NL1001879C2 - Koppeling. - Google Patents

Description

Koppeling

De uitvinding betreft een koppeling voor het koppelen van langwerpige dragers en een ligboxafscheiding, welke althans eerste koppelmiddelen omvat voor bevestiging van de koppeling aan een van de dragers.

5 Een dergelijke koppeling is bekend uit de

Nederlandse octrooiaanvrage 8202803, waarbij deze koppeling een vast onderdeel vormt van de ligbox of scheiding, zodat het koppelen wordt bewerkstelligd door de koppeling aan de drager te bevestigen.

10 Een dergelijke koppeling heeft als nadeel, dat twee personen noodzakelijk zijn voor montage hiervan, te weten één om de ligboxafscheiding op de plaats te houden en één persoon om de koppeling aan te brengen aan de drager, aangezien deze geneigd is om de drager weg te 15 kantelen, voordat deze aan een andere van de dragers kan worden bevestigd.

Een ander nadeel is, dat een dergelijke koppeling geen verstelmogelijkheden kent met betrekking tot de hoogte en richting van de ligboxafscheiding of de plaats 20 langs de langwerpige drager, waar het hekwerk dient te worden bevestigd, zodat positionering van de drager zeer kritiek is.

Bij toepassing van een dergelijke koppeling om een afscheiding tussen ligboxen in een stal aan een 25 drager te koppelen, waarbij elke afscheiding een gebogen vorm heeft, waarvan de uiteinden aan boven elkaar geplaatste dragers worden gekoppeld met behulp van dergelijke koppelingen, is een nadeel, dat hoewel ligboxen exact aan weerszijden van de dragers gewenst zijn, dit 30 niet mogelijk is.

De uitvinding beoogt althans de bovengenoemde nadelen te verhelpen, en verschaft hiertoe een koppeling, die zich onderscheidt, doordat de eerste koppelmiddelen aangrijpingsmiddelen omvatten, waarmee aan de drager 100 1 8 79 2 aangebracht de ligboxafscheiding in onbevestigde toestand hiervan aan te grijpen is, en dat de koppeling tweede koppelmiddelen omvat, waarmee de ligboxafscheiding in aangegrepen toestand aan de eerste koppelmiddelen beves-5 tigbaar is.

De te volgen montagemethode omvat derhalve het eerst aan de drager aanbrengen van de koppeling en het vervolgens aan de koppeling aanbrengen van het hekwerk, eerst met behulp van de aangrijpingsmiddelen en pas na 10 het bepalen van een gewenste stand van de ligboxafscheiding door de tweede koppelmiddelen. Bij toepassingen, waarbij de dragers vast zijn geplaatst, en de ligboxaf-scheiding omvangrijk is, kan derhalve montage door één persoon worden uitgevoerd.

15 Verder is een onderscheidende eigenschap van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding gelei-dingsmiddelen voor plaatsing van het hekwerk ten opzichte van de koppeling. Hierdoor wordt het hekwerk in een vooraf bepaalde richting ten opzichte van de koppeling 20 gehouden voor montage, teneinde montage verder te vereenvoudigen .

Bij toepassing van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding om een afscheiding tussen ligboxen in een stal aan een drager te koppelen, zijn de drager en 25 de ligboxafscheiding veelal buisvormig, waarbij een andere onderscheidende eigenschap van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding is, dat de eerste bevestigingsmiddelen een beugel en een aan de beugel te bevestigen buiszadel omvatten. De beugel en het buiszadel kunnen 30 derhalve op eenvoudige wijze langs de drager worden verplaatst om de vervolgens aan de koppeling te koppelen ligboxafscheiding te positioneren.

Een andere eigenschap van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding is, dat de ligboxafscheiding 35 een geprofileerd bevestigingsdeel omvat, waarbij de tweede bevestigingsmiddelen met het geprofileerde bevestigingsdeel samenwerken voor bevestiging hiervan aan het buiszadel en/of de beugel. Verder is een onderscheidende 100 1 8 79 3 eigenschap, dat het geprofileerde bevestigingsdeel een afgeplat uiteinde van het hekwerk omvat, waarbij hierin doorgangen zijn aangebracht voor aangrijping hiervan door de tweede bevestigingsmiddelen. Door de doorgangen als 5 sleufgaten vorm te geven is positionering van het hekwerk ten opzichte van de koppeling mogelijk. Bij voorkeur zijn althans op de koppeling indicatiemiddelen aangebracht voor bepaling van de relatieve posities van de drager en/of het hekwerk ten opzichte van de koppeling.

10 Deze en andere eigenschappen en voordelen van de uitvinding worden nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende figuurbeschrijving van uitvoeringsvoor-beelden van de uitvinding. In de tekening toont: fig. 1 een toepassing van koppelingen volgens 15 de onderhavige uitvinding voor het koppelen van ligboxaf-scheidingen aan gemeenschappelijke dragers; fig. 2 een uiteengenomen perspectivisch aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding; en 20 fig. 3 een uiteengenomen perspectivisch aan zicht van een tweede uitvoeringsvorm van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding.

