NL1005680C2 - Inrichting voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas, in het bijzonder hooischudder, en een montage-element daarvoor. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET VERPLAATSEN VAN OP DE GROND LIGGEND GEWAS, IN HET BIJZONDER HOOISCHUDDER, EN EEN MONTAGE-ELEMENT DAARVOOR

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting 5 voor het verplaatsen van zich op de grond bevindend gewas, in het bijzonder een hooischudder, met een gestel en een of meer harkorganen die elk rond een rotatie-as roteerbaar zijn, en zoals meer in het bijzonder aangegeven in de aanheffen van de onafhankelijke conclusies 1, 2, respectievelijk 3.

10 De uitvinding heeft tevens betrekking op een monta- ge-element dat geschikt is voor toepassing in de inrichting volgens de uitvinding.

Een dergelijke inrichting is bij voorbeeld bekend uit NL-A-6502898. De daaruit bekende inrichting is voorzien 15 van besturingsmiddelen om de harktanden over een gedeelte van hun omwentelingsbaan omhoog of omlaag te brengen. Met een drukveer uitgeruste, afzonderlijke terugstelmiddelen grijpen aan op als strippen uitgeruste radiaal lopende montage-elementen (spaken), die de harktanden aan de harkorganen 20 bevestigen, en die terugstelmiddelen trachten de harktanden, tegen de werking van de besturingsmiddelen in, terug te stellen. De montage-elementen zijn ofwel vrij zwaaibaar gemonteerd aan de harkorganen, of zij zijn althans over een gedeelte van hun lengte uit verend materiaal, bij voorbeeld 25 verenstaal vervaardigd, zodat die spaken door buiging van het verende gedeelte kunnen verzwenken.

De uitvinding heeft tot doel, een verbeterde inrichting van het uit NL-A-6502898 bekende type te verschaffen. In één aspect wordt beoogd, het aantal onderdelen van de 30 inrichting te verminderen. In een tweede aspect wordt beoogd, een bestaande inrichting op eenvoudige wijze te kunnen ombouwen tot een inrichting volgens de uitvinding. In een derde aspect wordt beoogd, een verbeterde veiligheid. In een vierde aspect wordt beoogd, een verbeterde betrouwbaarheid. 35 In een vijfde aspect wordt beoogd, een vergroting van de levensduur. In een zesde aspect wordt beoogd, een vermindering van onderhoudsinspanningen. In een zevende aspect wordt beoogd, een stiller werkende inrichting. In een achtste 10056Ü0 2 aspect wordt beoogd, een minder storingsgevoelige inrichting. In een negende aspect wordt beoogd een combinatie van een of meer van de hiervoor gaande aspecten.

Een of meer van de hiervoor genoemde doelen en/of 5 een ander doel of doelen, wordt bereikt met een inrichting zoals aangegeven in de bijgevoegde onafhankelijke conclusies 1, 2 of 3.

In het hierna volgende wordt de uitvinding nader uiteengezet aan de hand van niet-beperkende voorbeelden, 10 onder verwijzing naar de bijgevoegde tekeningen. In de tekeningen is getoond in:

Figuur 1 een bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2 een zijaanzicht daarvan; 15 Figuur 3 het aanzicht volgens de lijn III-III in figuur 2;

Figuur 4 het aanzicht volgens de lijn IV-IV in figuur 1,

Figuur 5 een aanzicht in overeenstemming met figuur 20 4, van een variant op de uitvinding, en

Figuur 6 een aanzicht in overeenstemming met figuur 2, van nog een variant van de uitvinding.

