NL1008874C2 - Muntopvoerinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Muntopvoerinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een muntopvoerinrich-ting, meer in het bijzonder voor het opvoeren van een stroom munten vanuit een muntverzamelreservoir naar een afgifteplaats, van het type, waarbij de munten op een rij 5 en rand tegen rand vanuit het reservoir door een uitlaat heen in en door een muntopvoerkanaal worden gedrukt, welk kanaal zich vanaf de uitlaat in opwaartse richting naar de afgifteplaats uitstrekt, en begrensd wordt door een langgerekte opgaande steun/geleidewand en een paar 10 op een met de diameter van een munt overeenkomende afstand van elkaar geplaatste zijwandplaten, waarbij zich tegenover de steun/geleidewand een langgerekte dekplaat bevindt, welke dekplaat verende aandrukmiddelen draagt, die in de ruimte tussen de zijwandplaten reiken en op de 15 munten in het opvoerkanaal aangrijpen om deze in verend, glijdend contact met de steun/geleidingswand te houden.

Een muntopvoerinrichting van dit type, dat onder andere deel uitmaakt van inrichtingen voor het uitbetalen van munten, zoals deze bijvoorbeeld in speelautomaten en 20 dergelijke worden toegepast, is bekend uit de Internationale octrooiaanvrage WO 97/05581 (zie met name de uitvoering volgens fig. 12). De verende aandrukmiddelen, waarmede voorkomen moet worden, dat de munten dakpansgewijs ten opzichte van elkaar en daardoor in het opvoerkanaal vast-25 geklemd komen te liggen en waarmede tevens het verwerken van gekromde of anderszins vervormde munten mogelijk moet worden gemaakt, worden bij de bekende inrichting gevormd door een reeks volgens de lengterichting van het opvoerkanaal gerangschikte kogels die zijn opgenomen in van de 30 afdekplaat naar de steun/geleidewand toe gerichte geleide-bussen en door in die geleidebussen aangebrachte veren tegen de muntstroom in het opvoerkanaal worden gedrukt. De hartafstand tussen de opeenvolgende kogels is daarbij een weinig kleiner dan de diameter van een munt.

• ' Π * s / - 2

De gezamenlijke weerstand, die de kogels in de opvoer-richting op de muntstroom uitoefenen, is daarbij aanzienlijk en betekent een aanzienlijke verhoging van de voor het opstuwen van de muntstroom vereiste energie. Daarbij 5 dient in aanmerking te worden genomen, dat de op de kogels werkende schroefveren het rollen van de kogels over het muntoppervlak bemoeilijken.

Het toepassen van tussen de zijwandplaten door op de muntstroom aangrijpende bladveren, zoals bekend bij een 10 soortgelijke inrichting volgens het Amerikaanse octrooi-schrift 4.437.478 gaat eveneens gepaard met betrekkelijk veel wrijvingsweerstand en vormt, naar gebleken is, geen betrouwbaar middel ter voorkoming van het achter elkaar schieten van de munten.

15 De uitvinding nu beoogt de bezwaren van de bekende inrichtingen te ondervangen met eenvoudige en doeltreffende middelen, welke bijdragen tot een storingvrij munt-transport en weinig (extra) aandrijfenergie vragen.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat 20 de meegevende aandrukmiddelen worden gevormd door buigzame borstelhaarachtige elementen, die zijn samengepakt tot een borstelachtig pakket, waarvan de individuele borstelhaar-elementen - in bedrijf - in het opvoerkanaal reiken en daarbij met hun direct op de munten aangrijpende vrije 25 einden in de opvoerrichting ombuigen.

Door de vrije einden van de borstelhaarachtige elementen worden de munten op elk punt van het door het borstelachtige pakket bestreken opvoertraject op soepele wijze tegen de steun/geleidewand gedrukt. Daarbij worden de 30 verschillen in de afstand van het muntaangrijpingspunt tot de achterliggende steun/geleidewand, die het gevolg zijn van muntdikteverschillen, het voorkomen van gekromde munten of het doorlopen van een overgangsbocht in het opvoerkanaal, gemakkelijk gecompenseerd door het meer of 35 minder meegeven van de vrije borstelhaareinden. In feite is de inrichting volgens de uitvinding geschikt voor het verwerken van munttypen van verschillende dikte. Daarbij 0 £ £ , 3 kan de gezamenlijke weerstand van de buigzame elementen tegen munttransport in de opvoerrichting gering blijven. Daarbij kan het opvoerkanaal volgens de uitvinding wezenlijk compacter worden uitgevoerd.

