Torenkraan en daarbij gebruikte telescopische
giek .
De uitvinding heeft betrekking op een torenkraan die een mast bevat en een erop gemonteerde telescopische giek met loopkat, welke giek ten minste twee uitschuifbare giekdelen, namelijk een op de mast bevestigd voet-
<EMI ID=1.1>
langsrichting lopende rollenbaan voor de loopkat bezitten, welke giek middelen bevat om de twee giekdelen ten opzichte van elkaar te blokkeren,welke kraan een lier bevat en een eraan bevestigde kabel, voor zowel het inen uitschuiven van de giek als het verrijden van de loopkat over de giek, waarvan een eerste deel, dat de loopkat van de mast weg kan verrijden, aan de loopkat vast
<EMI ID=2.1>
verwijderde einde van het puntdeel van de giek gemonteerd kabelwiel naar de lier loopt en waarvan een twee-
<EMI ID=3.1>
het voetdeel van de giek,gemonteerd kabelwiel naar de lier loopt, waarbij de twee kabeldelen zo op de trommel van de lier gewonden zijn dat als het ene deel op de trommel gerold wordt, het andere deel ervan afgerold wordt.
Bij bekende torenkranen van deze soort loopt
het eerste kabeldeel, vanaf het kabelwiel op het van
de mast verwijderde uiteinde van het puntdeel van de
giek naar de mast toe tot over een kabelwiel dat op het
<EMI ID=4.1>
is, vervolgens terug van de mast weg en rond een kabelwiel dat op het van de mast verwijderde uiteinde van
<EMI ID=5.1>
loopt tenslotte tot tegen de mast, hetzij rechtstreeks <EMI ID=6.1>
gemonteerd, is, hetzij over een op dit voetdeel, tegen de mast,gemonteerd kabelwiel naar de onderkant van de mast of het gestel dat de mast draagt, indien de lier
<EMI ID=7.1>
vanaf de loopkat rechtstreeks naar het aan de mast gelegen uiteinde van het voetdeel van de giek en is daar aan de lier bevestigd indien deze lier op dit voetdeel gemonteerd is of loopt daar over een op dit voetdeel gemonteerd wiel naar de onderkant van de torenkraan indien de lier daar onderaan de torenkraan gemonteerd is.
Bij deze bekende kranen kan het eerste deel van de kabel de loopkat van de mast weg verrijden terwijl de giek ingeschoven is en de giekdelen aan elkaar verbonden zijn. Eenmaal de loopkat het van de mast verwijderde uiteinde van het voetdeel van de giek bereikt heeft, worden de giekdelen los van elkaar gekoppeld terwijl de loopkat automatisch. vastgekoppeld wordt op het puntdeel van de giek. Met behulp van het eerste kabeldeel kan men nu de giek uitschuiven, waarbij de loopkat zich dus mee verplaatst met het puntdeel van de giek. Om de giek terug in te schuiven,moet men eerst de loopkat terug blokkeren op het vrije uiteinde van het puntdeel van de giek. Met behulp van het tweede kabeldeel trekt men de loopkat naar de mast toe waarbij dus het puntdeel van de giek in het voetdeel schuift.
Wanneer het puntdeel volledig ingeschoven is, worden automatisch de giekdelen aan elkaar gekoppeld, maar wordt de loopkat automatisch losgekoppeld van het punt-
<EMI ID=8.1>
<EMI ID=9.1>
enkel en alleen over het puntdeel.
Door de noodzakelijke inrichtingen voor het koppelen en ontkoppelen van de loopkat ten opzichte van het puntdeel van de giek, benevens de reeds noodzakelijke inrichting voor het aan elkaar koppelen van de giekde len, zijn deze bekende torenkranen vrij duur. Daarenboven is het gebruik van een dergelijke torenkraan niet zo soepel aangezien men de last rtiet over gans de lengte van de uitgeschoven giek kan bewegen zonder deze giek, naargelang de verplaatsingszin van de last, in of uit te schuiven .
De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te verhelpen en een torenkraan die een mast bevat en een
<EMI ID=10.1>
volledig ingeschoven giek,evenals bij verschillende tussenstanden van de giek, over gans de lengte van de giek kan verreden worden zonder dat deze giek moet in- of uitgeschoven worden, terwijl noch voor het inschuiven noch voor het uitschuiven van de giek ingewikkelde blokkeringsmekanismen voor het blokkeren van de loopkat op de giek noodzakelijk zijn.
