NL1001491C1 - Inrichting voor het naar keuze weergeven van een uitgekozen beeld. - Google Patents

Description

-1-

Inrichting voor het naar keuze weergeven van een uitgekozen beeld.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het naar keuze weergeven van een uitgekozene uit twee of drie afbeeldingen, voorzien van beeldlichamen, die elk twee respectievelijk drie in hoofdzaak rechthoekige deelbeeld-5 vlakken bevatten, in een reeks naast elkaar zijn opgesteld en draaibaar zijn om onderling evenwijdige assen, waarbij de deelbeeldvlakken in twee respectievelijk drie draai-standen met hun rand grenzen aan randen van er naast gelegen deelbeeldvlakken, waarbij een aandrijving aanwezig is, 10 die met elk van de beeldlichamen gekoppeld is door middel van een aandrijforgaan, dat een stabilisatievlak voor een aangedreven orgaan van het beeldlichaam heeft en een onderbroken cirkelsegment.

15 Een dergelijke inrichting is bekend uit de Europese octrooiaanvrage EP-A-0.162.254.

Bij deze bekende inrichting wordt de aandrijving van de verschillende beeldlichamen tot stand gebracht doordat een 20 radiale arm radiaal uitstekende armen van het beeldlichaam aandrijft. Dit betekent een veelal niet te verwaarlozen wrijving, terwijl bovendien gedurende de aandrijving aanmerkelijke speling mogelijk is, bijvoorbeeld wanneer onder invloed van windkrachten het beeldlichaam, nadat de stand-25 fixatie ervan is opgeheven, wordt geroteerd. Dit leidt tot klapperen.

De Internationale octrooiaanvrage WO 92/11621 en het Duitse Offenlegüngsschrift DE-A-2726352 beschrijven een aandrij-30 ving van de beeldlichamen, waarbij een betrekkelijk ingewikkelde nok voor deze aandrijving dient. Ook hier bestaat de mogelijkheid van een niet onaanzienlijke wrijving, terwijl de vorm van de nokken tot een hoge kostprijs leidt.

35 Een bij dergelijke inrichtingen zich verder voordoend 1001491 -2- probleem is, dat de aandrijving veelal reeds bij de aanzet belast is, hetgeen aandrijving door middel van op zich goedkopere wisselstroommotoren moeilijker maakt.

5 De uitvinding beoogt deze moeilijkheden op te heffen en te voorzien in een niet of zeer weinig klapperende inrichting, die met een zelf aanlopende wisselstroommotor kan worden aangedreven, weinig energie gebruikt en relatief eenvoudig van constructie is.

10

De bovengenoemde doeleinden worden volgens de uitvinding bereikt door er in te voorzien, dat een met het aandrijfor-gaan gekoppeld inkoppelorgaan aanwezig is, dat het aangedreven orgaan een begin van een draaiing laat ondergaan, 15 waarna het in de baan komt van een begrenzing van het cirkelsegment om verder te worden aangedreven tot het door eigen draaiing weer uit de onderbreking van het cirkelsegment komt.

20 Het cirkelsegment, dat ook voor de standfixatie zorgt, kan een deel van een plat vlak zijn, maar ook van een kegelvlak of een bolsegment.

Een principieel eenvoudige uitvoeringsvorm hiervan bestaat 25 daarin, dat het aandrijforgaan direct verbonden is met een inkoppeldeel, dat samenwerkt met aangedreven orgaan om dit een begindraaibeweging mede te delen.

Hierbij is het inkoppelorgaan bij voorkeur een uitstekend 30 deel van het aangedreven orgaan.

Gebleken is, dat het daarbij van belang is, dat de samenwerking tussen het inkoppelorgaan en het aangedreven orgaan soepel verloopt en niet tot een plotselinge aandrijving op 35 volle snelheid van het aangedreven orgaan leidt.

