NL1008861C2 - Dakkapel. - Google Patents

Description

Dakkapel.

De uitvinding heeft betrekking op een dakkapel.

Dakkapellen zijn in velerlei vormen bekend. Zij worden geplaatst op hellende daken om de ruimte onder die daken te vergroten en tegelijkertijd een venster te ver-5 schaffen, dat vaak voorzien is van een open te zetten raam.

Dakkapellen bestaan in geprefabriceerde uitvoering, maar worden doorgaans in situ met op maat gemaakte onderdelen opgebouwd. In het bijzonder speelt hierbij een 10 rol dat de dakhelling nogal kan variëren. Zou men de afmetingen van de dakkapel niet aanpassen, dan kan het voorkomen dat het venster en de bovenwand van de dakkapel in vlakken liggen die afwijken van respectievelijk de verticaal en de horizontaal. Dergelijke aanpassingen 15 vergen veel deskundigheid en tijd.

Een doel van de uitvinding is om hierin verbetering te brengen, waartoe wordt voorzien in een dakkapel omvattend een bovenwand met een voorrand en een op het dakvlak aan te sluiten, in hoofdzaak rechte achterrand, 2 0 een bovenzijde en een onderzijde, zijwanden en een voorwand, waarin een venster is opgenomen, waarbij de onderzijde van de bovenwand een gedeelte bezit, dat, gezien in een verticaal vlak van doorsnede loodrecht op de voorwand, een concave, cirkelvormige loop heeft.

25 Hierdoor heeft men vrijheid in de plaatsing van 1 0 f\ 0 w Γ, 5 2 het venster, in het bijzonder in de verticale uitrichting daarvan, zonder de afmetingen van het venster te hoeven wijzigen. Zo kan men bijvoorbeeld na daadwerkelijke plaatsing van de dakkapel, maar nog vóór plaatsing van het 5 venster, de gewenste ligging van de bovendorpel van het venster binnen het concave gedeelte van de onderzijde van de bovenwand bepalen en daarna het venster stellen onder gewenste hoek. Een afwijking in de hoek van de dakhelling van normale waarden kan zo op eenvoudige wijze voor het 10 venster gecorrigeerd worden.

Bij voorkeur strekt het concave gedeelte zich over een hoek van tenminste 20° uit, waarbij het concave gedeelte zich op een booghoek van 35-55° van de achterrand bevindt. Hiermee bevindt het concave gedeelte zich in een 15 gebied dat aansluit op het bereik waarin de dakhellingen zich merendeels bevinden.

Bij voorkeur sluit het concave gedeelte althans nagenoeg aan op de voorrand van de bovenwand, waarbij de voorrand zich op een booghoek van meer dan 35-55° van de 20 achterrand bevindt. Hierdoor heeft men bovendien de mogelijkheid om het venster naar voren en naar boven hellend te plaatsen, bijvoorbeeld zoals bij een scheepsstuurhut. Men kan zo een beter zicht op het dichtstbijzijnde gedeelte van een tuin verkrijgen. Ook 25 wordt - in het geval van een venster op het zuiden - het geprojecteerde oppervlak dat de zonnestralen doorlaat verkleind.

Alternatief heeft men dan ook de mogelijkheid om te kiezen voor een achterwaarts gekantelde ligging van het 30 venster, waardoor de bovenwand een luifel vormt.

Volgens een verdere voorkeur sluit het concave gedeelte althans nagenoeg aan op de achterrand van de bovenwand, waardoor eveneens een sterker achterwaarts gekantelde ligging van het venster mogelijk wordt.

35 Maximale keuzevrijheid in de stand van het venster wordt verkregen indien het concave gedeelte zich althans nagenoeg van de achterrand van de bovenwand naar ^0 8 8 6 f 3 de voorrand daarvan uitstrekt.

Bij voorkeur is de bovenzijde van de bovenwand in hoofdzaak gelijk gevormd aan de onderzijde daarvan. Dit levert productietechnische voordelen, maar ook meer 5 onderscheid van de strakke dakhelling, waardoor de dakkapel een sprekend voorwerp wordt en aanpassing aan de dakhelling als onnodig wordt ervaren, hetgeen ontwerp- en installatievrijheid met zich meebrengt.

