NL1004163C2

NL1004163C2 - Poederspuitinrichting.

Info

Publication number: NL1004163C2
Application number: NL1004163A
Authority: NL
Inventors: Jacobus Lambertus V Merksteijn
Original assignee: Vms Holding Ag
Priority date: 1996-10-01
Filing date: 1996-10-01
Publication date: 1998-04-10

Description

5

POEDERSPUITINRICHTING

De uitvinding betreft een inrichting voor het met poeder spuiten van voorwerpen en het op de metalen voorwerpen laten hechten van het poeder, omvattende: - een transportbaan voor het transporteren van de 5 voorwerpen door een tunnel; - in de tunnel aangebrachte spuitmiddelen voor het spuiten van de voorwerpen,· - in de tunnel aangebrachte, door middel van straling werkende eerste verwarmingsmiddelen; en 10 - in de tunnel aangebrachte, door middel van convec tie werkende tweede verwarmingsmiddelen, die op de tunnel geplaatste luchtverhitters omvatten, die aansluiten op naar de tunnel leidende luchttoevoerkanalen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit 15 US-A-5 439 704.

Bij deze bekende inrichting wordt verse lucht aan de luchtverhitter toegevoerd. Deze lucht moet dan ook van de omgevingstemperatuur verwarmd worden tot de droogtempera-tuur waarmee de lucht aan de tunnel wordt toegevoerd. Dit 20 betekent dat de luchtverhitters een hoog energiegebruik hebben.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een dergelijke inrichting die een lager energiegebruik heeft.

25 Dit doel wordt bereikt door een dergelijke inrich ting, waarbij de tweede verwarmingsmiddelen zijn ingericht voor het uit de tunnel aanzuigen van te verwarmen lucht.

Als gevolg van deze maatregelen wordt lucht verwarmd 30 die reeds een hogere temperatuur heeft dan de omgevingstemperatuur, zodat minder energie behoeft te worden gebruikt.

1004163 2

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de inrichting transportmiddelen die een zich boven de door de voorwerpen te doorlopen traject gelegen rail met daaraan bevestigde ophangelementen omvatten, waarbij de ophange-5 lementen voorzien zijn van op verschillende hoogte met de ophangelementen te verbinden steunen. Deze maatregel biedt de mogelijkheid voorwerpen van verschillende vormen aan een verfbehandeling te onderwerpen.

Andere aantrekkelijke voorkeursuitvoeringsvormen 10 blijken uit de onderconclusies.

Vervolgens zal de onderhavige uitvinding worden toegelicht aan de hand van bijgaande figuren, waarin voorstellen: figuur 1: een perspectivisch aanzicht van een poe-15 derspuitinrichting volgens de onderhavige uitvinding; en figuur 2: een schematisch perspectivisch aanzicht van een ophanginrichting volgens de onderhavige uitvinding.

In figuur 1 is een poederspuitinrichting 1 weergege-20 ven die wordt gevormd door de volgende vier hoofdonderdelen: een poederorgaan 2, een eerste verwarmingsinrichting 3, een tweede verwarmingsinrichting 4, een koelinrichting 5, en een transportinrichting 6.

Het poederspuitorgaan 2 vormt geen eigenlijk onder-25 werp van de onderhavige octrooiaanvrage, zodat hierop niet verder zal worden ingegaan. Op het desbetreffende gebied van de techniek is uitgebreide literatuur beschikbaar .

Volstaan wordt met op te merken dat het poederspuit-30 orgaan wordt gevormd door een kabine 7, waarbinnen het desbetreffende proces plaatsvindt. In het plafond 8 van de desbetreffende kabine is een sleuf 9 aangebracht, waarboven zich de rail 10 van de transportinrichting bevindt. De aan de rail 10 bevestigde ophangelementen 35 strekken zich hierbij door de sleuf 9 heen uit tot in de kabine 7, zodat de transportinrichting is ingericht voor het door de kabine 7 heenvoeren van de te bewerken voorwerpen .

i uu4163 3

Vervolgens omvat de poederspuitinrichting een eerste verwarmingsinrichting die gevormd wordt door een tunnel-vormige constructie 11. In de bovenzijde van de tunnel-vormige constructie 11 is wederom een sleuf 9 aangebracht 5 voor de transportinrichting, terwijl de binnenzijde van de zijwanden 12,13 van de tunnelvormige constructie voorzien zijn van een groot aantal IR-stralers. Deze, door middel van gas werkende IR-stralers zijn in de desbetreffende techniek algemeen bekend. Zij zijn inge-10 richt voor het uitzenden van IR-straling om de door de tunnelvormige constructie 11 heen gevoerde voorwerpen en de daarop aangebrachte laag poederverf te verwarmen.

