdere verwerking vastgrijpen van een door een oogstmachine afgesneden stronk van een plant. - Google Patents

Description

- 1 - INRICHTING VOOR HET VOOR VERDERE VERWERKING VASTGRIJPEN VAN EEN DOOR EEN OOGSTMACHINE AFGESNEDEN STRONK VAN EEN PLANT.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het voor verdere verwerking vastgrijpen van een door een oogstmachine afgesneden stronk van een plant, 10 welke oogstmachine een afsnijorgaan bevat voor het vlak boven de grond afsnijden van de genoemde stronk. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het in een plukkop voeren van een door het afsnijorgaan van de oogstmachine afgesneden stronk van een spruitenplant.

Voor het oogsten van spruiten zijn machines bekend, waarbij de stronk van de 15 spruitenplant vlakbij de grond wordt afgesneden, waarna deze stronk door een bedieningspersoon wordt vastgegrepen en horizontaal met het afgesneden einde naar voren in de plukkop wordt gevoerd. Deze plukkop, die van een bekend type is, bevat een aantal roterende messen, die een invoeropening begrenzen en de langs de stronk aanwezige spruiten afsnijden. Gebruikelijk zijn op enige afstand voor de plukkop bovendien een 20 aantal ontbladerrollen opgesteld, die een doorvoeropening begrenzen, die duidelijk groter is dan de invoeropening van de plukkop. Deze rollen, die tegengesteld aan de invoerrichting van de stronk roteren, dienen om de bladeren van de stronk te verwijderen.

Het zal duidelijk zijn dat het met de hand invoeren van de stronken een zwaar en onaangenaam werk is, dat bovendien in een koud jaargetijde moet worden uitgevoerd. De 25 uit te voeren handelingen zijn gecompliceerd, daar de afgesneden stronk moet worden opgetild, horizontaal moet worden gedraaid en vervolgens met het afgesneden uiteinde nauwkeurig langs de ontbladerrollen in de plukkop moet worden geleid. Waarschijnlijk is dit in combinatie met de onregelmatige vorm van de stronken de reden waarom tot op heden geen inrichtingen bekend zijn, met behulp waarvan de afgesneden stronken 30 automatisch in de plukkop kunnen worden gevoerd.

1 0 0 9 2 99 - 2-

Het oogmerk van de uitvinding is nu een inrichting te verschaffen, waarmee een afgesneden stronk doelmatig en betrouwbaar voor verdere verwerking kan worden vastgegrepen.

Dit oogmerk wordt volgens de uitvinding bereikt, door middel van een inrichting, 5 die de in conclusie 1 aangegeven kenmerken bevat. De stronk van de spruitenplant wordt na door het snijorgaan van de oogstmachine te zijn afgesneden door de beide grijpers van de arm vaslgepakt, waarbij één grijper de stronk vlakbij het afgesneden uiteinde vastgrijpt, en de stronk door het bewegen van de arm verder kan worden verplaatst voor verdere verwerking.

10 Als de oogstmachine is voorzien van een bewerkingsorgaan met een invoer- opening, bevat de inrichting volgens de uitvinding bij voorkeur de in conclusie 2 aangegeven kenmerken. De stronk wordt door grijpers op de arm nauwkeurig gericht volgens de hartlijn van de invoeropening, overgenomen door het invoerorgaan, en vervolgens in de invoeropening van het bewerkingsorgaan geleidt. Tijdens het invoeren 15 beweegt de arm weer terug naar de beginstand voor het opnemen van de volgende stronk. Op deze wijze vindt het invoeren van de stronk plaats in twee opeenvolgende stappen, die elkaar enigszins overlappen, zodat de cyclussnelheid wordt vergroot.

Volgens de uitvinding hebben de grijpers, die de stronk vlakbij het afgesneden einde hiervan vastgrijpen, op de naar elkaar toegerichte zijden van de bekken scherpe 20 snijkanten. Hierdoor snijden deze bekken enigszins in de zachtere gedeelten van de stronk, waarbij eventuele zijstelen of bladeren worden doorgesneden, zodat de grijpers zich centreren om de hardere kern van de stronk, en steeds een juiste positionering van de stronk in de grijper is gewaarborgd. Dit is van groot belang bij het afgesneden einde van de stronk, om dit nauwkeurig in de invoeropening van het bewerkingsorgaan te leiden.

