NL1003918C1

NL1003918C1 - Deksel voor een houder met geknikte bovenrand.

Info

Publication number: NL1003918C1
Application number: NL1003918A
Authority: NL
Inventors: Joost Van Berne; Christiaan Johannes Ma Moorman
Original assignee: Dsm Nv
Priority date: 1996-08-30
Filing date: 1996-08-30
Publication date: 1998-03-04
Also published as: KR19980019128A; JPH1081350A; NZ328635A; US5921432A; AU3610897A; KR100330101B1; CA2211663A1

Description

- 1 -

DEKSEL VOOR EEN HOUDER MET GEKNIKTE BOVENRAND

5 De uitvinding heeft betrekking op een deksel voor het afsluiten van een aan de bovenzijde door een naar buiten geknikte bovenrand begrensde houder, langs de omtrek voorzien van een de bovenrand ontsluitende naar beneden open groef, begrensd door een buitenwand, 10 een binnenwand en een deze wanden verbindende bovenwand.

Een dergelijk deksel is bekend uit het octrooischrift NL nr. 162555. Bij dit deksel is in gesloten toestand het gehele binnenoppervlak van de 15 groefwanden in aanraking met de naar buiten geknikte bovenrand.

Een nadeel van deze bekende constructie is dat bij het openen en sluiten van het deksel een aanmerkelijke wrijving moet worden overwonnen en dat 20 het materiaal van groef en rand aan aanzienlijke vervormingen blootstaat waardoor deze delen na een zeker aantal malen openen en sluiten hun vorm en veerkracht kunnen verliezen, waarmee de afsluitende werking teloorgaat. Anderzijds is een naar buiten 25 geknikte bovenrand wel gunstig voor een goede afsluitende werking.

De uitvinding stelt zich ten doel een deksel te verschaffen dat genoemd nadeel niet of in belangrijk mindere mate vertoont maar dat wel een goede afsluiting 30 waarborgt.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat de breedte van de groef ter plaatse van de bovenwand kleiner is dan de uitwijking van de bovenrand van de houder en dat het aan de groef grenzende 35 oppervlak van de groefwanden bestaat uit een laag elastisch materiaal.

In gesloten toestand dicht het deksel volgens de uitvinding als gevolg van de genoemde kenmerken de houder af volgens twee langs de gehele omtrek van de 1003918 - 2 - bovenrand verlopende gesloten lijnen waarvan de ene langs de buitenomtrek van de rand is gelegen en de andere langs de binnenomtrek. Indien nu krachten worden uitgeoefend op de rand van het deksel in een richting 5 die er toe zou leiden dat de afdichting langs een van de twee genoemde lijnen losser zou worden zal deze kracht er in het algemeen toe bijdragen dat de ander juist krachtiger wordt aangedrukt. Aldus blijft het deksel de houder afdichten ook wanneer op het deksel 10 krachten worden uitgeofend en blijft de afdichtende werking in belangrijke mate onaangetast bij vervorming van deksel en houder. Dit effect wordt beduidend versterkt doordat de binnenzijden van de wanden van de groef bestaan uit een laag elastisch materiaal en aldus 15 een deel van de krachten, die ontstaan doordat de groef smaller is dan de uitwijking van de bovenrand van de houder zorgt voor een zekere indrukking van het elastische materiaal en een verbeterde afdichting. Doordat het binnenoppervlak van de groef slechts lang 20 twee omtre'.slijnen of, door de indrukking van het elastische materiaal, smalle banden met de bovenrand in aanraking is, is de wrijving bij het opzetten of verwijderen van het deksel ook aanmerkelijk geringer dan bij het bekende deksel, mede door de 25 vervormbaarheid van het elastische materiaal.

Onder de uitwijking van de bovenrand van de houder wordt verstaan de afstand tussen het verlengde van de binnenzijde van de houderwand direkt onder de knik waar de buitenrand begint en de aan dit verlengde 30 evenwijdige raaklijn aan het meest naar buiten gelegen punt van de naar buiten geknikte bovenrand. De uitwijking hangt af van de hoek waarover de bovenrand is geknikt ten opzichte van de houderwand en de lengte van de bovenrand. De hoek waarover de bovenrand is 35 geknikt ligt bij voorkeur tussen 5 en 15° en met meer voorkeur tussen 8 en 11°. Grotere hoeken bemoeilijken het opzetten van het deksel, bij kleinere hoeken wordt 1003918 - 3 - de kracht die de groef op de rand kan uitoefenen te gering voor het waarborgen van een goede afdichting.