In de figuren wordt met een zelfde referentie-nummer gerefereerd aan een zelfde onderdeel.

25 In fig. 1 is een toepassing getoond van koppe lingen volgens de onderhavige uitvinding om ligboxaf-scheidingen 2 aan als liggers 1 vormgegeven dragers te koppelen. Een dergelijke opstelling is gebruikelijk in stallen, waarbij bijvoorbeeld koeien in de ligboxen 30 kunnen gaan liggen.

De liggers 1 zijn vast bevestigd aan staanders 3, die in een verhoging 6 aan de grond zijn verankerd. De ligboxafscheidingen 2, welke buisvormig zijn, zijn niet voorzien van afzonderlijke staanders, teneinde verwondin-35 gen aan de dieren en aantasting van het materiaal van dergelijke staanders van ligboxafscheidingen te voorkomen .

100 1 8 79 4

Koeien lopen de ligbox in en stoten hierbij tegen de schoftboom 5, waarna ze als vanzelf op het ligoppervlak 4 gaan liggen.

De montagemethode voor het monteren van de 5 ligboxafscheidingen 2 aan de liggers 1 is als volgt.

Eerst worden koppelingen volgens de onderhavige uitvinding, welke hieronder nader zullen worden beschreven, aan de liggers 1 aangebracht, waarna de ligboxafscheidingen aan de koppelingen worden gehangen. De koppelingen kunnen 10 hierbij nog langs de liggers 1 worden geschoven en de ligboxafscheidingen 2 kunnen nog ten opzichte van de koppelingen worden gepositioneerd.

In de hier getoonde uitvoeringsvorm worden de ligboxafscheidingen 2 eerst aan vast aan de bovenste 15 ligger 1 bevestigde koppelingen gehangen, vervolgens aan het distale einde ondersteund door middel van latten 22 en aan vast aan de onderste ligger 1 bevestigde koppelingen gehangen, waarna de bevestigingen van de ligboxaf-scheiding 2 aan de bijbehorende koppelingen vast worden 20 gezet.

In fig. 2 is een uiteengenomen perspectivisch aanzicht getoond van een bij de in fig. 1 weergegeven toepassing gebruikte koppeling. De koppeling omvat een beugel 8 en een buiszadel 7, waarbij de einden van de 25 beugel 8 door het buiszadel 7 zijn gestoken om de ligger 1 tussen de beugel 8 en het buiszadel 7 in te sluiten. De einden van de beugel 8 zijn voorzien van draadeind 9, waarover moeren 10 kunnen worden aangedraaid om de ligger 1 met kracht in te klemmen tussen het buiszadel 7 en de 30 beugel 8.

De buisvormige ligboxafscheiding 2 heeft een afgeplat uiteinde 14, waarin sleufgaten 15 zijn aangebracht. Wanneer de beugel 8 en het buiszadel 7 vast zijn bevestigd aan de ligger 1, of nog schuifbaar om de ligger 35 1 zijn aangebracht, wordt het afgeplatte uiteinde 14 van de ligboxafscheiding 2 op het bovenoppervlak van het buiszadel 7 geplaatst met hierop een dekplaat 17, waarin gaten 18 zijn aangebracht, waarna bouten 11 door de gaten 100 1 8 79 5 18, de sleufgaten 15 en gaten 13 in het buiszadel 7 worden gestoken om moeren 12, welke zijn vastgelast aan de onderzijde van het buiszadel 7, aan te grijpen. De bouten 11 kunnen vervolgens klemvast worden aangedraaid, 5 waarna positionering van de ligboxafscheiding 2 in de richting van pijl A nog mogelijk is. Op het afgeplatte uiteinde 14 van de ligboxafscheiding 2 zijn markeringen 16 aangebracht als indicatiemiddelen voor bepaling van de relatieve positie van de ligboxafscheiding 2 en de ligger 10 1. Wanneer de gewenste positionering is bewerkstelligd, worden de bouten 11 vast aangedraaid om de ligboxafscheiding 2 aan het buiszadel 7 te fixeren, waarbij de dekplaat 17 hieropvolgend verschuiven van de ligboxafscheiding 2 ten opzichte van het buiszadel 7 voorkomt. De 15 dekplaat 17 fungeert derhalve als arreteermiddelen.

Volgend op of voorafgaand aan bevestiging van de bouten 11 worden de bouten 10 om het draadeinde 9 aan de uiteinden van de beugel 8 aangedraaid om de beugel 8 en het buiszadel 7 te fixeren aan de ligger 1 na het 20 bewerkstelligen van de gewenste relatieve positionering, hetgeen met pijl B is aangeduid.