Deze doeleinden worden volgens een nadere uitwerking van de uitvinding bereikt door er in te voorzien, dat het inkoppelorgaan in zijn aandrijfrichting aan zijn voorzijde, die 1001491 -3- met het aangedreven orgaan in aanraking komt, is afge-schuind.

Bij een vlakke schijf als cirkelsegment verdient het daar-5 bij de voorkeur, dat de afschuining steiler is naar het middelpunt van de vlakke schijf toe. Dit geeft een iets beter afrollen van het inkoppelorgaan en het aangedreven orgaan.

10 Het deel van het aangedreven orgaan, dat met het inkoppelorgaan in aanraking komt is bij voorkeur twee- of drietan-dig.

Ten aanzien van de vorm van het met het inkoppelorgaan 15 samenwerkende deel van het aangedreven orgaan blijkt het de voorkeur te verdienen, wanneer dit twee respectievelijk drie tanden heeft, die elk twee bolle flanken hebben en tussen de flanken van opeenvolgende tanden een cirkelvormig gedeelte. Hiermede wordt een goede nagenoeg spelingvrije 20 samenwerking met het aandrijforgaan en een soepele stoot-en rammelvrije aandrijving verkregen.

Bij symmetrische uitvoering van het inkoppelorgaan is het mogelijk de inrichting in tegengestelde richtingen te laten 25 werken. Dit is bijvoorbeeld van belang, wanneer een bepaalde stand direct na een bepaalde gebeurtenis, bijvoorbeeld een doelpunt, moet worden ingenomen.

Volgens een nader kenmerk van de uitvinding wordt een 30 bijzonder soepele aandrijving van het aangedreven orgaan verkregen door er in te voorzien, dat het standfixatieor-gaan, dat vast met het met het inkoppelorgaan samenwerkende deel van het aangedreven orgaan is verbonden, twee of drie tanden heeft met een taps uiteinde met een kleine afronding 35 aan de top en tussen opeenvolgende tanden een cirkelsegmentvormige terugspringing.

Bij toepassing van de uitvinding bestaat steeds de mogelijkheid het aandrijforgaan over een aanmerkelijke hoek te 1001491 -4- laten draaien zonder dat het belast is. Dit betekent, dat ook een motor kan aanlopen en dat bijgevolg gebruik gemaakt kan worden van een goedkopere wisselstroommotor in plaats van de op dit ogenblik veel voor dit doel toegepaste ge-5 lijkstroommotoren.

De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin fig. 1 een bovenaanzicht van het aandrijfdeel van een 10 inrichting volgens de uitvinding toont; fig. 2 een vooraanzicht daarvan toont; fig. 3 een vooraanzicht toont van een aangedreven orgaan en de standstabilisering met het aandrijforgaan in zijaanzicht ; 15 fig· 4 een vooraanzicht toont van het aandrijforgaan.

fig. 5 een aanzicht toont van een aandrijforgaan en aangedreven orgaan volgens een variant van de uitvinding; fig. 6 een aanzicht van rechts op de variant van fig. 5 toont, waarbij aandrijforgaan en aangedreven orgaan in de 20 asrichting van het aandrijforgaan ten opzichte van elkaar verplaatst zijn; en fig. 7 een aanzicht toont van de schijf met nok en uitsparing van de variant van fig. 5 en 6.

25 In fig. 1 is met 5 een gemeenschappelijke ingangsas aangegeven, waarmede een aantal om assen 3 draaibare beeldlicha-men 1 bediend kunnen worden. De beeldlichamen hebben rechthoekige deelbeeldvlakken, die aan elkaar grenzen in de stand waarin een beeld wordt weergegeven. Veelal zijn deze 30 deelbeeldvlakken de zijvlakken van driehoekige prisma's, maar uiteraard is de uitvinding ook van toepassing op uitvoeringsvormen met slechts twee deelbeeldvlakken in welk geval dan niet een hoek van 120° maar een hoek van 180° nodig is om van afbeelding te wisselen.