Onder verwijzing naar figuur 1 is zichtbaar een inrichting 1 overeenkomstig de uitvinding, die voorzien is 25 van een gestelbalk 2, waaraan twee harkorganen 3 zijn opgehangen, die tegen elkaar indraaiend aangedreven zijn, zoals met de pijlen is weergegeven. De gebruikelijke rijrichting van de inrichting 1 is aangeduid met de pijl A. De harkorganen 3 kunnen bijvoorbeeld, ook niet nader weergegeven, doch 30 op algemeen bekende wijze, in rotatie zijn aangedreven vanaf bijvoorbeeld de aftakas van een trekker, bijvoorbeeld onder tussenkomst van een geschikt stelsel van aandrijfassen en tandwieloverbrengingen, of bijvoorbeeld door middel van een riem- of kettingaandrijving. De harkorganen 3 kunnen even zo 35 goed grond gedreven zijn. Zoals figuur 2 toont, is elk harkorgaan 3 roteerbaar rond een rotatie-as 4 die, in de 1005630 3 richting van de grond 5 gezien, van voren naar achteren helt, betrokken op de met pijl A aangegeven gebruikelijke rijrichting. Elk harkorgaan 3 draagt een aantal met ongeveer gelijke tussenruimten langs de omtrek opgestelde harkorganen 6, elk 5 met twee harktanden 7. Deze harktanden zijn op de gebruikelijke wijze uitgevoerd, zoals bijvoorbeelde beschreven in NL-A-6502898. De harkorganen 6 zijn gemonteerd aan radiaal lopende montage-elementen 8. Beneden de montage-elementen 8 bevinden zich, in hoofdzaak aan de voorzijde van de rotatie-10 as 4, betrokken op de gebruikelijke rijrichting, besturings-middelen 9. Deze besturingsmiddelen 9 omvatten in hoofdzaak een cirkelvormige ring 10 die ten opzichte van de gestelbalk 2 vast gemonteerd is. Zoals blijkt uit figuur 2 en 4, drukt deze ring 10 de montage-elementen 8 in het gebied aan de 15 voorzijde van de rotatie-as 4, betrokken op de gebruikelijke rijrichting, omhoog, om in dat gebied de harktanden 7, ondanks de hellende stand van de rotatie-as 4, in hoofdzaak parallel aan de grond 5 te leiden. In deze uitvoering zijn daarbij de montage-elementen 8, ten minste in een gebied 20 tussen hun aanhechting aan het harkorgaan 3 en de plaats van samenwerking met de ring 10, elastisch buigzaam uitgevoerd, bijvoorbeeld van verenstaal of kunststof. Kunststof heeft het voordeel van een betere geluid- en trillingdemping. Zoals in het bijzonder blijkt uit figuur 4, zijn de montage-elementen 25 8 scharnierloos, dat wil zeggen vast gemonteerd aan het harkorgaan 3. Buiten aangrijping met de ring 10, zal een montage-element 8 door zijn elastisch verende eigenschap automatisch terugkeren naar zijn rechts in figuur 2 weergegeven ruststand. Teneinde de wrijving te verminderen, evenals 30 slijtage, maar eventueel ook voor bijvoorbeeld geluiddemping, grijpt de ring 10 onder tussenkomst van een wentellichaam 11 aan op een montage-element 8. In deze uitvoering is daartoe elk montage-element op een geschikte plaats aan zijn onderzijde uitgerust met zo'n wentellichaam 11. In plaats van een 35 wentellichaam kan ook bijvoorbeeld van een slijtvaste en gladde bekleding voor de ring 10 en/of het montage-element 8 gebruik worden gemaakt. Een alternatief is als volgt: de montage-elementen zijn ten minste in hoofdzaak vrij zwaaibaar 1005680 4 bevestigd, en in hun zwaaipunt is een torsieveer geïntegreerd die voor de terugstelling zorgt. Zo'n torsieveer-uitvoering is ook in combinatie met andere tot de uitvinding behorende uitvoeringen denkbaar.

5 Figuur 5 toont een variant waarbij het montage- element vrij roteerbaar rond een in hoofdzaak loodrecht op de rotatie-as 4 gerichte as 12 gemonteerd is aan het harkorgaan 3. De plaats van de scharnierende montage 12 van het montage 8 aan het harkorgaan 3 is zodanig gekozen dat het met het 10 harkorgaan 6 gekoppelde einde van het montage-element 8 onder invloed van de zwaartekracht neerwaarts tracht te bewegen. Zoals weergegeven is in figuur 5, is het montage-element 8 voorbij de scharnierende montage 12 voortgezet door een aanslag 13 teneinde het naar beneden zwaaien van het met het 15 harkorgaan 6 gekoppelde uiteinde van het montage-element 8 te begrenzen. De werking van de ring 10 is hetzelfde zoals hiervoor beschreven, en de terugstelwerking voor het montage-element 8 is nu gebaseerd op de werking van de zwaartekracht. Evenzo als bij de voorgaande uitvoering, is geen additioneel 20 afzonderlijk terugstelmiddel nodig, zoals de uit NL-A-6502898 bekende drukveer. Evenwel kan er een ondersteunende terugstelwerking van bijvoorbeeld een geschikt aangebrachte hulpveer zijn.