25 Andere doelmatige details en verdere ontwikkelingen van de uitvinding komen naar voren in de conclusies 5-9.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van bijgaande tekening, die een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft, waarin: -Figuur 1 een schematisch zijaanzicht is van de inrichting volgens de uitvinding, die 30 is aangebracht op een gedeeltelijk weergegeven oogstmachine voor spruiten;

Figuur 2 een doorsnede is volgens de lijn II-II in figuur 1; 10 09 299 -3-

Figuur3a een doorsnede is volgens de lijn III-III in figuur 1, met de grijper in de gesloten stand voor het invoeren van de stronk; en Figuur 3b een doorsnede is volgens de lijn III-III in figuur 1 met de grijper in de geopende terugkerende stand.

5 In figuur 1 is de inrichting volgens de uitvinding weergegeven voor gebruik bij een oogstmachine voor spruiten, die slechts gedeeltelijk is weergegeven. De oogstmachine voor spruiten bevat een op zich bekende plukkop 1 met een aantal roterende messen, die een invoeropening begrenzen, die een horizontale centrale hartlijn 2 heeft. Op enige afstand voor de plukkop zijn rondom de genoemde hartlijn 2 een aantal ontbladerrollen 3 10 aangebracht, die een doorvoeropening voor de stronk begrenzen, die duidelijk groter is dan de invoeropening van de plukkop. Onder de plukkop, is een transportband 4 aangebracht, die de door de plukkop afgesneden spruiten afVoert. Achter de plukkop zijn nog doorvoermiddelen 5 aanwezig, die de in de plukkop gevoerde stronk verder hierdoor trekken. Van de oogstmachine voor spruiten is voorts nog een afsnijorgaan 6 zichtbaar, dat 15 wordt gevormd door een nabij de grond gelegen schoen 7, waarin een cirkelzaag 8 aanwezig is, voor het afsnijden van de stronk. De tot zo ver beschreven oogstmachine is conventioneel en beweegt zich in de tekening naar links in de met de pijl P aangegeven rijrichting.

De inrichting volgens de uitvinding is aan deze conventionele oogstmachine 20 toegevoegd, om de afgesneden spruitenstronken in de invoeropening van de plukkop te voeren, welke werkzaamheid lot op heden handmatig geschiedde door een bedieningspersoon.

De inrichting volgens de uitvinding bestaat in hoofdzaak uit twee gedeelten, die elk één stap van de uit twee stappen bestaande bewerking uitvoeren. De eerste stap bestaat uit 25 het vastgrijpen van de door het afsnijorgaan 6 van de oogstmachine losgesneden stronk, en het uitrichten van deze stronk op de hartlijn van de invoeropening van de plukkop. De tweede stap bestaat uit het nauwkeurig in de invoeropening geleiden van de stronk.

Het gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding voor het uitvoeren van de eerste stap bestaat uit een tweebenige arm 10, die een lang been 10a en een loodrecht 30 hierop staand kort been 10b heeft. Het korte been 10b is vast verbonden met een as 11, die evenwijdig loopt aan het lange been 10a, en draaibaar is gelagerd in een huis 12. Door middel van de as 11 is de arm 10 dus draaibaar bevestigd aan het huis 12. Het huis 12 zelf 10 0 9 2 99 - 4- is kantelbaar gelagerd om een vaste as 13, die loodrecht op de draaibare as 11 en in figuur 1 loodrecht op het vlak van tekening staat. Tussen de vaste as 13 en de draaibare as 11 is een niet nader weergegeven haakse tandwieloverbrenging aangebracht met een zodanige overbrengingsverhouding, dat als het huis over 90° ten opzichte van de vaste as 13 wordt 5 gekanteld, de as 11 en daarmee de arm 10 over 180° wordt verdraaid. Het kantelen van het huis 12 om de vaste as 13 geschiedt met behulp van een stang 14, die enerzijds scharnierend is verbonden met het huis 12 en anderzijds scharnierend is verbonden met een krukmechanisme 15. De totale constructie is zodanig getroffen dat als het krukmechanisme 15 over 180° tegen de wijzers van de klok in wordt geroteerd, het huis 10 12 over 90° kantelt in het vlak van tekening en de arm 10 meeneemt. Tegelijkertijd wordt de as 11 en daarmee de totale arm 10 via de haakse tandwieloverbrenging over 180° geroteerd. De arm 10 neemt dan de met streeplijnen in figuur 1 weergegeven stand in.

