NL1002618C2 - Werkwijze en inrichting voor het in de grond brengen van een kolom van draagmateriaal. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET IN DE GROND BRENGEN VAN EEN KOLOM VAN DRAAGMATERIAAL

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze zoals weergegeven in de aanhef van de conclusie 1.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4,126,007.

5 De in deze bekende werkwijze aangewende mantel- lichamen, in het bijzonder de geleidingsvlakken van de sluitmiddelen worden sterk belast en geraken hierdoorsnel defect. Dit veroorzaakt oponthoud in de werkzaamheden.

Een dergelijk oponthoud is in het bijzonder ongewenst 10 voor werkzaamheden op water door de hiervoor aangewende kostbare apparatuur en dure vaklui.

De uitvinding verschaft een verbeterde werkwij-ze die het kenmerk van de conclusie 1 heeft.

De van de koker via het ondereinde op de grond 15 overgebrachte indringingskrachten worden kortgesloten via het onderstuk waardoor de geleidingsvlakken van de leger-middelen van de sluitmiddelen niet of slechts zeer gering worden belast. De werkwijze volgens de uitvinding zal hierdoor efficiënter gebeuren in vergelijking met de 20 bekende werkwijzen.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze wordt uitgevoerd volgens conclusie 2. De positie van de kolom van draagmateriaal wordt op moeilijk toegangkelijke plaatsen, onder de waterlijn, door de werkwijze precies 25 bepaald ten opzichte van de vaste basis.

De uitvinding betreft eveneens een inrichting voor het uitvoeren van de onderhavige werkwijze.

De uitvinding zal hierna beter worden begrepen aan de hand van de volgende figuurbeschrijving van een 30 aantal uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding. In de tekening tonen: figuren la, lb en lc in drie fasen de werkwijze volgens de uitvinding, 1002618 2 figuur 2 een perspectivisch aanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding, en figuren 3,4 en 5 gedeeltelijk weggebroken, 5 perspectivische aanzichten van uitvoeringsvormen van man-tellichamen volgens de uitvinding.

Volgens de figuren la-lc wordt middels een inrichting omvattende een mantellichaam 65 uit een koker 84, een inlaat 74 en van een onderstuk 8 voorzien te 10 openen ondereinde 70, drijfmiddelen 66 en een niet weergegeven heftoestel een draagkolom 76 in de bodem 64 onder water 63 volgens de onderhavige werkwijze in drie opeenvolgende fasen weergeven. De als een vibrator 66 uitgevoerde drijfmiddelen veroorzaken indringingskrachten met 15 een in hoofdzaak longitudinale component. Via leidingen 69 wordt water onder druk gespoten voor het fluidiseren van de bodem 64. Wanneer het mantellichaam 65 voldoende diep in de bodem (fig. lb) is ingedrongen zal dit gevuld worden met draagmateriaal 72, bijvoorbeeld grind of 20 cement, dat via een trechter 73 door de laadbak 71 van een kraan wordt aangevoerd. Een automatische aanvoer, bijvoorbeeld middels transportbanden is eveneens mogelijk. Het trilorgaan 75 copacteert het draagmateriaal 72. Hierna worden de sluitmiddelen geopend en wordt het 25 mantellichaam opwaarts uit de bodem 64 gedwongen (fig. lc), waarbij de vrijgekomen ruimte in de bodem 64 door het draagmateriaal 72 wordt ingenomen tot de vorming van een draagkolom 76. De draagkolom 76 zal de stabiliteit, het draagvermogen en/of de drainage van de bodem 63 30 verbeteren.

De indringingskrachten worden via de vibrator 66 langs de koker 84 en het onderstuk 8 van het ondereinde 70 op de bodem overgebracht, waardoor de geleidings-vlakken van de legermiddelen van de sluitmiddelen kort 35 worden gesloten. Hierdoor zijn de sluitmiddelen minder onderhevig aan slijtage en defecten, waardoor de werkwijze volgens de uitvinding efficiënt verloopt. Het mantellichaam 65 kan vele malen hergebruikt worden.