Tot dit doel loopt het eerste deel van de
kabel, via het kabelwiel op het van de mast verwijderde einde van het puntdeel van de giek rechtstreeks
<EMI ID=11.1>
einde van het voetdeel van de giek, zodat deze kabel niet alleen de loopkat naar het van de mast verwijderde einde van de giek kan verrijden, maar tevens,wanneer de verplaatsing van de loopkat dn de zin van het van de mast verwijderde einde van het puntdeel van de giek belet wordt, dit puntdeel in het voetdeel van de giek kan trekken, terwijl het tweede deel van de kabel, eerst over
<EMI ID=12.1>
het voetdeel van de giek loopt, maar vervolgens terug van de mast weg tot aan een kabelwiel,dat op het van
de mast verwijderde einde van dit voetdeel van de giek, gemonteerd is, rond dit kabelwiel terug naar de mast toe, over ten minste een kabelwiel op het naar de mast gekeerde einde van het puntdeel van de giek, vervolgens opnieuw van de mast weg en tenslotte over een tweede, op het van de mast afgekeerde einde van het voetdeel van de giek gemonteerd kabelwiel, terug naar de mast toe tot aan het aan de mastzijde gelegen einde van het voetdeel,
<EMI ID=13.1>
legen einde van het voetdeel van de giek belet wordt, het puntdeel van de giek uit dit voetdeel kan schuiven.
Zowel bij het inschuiven als bij het uitschuivan, kan de loopkat zich op een uiteinde van de giek bevinden, terwijl het met deze loopkat verbonden kabeldeel dat het inschuiven of het uitschuiven van de giek bewerkstelligt in de tegengestelde zin trekt als de schuifzin van het puntdeel van de giek zodat het volstaat dat de loopk at tegen een aanslag op het einde van de giek tegengehouden wordt en geen bijzonder inen uitschakelbaar koppelmekanisme van de loopkat aan de giek noodzakelijk is. Het in- of uitschuiven van de giek kan evenwel ook plaatsvinden wanneer de loopkat
<EMI ID=14.1>
de loopkat op een giekdeel geblokkeerd worden. Een eenvoudig, bij voorbeeld van op afstand manueel bed ienbaar blokkeringsmekanisme kan hiervoor gebruikt worden. In elk geval kan de loopkat steeds over gans de lengte van de giek verreden worden zonder de giek in- of uit te schuiven, welke ook de schuifstand van de giek is.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding is de lier op het aan de mastzijde gelegen einde van het voetdeel van de giek zelf gemonteerd en zijn de, tot het aan de mastzijde gelegen einde van het voetdeel van de giek lopende, einden van de twee delen van
de kabel op dit einde van het voetdeel rechtstreeks aan de liertrommel bevestigd.
In een merkwaardige uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de twee kabeldelen afzonderlijke delen die elk met een einde aan de loopkat bevestigd zijn en met hun andere einde in tegengestelde zin op de trommel van de lier gewondcnzijn en aan deze trommel bevestigd zijn.
De uitvinding heeft ook betrekking op een torenkraan die een mast bevat en een erop gemonteerde telescopische giek met loopkat, welke giek ten minste twee uitschuifbare giekdelen, namelijk een op de mast bevestigd voetdeel en een schuifbaar puntdeel, bevat
die elk een ir. hun langsrichting lopende rollenbaan
voor de loopkat bezitten, waarbij daarenboven de
loopkat een afzonderlijk stel rollen bevat voor de
twee rollenbanen en ten minste de rollenbaan van het voetdeel van de giek twee erenwijdig aan elkaar lopende rails bevat.
Bij de bekende torenkranen van deze soort zijn de rollenbanen meestal gevormd door twee in de langsrichting van het betreffende giekdeel lopende rails. De twee rails op het puntdeel zijn, in de horizontale dwarsrichting van de giek gezien, tussen de rails op het voetdeel gelegen maar terzelfder tijd ook
<EMI ID=15.1>
de rails verschoven. Dit in de hoogterichting verschoven zijn, is bij deze bekende torenkranen noodzakelijk aangezien de twee rails van de rollenbaan op het voetdeel van de giek door dwarsstukken met elkaar verbonden zijn. De rollenbaan op het puntdeel ligt volledig binnen de zijdelings aan alle kanten gesloten kooi
die gevormd wordt door het voetdeel,terwijl de rollenbaan van het voetdeel in of op de buitenkant van deze kooi gemonteerd is.
Bij torenkranen waarbij de loopkat twee afzonderlijke stellen rollen bezit voor de twee rollenbanen, is het niet noodzakelijk, in tegenstelling tot andere torenkranen, de rollen te verplaatsen wanneer de loopkat van het ene giekdeel op het andere rijdt, waardoor de constructie eenvoudiger is. Bij deze laatstgedoelde kranen zijn de twee rails van de rollenbaan op het voetdeel van de giek op hun van de mast verwijderde uiteinden van een naar het erin zittende puntdeel van de giek gerichte helling voorzien.