5 Opgemerkt wordt, dat uit het Amerikaanse octrooischrift 3.752.168 een muntverwerkingsinrichting bekend is, waarbij de muntinhoud van een muntverzamelreservoir via een drietal zig-zag onder elkaar opgestelde trillende platen wordt gelost in een aan het afvoereinde van de onderste plaat 10 opgestelde afgiftegoot. De trillende platen lopen daarbij een weinig op in de transportrichting en zijn aan de bovenzijde bekleed met mohair, waarvan de vleug (poolrich-ting) in de transportrichting wijst. De muntinhoud wordt daarbij willekeurig aan de bovenste transportplaat toege-15 voerd. De munten liggen daarbij dus vrij op de polen van de mohairbekleding. Van verend aandrukken van de munten tegen een steun/geleidewand en het "rand tegen rand" opstuwen van de munten is geen sprake.

In een voorkeursuitvoering zijn de buigzame borstel-20 haarelementen schuin in de opvoerrichting wijzend opgesteld. Een dergelijke opstelling heeft het voordeel, dat de weerstand tegen muntverplaatsing in de opvoerrichting zeer gering is, terwijl de weerstand tegen verplaatsing in de tegenovergestelde (teruggaande) richting juist naar 25 verhouding groot is, zodat de elementen in die richting een soort weerhaakeffect hebben; hierdoor wordt een ongewenste terugloop, zoals in het geval van een stagnerende muntaanvoer vanuit het muntverzamelreservoir, tegengegaan.

Een bijzonder praktische en qua constructie en montage 30 zeer eenvoudige uitvoering wordt volgens verdere kenmerken van de uitvinding daardoor verkregen, dat de buigzame borstelhaarelementen in de langgerekte dekplaat zijn ingeplant, en dat de dekplaat met zijn langsranden verschuifbaar in corresponderende groeven in de naar elkaar 35 toe gekeerde zijden van de zijwandplaten is opgenomen. Bij voorkeur is de dekplaat buigzaam en is de plaat in span-ningsvrije toestand vlak. Door zijn buigzaamheid kan de * U - o , 4 langgerekte dekplaat zich gemakkelijk aan eventuele in het opvoerkanaal voorkomende bochten aanpassen.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

5 Fig. 1 toont een vooraanzicht in perspectief van een muntverzamel- en uitbetalingsinrichting, welke met de muntgeleidingsinrichting volgens de uitvinding is uitgerust ; fig. 2 toont het lineaalvormige element met de daarvan 10 uitstekende borstelharen, waarmede het opvoerkanaal van de muntgeleidingsinrichting in fig. l aan de voor- c.q. bovenzijde afsluitbaar is en fig. 3 toont een doorsnede door een gedeelte van het opvoerkanaal van de muntgeleidingsinrichting.

15 Het gedeelte A van de in fig. 1 weergegeven inrichting is van een op zichzelf bekend type. Het omvat een huis 1 met een schuin geplaatste wand 2, waarop het bodemgedeelte 3 van een voor het overige niet nader weergegeven muntver-zamelreservoir is gemonteerd.

20 Boven een vaste bodemplaat (niet nader weergegeven) is een van muntopneem- en doorlaatopeningen voorziene schijf 4 gemonteerd, die door middel van een in het huis 1 ondergebracht aandrijfmechanisme in de pijlrichting kan worden aangedreven.

25 In bedrijf, bij draaiende schijf 4, worden de door de openingen van de schijf heen op de vaste bodemplaat vallende munten door aan de onderzijde van de schijf 4 aanwezige uitsteeksels (niet weergegeven) in de draairichting van de schijf meegenomen. De munten bewegen daarbij langs 30 een van de bodemplaat opstaande geleidingsrand, die de munten geleidt naar de tangentiaal naar buiten en schuin naar boven gerichte muntuitlaat 5. Ter plaatse van de muntuitlaat 5 op de bodemplaat onder de schijf 4 aanwezige aanslag- en geleidingsmiddelen dragen ervoor zorg, dat de 35 munten één voor één door de uitlaat 5 naar buiten bewegen. Voorts worden de passerende munten geteld.

5

De muntuitlaat 5 wordt begrensd door een in het vlak van de vaste bodemplaat gelegen steun/geleidewand 6 en twee daarvan opstaande zijwanddelen 7. De zijwanddelen 7 strekken zich uit vanaf een de muntverzamelruimte boven de 5 schijf 4 begrenzend omtrekswanddeel 8. De afstand in dwarsrichting tussen de zijwanddelen 7 is aangepast aan de grootst voorkomende muntdiameter (daarbij zal uiteraard telkens een schijf moeten worden gemonteerd, waarvan de doorlaatopeningen een aan de te verwerken munten aangepas-10 te diameter hebben).

Tot zover is de beschreven inrichting in feite van een bekende constructie.

Op de muntuitlaat 5 sluit de muntgeleidingsinrichting B volgens de uitvinding aan. Deze geleidingsinrichting 15 bestaat uit een langgerekte steun/geleidewand 10 en twee langs de randen daarvan opstaande zijwanddelen 11. Daarmede is een in het verlengde van de muntuitlaat 5 gelegen opvoerkanaal verkregen. Dit kanaal verloopt aanvankelijk onder dezelfde hoek als de muntuitlaat 5 doch gaat vervol-20 gens met een bocht over in een meer verticale positie, zoals duidelijk in fig. 1 is te zien. Ter aanpassing aan muntdiameters, die kleiner zijn dan de grootste diameter, is op de steun/geleidewand 10 een in dwarsrichting verstelbare geleidingsribbe 12 aangebracht. Het eigenlijke 25 opvoerkanaal ligt derhalve tussen het linker zijwanddeel 11 en de ribbe 12.