In figuur 1 is de arm 10 weergegeven in de beginstand voor het uitvoeren van de cyclus van de eerste stap, d.w.z. het lange been 10a staat verticaal en eindigt nabij de 15 schoen 7 van het afsnijorgaan 6. Langs het lange been zijn, gezien in de rijrichting P, aan de voorkant hiervan een tweetal grijpers aangebracht, te weten een eerste onderste grijper 16, die nabij het vrije uiteinde van het lange been 10a vlak boven de cirkelzaag 8 is gelegen en een tweede grijper 17, die op enige afstand boven de onderste grijper langs het lange been is gelegen. De beide grijpers zijn bevestigd aan langs het lange been 10a 20 aangebrachte bedieningsstangen 18, 19 die worden verdraaid door middel van zuiger-cilindersamenstellen 20, 21 met behulp waarvan de grijpers worden bediend voor het openen en sluiten hiervan.

In figuur 2 is de onderste grijper weergegeven in de gesloten stand hiervan. In deze grijper is tevens een stronk 22 ingeklemd, welke stronk kort tevoren door de cirkelzaag 8 25 is afgesneden. Zoals zichtbaar in deze figuur heeft de grijper 16 mesvormige bekken, d.w.z. de naar elkaar toe gerichte zijden 16’ van de bekken zijn uitgevoerd met scherpe snijkanten. Dit heeft het voordeel dat deze snijkanten bij het sluiten van de grijper in de relatief zachtere gedeelten van de stronk dringen, waarbij eventuele zijstengels, bladeren of andere zachte delen worden doorgesneden. Op deze wijze centreert de grijper zich om 30 de relatief hardere kern van de stronk, zodat een eenduidige positionering van de stronk in de grijper 16 is gewaarborgd, welke positionering van groot belang is bij de verdere verwerking van de genoemde stronk.

10 0 0 2 9 9 - 5-

De andere op enige afstand boven de onderste grijper gelegen grijper heeft een andere vormgeving en klemt de stronk in door deze als het ware te omarmen zonder hierin door te dringen.

Zoals hierboven beschreven wordt de door de cirkelzaag 8 afgesneden stronk door 5 de beide grijpers 16, 17 vast gepakt, waarna de arm 10 door middel van het krukmechanisme 15 wordt gekanteld en verdraaid in de met streeplijnen weergegeven stand, waarbij het lange been 10a horizontaal loopt en de hartlijn van de ingeklemde stronk in hoofdzaak samenvalt met de hartlijn 2 van de invoeropening van de plukkop 1. In deze stand wordt de stronk overgenomen door het hierna te beschrijven tweede gedeelte 10 van de inrichting voor het uitvoeren van de tweede stap van de bewerking.

Het tweede gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding voor het uitvoeren van de tweede stap wordt gevormd door een in het totaal met het verwijzingscijfer 29 aangegeven invoerorgaan, dat een tweetal grijpers 30, 31 bevat, die elk door middel van een slede 32, 33 zijn bevestigd op een horizontale geleidingsstang 34. Elke slede is weer 15 verbonden met een zuiger-cilindersamenstel 35, 36, waarmee de sleden en dus de grijpers langs de geleidingsstang 34 verplaatsbaar zijn. De beide zuiger-cilindersamenstellen 35 en 36 zijn in serie met elkaar verbonden, zodat de beide grijpers gezamenlijk vanuit de beginstand naar de invoeropening kunnen bewegen. Hiernaast is elke slede nog voorzien van een zuiger-cilindersamenstel 37, 38 voor het openen en sluiten van de respectievelijke 20 grijpers.

In figuur 1 zijn de beide grijpers 30, 31 weergegeven in de beginstand, waarin de stronk wordt overgenomen van de grijpers 16, 17 van de arm 10. De grijper 30 bevindt zich hierbij direct rechts naast de grijper 17 van de arm, terwijl de grijper 31 direct rechts naast de grijper 16 van de arm is gelegen. De grijpers 30 en 17 zijn van hetzelfde type, 25 d.w.z. deze grijpen om de stronk heen. De grijpers 16 en 31 zijn eveneens van hetzelfde type, d.w.z. de bekken hiervan hebben scherpe snijkanten, die in de relatief zachtere gedeelten van de stronk dringen voor het juist positioneren van de stronk in de grijper. Zodra de grijpers 30 en 31 en de stronk hebben overgenomen keert de arm 10 terug naar de beginstand voor het met de grijpers 16 en 17 opnemen van een volgende stronk.