De groef bestaat in wezen uit een buitenwand, een binnenwand en een verbindende bovenwand, waarvan 5 het binnenoppervlak bestaat uit een laag elastisch materiaal. De breedte van de groef ter plaatse van de bovenwand, in het bijzonder daar waar het meest naar buiten gelegen punt van de bovenrand van de houder tegen de binnenzijde van de buitenwand van de groef 10 aanligt bij gesloten deksel is kleiner dan de uitwijking van de bovenrand. Het verschil dient ten minste zo groot te zijn ook bij de maximaal bij de productie van houder en deksel optredende maatafwijkingen de breedte van de groef op de genoemde 15 plaats kleiner is dan de uitwijking van de bovenrand. Een verschil van ten minste 0,15 mm is geschikt, bij voorkeur bedraagt het verschil ten minste 0,2 mm. De breedte van de groef op de genoemde plaats bedraagt bij voorkeur ten minste de wanddikte van de bovenwand 20 vermeerderd met 0.15 mm.

Bij voorkeur is de breedte van de groef onderaan, dat is in de nabijheid van het open einde van de groef, kleiner dan bovenaan, dat is ter plaatse van de bovenwand maar ten minste gelijk aan de wanddikte 25 van de bovenwand vermeerderd met 0.15 mm. Hierdoor wordt het deksel steeds weer naar de gesloten stand toegedreven wanneer het daar enigszins uit zou zijn geraakt, zodat spontaan van de houder afschuiven van het deksel wordt voorkomen. Bij voorkeur verloopt de 30 breedte gelijkmatig van boven naar beneden en met meer voorkeur is dit bereikt doordat de binnenzijde van de buitenwand van de groef van boven naar beneden gezien naar binnen loopt. Gebleken is dat de gebruiker van een met het deksel volgens de uitvinding afgesloten houder 35 bij het openen daarvan op het moment dat de knik tussen wand en bovenrand van de houder uit de groef vrijkomt duidelijk merkt dat het deksel van de houder loskomt.

1003918 - 4 -

De gebruiker zal dan automatisch de kracht die hij of zij uitoefent op het deksel verminderen. Indien het deksel onaangekondigd loskomt van de houder is het risico van ongecontroleerd en onbedoeld vrijkomen van 5 de inhoud van de houder nadrukkelijk aanwezig. Ook bij het sluiten voelt de gebruiker wanneer het deksel zijn afsluitende positie bereikt. De binnenwand is bij voorkeur over de gehele lengte even dik, afgezien van eventuele afrondingen aan het einde van de wand, en 10 verloopt bij voorkeur in een richting loodrecht op het dekselvlak. Een afwijking in de orde van 0,3-1° ten behoeve van eenvoudiger lossing uit de matrijs bij het vervaardigen is evenwel acceptabel. Grotere afwijkingen bemoeilijken het openen en sluiten. De hoek die de 15 richting van de binnenzijde van de buitenwand maakt met de richting van de binnenzijde van de binnenwand is bij voorkeur gelegen tussen 2 en 7° en met meer voorkeur tussen 3 en 6°. Het gebied van 4-5° heeft de meeste voorkeur. Dezelfde voorkeuren gelden voor de hoek 20 tussen de richting van de binnenzijde van de buitenwand en de hoek waarover de bovenrand van de houder is geknikt. Overigens is het ook mogelijk de hiervoor beschreven constructie mutatis mutandis spiegelbeeldig uit te voeren, waarbij de bovenrand van de houder naar 25 binnen is geknikt en dan bijvoorbeeld de binnenzijde van de binnenwand van de groef naar binnen loopt.

De lengte van de geknikte bovenrand wordt zodanig gekozen in relatie tot de diepte van de groef dat het aan de binnenzijde van de houder gelegen 30 knikpunt bij voorkeur ten minste 0,2 mm en ten hoogste 2,5 mm en met meer voorkeur ten minste 0,4 en ten hoogste 1,6 mm boven het onderste einde van de binnenzijde van de binnenwand is gelegen wanneer de het deksel afsluitend op de houder is aangebracht. Voorts 35 bezit de wand van de houder direkt onder dit binnenste knikpunt bij voorkeur een gedeelte dat verticaal verloopt of onder een zoals hiervoor aangegegeven ten 1003918 - 5 - behoeve van de lossing uit de matrijs vereiste kleine hoek nagenoeg verticaal. Hiermee wordt de binnenste omtrekslijn een band met een breedte gelegen tusen de grenzen als hiervoor aangegeven. Indien het knikpunt 5 dichter bij het onderste einde van de genoemde binnenzijde is gelegen ligt de overeenkomstige afsluitende omtrekslijn te dicht bij dit einde waardoor reeds bij geringe vervorming of niet volledig aandrukken van het deksel bij het sluiten het gevaar 10 bestaat dat de afsluiting faalt. Een grotere afstand dan de aangegeven bovengrens levert, in samenhang met de lengte van het genoemde verticale gedeelte een ongewenst grote wrijving op bij het openen en sluiten.