1002618 3

De werkwijze van fig. 2 is in het bijzonder geschikt voor het aanbrengen van een draagkolom in de bodem 64 onder water 63, bijvoorbeeld aan riviermondingen, op zee of bij haveninfrastructuur. De positiebepa-5 ling van de draagkolom in de bodem 64 wordt bepaald ten opzichte van een vaste basis 60, die middels benen 62 met de bodem 64 verankerd is, welke basis 60 is ingericht als: a) een stabiel, niet door de toestand van de 10 zee benvloed (wind, deining, stroom) platform; b) een vast startpunt, geleide- en referentiepunt ; c) een vlak, vertikale opstelmiddelen en een horizontaal referentievlak voor de diepte-, deining- en 15 volumemetingen. De hefinrichting 53 wordt op de basis of op een drijvend platform 68 gebracht.

In figuren 3-5 worden drie, op een deel van de koker van een mantellichaam volgens de uitvinding, aansluitende ondereinden getoond.

20 Het ondereinde 1 heeft twee, door de sluitmid delen 3 afgesloten uitlaten. De sluitmiddelen omvatten twee kleppen 4,5, die elk via een scharnier 6,7 aan de koker 2 zijn verbonden. De kleppen 4,5 zijn middels kettingen 9,10 bedienbaar. De kettingen 9,10 worden 25 bijvoorkeur door de binnenwand 13 gedeeltelijk beschermd en sluiten de kleppen 4,5 bijvoorbeeld middels een klinkverbinding of een palwerk. Leidingen 16 leveren water onder druk en monden uit in openingen 17,18 en 19, waardoor de beweging van het mantellichaam in de bodem ver-30 gemakkelijkt wordt. Het ondereinde 1 heeft een neerwaarts toelopend ondereinde en een onderstuk 8.

Het V-vormige onderstuk met het ondereinde sluit bij voorkeur een hoek in die minder is dan 75°.

De indringingskrachten F, die de grond als 35 reactiekrachten op het ondereinde uitoefent, worden in het bijzonder opgevangen door het stevige beitelvormige onderstuk 8, dat enerzijds vast verbonden is met de koker 2 en met de stevige plaat 15. Aldus worden de geleidings- 1 0 0 2 6 1 Θ 4 vlakken van de scharnieren 6,7 van de kleppen 4,5 kortgesloten bij de overdracht van de krachten F vanaf het onderstuk 8 naar de rest van het mantellichaam, zodat de scharnieren 6,7 minder vlug defect raken. Het wigvormige 5 onderstuk 8 heeft aan weerszijden een uitsparing 80 voor het opnemen van de onderranden 81 van de kleppen 4,5.

De uitvoeringsvorm van de figuur 4 is gelijk aan deze van figuur 1, met dien verstande dat de kleppen 4',5' op een gemeenschappelijk centraal scharnier 20 zijn 10 aangebracht, welk scharnier 20 zich onder de kleppen bevindt. Het stevige onderstuk 8' is vast verbonden aan de beitel steun 21. Het scharnier 20, in het bijzonder de geleidingsvlakken daarvan, bevinden zich in de schaduw van het stevige beitelvormige onderstuk 8'.

15 De uitvoeringsvorm in figuur 5 omvat een als een klep uitgevoerd onderstuk 52, dat in de legermiddelen axiaal verschuifbaar is tussen een in de figuur 5 weergegeven gesloten stand, waarin het onderstuk 52 opwaarts aanslaat tegen een vast met de koker 51 verbonden boven-20 stuk 59 van het ondereinde 50, en een (niet weergegeven) open stand, waarin het onderstuk 52 neerwaarts ten opzichte van het bovenstuk 59 is verplaatst. De bestuurmid-delen 49 beheersen, naast de zwaartekracht, de druk op de door de bus 55 beschermde veer 54 en aldus de stand van 25 het onderstuk 52. De as 53 wordt in axiale richting bewaard door de radiale steunarmen 56. Leidingen 57, 58 op de buitenomtrek van de koker 51 leveren water onder druk. Deze uitvoeringsvom is in het bijzonder geschikt voor toepassing onder de waterlijn.