30 Aan de hand van de figuren 3a en 3b zal nu het in de plukkop voeren van de stronk worden beschreven. In figuur 3a is de plukkop 1 weergegeven met de hiervoor aanwezige onlbladerrollen 3. De grijper 31 staat hierbij in de gesloten stand waarin een stronk 22 is 1 0 ? i'i - 6- ingeklemd. Deze grijper heeft eveneens scherpe snijkanten 31’ om de stronk ten opzichte hiervan nauwkeurig te positioneren.

In deze figuur is duidelijk zichtbaar dat tussen de ontbladerrollen een opening is vrijgelaten voor het doorlaten van de gesloten grijper. Met andere woorden de bovenste 5 ontbladerrol is hier weggelaten om het mogelijk te maken dat de grijper 31 tot op enkele millimeters bij de plukkop kan komen om de stronk betrouwbaar in de invoeropening te leiden. Vanaf de in figuur 1 weergegeven stand, waarin de stronk is overgenomen van de grijpers 16 en 17, bewegen de beide grijpers 30 en 31 gezamenlijk naar rechts, waarbij de grijper 31 dus de ontbladerrollen 3 passeert, tot de grijper 31 het afgesneden einde van de 10 stronk in de invoeropening van de plukkop leidt. Op dit moment laat de grijper 31 los, terwijl de grijper 30 de stronk verder in de plukkop drukt, totdat de stronk door de doorvoermiddelen 5 verder door de plukkop wordt getrokken. Als de grijper 31 loslaat spreidt deze zich geheel, zodat de armen van de grijper in hoofdzaak in eikaars verlengde liggen. Deze stand is weergegeven in figuur 3b. Als de grijper 31 het afgesneden einde van 15 de stronk in de invoeropening heeft gevoerd, kan deze niet langs dezelfde weg terug bewegen, daar de nog niet geheel doorgevoerde stronk de terugtocht belemmert. Door de grijper 31 zover te spreiden, kan deze over de ontbladerrollen heen terug bewegen naar de beginstand. De beide grijpers kunnen zodoende gezamenlijk terug bewegen naar de beginstand zonder te hoeven wachten tot de stronk door de doorvoermiddelen 5 geheel in 20 de plukkop is gevoerd. Op deze wijze wordt de cyclustijd van deze tweede stap verkort.

De inrichting is op gebruikelijke wijze nog voorzien van de benodigde hydraulische, pneumatisch of elektrische bedienings- en/of besturingsorganen, die hier niet nader behoeven te worden beschreven.

Een belangrijke eigenschap van de inrichting volgens de uitvinding is dat de stronk 25 meteen na het afsnijden hiervan wordt vastgegrepen nabij het afgesneden einde en nauwkeurig ten opzichte van deze grijper wordt gepositioneerd. Hierdoor is het mogelijk dit afgesneden einde nauwkeurig en betrouwbaar in de invoeropening van de plukkop te voeren, onafhankelijk van de verdere vorm of grootte van de stronk.

Het zal tevens duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de hier 30 weergegeven en beschreven inrichting, maar dat voor de vakman binnen het kader van de bijgaande conclusies een groot aantal varianten en wijzigingen mogelijk zijn afhankelijk van de aard van de te verwerken stronken en de gebruikte oogstmachine.

10 0 9 2 99

Claims (10)

1. Inrichting voor het voor verdere verwerking vastgrijpen van een door een oogstmachine afgesneden stronk van een plant, welke oogstmachine een afsnijorgaan bevat voor het vlak boven de grond afsnijden van de genoemde 10 stronk, gekenmerkt door: een beweegbare arm (10), die is voorzien van een aantal op een afstand van elkaar gelegen grijpers (16, 17); een aandrijfmechanisme (12, 13, 14, 15), dat de arm met de grijpers vanuit een in hoofdzaak verticale beginstand kan bewegen naar een 15 afgiflestand voor het afgeven van de stronk voor verdere verwerking, waarbij de in de beginstand van de arm onderste grijper (16) in deze stand van de arm op korte afstand boven het genoemde afsnijorgaan (6) ligt en de stronk nabij het afgesneden einde kan vastgrijpen. 20

