<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
BESCHRIJVING BEHORENDE BIJ DE OCTROOIAANVRAGE van N. V. MICHEL VAN DE WIELE-Michel Van de Wielestraat 7-17 te 8510 KORTRIJK/MARKE Betreffende 11 voor pool-en grondkettingdraden voor weefmachines en weefmachine met dergelijk garenwachter uitgerust".
------------------De uitvinding betreft een garenwachter voor grondkettingdraden op weefmachines, meer in het bijzonder voor het detekteren van poolkettingbreuken op tapijtweefmachines.
Bij tapijtweefmachines werden reeds verschillende garenwachters voor de poolkettingdraden uitgetest. Deze systemen kennen een groot aantal onvolmaaktheden, en enkele ervan geven slechts voldoening in zeer specifieke toepassingen.
Er is bijvoorbeeld een systeem waarbij de garenwachter is gemonteerd vooraan op de deuren van het rek van de poolgarenbobijnen.
Elke draad wordt vervolgens door een kam-een van een naald, en een nieuwe kam doorgehaald, naar het getouw. Breekt de poolkettingdraad, dan valt de naald, die scharniert rond een as, tegen een elektrode en geeft zo de stoppuls door aan de weefmachine.
Dit systeem is vrij duur. Er is een grote afstand tussen de garenwachter en de gaap van de weefmachine. Klevende poolkettingdraden met grondkettingdraden zorgen ervoor dat een gebroken poolkettingdraad onder spanning blijft wat het neervallen van de naald verhindert. Dit systeem is dus maar geschikt wanneer er gewerkt wordt met veel spanning op de poolkettingdraden.
Er is een ander systeem gebaseerd op lamellen zoals voorgeseld in figuur 1. Bij het tapijtweven is het onmogelijk om een garenwachter in 0
<Desc/Clms Page number 2>
te zetten met slechts één niveau, waarbij dus alle poolkettingdraden in één laag door de garenwachter doorgehaald worden. Wegens de dikte van de pooldraden is men verplicht te werk te gaan met meerdere niveau's, of draadlagen.
De garenwachter, schematisch voorgesteld door de te gebruiken lamellen in fig 1, heeft drie niveau's. Een ideale opstelling ware echter met vijf niveau's, omdat er bij het weven van tapijt meestal vijf koors zijn. Men is echter beperkt door de grote plaats inname. Het verdelen van de vijf koors over drie niveau's doet afbreuk aan het weefkomfort.
Naast de gevergde plaatruimte is de akkumulatie van stof op gevoelige plaatsen ook een nadeel. Op de garens van de verschillende niveau's 1,2, en 3, komt een stoflaag 4.
Door de lamellen 5, die op de garens rusten aan de opening 6 van lamellen 5, passeren elektroden 7. Ook in de ruimte 8 komt er akkumulatie van stof 9 op de elektroden 7. De stoflaag 4 op de kettingdraden verhindert het neervallen van de lamellen 5 bij een kettingdraadbreuk terwijl de stoflaag 9 een isolatielaag vormt tussen een neergevallen lamel 5 en de elektrode 7 zodat geen stoppuls naar de machine gaat.
Ook is men genoodzaakt korte lamellen 5 te gebruiken. Daardoor is de opening 6 kort wat de garenwachter bijzonder gevoelig maakt aan valse stops ten gevolge van kettingdraden die tijdelijk slap komen maar niet gebroken zijn.
Nog een ander nadeel is dat door de beweging van de kettingdraden de lamellen 5 zich klem zetten op de elektroden en aldus verhinderd worden te vallen bij kettingbreuk.
De garenwachter volgens de uitvinding is van een kompakte bouwvorm, laat de doorgang van de kettingdraden in meerdere lagen boven elkaar toe, is niet onderhevig aan de invloed van stof of van valse stoppulsen door spanningsveranderingen op een niet gebroken kettingdraad.
De uitvinding heeft betrekking op een garenwachter bestaande uit lamellen die rusten op de kettingdraden, en waardoor elektroden passeren, die bij het breken van een kettingdraad, een stoppuls doorgeeft aan de weefmachine door het vallen van die lamellen.
De garenwachter volgens de uitvinding is gekenmerkt door lamellen die hun elektrode-oog boven de bovenste kettinglaag hebben en hun
<Desc/Clms Page number 3>
EMI3.1
leng len doorgaat tot onder de lengte zodanig is dat de hiel van de lamellen onderste kettinglaag.
De garenwachter volgens de uitvinding is verder gekenmerkt door lamellen die hun draadoog hebben op een hoogte overeenstemmend met de ligging van de betrokken laag kettingdraden.