Bij voorkeur lopen de zijwanden in zijaanzicht 10 op de dakkapel van boven naar beneden taps toe. De zijwanden zijn daarbij bij voorkeur cirkelsegmentvormig, zoals in de vorm van een taartpunt.

Bij voorkeur is het middelpunt van het cirkel-vormige gedeelte van de onderzijde van de bovenwand gele-15 gen in het gebied van het ondereind van de zijwanden.

Bij voorkeur staan de voorrand en de achterrand van de zijwanden onder een hoek ten opzichte van elkaar die groter is dan 35-55°, zodat de voorrand opzettelijk naar voren helt en de zijwand een zijwaartse afscherming 20 kan vormen voor de ruimte direct buiten, voor het venster.

Volgens een verder ontwikkeling van de dakkapel volgens de uitvinding is deze voorts voorzien van een plaatsingsframe of delen daarvan voor plaatsing daartegen van een kozijn van het venster, waarbij het plaatsingsfra-25 me op verstelbare wijze bevestigd is. Hierdoor kan de bewoner zonodig achteraf de helling van het venster ver stellen. Dit kan in het bijzonder voordelig zijn bij verkoop van de woning.

Bij voorkeur omvat het venster een raam met en 30 horizontale scharnieras, zoals een tuimelraam of een steekraam. Het kantelen van het raam kan dan niet negatief beinvloed worden door een hellende stand van het venster.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde figuren weergegeven 35 voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: figuur 1 een schematisch, perspectivisch aanzicht op een dak, waarop twee dakkapellen volgens de 1ü 0 0 £ 6 1 4 uitvinding geplaatst zijn, figuur 2 een verticale dwarsdoorsnede door een dakkapel volgens de uitvinding, bij één stand van het venster daarvan, 5 figuur 3 een verticale dwarsdoorsnede door de dakkapel van figuur 2, nu echter met het venster onder een andere hoek, en figuur 4 een verticale dwarsdoorsnede door de dakkapel van figuur 2, met weer een andere vensterhoek.

10 In figuur 1 is een hellend dak 14 weergegeven, waarop twee dakkapellen 1 en 10 volgens de uitvinding geplaatst zijn. De dakkapellen 1 en 10 hebben in hoofdzaak dezelfde vorm, maar in dakkapel 10 is het venster 22 voorzien van vaste ramen en is dit enigszins naar voren 15 gekanteld, waarop nog nader wordt ingegaan. In de dakkapel 1 is het vensterframe 9 verticaal opgesteld, terwijl bovendien sprake is van slechts één venster met een tuimelraam 11, dat scharniert om scharnieren 21.

De dakkapel 1 omvat twee cirkelsegmentvormige 20 zijwanden 7 en 8, met een rechte voorrand 24 en een rechte achterrand 23, die een hoek γ van in dit in voorbeeld 55° insluiten. De hoek van het dakvlak 14, in de figuren 2-4 weergegeven met a, bedraagt gewoonlijk 35 è. 55°, en is in dit voorbeeld ongeveer 45°. Bijgevolg helt de voorrand 24 25 van de zijwanden 7 en 8 naar voren. De bovenrand 25 van de zijwanden 7 en 8 is cirkelvormig, en biedt steun aan de bovenwand 2 van de dakkapel 1. De bovenwand 2 bezit een bovenoppervlak 3 en een benedenoppervlak 4, die in dit voorbeeld een gelijkvormig verloop hebben en -in dwars-30 doorsnede beschouwd- een cirkelvormige loop hebben. Bijgevolg vormt de bovenwand 2, althans het onderoppervlak 4 daarvan, een recht cirkelcilindervlak.

Zoals gesuggereerd is in figuur 1 kunnen de zijwanden 7 en 8 enigszins schuin naar buiten divergeren 35 ten opzichte van elkaar, in welk geval de bovenrand 25 natuurlijk niet volmaakt cirkelvormig zal zijn, wanneer het onderoppervlak 4 van de bovenwand 2 wel recht-cirkel- 10 0 8 8 6 1 5 cilindervormig is.