In bedrijf worden de munten door de draaiende schijf 4 en de daaronder liggende elementen "rand tegen rand" door de muntuitlaat 5 en het daarop aansluitende opvoerkanaal 30 heen naar boven gestuwd, naar het afgiftepunt C.

Om er zeker van te zijn, dat het randcontact tussen de door het opvoerkanaal naar boven bewegende munten ook in de bocht van het opvoerkanaal en onder alle voorkomende omstandigheden gehandhaafd blijft wordt het opvoerkanaal 35 naar voren toe afgesloten met het in fig. 2 weergegeven element in de vorm van een lineaalvormige drager 13, welke 6 aan één zijde is bezet met daarin ingeplante borstelharen 14.

De langsranden 15 van de drager 13 zijn zo geprofileerd, dat deze schuivend passen in corresponderende 5 langsgroeven 16 in de naar elkaar toegekeerde opstaande vlakken van de zijwanddelen 16 alsook in de in het verlengde daarvan gelegen groeven 9 in de zijwanddelen 7 van de muntuitlaat 5. Het element 13 kan op eenvoudige wijze van bovenaf, bij C in de groeven 16 worden geschoven.

10 Daarbij bezit de in ongespannen toestand vlakke drager 13 de nodige buigzaamheid, waardoor de drager 13 bij het op zijn plaats schuiven zich automatisch naar de bocht in het opvoerkanaal voegt. De drager 13 eindigt onderaan volgens een schuin op de lengteas verlopende, aan het omtrekswand- 15 gedeelte 8 aangepaste eindrand 17.

In de doorsnede volgens fig. 3 is te zien, dat de borstelharen 14 schuin in de opvoer- c.q. transportrich-ting wijzen en dat de munten door de meegevende borstel-haareinden tegen de steun/geleidewand 10 worden gedrukt.

20 De aandrukkracht kan daarbij uiteraard groter of kleiner worden gemaakt door stuggere of minder stugge borstelharen te kiezen. De plaatsing van de borstelharen schuin in de opvoerrichting heeft als voordeel, dat de weerstand tegen verplaatsing in de opvoerrichting naar verhouding gering 25 is, terwijl de haren in de tegenovergestelde richting juist een blokkeereffect hebben. In fig. 3 is voorts te zien, dat de haren in onwerkzame toestand tot op een geringe, binnen de kleinste muntdikte vallende, afstand van de steun/geleidewand 10 reiken.

30 Het zal duidelijk zijn, dat de muntgeleidingsinrichting B volgens de uitvinding evenzeer toepasbaar is bij elk type muntverzamelinrichting, dat voorzien is van een muntuitlaat als die bij de hierboven beschreven inrichting A.

35 t a „ . .

j ij Λ,’ Ó '

Claims (5)

1. Muntopvoerinrichting, meer in het bijzonder voor het opvoeren van een stroom munten vanuit een muntverzamel-reservoir naar een afgifteplaats, van het type, waarbij de 5 munten op een rij en rand tegen rand vanuit het reservoir door een uitlaat heen in en door een muntopvoerkanaal worden gedrukt, welk kanaal zich vanaf de uitlaat in opwaartse richting naar de afgifteplaats uitstrekt, en begrensd wordt door 10 een langgerekte opgaande steun/geleidewand en een paar op een met de diameter van een munt overeenkomende afstand van elkaar geplaatste zijwandplaten, waarbij zich tegenover de steun/geleidewand een langgerekte dekplaat bevindt, welke dekplaat verende aandrukmiddelen draagt, 15 die in de ruimte tussen de zijwandplaten reiken en op de munten in het opvoerkanaal aangrijpen om deze in verend, glijdend contact met de steun/geleidingswand te houden, met het kenmerk, dat de meegevende aandrukmiddelen worden gevormd door buigzame borstelhaarachtige elementen, die 20 zijn samengepakt tot een borstelachtig pakket, waarvan de individuele borstelhaarelementen - in bedrijf - in het opvoerkanaal reiken en daarbij met hun direct op de munten aangrijpende vrije einden in de opvoerrichting ombuigen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 25 buigzame borstelhaarelementen schuin in de opvoerrichting wijzend zijn opgesteld.

3. Inrichting volgens conclusies 1-2, met het kenmerk, dat de buigzame borstelhaarelementen in de langgerekte dekplaat zijn ingeplant.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de dekplaat met zijn langsranden verschuifbaar in corresponderende groeven in de naar elkaar toe gekeerde zijden van de zijwandplaten is opgenomen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de 35 dekplaat buigzaam en in spanningsvrije toestand vlak is.