NL1006152C1 - Werkwijze en inrichting voor het mengen van een gas met een vloeistof. - Google Patents

Description

Titel: Werkwijze en inrichting voor het mengen van een gas met een vloeistof.

De uitvinding heeft in eerste instantie betrekking op een 5 werkwijze voor het in aanraking met elkaar brengen van een gas en een vloeistof, waarbij een van openingen voorzien vlak door een vloeistof wordt bewogen op een zodanige wijze dat er als gevolg van venturiwerking een onderdruk in de openingen ontstaat waardoor het gas door deze 10 openingen in de zich aan één zijde van het vlak bevindende vloeistof wordt gevoerd zodat het gas zich met de vloeistof mengt.

Een werkwijze waarbij menging van een gas met een vloei-15 stof plaats vindt door een filmvormige vloeistofstroom over een van in de stromingsrichting gerichte openingen voorziene plaat te voeren is beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage ΟΆ1004630.

20 Het doel van de onderhavige uitvinding is om de bovengenoemde werkwijze te verbeteren en aan te vullen.

De in de titel genoemde werkwijze en inrichting volgens de uitvinding zijn hiertoe gekenmerkt doordat het gas in 25 de vloeistof wordt ingevoerd door openingen of kanalen die op een vlak zijn aangebracht dat aan de uitstroomzij-de van de openingen in aanraking is met een vloeistof. De uitmondingen van de openingen of kanalen zijN min of meer gericht in de tegengestelde richting als waarin het vlak 30 door de vloeistof beweegt terwijl deze uitmondingen zich geheel of gedeeltelijk in de vloeistof bevinden.

Als gevolg van de beweging van het vlak door de vloeistof ontstaat een venturi effect ter plaatse van de uitmondingen, waardoor het gas als gevolg van de opgewekte 35 onderdruk in de vloeistof gezogen wordt. Doordat op deze wijze het gas onder onderdruk in de vloeistof wordt gezogen ontstaan niet expanderende, lang in stand blij- 100 6 1 52 2 vende, langgerekte, dunne, bellenbanen met een zeer groot aanrakingsoppervlak met de vloeistof en als gevolg daarvan een verbeterde uitwisseling van aanwezige componenten of calorische energie.

5

Figuur 1 toont een schematische doorsnede van een mogelijke uitvoering van een volgens de gevonden werkwijze werkende inrichting. Het vlak is hierbij uitgevoerd als een schotel (1) die in een roterende beweging wordt ge-10 bracht. In de opstaande rand (2) van de schotel bevinden zich zogenaamde louvre perforaties (3) waarvan de uitmondingen (4) zijn gericht in de tegengestelde richting als waarin de schotel roteert. De ronddraaiende beweging van de van louvre perforaties voorziene rand (1) door de 15 vloeistof (5) veroorzaakt door het venturi effect een onderdruk in de uitmondingen (4) van de louvre perforaties (3) waardoor het gas (6) stroomt zodat het gas als langgerekte bellenbanen (7) in de vloeistof wordt meegezogen. Als gevolg van de onderdruk waarmee het gas in de 20 vloeistof wordt gezogen ontstaan lange dunne gasbellen die niet expanderen en daardoor dus niet snel aan het oppervlak uit de vloeistof ontwijken maar gedurende langere tijd met de vloeistof in aanraking blijven. De gevonden werkwijze en inrichting geven een aanzienlijke 25 verbetering van bekende werkwijzen voor het mengen van gassen met vloeistoffen zoals bijvoorbeeld plaats vindt bij het beluchten van afval-en oppervlaktewater. De verbeteringen bestaan daarbij uit een lager energieverbruik, een eenvoudiger constructie en vermindering van 30 het aan de omgeving afgestane geluid en stank.

Een ander voordeel van volgens de werkwijze werkende inrichtingen is dat vervuiling door de vloeistof of de daarin aanwezige componenten van de uitmondingen niet plaats vindt doordat tijdens de werking van de inrichting 35 geen vloeistof de uitmondingen binnendringt omdat deze uitmondingen door gas worden doorstroomd. De bij rotatie van de schotel optredende middelpuntvliedende werking 100 6 1 52 3 zorgt er eveneens voor dat geen vloeistof de openingen binnendringt terwijl tevens de met gas gemengde vloeistof continu naar de omringende vloeistof wordt afgevoerd. De inrichting kan voorts worden uitgevoerd met middelen, 5 zoals een waaier, om de vloeistof naar de schotel toe te voeren en een waaier om het gas zonodig met enige overdruk aan de schotel toe te voeren.

Voorbeelden van processen die volgens de gevonden werkwijze efficiënter kunnen worden uitgevoerd zijn: 10 - Het beluchten van afvalwater of oppervlaktewater.

- Het uitwisselen, verwijderen of toevoegen van in het gas en/of de vloeistof aanwezige componenten.

- Het mengen of oplossen van oxiderende of reducerende gassen in vloeistoffen.

15 - Het bij verhoogde temperatuur van de vloeistof in de gasstroom verdampen van de vloeistof of de zich daarin bevindende componenten.

- Het bij verlaagde temperatuur van de vloeistof uit de gasstroom condenseren van de daarin verdampte vloeistof 20 of componenten.

100 6 1 52

Claims (6)

1. Werkwijze voor het in aanraking met elkaar brengen van een gas en een vloeistof, waarbij een vlak in de vloeistof wordt voortbewogen en het gas in de aan één zijde 5 van het vlak aanwezige vloeistof wordt gevoerd, met het kenmerk dat het gas via op het vlak aangebrachte openin-gen of kanalen in de vloeistof wordt gevoerd in nagenoeg de tegengestelde richting als de richting waarin het vlak in de vloeistof wordt voortbewogen. 10

2. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk dat het gas wordt gevoerd door in de vloeistof uitmondende ope-ningen of kanalen waarvan de uitmondingen zodanig gevormd en gericht zijn dat er als gevolg van de verplaatsing van 15 het vlak langs de vloeistof een venturieffect optreedt dat in de uitmondingen een onderdruk veroorzaakt.

3. Werkwijze volgens conclusie 2 met het kenmerk dat de som van de statische druk van de vloeistof en de door het 20 venturi effect veroorzaakte onderdruk ter plaatse van de uitmondingen lager is dan de statische druk van het gas waardoor het gas via de kanalen door de uitmondingen in de vloeistofstroom zal stromen.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies voorzien van een in de vloeistof verplaatsbaar vlak met het kenmerk dat het vlak bestaat uit een in de vloeistof roterende schotel die tot aan de rand in de vloeistof is ondergedompeld. 30

5. Inrichting volgens conclusie 4 met het kenmerk dat aan de onderzijde van de schotel middelen aanwezig zijn om de vloeistof aan de schotel toe te voeren. 1 100 6 1 52

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5 met het kenmerk dat er aan de bovenzijde van de schotel middelen aanwezig zijn om het gas met een geringe overdruk aan de openingen toe te voeren. 100 6 1 52