NL1001092C2 - Een schoffelhouder met een zichzelf naar de ondergrond vlakstellend element. - Google Patents

Description

Een schoffelhouder met een zichzelf naar de ondergrond vlakstellend element

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een schoffelhouder waar-5 mee een daarin opgenomen schoffel in een gewenste stand en met een gewenste werkdiepte door een grondbewerkingsmachine kan worden voortbewogen.

Bij mechanische gewasverzorging in een rijencultuur is een strokenbe-werking gebruikelijk, waarbij de afzonderlijke bewegingselementen tussen de gewasrijen worden gevoerd. De afzonderlijke elementen zijn daartoe beves-10 tigd aan een centrale bewerkingsbalk van een grondbewerkingsmachine. Bij één omgang van de machine wordt een veelvoud aan stroken bewerkt. Bij schoffelen is het belangrijk dat de schoffel op een nagenoeg constante diepte werkt. In veel gevallen zijn schoffelelementen, ofwel schoffelhouders, zodanig uitgevoerd dat de werkdiepte van de schoffel niet direkt wordt bepaald door de 15 plaatselijke hoogtestand van de bewerkingsbalk ten opzichte van de ondergrond.

Uit de literatuur zijn een groot aantal inrichtingen bekend waarmee een schoffel op een ingestelde werkdiepte kan worden gehouden. Vaak wordt daarbij gebruik gemaakt van een element waarin de schoffel is opgenomen en 20 welke tevens is voorzien van een steunwieltje. Het steunwieltje loopt over de ondergrond, door de schoffel aan het element te fixeren ten opzichte van het steunwieltje wordt de constante werkdiepte verkregen.

Behalve door de werkdiepte, wordt de goede werking van de schoffel tevens bepaald door de stekende of slepende stand die deze aanneemt ten op-25 zichte van de ondergrond. Daarbij is de vlakstelling van de schoffel of de schoffelhouder in de werkrichting van belang. De vlakstelling dwars op de werkrichting valt buiten de strekking van de onderhavige aanvraag. Uit de literatuur zijn inrichtingen bekend waarbij de vlakstelling van de afzonderlijke schoffels of schoffelhouders mede afhankelijk wordt gemaakt van de 30 stand van de dwarsdoorsnede van de centrale bewerkingsbalk. Uit het octrooi-schrift DE 897 496 is een inrichting bekend waarbij de bewerkingsbalk C door de steunwielen H op een vaste hoogte gehouden wordt. De schoffels I zijn met een stangenstelsel beweeglijk in het vertikale vlak ten opzichte van balk C. Door het stangenstelsel als parallellogram uit te voeren behoudt het schof-35 felstelsel daarbij een zelfde vlakstelling ten opzichte van de ondergrond. Deze vlakstelling wordt ingesteld met de bewerkingsbalk door middel van het stelmechanisme D E F G. Uit het octrooischrift NL 66790 is een vergelijkbare oplossing bekend Waarbij er echter geen sprake is van een parallellogramvormig stangenstelsel, maar een schuifconstructie met een gekromde geleiding. De 40 vlakstelling van de schoffel ten opzichte van de ondergrond wijzigt zich bij 1001092/ 2 een in- of uitgaande beweging van de schoffelhouder. In alle posities, waaronder de gemiddelde werkstand, wordt de vlakstelling echter direkt bepaald door de vaste delen 1 en 2 welke aan het centraal draagframe verbonden zijn. Uit octrooischrift EP 90 11 6550 is een inrichting bekend waarbij de vlak-5 stelling van het schoffelstel bepaald wordt door de stand van de centrale bewerkingsbalk 6 en de daaraan gelagerde steel 5- Ter voorkoming van overbelasting kunnen de schoffels bij hindernissen schuin achterwaarts uitwijken.

Het nadeel van een aan de bewerkingsbalk gerelateerde vlakstelling is 10 er voornamelijk in gelegen dat dit extra voorzieningen aan de bewerkingsbalk of dragende machine vereist en dat bovendien alle afzonderlijke schof-felhouders voorzien moeten zijn van een relatief complex en duur meervoudig stangenstelsel of geleidingssysteem.