Daaronder kan de wand uit hoofde van 15 bijvoorbeeld gebruiks- of esthetische overwegingen een andere stand of richting hebben. De lengte van een dergelijk verticaal stuk bedraagt bij voorkeur ten minste 0,2 mm en met meer voorkeur ten minste 0,4 mm en kan desgewenst tot aan de bodem in verticale richting 20 doorlopen.

De in deze aanvrage genoemde afmetingen en hoeken hangen samen met de hoogte van de bovenrand van de houder, of daarmee overeenstemmend, de diepte van de groef in het deksel. De genoemde getallen gelden voor 25 een groefdiepte van 4 tot 7 mm. Bij grotere diepten is in het bijzonder een kleinere hoek van de bovenrand ten opzichte van het verticale deel van de houderwand toelaatbaar. Steeds moet echter zijn voldaan aan de hiervoor genoemde eis dat het verschil in breedte van 30 de groef en de afwijking van de bovenrand van de houder ten minste 0,15 mm bedraagt bij de door het productieproces bepaalde maatafwijkingen.

Het deksel kan uit de daarvoor gebruikelijk toegepaste kunststoffen bestaan, waarvan polyetheen, 35 polypropyleen en polyvinylchloride bekende voorbeelden zijn. Het elastische materiaal kan worden gekozen uit de bekende elastische materialen, waarvan ' <v- i Q i 3 - 6 - thermoplastische elastomeren geschikte voorbeelden zijn. Het elastische materiaal heeft bij voorkeur een compression set, gemeten bij 100° volgens ASTM-norm D395, van 20-100 % en een toepassingsgebied van -30 tot 5 140°. Bij voorkeur is het elastische materiaal compatibel met het materiaal waaruit het deksel verder bestaat voor wat betreft de gebruikelijke vervaardigingstechnieken. In het bijzonder zijn het elastische materiaal en het verdere materiaal van het 10 deksel verwerkbaar door spuitgieten en is het deksel vervaardigd in een proces dat bij de vakman bekend is al twee-componentenspuitgieten. Hiermee wordt bereikt dat het elastische materiaal één geheel vormt met het meer naar buiten gelegen materiaal van de groef. Dit 15 heeft als voordeel dat het elastische materiaal niet uit de groef zal geraken bij het gebruik van het deksel, een gevaar dat wel aanwezig is wanneer het elastische materiaal als een losse binnenring in de groef zou liggen. De dikte van de laag elastisch 20 materiaal is gelegen tussen 0,5 en 3 mm en bedraagt bij voorkeur tussen 0,8 en 2 mm. Geschikte combinaties van elastisch materiaal en verder materiaal zijn bijvoorbeeld polyetheen en een polyolefine, bij voorkeur polyetheen of polypropeen, bevattend 25 thermoplastisch elastomeer.

Bij voorkeur houdt de laag elastisch materiaal niet op bij het open einde van de groef maar loopt deze nog door buiten de groef tot voorbij het einde van de buitenwand en in het bijzonder aan de 30 onderzijde daarvan. Hiermee is de rand van het deksel die wordt aangegrepen bij het openen bekleed met het elastische materiaal hetgeen het deksel een goede grip voor de vingers verleent bij het openen. De buitenwand van de groef kan op een of meer hoekpunten in 35 horizontale richting zijn uitgebreid tot een lip, waarvan dan ook de onderzijde met het elastische materiaal is bekleed. Het voorbij het einde van de 1 0 0 3 9 1 8 - 7 - buitenwand doorlopende elastische materiaal heeft bij voorkeur een van de onderzijde ervan schuin omhoog naar binnen verlopende en onder een hoek met de binnenzijde van de buitenwand aansluitende flank, die de bovenrand 5 van de houder de groef in geleidt.

Verdere voordelen van het deksel volgens de uitvinding zijn gelegen in een verminderde gevoeligheid voor en risico van beschadigingen ('bramen') aan de bovenrand van de houder en minder krachtwerking op de 10 rand van de houder door het deksel bij vervorming daarvan. Verder blijft het deksel ook bij lage temperatuur gemakkelijker vervormbaar zonder grote krachtsuitoefening te openen, hetgeen van voordeel is omdat levensmiddelenhouders, waarvoor het deksel 15 volgens de uitvinding bij uitstek geschikt is veelal in een koel- of vrieskast wordt bewaard. Voorts is het bereiken van de voordelen van het deksel volgens de uitvinding nagenoeg onafhankelijk van de omtreksvorm of grootte van het deksel, zodat het deksel geschikt is 20 voor houders van een zeer grote verscheidenheid in vorm en grootte. Tesnlotte nog blijkt de gekozen groefconstructie relatief grote maatverschillen toe te staan zonder dat de kwaliteit van de afdichting en het gemak van aanbrengen en verwijderen negatief worden 25 beïnvloed, hetgeen het productie- en assemblageproces beduidend vereenvoudigt omdat daarin grotere toleranties kunnen worden toegelaten dan bij deze processen ten behoeven van het bekende deksel.

