<Desc/Clms Page number 1>
Rolluik met afdichting van het pantser aan de inloop in de rolluikkast. Duitse Bondsrepubliek Octrooiaanvrage N'P 32 22 825.2 van 18 juni 1982 te haren gunste
<Desc/Clms Page number 2>
Rolluik met afdichting van het pantser aan de inloop in de rolluikkast.
De uitvinding heeft betrekking op een rolluik met afdichting van het omhooggetrokken pantser aan de inloop in de rolluikkast.
Zoals bekend is vormt bij vensters en deuren, die voorzien zijn van rolluiken, de boven het kozijn aangebrachte rolluikkast de zwakste plaats in de warmte-isolatie van het venster, ook wanneer de aan de binnenruimte van het gebouw aangrenzende wandgedeelten van de rolluikkast warmteremmend zijn uitgevoerd kan een aanzienlijke warmtestroom van de inwendige ruimte naar het koudere binnengedeelte van de kast, enerzijds bepaald door de inspektieklep en anderzijds door de uittree-opening van de bedieningsband niet worden vermeden. Deze warmteverliezen worden nog begunstigd door treklucht.
Om treklucht te vermijden is het reeds bekend (DE-Gm 81 01 751) om de uittreesleuf voor het pantser aan de rolluikkast aan beide zijden te voorzien van afdichtingslippen, die buigzaam aanliggen tegen het rolluikpantser. Deze afdichtingslippen klappen afhankelijk van het openen of sluiten van het rolluik om en remmen het pantser in zijn beweging, hetgeen tot een dusdanige afremming kan leiden dat het rolluik onder invloed van het eigen gewicht van het pantser niet meer kan worden gesloten.
Het is reeds bekend (DE-Gm 81 01 751) om aan de onderste stang van het rolluik respektievelijk aan de eindlijst alsmede naar behoefte aan de stang die zich bij neergelaten pantser bevindt in de sleuf van de rolluikkast naar voor een achterzijde V-vormig uitgevoerde afdichtingslijsten aan te brengen, die in de richting van het het vrije V-uiteinde boogvormig inwaarts verlopen en zich afdichtend inspannen in de intree-opening van de rolluikkast. ook bij deze maatregel bestaat het gevaar dat het pantser door de spankrachten in opgetrokken toestand wordt vastgehouden en daardoor wordt gehinderd om onder invloed van zijn eigen gewicht te sluiten.
<Desc/Clms Page number 3>
De uitvinding heeft nu ten doel een rolluik met afdichting van het ophooggetrokken pantser aan de inloop in de rolluikkast te verschaffen, die zonder belnvloeding van de aanloopbeweging tijdens het sluiten volledig werkzaam is.
Volgens de uitvinding wordt aan deze doelstelling voldaan, doordat aan de eindlijst van het pantser een zich over de gehele breedte ervan uitstrekkende opwaarts gerichte afdichtingskant bestemd voor aanligging tegen een langskant van de intree-opening van de rolluikkast is aangebracht en dat tussen het bedieningselement voor de rolluik en de afdichtkant tenminste een elastische verbinding is aangebracht, waardoor de afdichtkant bij omhooggetrokken pantser onder voorspanning kan worden aangebracht tegen de langskant van de intree-opening.
Met behulp van de elastische verbinding wordt de bij het bekende rolluik aanwezige speling tenopzichte van de bovenste eindaanslag opgeheven, die zich bij het loslaten van de bedieningsband instelt, en tegelijk wordt een volkomen en effektieve afdichting van de rolluikkast bereikt. Bovendien oefent de elastische verbinding bij het sluiten van het rolluik een initiële kracht uit op het pantser, waarmee deze sneller en zekerder vanuit zijn starre omhooggetrokken toestand wordt gelost.
De realisering van de elastische verbinding kan op diverse wijzen plaatsvinden.
Volgens een eerste kenmerk van een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding bestaat tenminste een element aan het onderste uiteinde van het pantser uit twee, gezien in doorsnede telescopisch tegen een veerkracht in uittrekbare delen. Dit element kan de eindlijst zelf zijn ; het kan echter ook de op de eindlijst aansluitende onderste stang of lamel zijn. Konstruktief is dit element doelmatig zodanig uitgevoerd dat het ene deel als een ten opzichte van het andere open hol profiel is uitgevoerd, dat geleiding-en steunmiddelen voor het andere deel opneemt.