Hierbij zijn de IR-stralers 14 niet alleen geplaatst langs de zijwanden 12,13, doch tevens langs de bovenwand 15 15 en aan de binnenzijde van de schuine wanden 16,17,18 en 19. Deze plaatsing van de IR-stralers draagt er zorg voor dat de te verwarmen voorwerpen aan alle zijden goed worden bestraald.

Deze bestraling vindt hierbij zodanig plaats, dat 20 gedurende bestraling aan het bestraalde voorwerp een zekere hoeveelheid warmte wordt toegevoerd. Hierdoor zal de temperatuur van het aangestraalde voorwerp stijgen. De stralingsenergie, de configuratie van de stralers en de snelheid van de voorwerpen zijn hierbij zodanig gekozen, 25 dat de maximaal toelaatbare temperatuur van de voorwerpen niet wordt overschreden. Hierbij wordt er op gewezen dat bij dunne voorwerpen als gevolg van de geringe warmteca-paciteit ervan de temperatuur sneller op zal lopen dan bij dikkere voorwerpen met een grotere warmtecapaciteit. 30 Er wordt echter tevens ervoor zorggedragen dat de hoeveelheid warmte zodanig is, dat de smelttemperatuur van het poeder overal wordt bereikt.

De eerste verwarmingsinrichting 3 wordt gevolgd door een tweede verwarmingsinrichting 4 die wederom door een 35 tunnelvormige constructie 20 wordt gevormd, aan de bovenzijde waarvan een sleuf 9 is aangebracht voor de trans-portinrichting. De tweede verwarmingsinrichting 4 omvat verder een op de tunnelvormige constructie 20 geplaatste 1004163 4 ventilator- en verwarmingseenheid 21 die door middel van leidingen 22 verbonden is met de zijwand 23,24 van de tunnelvormige constructie 20.

Hierbij voert de ventilator- en verwarmingseenheid 5 21 door de leidingen 22 lucht toe aan de zijwanden 23 en 24 van de tunnelvormige constructie 20, zodat het daardoorheen bewegende, te verwarmen voorwerp door middel van de verwarmde lucht wordt verwarmd. De tenminste voor een deel zijn warmte afgestaan hebbende lucht wordt aan de 10 bovenzijde afgevoerd en weer aan de ventilator- en ver-warmingsinrichting 21 toegevoerd.

Deze verwarmingsinrichting heeft het voordeel dat een grote hoeveelheid warmte aan het te verwarmen voorwerp kan worden toegevoerd, zonder dat de temperatuur van 15 de warme lucht wordt overschreden. Wanneer de temperatuur van de warme lucht lager wordt gekozen dan de maximaal toelaatbare temperatuur van het te verwarmen voorwerp, wordt voorkomen dat deze temperatuur wordt overschreden. Het debiet van warme lucht kan dan op de vereiste hoe-20 veelheid warmte worden ingesteld. Hierbij zal het echter nodig zijn dat het debiet tamelijk hoog is, zodat hoge luchtsnelheden voorkomen. Wanneer een dergelijke inrichting zonder meer zou worden gebruikt, zou het losse, op de voorwerpen aanwezige poeder worden weggeblazen. Door 25 het feit dat de poeder reeds vastgesmolten is door middel van de met IR-straling werkende inrichting wordt dit nadeel vermeden.