De uitvinding zal worden toegelicht aan de 30 hand van de navolgende tekening waarin

Fig. 1 een gedeelte is van een verticale doorsnede van een uitvoeringsvorm van een deksel volgens de uitvinding;

Fig. 2 een gedeelte van een verticale doorsnede van een 35 houder met naar buiten geknikte bovenrand; en

Fig.3 een gedeelte van een verticale doorsnede van een houder met daarop het deksel van Fig. 1.

1 o 0 o a 1 8 - 8 -

In Fig. 1 is 1 een deksel met dekselvlak 2 en randgedeelte 3, waarin een naar beneden open groef 4 aanwezig is met buitenwand 5, binnenwand 6 en verbindende bovenwand 7. Het binnenoppervlak van de 5 groef 4, dat onder andere de binnenzijden 8 resp. 9 van buitenwand 5 resp. binnenwand 6 omvat, is bekleed met een elastisch materiaal 10. Het elastische materiaal loopt door voorbij en onder het einde van de buitenwand 5 en vormt daar een buitenrand 11 met schuine flank 12. 10 De binnenzijde 9 van binnenwand 6 verloopt onder een hoek van 0,5° (lossingshoek) met de verticaal, binnenzijde 8 van buitenwand 5 verloopt onder een hoek a, in deze uitvoeringsvorm 4°, met de richting van binnenzijde 9.

15 In Fig. 2 is 20 een houderwand welke bij de knik 21 overgaat in de naar buiten geknikte bovenrand 22. Deze bovenrand is aan de boven-buitenzijde afgeknot. Lijn 23 is het verlengde van binnenzijde 24 van houderwand 20, lijn 25 is de lijn evenwijdig aan 24 door het meest 20 naar buiten gelegen punt 26 van bovenrand 22. De afstand 27 tussen de lijnen 23 en 25 is de uitwijking van de bovenrand, β duidt de hoek aan die de uitwijking veroorzaakt, in deze uitvoeringsvorm 9°.

In Fig. 3 is de houderwand uit Fig. 2 met zijn 25 bovenrand 22 opgenomen in de groef 4 van het deksel volgens Fig. 1. De bovenrand 22 is met het meest naar buiten gelegen punt 26 in contact met de binnenzijde 8 van buitenwand 5 van de groef 4 en met de binnenzijde 9 van binnenwand 6 van deze groef ter plaatse van het 30 verticale gedeelte 31, dat aansluit aan het binnenste punt van knik 21 uit Fig. 2. Punt 26 en verticaal gedeelte 31 maken elk deel uit van rondom de gehele omtrek van de houder verlopende de houder afdichtende gesloten lijn resp. band.

1 00 ύ 9 1 g

Claims

1. Deksel voor het afsluiten van een aan de bovenzijde door een naar buiten geknikte bovenrand 5 begrensde houder, langs de omtrek voorzien van een de bovenrand omsluitende naar beneden open groef, begrensd door een buitenwand, een binnenwand en een deze wanden verbindende bovenwand, met het kenmerk dat de breedte van de groef ter plaatse 10 van de bovenwand kleiner is dan de uitwijking van de bovenrand van de houder en dat het aan de groef grenzende oppervlak van de groefwanden bestaat uit een laag elastisch materiaal.

2. Deksel volgens conclusie 1, waarin het elastische 15 materiaal tevens aanwezig is op de onderzijde van de buitenwand van de groef.

3. Deksel volgens een der conclusies 1-2, waarin het elastische materiaal vast verbonden is met het binnenoppervlak van de wanden van de groef.

4. Deksel volgens een der conclusies 1-3, vervaardigd met een twee-componenten spuitgietproces.

5. Deksel volgens conclusie 4, waarin de breedte van de groef gelijkmatig toeneemt vanaf het open ondereinde van de groef naar het tegenoverliggende 25 boveneinde.

6. Deksel volgens conclusie 5, waarin de binnenzijde van de buitenwand van de groef van het boveneinde naar het ondereinde gezien naar binnen loopt.

8. Deksel volgens conclusie 7, waarin de hoek tussen 30 de binnenzijde van de buitenwand en de binnenzijde van de binnenwand is gelegen in het gebied van 3 tot en met 6°.

9. Deksel volgens conclusie 8, waarin de hoek is gelegen in het gebied van 4 tot en met 5°. 1 0 0 3 9 1 8