Om de veerkracht te realiseren zijn ofwel binnen het geopende holle profiel vier middelen aangebracht, die bij het uit elkaar trekken van de delen elastisch
<Desc/Clms Page number 4>
kunnen worden vervormd, of de ten opzichte van elkaar uittrekbare delen van het element zijn aan de door de geleidingrails van het rolluik opgenomen uiteinden, door trekveren elastisch met elkaar verbonden.
Volgens een ander kenmerk van een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding bij een rolluik met bandbediening grijpt de band via een elastisch verbindingsstuk aan op de bandtrommel. Daarbij is het van voordeel wanneer de band parallel aan het elastische verbindingsstuk tot aan de bandtrommel langer wordt en tezamen met het elastische verbindingsstuk aan de bandtrommel is bevestigd, waarbij het elastische verbindingsstuk in ontspannen toestand korter is dan de parallel daarmee verlopende bandsektie. Daardoor wordt verhinderd dat het elastische verbindingsstuk te ver kan worden verdraaid en voor het geval dat het scheurt, het rolluikpantser zich zelfstandig afrolt.
Een eenvoudigere uitvoering van de elastische verbinding bij een rolluik met bandbediening kan echter ook worden bereikt doordat het elastische verbindingsstuk is uitgevoerd door een rubber band met begrensd uittrekbare inwendige weefsellaag of weefselomhulling.
Volgens nog een ander uitvoeringskenmerk van de uitvinding is de bandtrommel draai-elastisch op de pantseras gelagerd.
Tenslotte is een bijzondere voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding gekenmerkt doordat de afdichtkant aangebracht is aan de buitenzijde van de eindlijst en de eindlijst aan de binnenzijde een met de afrolrand van de intree-opening van de rolluikkast samenwerkende lippen afdichtingen draagt.
De uitvinding wordt in het volgende aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden nader verklaard, waarbij ook de afzonderlijke voordelige uitvoeringsvormen van de uitvinding duidelijker aan het licht treden.
Fig. 1 toont een doorsnede door het bovenste deel van een rolluik in ophooggetrokken toestand met een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding.
<Desc/Clms Page number 5>
Fig. 2 toont een doorsnede door de telescopisch uittrekbare eindlijst van het rolluikpantser volgens fig. 1.
Fig. 3 toont een doorsnede soorgelijk aan fig. 2, waarbij echter de eindlijst star en in plaats daarvan de onderste stang of lamel telescopisch uittrekbaar is.
Fig. 4 toont een aanzicht op fig. 3 met het linker randgedeelte van het pantser.
Fig, 5 toont een doorsnede door de eindlijst soortgelijk aan fig. 2 met een verdere uitvoeringsvorm van de elastische verbinding.
De fig. 6,7 en 8 tonen gedeeltelijk opengewerkte aanzichten van de eindlijst volgens fig. 5 met verschillende uitvoeringsvormen van de daarin aanwezige veermiddelen.
Fig. 9 toont in schematisch perspektief aanzicht het uiteinde van een rolluikkast aan de bandzijde, waarbij de elastische verbinding in de bandaandrijving is verplaatst.
Fig. 10 toont in schematische vorm een doorsnede aanzicht door een gewijzigde uitvoering van de elastische verbinding in de bandaandrijving en
Fig. 11 toont in schematische vorm een doorsnede aanzicht door een bandschijf met draai-elastische lagering op de pantseras.
Fig. 1 toont een kant-en-klaar opzetrolluik met een op aan het kozijn 10 van het venster opzetbare rolluikkast 12, waarvan de van een afrolrand 14 voorziene bodem 16 evenals de als inspektieklep dienst doende binnenwand 18 warmteremmend zijn uitgevoerd. In de einddelen van de rolluikkast 12 is op bekende wijze een pantseras 20 voor het afwikkelen van het pantser door middel van een hier niet getoonde bandaandrijving gelagerd. Het opgewikkelde pantser is bij 22 slechts schematisch aangeduid en bestaat op gebruikelijke wijze uit draaibaar aanelkaar gehangen lamellen of stangen 24. De afsluiting wordt gevormd door een eindlijst 26, die zich omhooggetrokken toestand in de tussen de afrolrand 14 en de buitenwand 28 van de kast gevormde langgerekte intree-opening 30 van de rolluikkast 12 bevindt.