Ten slotte wordt de tweede verwarmingsinrichting 4 verhoogd door een koelinrichting 5, waarvan de construc-30 tie hoofdzakelijk overeenkomt met die van de tweede verwarmingsinrichting 4. Het verschil is gelegen in het feit dat boven op een tunnelvormige constructie 25 slechts een ventilatoreenheid 26 is geplaatst die is ingericht voor het toevoeren van van de omgeving afkom-35 stige lucht in het inwendige van de tunnelvormige constructie 25. Voor afvoer van de van de koelinrichting afkomstige, door afkoeling van het voorwerp verwarmde lucht is een afvoerkanaal 27 aangebracht.

1004163 5

Zoals aan de hand van figuur l vermeld is, wordt de transportinrichting in essentie gevormd door een hoofdzakelijk T-vormige rail 10, waaraan ophangelementen 30 zijn bevestigd die worden gevormd door een stijl 31 die door 5 middel van een haak 32 bevestigd is aan een wagen 33. De wagen 33 is van twee beugels 34 voorzien die elk aangrijpen rondom de zijden van de rail 10. Aan elke wang 35 van elk van de U-vormige beugels 34 is een wiel 36 bevestigd. De constructie is zodanig, dat het wiel 36 loopt over de 10 loopvlakken 37 van de rail 10. Aldus wordt een stevige constructie verkregen, waaraan voorwerpen met een groot gewicht kunnen worden opgehangen. Voor het aandrijven van de desbetreffende wagens 33 wordt gebruik gemaakt van niet in de tekening weergegeven aandrijfmiddelen. Verder 15 is de stijl 31 van gaten 40 voorzien, waarin aan dragers 38 bevestigde haken 39 kunnen worden gehaakt. Aldus wordt een ophanginrichting verkregen die enige overeenkomst heeft met een boekenschapdrager. Op de desbetreffende dragers 38 kunnen aldus zeer zware voorwerpen worden 20 geplaatst, aangezien een dergelijke constructie gemakkelijk daartoe kan worden gedimensioneerd. Verder kan gebruik gemaakt worden van de verstelbaarheid van de dragers 38; deze kunnen aldus op verschillende hoogte met de stijl 31 worden verbonden. Dit biedt aldus de flexibi-25 liteit voor het op verschillende hoogte dragen van de te spuiten voorwerpen. Bovendien kunnen verscheidende dragers tegelijk aan de stijl gekoppeld worden.

1004163

Claims

1. Inrichting voor het met poeder spuiten van voorwerpen en het op de metalen voorwerpen laten hechten van het poeder, omvattende: - een transportbaan voor het transporteren van de 5 voorwerpen door een tunnel; - in de tunnel aangebrachte spuitmiddelen voor het spuiten van de voorwerpen; - in de tunnel aangebrachte, door middel van straling werkende eerste verwarmingsmiddelen; en 10. in de tunnel aangebrachte, door middel van convec tie werkende tweede verwarmingsmiddelen die op de tunnel geplaatste luchtverhitters omvatten die aansluiten op naar de tunnel leidende luchttoevoerkanalen, met het kenmerk, dat de tweede verwarmingsmiddelen 15 zijn ingericht voor het uit de tunnel aanzuigen van te verwarmen lucht.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de eerste verwarmingsmiddelen aan de binnenzijde van de tunnel aangebrachte, naar het traject van de voorwer- 20 pen gerichte IR-stralingselementen omvatten.

3. Inrichting volgens conclusies 1 of 2, met het kenmerk, dat de transportmiddelen een zich boven de door de voorwerpen te doorlopen traject gelegen rail met daaraan bevestigde ophangelementen omvatten.

4. Inrichting volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat de ophangelementen voorzien zijn van op verschillende hoogte met de ophangelementen te verbinden steunen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de ophangelementen elk tenminste een zich hoofdzake- 30 lijk in vertikale richting uitstrekkende stijl omvatten die van koppelmiddelen voorzien is voor het op verschillende hoogte koppelen met een drager.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de koppelmiddelen in de stijl aangebrachte gaten en

10 U 41 63 aan de drager bevestigde, voor aangrijping in de gaten ingerichte haken omvatten.

7. Inrichting volgens conclusie 4, 5 of 6, met het kenmerk, dat de stijl door middel van een dubbel uitge-5 voerde ophanginrichting met de rail verbonden is. 1004163