Figuur 6 toont een variant met een in hoofdzaak 25 verticaal gerichte rotatie-as 4. De hiervoor beschreven besturingsmiddelen 9, met de ring 10, bevinden zich nu in hoofdzaak aan de achterzijde van de rotatie-as 4, betrokken op de gebruikelijke rijrichting die met de pijl A is aangegeven. Ook nu weer sluit de ring 10 een scherpe hoek in met het 30 vlak dat loodrecht staat op de rotatie-as 4. In deze uitvoering is gebruik gemaakt van de elastisch buigzame eigenschappen van de montage-elementen 8. Zoals weergegeven, worden zij door de ring 10 aan de achterzijde van de rotatie-as 4, betrokken op de gebruikelijke rijrichting, omhoog gebogen. De 35 hiervoor beschreven en in figuur 5 getoonde variant, gebaseerd op de terugstelwerking door de zwaartekracht is hier eveneens toepasbaar.

Ook verdere varianten zijn denkbaar, bijvoorbeeld 1005650 5 waarbij zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van de rotatie-as 4, betrokken op de gebruikelijke rijrichting, er besturingsmiddelen 9 aanwezig zijn. Daarmee kan ervoor worden gekozen, de rotatie-as 4 een tussenstand te geven tussen die 5 volgens de uitvoering van figuur 1 en figuur 6. De ring 10, of een andere beugel, kan ook worden vervangen door bijvoorbeeld een rond zijn as vrij roterende schotel, bijvoorbeeld zoals op zich bekend uit NL-A-6052898. Het voordeel van de ring 10, die vast staat ten opzichte van de gestelbalk 2, is 10 de gemakkelijke montage die bijvoorbeeld ook naderhand zonder grote ingrepen uitvoerbaar is. Daarnaast is er bijvoorbeeld ook de grotere bedrijfszekerheid. In het bijzonder wanneer de besturingsmiddelen zich bevinden aan de achterzijde van de rotatie-as 4, betrokken op de gebruikelijke rijrichting van 15 de inrichting, kan het van voordeel zijn deze gewelfd uit te voeren, zodat het met de montage-elementen samenwerkende gedeelte niet in één enkel vlak is gelegen. De montage-elementen kunnen in plaats van glad, bijvoorbeeld ook geprofileerd, bijvoorbeeld van buis vervaardigd zijn. Voor extra 20 elastische buigzaamheid kan hun vorm bijvoorbeeld lokaal zijn aangepast, bijvoorbeeld verjond of een of meer malen (bijvoorbeeld slingerend of harmonica-achtig) zijn gebogen. In plaats van steunend op een of meer loopwielen 14, zoals in de tekeningen getoond, is het bijvoorbeeld ook mogelijk dat de 25 inrichting 1 volledig hangend aan een trekker of iets dergelijks is uitgevoerd.

Vanzelfsprekend zijn binnen het kader van de uitvinding, zoals bepaald door de bijgevoegde conclusies, ook verdere varianten mogelijk.

1 0 0 5 6 G 0

Claims (27)

1. Inrichting voor het verplaatsen van zich op de grond bevindend gewas, voorzien van een gestel (2) en een of meer harkorganen (3) die elk rond een respectieve rotatie-as 5 (4) roteerbaar zijn, en elk is voorzien van een aantal op afstand om die as wentelbare harktanden (7), vanaf die harktanden loopt een montage-element (8) in radiale richting naar de respectieve rotatie-as toe en die harktanden zijn zodanig gemonteerd, dat zij door besturingsmiddelen vanuit 10 een eerste, hoge stand in een tweede, lage stand, of omgekeerd, kunnen worden gebracht, opdat de harktanden aan de voorzijde gewas oppakken en aan de achterzijde het gewas naar achteren en omhoog wegwerpen, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen een op het montage-element aangrijpend gelei-15 dingselement omvatten.

2. Inrichting voor het verplaatsen van zich op de grond bevindend gewas, voorzien van een gestel (2) en een of meer harkorganen (3) die elk rond een respectieve rotatie-as (4) roteerbaar zijn, en elk is voorzien van een aantal op 20 afstand om die as wentelbare harktanden (7), vanaf die harktanden loopt een montage-element (8) in radiale richting naar de respectieve rotatie-as toe en die harktanden zijn zodanig gemonteerd, dat zij door besturingsmiddelen vanuit een eerste, hoge stand in een tweede, lage stand, of omge-25 keerd, kunnen worden gebracht, waarbij die besturingsmiddelen door terugstelmiddelen worden tegengewerkt, opdat de harktanden aan de voorzijde gewas oppakken en aan de achterzijde het gewas naar achteren en omhoog wegwerpen, met het kenmerk, dat de werking van die terugstelmiddelen ten minste in hoofdzaak 30 berust op de inwerking van de zwaartekracht op het montage-element .