<Desc/Clms Page number 6>
Zoals blijkt uit fig. 2 bestaat de eindlijst 26 uit een geprof ileerd benedendeel 32 en een als hol profiel uitgevoerd bovendeel 34. Het benedendeel 32 is aan beide zijden voorzien van profielgroeven, in een waarvan een steunprofiel 36 met een holle profielafdichting 38 uit rubber of een elastische kunststof is ingebracht.
Het steunprofiel 36 met de holle profielafdichting 38 vormt een afdichtkant die, zoals blijkt uit fig. 1, bij omhooggetrokken rolluik afdichtend aanligt tegen de onderkant 40 van de buitenwand van de kast. In de andere profielgroef van het benedendeel 34 is een lippenafdichting 42 ingebracht, die afdichtend samenwerkt met de afrolrand 14 van de kastbodem 16.
Het holle profiel van het bovendeel 34 is aan de onderzijde open en ontvangt een aantal van het benedendeel 32 uitgaande en in opwaartse richting uitstekende stiftvormige geleidings-en steunelementen 44, tussen de dikkere koppen 46 en de naar elkaar toe gebogen onderste eindkanten 48 van het bovendeel 34 schroefdrukveren 50 onder voorspanning zijn ingebracht. Zoals blijkt trekken de schroefdrukveren 50 normaal gesproken het benedendeel 32 tot in aanslag tegen het bovendeel 34 van de eindlijst 26 (fig. 2).
Wanneer daarentegen aan het einde van de openingsbeweging van het rolluik het steunprofiel 36 met de holle profielafdichting 38 wordt opgevangen door de onderkant 40 van de buitenwand 48 van de kast, dan geven de schroefdrukveren 50 mee en maken het mogelijk de eindlijstdelen 32,34 telescopisch uit elkaar te trekken resulterend in een begrensde voortzetting van de opwikkelbeweging voor het pantser over een afstand die groter is dan de bij het loslaten van de bedieningsband onvermijdelijk optredende terugloop, zodat een afdichtende aanligging van de holle profielafdichting 38 tegen de onderkant 40 van de kastbuitenwand onder geringe voorspanning na het loslaten van de bedieningsband behouden blijft.
Bij het neerlaten van het rolluik oefenen de schroefdrukveren 50 een initiële kracht uit op het pantser 20, waardoor de afrolbeweging van het pantser wordt begunstigd en het hangen blijven ervan met zekerheid wordt vermeden.
<Desc/Clms Page number 7>
Bij de uitvoeringsvormen volgens de fig. 3 en 4 is de eindlijst 26'ongedeeld uitgevoerd, en de telescopisch uittrekbare verbinding is verplaatst naar de onderste stang of lamel 24'van het rolluik. De lamel 24'bestaat hiertoe uit een geprofileerd bovendeel 52 en een als open hol profiel uitgevoerd benedendeel 54, waarvan de zijwanden aan de openingsuiteinden 56 binnenwaarts omgebogen zijn. Het bovendeel 52 heeft een, de openingsuiteinden 56 omgrijpende U-vormige profielsektie 58, aan de bovenzijde waarvan de haak 60 voor het inhangen in de volgende lamel is aangebracht.
Vanaf de onderzijde van de U-vormige profielsektie 58 steekt een als doorgaande profiellijst uitgevoerde geleiding-en steunsektie 62 in het holle profiel van het benedendeel 54 en bezit aan het einde een dwarsstrip 64, waarvan de breedte overeenstemt met de profielbreedte van het bovendeel 52. Daardoor wordt een nauwkeurige geleiding van de delen 52,54 ten opzichte van elkaar zonder gevaar van vastlopen gewaarborgd.
Zoals fig. 4 toont zijn het bovendeel 52 en het benedendeel 54 van de lamel 24'aan de langsuiteinden bij 66 voorzien van uitsparingen en elastisch met elkaar verbonden door in de uitsparingen 66 aangebrachte trekveren 68, die de beide 52,54 normaal gesproken in de met getrokken lijnen getoonde positie ten opzichte van elkaar trekken, en die in de omhooggetrokken positie van het rolluik echter een telescopisch uittrekken van de gedeelde lamel 24'in de met een stippellijn getoonde positie mogelijk maken.