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de oogstmachine een bewerkingsorgaan bevat met een invoeropening, met liet kenmerk, dat de grijpers van de arm (10) in de afgiflestand hiervan in hoofdzaak op de hartlijn (2) van de invoeropening van het bewerkingsorgaan (1) liggen, en dat een invoerorgaan (29) aanwezig is dat een 25 aantal grijpers (30, 31) bevat, die op onderlinge afstand op de genoemde hartlijn van de invoeropening liggen en langs deze hartlijn verplaatsbaar zijn vanuit een beginstand, waarin deze grijpers de stronk kunnen ovememen van de grijpers op de genoemde arm (10), naar het bewerkingsorgaan toe en weer terug naar de beginstand, waarbij de grijper (31) van het invoerorgaan, die het dichtst bij het 30 bewerkingsorgaan is gelegen, in de beginstand hiervan grenst aan de onderste grijper (16) van de arm als deze arm in de genoemde afgiflestand staat. 1 0 0 9 2 99 - 8-

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de onderste grijper (16) van de arm en de hiermee samenwerkende voorste grijper (31) van het invoerorgaan zijn voorzien van middelen om de stronk nauwkeurig ten opzichte van deze grijpers te positioneren. 5

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de middelen voor het ten opzichte van de grijpers positioneren van de stronk worden gevormd door scherpe snijkanten (16’, 3Γ) op de naar elkaar toe gerichte zijden van de bekken van de beide grijpers (16, 31), welke snijkanten in het zachtere materiaal van de stronk 10 kunnen dringen.

5. Inrichting volgens de voorafgaande conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de arm twee grijpers (16, 17) bevat en het invoerorgaan twee hiermee samenwerkende grijpers (30, 31) bevat, waarbij de bovenste grijper (17) van de arm en de achterste 15 grijper (30) van het invoerorgaan zijn uitgevoerd als de stronk omarmende beugels.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de grijpers van het invoerorgaan (29) vanuit de beginstand gezamenlijk naar het bewerkingsorgaan bewegen tot het afgesneden einde van de stronk in de invoeropening is geleid, 20 waarna de voorste grijper (31) zich opent, terwijl de achterste grijper de stronk verder in de invoeropening van het bewerkingsorgaan drukt, waama de beide grijpers van het invoerorgaan gezamenlijk teruggaan naar de beginstand.

7. Inrichting volgens een of meer van de voorafgaande conclusies 1-6, met het 25 kenmerk, dat het aandrijfmechanisme van de arm een huis (12) bevat, dat door middel van een hefboommechanisme (14,15) kantelbaar is om een vaste as (13), in welk huis een vast met de arm (10) verbonden en in de lengterichting van de arm lopende as (11) draaibaar is gelagerd, welke as (11) loodrecht staat op de genoemde vaste as (13), waarbij in het huis een haakse tandwieloverbrenging 30 aanwezig is tussen de vaste as en de draaibare as, zodat, als het huis kantelt, de as (11) een bepaalde rotatie uitvoert. 10 0 5 ? 9 9 - 9-

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de haakse tandwieloverbrenging in het huis (12) een zodanige overbrengingsverhouding heeft, dat de als het huis (12) en dus de arm kantelt, de arm tevens een rotatie van 180° uitvoert om de lengterichting hiervan. 5

9. Inrichting volgens een of meer van de voorafgaande conclusies 2-8, waarbij het bewerkingsorgaan wordt gevormd door een plukkop van een oogstmachine voor spruiten, waarbij op enige afstand voor deze plukkop een aantal ontbladerrollen zijn aangebracht, die een doorvoeropening omgeven, die duidelijk groter is dan de 10 invoeropening van de plukkop en de plukkop is voorzien van achter de invoeropening gelegen middelen om de ingevoerde stronk verder door de plukkop te trekken met het kenmerk, dat de ontbladerrollen (3) een opening is vrijgelaten voor het doorlaten van de voorste grijper (31) van het invoerorgaan (29) als deze de stronk naar de invoeropening van de plukkop leidt, welke grijper in geopende stand 15 zover wordt gespreid dat deze langs deze ontbladerrollen terug kan bewegen naar de beginstand.

10 09 2 99