Het doel van de onderhavige uitvinding is erin gelegen een onafhanke-15 lijke vlakstelling van de afzonderlijke schoffelhouders te verkrijgen. Dit doel wordt gerealiseerd door een inrichting waarbij de schoffels worden opgenomen in een zichzelf naar het bodemvlak instellend element dat op tenminste twee, in de werkrichting gezien uit elkaar geplaatste, punten afsteunt op het bodemvlak. Dit element wordt voortbewogen door de grondbewerk-20 ingsmachine middels een daaraan bevestigde enkelvoudige arm, waaraan het element, om een horizontale dwars op de werkrichting geplaatste as, vrij draaibaar bevestigd is.

Het voordeel van een inrichting naar onderhavige uitvinding ligt in de eenvoudige construktie van de schoffelhouders en de grondbewerkingsmachine. 25 Bovendien wordt het eenvoudiger om breedwerkende machines te construeren.

Het toenemen van torsie in de bewerkingsbalk is niet direct van invloed op de vlakstelling van de afzonderlijke schoffelhouders.

Een inrichting naar onderhavige uitvinding kan op uiteenlopende wijzen en met een variatie aan middelen tot stand worden gebracht. De steunpunten 30 kunnen rollend of slepend worden uitgevoerd. De steunpunten moeten voldoen de draagkracht bezitten, niet overmatig in de bodem dringen, maar kunnen een bodembewerkende nevenfunctie hebben. Bijvoorbeeld als korstenbreker. De afzonderlijke steunpunten kunnen enkelvoudig of meervoudig worden uitgevoerd. Er kan sprake zijn van twee of meerdere steunpunten, maar ook van een on- 35 eindig aantal in de vorm van een slee. Om in de werkstand een voldoende sta biliteit in het zelfinstellend element te verkrijgen zal het nodig zijn om op de steunpunten een neerwaartse kracht uit te oefenen. Deze kan met een enkel- of meervoudige veerspanning op het element worden uitgeoefend. Het element kan op diverse plaatsen voorzien zijn van bevestigingspunten voor 40 schoffels. Deze kunnen zo zijn uitgevoerd dat de werkingsdiepte en werk- 1001092.

3 ingshoek ten opzichte van het element kan worden ingesteld. Het is bovendien mogelijk dat aan het element of de arm overige grondbewerkingsmiddelen worden bevestigd. Het verdient de voorkeur dat de schoffels zodanig ten opzichte va de steunpunten worden geplaatst, dat de steunpunten afsteunen op de nog 5 ongeschoffelde grond. De bevestiging van de arm met de centrale bewerkings-balk kan schuifbaar of scharnierbaar worden uitgevoerd om een gewenste hoog-tevariatie van de balk mogelijk te maken. De in de constructie toegepastte draaipunten kunnen worden voorzien van instelbare aanslagen, waarmee een gewenste ruststand bij een geheven werktuig kan worden ingesteld.

10 De uitvinding zal hieronder aan de hand van enige uitvoeringsvoorbeeld- en nader verduidelijkt worden. Daarbij toont:

Fig. 1a, 1b en 1c in zijaanzicht enige voorbeelden van een inrichting volgens de uitvinding met verschillend uitgevoerde steunpunten.

Fig. 2a en 2b in zijaanzicht voorbeelden van een inrichting volgens de 15 uitvinding met een verschillend uitgeoefende neerwaartse druk.

Fig. 3a, 3b en 3c in bovenaanzicht enige voorbeelden van een inrichting volgens de uitvinding met een verschillende plaatsing van schoffels en overige hulpstukken aan het element.

Fig. 4 het gebruik van instelbare aanslagen tussen, ten opzichte van 20 elkaar, draaibare delen, waarmee een gewenste geheven ruststand kan worden ingesteld.

Fig. 5a en 5b in zij- en bovenaanzicht een opnamepunt voor schoffels ais detail van de figuren 1 t/m 4, waarmee de werkingsdiepte en werkings-hoek van de schoffels ten opzichte van het element kan worden ingesteld.