Te zien is dat de bovenwand 2 zich naar buiten toe voorbij het venster 9 uitstrekt, zodat een luifel 5 gevormd is, die de bovenbegrenzing vormt van een ruimte, 5 die naar opzij begrensd is door de uitstekende gedeelten van de zijwanden 7 en 8.

In figuur 2 is in doorsnede een vergelijkbare dakkapel weergegeven, met een tuimelraam 19, met scharnier 21. Op schematische wijze zijn dakpannen 16 weergegeven 10 die liggen op het dakvlak 14, waarbij bovenaan een verholen goot 27, die aangevormd is aan de bovenwand 2, tot onder de pannen 16 reikt om de overgang bovenaan tussen de dakkapel 1 en het dakvlak 14 tegen water te beschermen. Aan de onderzijde van de dakkapel vindt dit plaats door 15 middel van (lood)slabbe 26. Tevens zijn hierbij een panlat 29, tochtafdichtingsstrook 30 en isolatie 32 weergegeven.

Op schematische wijze zijn in de figuren 2-4 weergegeven de achterrand 23 en de voorrand 24 van de zijwanden 7 en 8. Verder is een ombouw 20 voor de dakope-20 ning schematisch weergegeven. Te zien is voorts een stel-frame 17, met bovendorpel en twee zijlatten die respectievelijk vast bevestigd zijn aan de bovenwand 2 en de zijwanden 7 en 8. Een raamkozijn 15 is daarna geplaatst tegen het stelframe 17 en middels schroeven 36 bevestigd aan de 25 zijwanden 7 en 8. Het stelframe 17 is in figuur 2 bij montage geplaatst in het verticale vlak V, met als gevolg dat ook het kozijn 15 verticaal gelegen is. De hoek γ tussen venstervlak en het dakvlak bedraagt bij een hoek a van 45° eveneens 45° (90°-a).

30 Tussen de bovendorpel 15a en het onderoppervlak 4 van de bovenwand 2 is een afdichtkit 31 aangebracht. Het stelframe 17 vormt met zijn latten tevens een afwerking. De onderdorpel 15b van het kozijn 15 is voorzien van een ronde uitsparing 33, waarin de cirkelvormige bolle boven-35 zijde 34 een opstaande afwerk- of afsluitplank 18 reikt. Deze bolle bovenzijde 34 ligt iets boven het middelpunt van de cirkel bepaald door het benedenoppervlak 4 van de C 0 I? ft ft 6 bovenwand 2. De kromming van de bolle bovenzijde of lager-vlak 34 heeft een middelpunt dat samenvalt met het middelpunt van de voornoemde cirkel van het oppervlak 4. Hierdoor kan het kozijn 15 in het verticale vlak verdraaid 5 worden om een imaginaire scharnieras S, die door het genoemde middelpunt heen gaat. Bijgevolg kan het kozijn 15 in verschillende hoeken gesteld worden, zonder dat de verticale afmeting daarvan gewijzigd hoeven te worden of met de onderdorpel in horizontale zin verplaatst hoeft te 10 worden. Deze veelzijdigheid maakt het mogelijk om, indien dat gewenst is, het venster met slechts eenvoudige ingrepen in situ verticaal te plaatsen. De bolle bovenzijde 34 van de plank 18 vormt hierbij een zeker en bepaald draaivlak, zodat de plank 18 hierbij als indicatie van de 15 ligging van het middelpunt en de onderdorpel 15b functioneert, waardoor het juist plaatsen van het stelframe vergemakkelijkt wordt. De plank 18 verschaft bovendien een afsluiting naar buiten toe.

In figuur 3 is de situatie weergegeven waarin de 20 plaats waar de onderdorpel 15b op het bolle steunvlak 34 steunt meer naar voren verdraaid is. Het stelframe 17 heeft men eerst onder een hoek βΐ ten opzichte van de verticaal V geplaatst van ongeveer 10°. De hoek γ bedraagt dan 55°. In dit geval helt het vensterkozijn 15 dus naar 25 voren, enigszins overeenkomstig dakkapel 10 van figuur 1, zodat men een beter zicht kan hebben op de ruimte beneden, zoals een achtertuin.