De garenwachter volgens de uitvinding is verder gekenmerkt door draagstaafjes van de draden aan beide kanten van de lamellen op de hoogte van de draadogen van betrokken lamellen.
Verdere kenmerken en voordelen van de garenwachter volgens de uitvinding zullen blijken uit de beschrijving van een garenwachter volgens de uitvinding, aan de hand van de bijgevoegde figuren.
Figuur 2-is een schematische voorstelling van een garenwachter volgens de uitvinding.
Figuur 3-is de voorstelling van een variante van de gebruikte lamellen in een garenwachter volgens de uitvinding. De garenwachter volgens de uitvinding zoals voorgesteld in figuur 2 is een poolkettinggarenwachter voor vijf koors, doorgehaald in vijf lagen poolkettingdraden 1,2, 3,4 en 5. Per laag is er een elektrode 6,7, 8,9 en 10-waarop op één rij de lamellen 11,12, 13,14 en 15 komen te zitten. Meestal worden echter twee of drie rijen lamellen met elektrode per koor voorzien.
Lamellen 11,12, 13,14 en 15 hebben hun elektrode-oog, 16,17, 18,19 resp. 20 boven de bovenste kettinglaag 5 en hun lengte is zodanig dat hun hiel 21,22, 23,24 resp. 25 doorgaat tot onder de onderste kettinglaag 1.
Lamel 11 heeft zijn draadoog 26 op de hoogte overeenstemmend met de ligging van de overeenstemmende laag 1 kettingdraden. De andere lamellen 12,13, 14 en 15 hebben hun respectievelijke draadogen 27,28, 29 en
EMI3.2
30 op de hoogte overeenstemmend van hu,-, iesper-t-Ley-el-L-J'k overeenstemmende lagen 2,3, 4 en 5 kettingdraden. Er zijn dus evenveel verschillende types lamellen als er lagen kettingdraden zijn.
Zoals bij de bekende garenwachters is de voorgestelde garenwachter voorzien vóòr en na de garenwachter zelf van een reeks scheidingsbaren 31 en 32, die ook als dragers werken van elke laag 1,2, 3,4 en 5 kettingdraden.
De voorgestelde garenwachter volgens de uitvinding is verder voorzien van draagstaafjes 33,34, 35,36, 37,38, 39 en 40 die aan beide
<Desc/Clms Page number 4>
EMI4.1
kanten van de overeenstemmende draadogen 26, 27, 28, 29 en 30 van respectievelijk de overeenstemmende lamellen 11, 12, 13, 14 en 15 komen te liggen om de overeenstemmende lagen 1, 2, 3, 4 en 5 kettingdraden te dragen voor en na de overeentemmende draadogen 26, 27, 28, 29 en 30.
De voorgestelde volgens de uitvinding is verder voorzien van staafjes 41 en 42 onderaan respectievelijk aan elke kant van de hielen 21, 22, 23, 24 en 25 van de lamellen 11, 12, 13, 14 en 15.
Daar de elektrode-ogen 16, 17, 18, 19 en 20 respectievelijk van lamellen 11, 12, 13, 14 en 15 gevormd zijn door een doorlopende gleuf, kan er zich geen stof afzetten op de elektroden 6, 7, 8, 9 en 10. Er is ook geen vorming van een stof mogelijk op de lagen 12, 3, 4 en 5 kettingdraden in de lamellen, doordat de lamellen 11, 12, 13, 14 en 15 doorheen het stofvlies gaan en deze geen enkele belemmering kan uitoefenen voor het neervallen van de lamellen, wanneer een draadbreuk plaats heeft, die dan de stoppuls doorgeeft door de elektroden 6, 7, 8, 9 en 10 die de weefmachine stopzet.
De aanwezigheid van de staafjes 41 en 42 aan beide kanten van de hielen 21, 22, 23, 24 en 25 van de lamellen 11, 12, 13, 14 en 15 hebben het bijkomend voordeel de mogelijkheid te geven aan de garenwachter volgens de uitvinding schuin opgesteld of pendelend opgehangen te worden.
De lamellen 11, 12, 13, 14 en 15 zijn van het gesloten type. Een variante van het open type is voorgesteld in figuur 3. De hiel 43 is gevormd met een gleuf 44 die doorgaat tot de draadoog 45. Andere varianten van lamellen zijn denkbaar die binnen het domein vallen van de garenwachter volgens de uitvinding. In plaats van een elektrische stoppuls veroorzaakt door de elektrode, is het ook mogelijk de elektrode te vervangen door een vrij bewegend plaatje echsnis-de\sto brengt naar de weefmachine zonder dat deze buiten de kenmerken van de garenwachter volgens de uitvinding valt.