25 Fig. 1a toont een uitvoeringsvoorbeeld waarbij element 1 draaibaar om as(sen) 3 verbonden is aan arm 2. Element 1 is voorzien van steunpunten 4 en 5 in de vorm van steunwielen en stelt zich daarmee om as 3 naar het onderliggende bodemvlak. Tijdens het gebruik heeft schoffel 10 geen ondersteunende werking. Arm 2 is aan de andere zijde draaibaar om as 6 bevestigd 30 aan klemstuk 7. Klemstuk 7 kan in de lengterichting van de centrale bewerk-ingsbalk 9 worden verschoven en op een gewenste plaats worden vastgezet. Bewerkingsbalk 9 is vast verbonden met grondbewerkingsmachine 8. Met druk-veer V tussen klemstuk 7 en arm 2 wordt op element 1 een neerwaartse druk uitgeoefend. Element 1 is voorzien van het bevestigingspunt 11 waarin schof-35 fel 10 kan worden opgenomen. De werkrichting van de inrichting wordt aangegeven met de pijl. Figuren 1b en 1c tonen vergelijkbare uitvoeringen, waarbij echter in fig. 1b het steunpunt 4 is uitgevoerd als slepende glijvoet en in fig. 1c het steunpunt 5 is uitgevoerd als meervoudige, rollende korsten-breker.

40 Fig. 2a en 2b tonen twee uitvoeringsvoorbeelden waarop de beschrijving 1001092« 4 van fig. 1a eveneens van toepassing is. Ora een goede vlakstelling van element 1 te verkrijgen moet op de aanwezige steunpunten een zekere neerwaartse kracht worden uitgeoefend. Bij de inrichting in fig. 2a is het draaipunt om as 3 verstelbaar gemaakt over een zekere lengte van element 1 5 tussen de steunpunten 4 en 5. Veer V oefent middels arm 2 een neerwaartse kracht Fv uiu op het draaipunt om as 3. Deze kracht wordt door het element 1 verdeeld over de steunpunten 4 en 5. als respectievelijk kracht Fv' en Fv". De verhouding in de krachtenverdeling wordt bepaald met de verstelling van het draaipunt over element 1. De grootte van de gezamelijke kracht 10 Fv kan mede worden bepaald door verdraaing van klemstuk 7 om balk 9· Bij de inrichting uit fig. 2b oefent veer V1 middels arm 2 een neerwaartse kracht Fv1 uit op steunpunt 5. Veer V2 oefent middels element 1 een neerwaartse kracht Fv2 uit op steunpunt 4. De grootte en verhouding van de krachten kan worden bepaald met verstelling van de veren V1 en V2.

15 Fig. 3a, 3b en 3c tonen in bovenaanzicht enkele uitvoeringsvoorbeelden

De nummering komt overeen met de beschrijving van fig. la. Van as 6 wordt slechts nog de hartlijn met de stippellijn aangegeven. Fig 3a komt wat de uitvoering betreft overeen met fig. 1a. In fig. 1b is daar een aanaardhulp-stuk 12 aan toegevoegd, welke door arm 2, vanuit een met element 1 gemeen-20 schappelijk draaipunt om as 3, wordt voortgetrokken. Bovendien wordt in fig. 3b een tweetal schoffels 10 toegepast. In fig. 3c wordt door arm 2 een tandeneg 13 voortgetrokken. Bovendien is element 1 voorzien van schijfvormige bladbeschermers 14, welke werken aan weerszijden van schoffel 10.

Fig. 4 toont in zijaanzicht schematisch de posities van hierboven be-25 schreven delen van de inrichting in de werkstand, de geheven transportstand en het tussengelegen traject. Met behulp van de instelbare aanslagen 15 en 16 kan de verdraaing van de afzonderlijke delen onder invloed van de aangelegde veerspanning Fv1 en Fv2 worden beperkt. Op deze wijze kan de inrichting met een vloeiende beweging in en uit het werk gesteld worden.

30 Fig. 5a en 5b tonen in detail een mogelijke uitvoeringsvorm van schof- felbevestigingspunt 11. De steel van schoffel 10 past ruim in de behuizing van 11, welke vast aan het zelfInstellend element 1 verbonden is. Door de gecombineerde verdraaing van stelhouten 17 neigt de schoffel in zijaanzicht voor- of achterover. Daarmee wordt de werkingshoek bepaald ten opzichte van 35 het element 1 en het bodemvlak. Met stelbout 18 wordt de steel van schoffel 10 in hoogte ten opzichte van de behuizing gefixeerd. Daarmee wordt de werk-diepte van de schoffel bepaald ten opzichte vein het element 1 en het bodemvlak.