In fig. 3 is een uiteengenomen perspectivisch aanzicht getoond van een andere uitvoeringsvorm van een koppeling volgens de onderhavige uitvinding. Hierbij zijn 25 de beide uiteinden van de beugel 8 voorzien van langer draadeind 9. Verder is het buiszadel 7 voorzien van richels 21 als geleidingsmiddelen voor plaatsing van de ligboxafscheiding 2 ten opzichte van de koppeling. Hierbij vallen bollingen 20 aan de zijkanten van het afge-30 platte uiteinde 14 van de ligboxafscheiding 2 in deze richels 21 en steekt een draadeind 9 door een enkel sleufgat 15 in het afgeplatte uiteinde 14 van de ligboxafscheiding 2, zodat slechts beweging van de ligboxafscheiding 2 in laterale richting ten opzichte van de 35 ligger 1 over de richels 21 mogelijk is. Op het afgeplatte uiteinde 14 wordt wederom een dekplaat 17 aangebracht, waarbij draadeinde 9 door een enkel gat 18 in de dekplaat 17 heen steekt. Het afgeplatte uiteinde 14 en de dekplaat 100 1 8 79 6 17 worden slechts dan op het buiszadel 7 geplaatst, wanneer de bouten 10 zodanig vast zijn aangedraaid, dat de beugel 8 en het buiszadel 7 zijn gefixeerd aan de ligger 1. Na plaatsing van het afgeplatte uiteinde 14 van 5 de ligboxafscheiding 2 en de dekplaat 17 over het draad-einde 9 wordt hierover een moer 19 geschroefd om de ligboxafscheiding 2 vast te bevestigen aan het draadeinde 9.

De onderzijde van het afgeplatte uiteinde 14 10 van de ligboxafscheiding 2 sluit hierbij nauw aan op de bout 10, waardoor na bevestiging van de moer 19, welke fungeert als de tweede bevestigingsmiddelen, de moer 10, welke fungeert als eerste bevestigingsmiddelen, is geborgd .

15 Op dezelfde wijze als hierboven is beschreven kan aan de andere zijde van het buiszadel 7 over het andere uiteinde van de beugel 8 met draadeind 9 een tweede ligboxafscheiding 22 aan de tegenover de eerste ligboxafscheiding 2 gelegen zijde van de ligger 1 worden 20 aangebracht. Derhalve kunnen aan een enkele koppeling twee uiteinden van ligboxafscheidingen 2, 22 worden bevestigd om aan weerszijden van de ligger 1 ligboxen te vormen.

100 1 8 79

Claims (11)

1. Koppeling voor het koppelen van langwerpige dragers en een ligboxafscheiding, welke althans eerste koppelmiddelen omvat voor bevestiging van de koppeling aan een van de dragers, met het kenmerk, dat 5. de eerste koppelmiddelen (7, 8) aangrijpingsmiddelen (9) omvatten, waarmee aan de drager aangebracht de lig-boxafscheiding in onbevestigde toestand hiervan aan te grijpen is, en dat - de koppeling tweede koppelmiddelen (ll, 17) omvat, 10 waarmee de ligboxafscheiding in aangegrepen toestand aan de eerste koppelmiddelen bevestigbaar is.

2. Koppeling volgens conclusie l, gekenmerkt door positioneermiddelen (9, 16; 11, 15) voor positionering van de ligboxafscheiding in door de aangrijpingsmid- 15 delen aangegrepen toestand.

3. Koppeling volgens conclusie 1 of 2, waarbij de drager en het hekwerk buisvormig zijn, met het kenmerk, dat de eerste bevestigingsmiddelen een beugel (8) en een aan de beugel (8) te bevestigen buiszadel (7) 20 omvatten.

4. Koppeling volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het hekwerk (2) een geprofileerd bevesti-gingsdeel (14) omvat, waarbij de tweede bevestigingsmiddelen met het geprofileerde bevestigingsdeel (14) 25 samenwerken voor bevestiging hiervan aan het buiszadel (7) en/of de beugel (8).

5. Koppeling volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het bevestigingsdeel (4) een afgeplat uiteinde (14) van het hekwerk omvat, waarbij hierin doorgan- 30 gen (15) zijn aangebracht voor aangrijping hiervan door de tweede bevestigingsmiddelen (11-13).

6. Koppeling volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de doorgangen (15) sleufgaten (15) omvatten voor positionering van het hekwerk ten opzichte van de 35 koppeling. 100 18 79 δ

7. Koppeling volgens conclusie 5 of 6, met het Kenmerk, dat de tweede bevestigingsmiddelen op het beves-tigingsdeel (14) te plaatsen arreteermiddelen (17) omvatten tegen verschuiving van het hekwerk ten opzichte van 5 de koppeling.

8. Koppeling volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans op de koppeling indicatiemiddelen (16) zijn aangebracht voor bepaling van de relatieve posities van de drager en/of het hekwerk ten 10 opzichte van de koppeling.

9. Koppeling volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede bevestigingsmiddelen een borging voor de eerste bevestigingsmiddelen omvatten.

10. Koppeling volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tweede bevestigingsmiddelen zijn ingericht om in longitudinale richting aan weerszijden van de drager ten minste twee afzonderlijke hekwerken aan de koppeling te bevestigen.

11. Stelsel van twee aan elkaar te koppelen buisvormige elementen gekenmerkt door een koppeling volgens één van de voorgaande conclusies om de buisvormige elementen te koppelen. 100 1 8 79