3. Inrichting voor het verplaatsen van zich op de grond bevindend gewas, voorzien van een gestel (2) en een of meer harkorganen (3) die elk rond een respectieve rotatie-as 35 (4) roteerbaar zijn, en elk is voorzien van een aantal op afstand om die as wentelbare harktanden (7), vanaf die harktanden loopt een montage-element (8) in radiale richting 1005630 naar de respectieve rotatie-as toe en die harktanden zijn zodanig gemonteerd, dat zij door besturingsmiddelen vanuit een eerste, hoge stand in een tweede, lage stand, of omgekeerd, kunnen worden gebracht, waarbij die besturingsmiddelen 5 door terugstelmiddelen worden tegengewerkt, opdat de harktanden aan de voorzijde gewas oppakken en aan de achterzijde het gewas naar achteren en omhoog wegwerpen, met het kenmerk, dat de werking van die terugstelmiddelen ten minste in hoofdzaak berust op intrinsieke elastische veerkracht van het montage-10 element.

4. Inrichting volgens conclusies 1 en 2.

5. Inrichting volgens conclusies 1 en 3.

6. Inrichting volgens conclusies 2 en 3.

7. Inrichting volgens conclusies 1 en 6.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het omhoog of omlaag brengen zodanig is dat aan de voorzijde van de rotatie-as (4), betrokken op de rijrichting van de inrichting, de harktanden (7) over een boogsegment van bij voorkeur omgeveer 180° in hoofdzaak evenwijdig aan de 20 grond lopend beweegbaar zijn, om aan te grijpen op het zich op de grond bevindende gewas, terwijl zij zich aan de achterzijde van die rotatie-as van de grond verwijderen, om meegevoerd gewas weg te werpen.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat die besturingsmiddelen voorzien zijn van een ten minste gedeeltelijk op afstand rondom de rotatie-as lopende, ten opzichte van het gestel stilstaand en in hoofdzaak vormvast lichaam (9), voor glijdende of rollende samenwerking met het montage-element (8) voor de bedoelde hoogte-30 verandering.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het vlak waarin het werkzame deel van de besturingsmiddelen is gelegen, een scherpe hoek maakt met een vlak dat loodrecht staat op de rotatie-as (4).

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rotatie-as (4), naar de ondergrond toe gezien, schuin naar achteren, betrokken op de rijrichting van de inrichting, loopt. 1005680

12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rotatie-as (4) in hoofdzaak verticaal gericht is.

13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 5 met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen aan de voorzijde van de rotatie-as (4) betrokken op de rijrichting, en boven of onder het montage-element (8) werkzaam zijn.

14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerkt, dat de besturingsmiddelen werkzaam zijn aan 10 de achterzijde van de rotatie-as (4), betrokken op de rijrichting van de inrichting, en boven of onder het montage-element (8) .

15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen instelbaar zijn, 15 teneinde het gedeelte van de omwentelingsbaan waarover de harktanden (7) zich in hun tweede hoekstand bevinden, te kunnen instellen.

16. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het besturingsmiddel onder tussenkomst 20 van een slijtvast, bij voorkeur glad, materiaal of wentelli-chaam (11) aangrijpt op het harkorgaan (3).

17. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het montage-element (8) star bevestigd is aan het harkorgaan (3), en elastisch verend is uitgevoerd, 25 bij voorbeeld van verenstaal of kunststof is.

18. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het montage-element (8) aan het harkorgaan (3) gefixeerd is, en zijn vorm aangepast is, om in voldoende mate elastisch verend te zijn.

19. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het montage-element (8) over ten minste een bogendeel ten minste in hoofdzaak vrij omhoog en omlaag scharnierend gemonteerd is aan het harkorgaan (3).

20. Inrichting volgens conclusie 19, met het kenmerk, 35 dat het montage-element (8) voorzien is van een aanslag (13), die samenwerkt met een ten opzichte van het gestel (2) vaste aanslag, teneinde het omhoog of omlaag brengen te begrenzen.

21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, 1005670 t * dat de aanslag (13) zich bevindt aan de zijde van het scharnier (12), afgekeerd van de harktand (7).

22. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het montage-element (8) een plaat-, 5 staaf- of strookvormig deel is.

23. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat twee direct aan elkaar grenzende hark-organen (3) zodanig aangedreven zijn, dat zij tegen elkaar in draaien.

24. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen, in hun werkzame stand, van onderaf aangrijpen op het harkorgaan (3)

25. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan het montage-element (8) afzonderlij- 15 ke terugstelmiddelen ontbreken.

26. Montage-element, blijkbaar geschikt voor toepassing in een inrichting volgens een der voorgaande conclusies.

27. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies 1 -25 of montage-element volgens conclusie 26, zoals hiervoor 20 beschreven en in de figuren getoond. f005630