40 Hoewel de uitvinding hierboven aan de hand van voorkeursuitvoeringen is 1001092.

5 beschreven, moet begrepen worden dat daaraan talrijke wijzigingen aangebracht kunnen worden zonder buiten het bereik van de onderhavige aanvraag als bepaald door de conclusies te geraken. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk de afzonderlijke steunpunten onderling te verbinden zodat er voor het oog 5 een langgerekt ondersteunend lichaam ontstaat, wat in wezen bestaat uit een oneindige reeks van steunpunten. Het in de tekeningen weergegeven enkelvoudig element 1 kan uit meerdere delen worden opgebouwd zonder dat de werking als hierboven beschreven op essentiële wijze gewijzigd wordt.

10 01 092.

Claims (14)

1. Schoffelhouder geschikt voor het gebruik bij een strokenbewerking met een grondbewerkingsmachine, 5 waarmee ten minste een daarin opgenomen schoffel kan worden voortbewogen op een gewenste diepte en in een gewenste stand ten opzichte van het bodemvlak, welke is voorzien van een arm en een zichzelf naar het bodemvlak instellend element waaraan zich ten minste 10 een opnamepunt voor een schoffel bevindt, met het kenmerk, dat het zelfinstellend element is voorzien van ten minste twee, in de werkrichting gezien achter elkaar en op enige afstand van elkaar aangrijpende steunpunten op het bodemvlak. 15

2. Een schoffelhouder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat aan het zelfinstellend element te minste een schoffel geplaatst wordt, zodanig dat deze schoffel, in de werkrichting gezien, werkt achter het 20 achterste steunpunt van het element.

3. Een schoffelhouder volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het zelfinstellend element wordt voortbewogen door een enkelvoudige arm 25 waaraan het element, om een horizontale dwars op de werkrichting geplaatste as, draaibaar gelagerd is, welke arm aan de andere zijde verbonden is met de grondbewerkingsmachine.

4. Een schoffelhouder volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de arm in hoogte verschuifbaar gelagerd verbonden is aan de grondbewerkingsmachine. 1001092 i

5. Een schoffelhouder volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de arm om een horizontale dwars op de werkrichting geplaatste as, draaibaar gelagerd verbonden is aan de grondbewerkingsmachine. 5

6. Een schoffelhouder volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat door de arm in de gelagerde verbinding met het zelfinstellend element een neerwaartse kracht op het element wordt uitgeoe- 10 fend.

7. Een schoffelhouder volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat op het zelfinstellend element een aanvullende neerwaartse kracht wordt uitgeoefend. 15

8. Een schoffelhouder volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de gelagerde verbinding tussen arm en zelfinstellend element in de lengterichting van het element versteld kan worden. 20

9. Een schoffelhouder volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste een van de steunpunten van het zelfinstellend element op het bodemvlak slepend is uitgevoerd. 25

10. Een schoffelhouder volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste een van de steunpunten van het zelfinstellend element op het bodemvlak is uitgevoerd als rollend of slepend grond- 30 bewerkingselement.

11. Een schoffelhouder volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het zelfinstellend element op diverse plaatsen is voorzien van opname- 1001092 punten waarin verscheidene bodembewerkingselementen, afschermplaten en overige hulpstukken kunnen worden geplaatst.

12. Landbouwmachine voorzien van een aantal naast elkaar aangebrachte schoffels die gelijktijdig de bodem kunnen bewerken, met het kenmerk, dat de werkdiepten en de stand van elke schoffel onderling onafhankelijk van elkaar wordt geregeld doordat elke schoffel is 10 voorzien van twee, op een vaste plaats ten opzichte van elke schoffel aangebrachte, achter elkaar over de bodem beweegbare, steunorganen.

13. Landbouwmachine volgens conclusie 12, met het ken- 15 merk, dat naast elkaar een aantal schoffelhouders volgens een der conclusies 1-11 is aangebracht.

14. Werkwijze voor het schoffelen van de bodem, waarbij een aantal schoffelhouders naast elkaar door de bodem 20 worden bewogen, met het kenmerk, dat de werkdiepte en de stand van elke schoffel afzonderlijk wordt geregeld door middel van twee achter elkaar over de bodem bewegende steunorganen. 1001092