35

Het met de ingangsas 5 gekoppelde aandrijforgaan 6 heeft een pen 7 (zie fig. 3 en 4), die als inkoppeldeel dienst doet en kan samenwerken met een inkoppelaanslag 10 van het aangedreven orgaan 4 om dit zover te draaien, dat een 1001491 -5- aanvatdeel 8 daarvan in de baan van een meeneemdeel 9 van het aandrijforgaan 6 komt.

Verder is het aandrijforgaan 6 voorzien van een radiaal 5 vlak 11, dat bij voorkeur een plat vlak loodrecht op de as 5 is, maar slechts een zodanige vorm behoeft te hebben, die draaiing om de as 3 verhindert van een daarmede verbonden orgaan zoals de driehoek met zijden 14, 15 en 16. Een kegelvlak is ook een mogelijkheid.

10

De schijf 6 heeft een uitsparing 12, die radiaal gericht is. Daarbij heeft het aangedreven orgaan 4 een hoekstabili-sering 13, die vlakken 14, 15 en 16 bevat, waarvan er één tegen het radiale vlak 11 ligt in de gestabiliseerde stan-15 den van het aangedreven orgaan 4. Komt nu het inkoppeldeel 7 in aanraking met de inkoppelaanslag 10 van het orgaan 4 dan wordt dit enigszins om zijn as 3 gedraaid, waardoor het aanvatdeel 8 in de uitsparing 12 steekt en in aanraking komt met het meeneemdeel 9, dat gevormd wordt door een 20 wanddeel van de inkeping 12. Daardoor wordt het aangedreven deel verder aangedreven, tot een hoek van 120° is afgelegd en het volgende vlak van de vlakken 14, 15 en 16 van de hoekstabilisering 13 samenwerkt met het radiale randvlak 11 van de schijf 6.

25

Bij samenwerking van de neus 8 van het aanvatdeel 13 met de schijf 6 is het vlak 15 van het aangedreven orgaan 4 in aanraking met de wand 9 van de inkeping, waarbij de andere wand tegen de andere rand van de inkeping 12 ligt, waardoor 30 klapperen van het aangedreven orgaan 4 wordt beperkt of uitgesloten.

In de praktijk is bij een omtrekshoek van 36° van de uitsparing 12 een nagenoeg stootvrije werking verkregen.

35

Pen 7' en uitsparing 12' kunnen dienst doen voor een draai-stap van 180° in plaats van 360° van het orgaan 6.

In fig. 5 is de schijf 17 een aangedreven orgaan, die een 1001491 -6- nok 18 draagt met een laag steil voorvlak 20, daarna een schuin oplopend vlak 21 en tenslotte een vlak 22 om aan de andere zijde weer een vlak 21 en 20 te hebben. Het inkop-pelorgaan 27 heeft drie tanden 28, 29 en 30 (zie fig. 6) 5 met daar tussen cirkelvormige overgangsdelen 31. In de koppelstand wordt één van de tanden 28,29 en 30 in fig. 6 meegenomen door de nok 18 en wordt door de afschuining daarvan en de vorm van de tanden een zeer geleidelijke in beweging zetting van het inkoppelorgaan 27 bewerkstelligd. 10 Dit inkoppelorgaan 27 is vastgekoppeld met standfixatieor-gaan 32, dat drie tanden heeft 33, 34 en 35, die bij draaiing van het gecombineerde aandrijforgaan 27,32 in een sleuf 19 van de schijf 17 kunnen steken en een zodanige vorm hebben, dat zij nagenoeg geen speling in deze sleuf hebben. 15 Deze sleuf heeft schuine begrenzingewanden 25, die enigszins gebogen zijn, waarvan de begrenzingsranden 23 en 24 in fig. 7 zijn aangegeven.