Het is echter ook mogelijk om het venster een van de verticaal afwijkende stand te laten innemen, zodat 30 een bijzonder effect verkregen wordt. Een tweede voorbeeld daarvan is weergegeven in figuur 4, waarin het stelframe 17 ver naar binnen verzwaaid is, en vóór het vensterkozijn 15 een diepe luifel 5 gevormd is, waarbij het onderopper-vlakgedeelte 4a buiten het venster 15 gelegen is. In dit 3 5 geval is de hoek y tussen de achterrand 23 of het dakvlak en het venster ongeveer 20° en bijgevolg de hoek β2 tussen venster 15 en de verticaal ongeveer 25°.

10 0*861 7

Installatiegemak wordt overigens vergroot indien de slabbe 26 met de achterrand over de bolle bovenzijde 34 van de plank 18 gelegd wordt om daarmee daarop vastgeklemd te worden door de onderdorpel 15b.

5 Mocht de bewoner op een gegeven moment de stand van het venster wensen te wijzigen, dan kan hij na het losmaken het frame 17 het kozijn 15 verdraaien naar de gewenste stand, waarbij het oppervlak 34 een roloplegging vormt, en daarna deze delen weer vastzetten.

10 G C ? 5 t

Claims (13)

1. Dakkapel omvattend een bovenwand met een voorrand en een op het dakvlak aan te sluiten, in hoofdzaak rechte achterrand, een bovenzijde en een onderzijde, zijwanden en een voorwand, waarin een venster is op- 5 genomen, waarbij de onderzijde van de bovenwand een gedeelte bezit, dat, gezien in een verticaal vlak van doorsnede loodrecht op de voorwand, een concave, cirkel-vormige loop heeft.

2. Dakkapel volgens conclusie 1, waarbij het 10 concave gedeelte zich over een hoek van tenminste 20° uitstrekt, waarbij het concave gedeelte zich op een booghoek van 35-55° van de achterrand bevindt.

3. Dakkapel volgens conclusie 1 of 2, waarbij het concave gedeelte althans nagenoeg aansluit op de 15 voorrand van de bovenwand, waarbij de voorrand zich op een booghoek van meer dan 35-55° van de achterrand bevindt.

4. Dakkapel volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij het concave gedeelte althans nagenoeg aansluit op de achterrand van de bovenwand.

5. Dakkapel volgens een der conclusies 1-4, waarbij het concave gedeelte zich althans nagenoeg van de achterrand van de bovenwand naar de voorrand daarvan uitstrekt.

6. Dakkapel volgens een der conclusies 1-5, 25 waarbij de bovenzijde van de bovenwand in hoofdzaak gelijk gevormd is aan de onderzijde daarvan.

7. Dakkapel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de zijwanden in zijaanzicht op de dakkapel van boven naar beneden taps toelopen.

8. Dakkapel volgens conclusie 7, waarbij de zijwanden cirkelsegmentvormig zijn.

9. Dakkapel waarbij het middelpunt van het cir- 10 0 8 8 6 1 keivormige gedeelte van de onderzijde van de bovenwand gelegen is in het gebied van het ondereind van de zij -wanden.

10. Dakkapel volgens conclusie 8 of 9, waarbij 5 de voorrand en de achterrand van de zijwanden onderling een hoek insluiten, die groter is dan 35-55°.

11. Dakkapel volgens een der voorgaande conclusies, voorts voorzien van een plaatsingsframe of delen daarvan voor plaatsing daartegen van een kozijn van het 10 venster, waarbij het plaatsingsframe op verstelbare wijze bevestigd is.

12. Dakkapel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het venster een raam met en horizontale scharnieras, zoals een tuimelraam of een steekraam omvat.

13. Dakkapel omvattend een of meer van de in de beschrijving omschreven en/of in de tekeningen weergegeven kenmerkende maatregelen. -o-o-o-o-o-o-o-o- AF/KP n o a a ?