30 1002618

Claims (6)

1. Werkwijze voor het in de grond aanbrengen van ten minste één draagkolom (76) middels een mantelli-chaam omvattende een koker met ten minste één van een inlaat voor draagmateriaal voorzien boveneinde en een van 5 ten minste één uitlaat voor draagmateriaal voorzien, nee- . rwaarts toelopend ondereinde, welke uitlaat voorzien is van tussen een open stand en een sluitstand beweegbare, in legermiddelen gelegerde, sluitmiddelen, waarbij het mantellichaam in de grond wordt gebracht, terwijl op het 10 boveneinde daarvan indringingskrachten worden uitgeoefend die via de koker en het ondereinde tot op de zich onder het mantellichaam bevindende grond worden uitgeoefend, waarbij het draagmateriaal via het mantellichaam bij in de open stand gehouden sluitmiddelen tot in de grond 15 wordt gebracht, terwijl het mantellichaam uit de grond wordt teruggetrokken, met het kenmerk, dat de indringingskrachten vanaf de koker de geleidingsvlakken van de legermiddelen van de sluitmiddelen kortsluitend tot op het onderstuk van het ondereinde en vanaf dit ondereinde 20 op de zich daaronder bevindende grond worden overgebracht .

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de positie van het mantellichaam wordt bepaald in relatie met één vooraf in water vast opgestelde basis.

3. Inrichting voor het uitvoeren van de werk wijze volgens conclusie 1, omvattende een mantellichaam in hoofdzaak bestaande uit een koker met ten minste één van een inlaat voor draagmateriaal voorzien boveneinde en een van ten minste één uitlaat voor draagmateriaal voor-30 zien, welke uitlaat voorzien is van tussen een open stand en een sluitstand beweegbare, in legermiddelen gelegerde, sluitmiddelen, op het boveneinde van het mantellichaam werkende drijfmiddelen voor het in de grond dringen van het mantellichaam, en op het boveneinde van het mantelli-35 chaam werkende hefmiddelen, met het kenmerk, dat het 1 0 0 2 6 1 8 ondereinde een vast met de koker verbonden onderstuk heeft.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze van conclusie 1, omvattende een mantellichaam in 5 hoofdzaak bestaande uit een koker met ten minste één van een inlaat voor draagmateriaal voorzien boveneinde en een van ten minste één uitlaat voor draagmateriaal voorzien, neerwaarts toelopend ondereinde, welke uitlaat voorzien is van tussen een open stand en een sluitstand beweegba-10 re, in legermiddelen gelegerde sluitmiddelen, op het boveneinde van het mantellichaam werkende drijfmiddelen voor het in de grond dringen van het mantellichaam, en op het boveneinde van het mantellichaam werkende hefmidde-len, met het kenmerk, dat de sluitmiddelen gevormd worden 15 door een als klep uitgevoerd onderstuk, dat in de legermiddelen axiaal verschuifbaar is tussen een gesloten stand, waarin het opwaarts aanslaat tegen een vast met de koker verbonden bovenstuk van het ondereinde, en een open stand, waarin het onderstuk neerwaarts ten opzichte van 20 het bovenstuk is verplaatst.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, gekenmerkt door ten minste één een aan de als vibrator werkzame drijfmiddelen gekoppeld, zich axiaal uitstrekkend trilorgaan dat met het onderstuk verbonden is.

6. Inrichting volgens conclusie 3, gekenmerkt door sluitmiddelen in hoofdzaak uit twee tegenover elkaar aangebrachte scharnierende kleppen, waartussen het onderstuk zich in diametrale richting uitstrekt, welk onderstuk een in hoofdzaak wigvormig profiel heeft, dat aan 30 beide zijden een uitsparing heeft voor het opnemen van een onderrand van een klep. 1002618