De fig. 5 t/m 8 tonen een gewijzigde uitvoeringsvorm van de eindlijst volgens fig. 2. Bij deze gewijzigde uitvoering zijn de stiftvormige geleiding-en steunelementen 44 vervangen door een als doorgaande profiellijst uitgevoerde geleiding-en steunsektie 70 soorgelijk aan de sektie 62 bij de gedeelde lamel volgens de fig. 3 en 4. Verder zijn in het holle bovendeel 34 aan beide zijden van de geleiding-en steunsektie 70 elastisch vervormbare veermiddelen ingebracht. Bij de uitvoeringsvorm van fig. 6 bestaan deze veermiddelen uit meerdere over de breedte van het rolluik verdeelde haarspeldveren 72, waarvan de afgebogen uiteinden zijn ingebracht in gaten 74 resp. 76 van het beneden-en bovendeel 32 resp. 34 van de eindlijst 26.
<Desc/Clms Page number 8>
Bij de uitvoeringsvorm volgens de fig. 7 bestaan de veermiddelen uit golfvormig gebogen veerdraadsekties 78, die telkens een of meerdere golvingen bezitten.
Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 8 zijn elastisch vervormbare vlakke rubber elementen 80 gebruikt.
Het spreekt vanzelf, dat de in de fig. 6 t/m 8 getoonde veermiddelen ook kunnen worden toegepast bij de telescopisch uittrekbare lamel 24'volgens fig. 3 in plaats van de in fig. 4 getoonde trekveer 50.
Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 9 en 10 is de elastische verbinding verplaatst naar de bandaandrijving.
Volgens fig. 9 is aan de op de pantseras 20 niet verdraaibaar bevestigde bandtrommel 82 bij 84 een gewone band 86 met een daaronder geplaatse rubber band 88 van naar verhouding korte lengte bevestigd. Het andere uiteinde ervan is bij 90 nogmaals aan de band 86 bevestigd. De lengte van de rubberband 88 is in ontspannen toestand korter dan de tussen de bestigingsplaatsen 84,90 gelegen sektie 92 van de band. De elasticiteit van de rubber band 88 is zodanig bemeten, dat ze deze onder de normale belasting van het pantser, in het bijzonder wanneer deze de omhooggetrokken eindpositie nadert, nauwelijks wordt gestrekt. Zodra echter het steunprofiel 36 aan de eindlijsten 26 wordt opgevangen door de onderkant 40 van de kastbuitenwand 28, dan geeft de rubber band 88 mee en maakt het mogelijk om de wand 86 verder aan te trekken totdat de bandsektie 92 strak staat.
De bandsektie 92 beschermt daardoor de rubber band 88 tegen overbelasting en vormt tegelijkertijd een zekering voor het geval dat de rubber band 88 eenmaal zou breken.
Fig. 10 toont schematisch een vereenvoudigde uitvoeringsvorm van de elastische verbinding in de bandaandrijving onder gebruikmaking van een rubber band 94 waarvan het ene uiteinde is bevestigd aan de bandtrommel 82'en er van het andere uiteinde met de daar eindigende band 86 is verbonden bij 96. Om ook hier een een overbelasting van de rubber band 94 te vermijden en een breken van de aandrijfverbinding te verhinderen, kan hier een gebruikelijke rubber band met begrensd uittrekbare inwendige weefsellaag of
<Desc/Clms Page number 9>
weefselomhulling worden gebruikt. Ook kan in dit geval de rubber band 94 ter vergroting van de strekiengte zodanig worden uitgevoerd dat zij enkele windingen op de bandtrommel in beslag neemt.
Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 11 is de elastische verbinding van een draai-elastische lagering van de bandtrommel 82"op de pantseras 20 uitgevoerd door middel van een schroefdrukveer 98, die ingespannen is in een segmentvormige uitsparing 100 in de naaf van de bandtrommel tussen het ene uiteinde van deze uitsparing en een veervormig uitsteeksel 102 op de pantseras. De in fig. 11 getoonde draai-elastische lagering moet alleen als voorbeeld worden beschouwd en kan door andere draai-elastische lageringen bijvoorbeeld met rubber wiggen e. d. worden vervangen.