In fig. 7 is bovendien een bovenaanzicht van de nok 22 te 20 zien. De werking is nu in principe het zelfde als van het vorige uitvoeringsvoorbeeld, alleen verloopt een en ander aanmerkelijk soepeler, omdat de tanden 28, 29 en 30 van het inkoppelorgaan 27 een afgeronde vorm hebben. De tanden 33, 34 en 35 van het standfixatieorgaan hebben dichtbij hun 25 uiteinde afvlakkingen, waardoor zij in de standfixatiestand tegen het bovenvlak van de schijf 17 aanliggen.

De variant van fig. 5, 6 en 7 heeft een zeer soepele werking en bijzonder weinig wrijving, waardoor niet alleen met 30 een betrekkelijk zwakke wisselstroommotor kan worden volstaan, maar bovendien een zo gering normaal vermogen aanwezig is, dat het sterk oplopen van het gebruikte vermogen, hetgeen een ingang vormt voor een afschakelend beveili-gingsstelsel, zeer gemakkelijk, duidelijk en ondubbelzinnig 35 kan worden geconstateerd.

Ook is deze variant goedkoper te vervaardigen, wanneer eenmaal vormen zijn gemaakt voor het gieten van kunststof-delen.

1001491

Claims (9)

1. Inrichting voor het naar keuze weergeven van een uitgekozene uit twee of drie afbeeldingen, voorzien van beeldli-chamen, die elk twee respectievelijk drie in hoofdzaak rechthoekige deelbeeldvlakken bevatten, in een reeks naast 5 elkaar zijn opgesteld en draaibaar zijn om onderling evenwijdige assen, waarbij de deelbeeldvlakken in twee respectievelijk drie draaistanden met hun rand grenzen aan randen van er naast gelegen deelbeeldvlakken, waarbij een aandrijving aanwezig is, die met elk van de beeldlichamen gekop-10 peld is door middel van een aandrijforgaan, dat een stabi-lisatievlak voor een aangedreven orgaan van het beeldli-chaam heeft en een onderbroken cirkelsegment, met het kenmerk, dat een met het aandrijforgaan gekoppeld inkoppel-orgaan aanwezig is, dat het aangedreven orgaan een begin 15 van een draaiing laat ondergaan, waarna het in de baan komt van een begrenzing van het cirkelsegment om verder te worden aangedreven tot het door eigen draaiing weer uit de onderbreking van het cirkelsegment komt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het inkoppelorgaan een uitsteeksel is van het aandrijforgaan.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat elk aangedreven orgaan een twee- respectievelijk drie-25 tandig draaibaar standfixatieorgaan heeft dat met een tand in de onderbreking van het cirkelsegment kan steken en daardoor wordt aangedreven en in een gefixeerde eindstand met twee tanden tegen het cirkelsegment ligt.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat het inkoppelorgaan in zijn aandrijfrichting aan zijn voorzijde, die met het aangedreven orgaan in aanraking komt, is afgeschuind.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de afschuining steiler is naar het middelpunt van de cirkel- 1001491 -8- segment toe.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat het inkoppelorgaan ten opzichte van een lijn door de 5 draaias van het cirkelsegment symmetrisch is en dat de tanden van het twee- of drietandige orgaan ten opzichte van een lijn door de as van dit orgaan symmetrisch zijn.

7. Inrichting volgens conclusie 2-6, met het kenmerk, dat 10 het standfixatieorgaan is voorzien van een twee- of drie- tandig orgaan, dat met het inkoppelorgaan samenwerkt en waarvan de tanden elk twee bolle flanken hebben en tussen de flanken van opeenvolgende tanden een cirkelvormig gedeelte. 15

8. Inrichting volgens conclusie 1-7, met het kenmerk, dat de tanden van het standfixatieorgaan een taps uiteinde met een kleine afronding aan de top hebben en tussen opeenvolgende tanden een cirkelsegmentvormige terugspringing. 20

9. Inrichting volgens één of meer van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijforganen gezamenlijk worden aangedreven door een zelfaanlopende wissel- stroommotor. 25 1001491