Door deze helling wordt het niveauverschil
<EMI ID=16.1>
en kan dus, eenmaal de loopkat het van de mast ver-wijderde uiteinde van het voetdeel bereikt heeft,
het met de rollenbaan van het puntdeel samenwerkende stel rollen van de loopkat met deze laatstbedoelde rollenbaan in contact komen, welke rollenbaan dan
het ondersteunen van de loopkat overneemt. Ter plaatse van de hellende uiteinden van de rails van de rollenbaan op het voetdeel en tot aan het uiterste einde van dit voetdeel bevinden zich geen dwarse verbindingsstukken meer tussen deze twee rails zodat het rijden van de met de rollenbaan op het puntdeel samenwerkende stel rollen op deze rollenbaan niet gehinderd wordt.
<EMI ID=17.1>
ter plaatse van de hellende uiteinden van de rails van de rollenbaan op het voetdeel, een kanteling die, ook al is ze relatief klein, het schommelen
van de hijskabels voor gevolg kan hebben. Overi-
<EMI ID=18.1>
worden om de loopkat te verplaatsen wanneer deze de hellende einden omhoog moet. Wanneer een niet-
<EMI ID=19.1>
met een rollenbaan ter plaatse van de hellende einden, kan hierbij ook een schok ontstaan. Om al deze redenen is het bij deze bekerde torenkranen niet aangeraden de loopkat met een last eraan van het ene giekdeel naar het andere te verrijden.
Verder is het bij deze bekende torenkranen
<EMI ID=20.1>
van de twee rails van de rollenbaan op het voetdeel van de giek, slechts één stel rollen van de loopkat op een rollenbaan steunt. Bij volledig uitgeschoven giek rust het ene stel rollen van de loopkat op de rollenbaan van het puntdeel van de giek,terwijl bij volledig ingeschoven stand van de giek, het andere stel rollen van de loopkat op de twee rails van
de rollenbaan op het voetdeel van de giek rust. De belasting gevormd door de loopkat en de eraan opgehangen last wordt dus steeds gedragen door één giekdeel zodat de maximale last door de sterkte van dit giekdeel bepaald wordt.
De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te
<EMI ID=21.1>
ene giekdeel op het andere kan rijden, zonder te kantelen of schokken te ondervinden, en waarbij daarenboven de giek bij volledig ingeschoven stand een grotere last kan dragen dan bij volledig uitgeschoven stand.
Tot dit doel is het voetdeel van de giek tussen zijn twee rails, ten minste over gans de lengte van
het erin zittende gedeelte van het puntdeel van de giek wanneer de giek volledig ingeschoven is, open,en rust het stel rollen dat met de rollenbaan op het puntdeel van de giek samenwerkt, bij ingeschoven stand van dit puntdeel, wanneer het ander stel rollen op de rollenbaan op het voetdeel van de giek rust, op deze rollenbaan op het puntdeel, zodat dus bij ingeschoven stand van het puntdeel,de twee stellen rollen van de loopkat tegelijker tijd op de twee rollenbanen rusten.
<EMI ID=22.1>
loopkat met haar twee stellen rollen op de twee rollenbanen rust, wordt de last door de twee in elkaar geschoven giekdelen samengedragen hetgeen dus een grotere
<EMI ID=23.1>
deel zou gedragen worden. Doordat bij ingeschoven stand van de giek de twee stellen rollen van de loopkat op
<EMI ID=24.1>
de giekdelen strikt volgens de langsrichting van de giek loopt, is het duideli jk dat zowel in ingeschoven stand als in uitgeschoven stand van de giek een stel rollen van de bopkat op een rollenbaan rust en het andere
stel rollen, ofwel op de andere rollenbaan rust ofwel zich pist boven het verlengde van de andere rollenbaan bevindt zodat dit stel rollen,bij de gepaste verschuiving van de giekdelen ten opzichte van elkaar, zonder stoten of hellingen op deze andere rollenbaan kan rollen,.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uit-
<EMI ID=25.1>
op dezelfde hoogte, in de dwarsrichting van de giek gezien, gelegen.
Bij deze uitvoeringsvorm is het mogelijk de rollen van de twee stellen rollen twee aan twee op dezelfde as te monteren.
In een doelmatige uitvoeringsvorm van de
<EMI ID=26.1>
volgens een van de eerstgenoemde uitvoering svormen van de uitvinding.
Aangezien bij deze eerstgenoemde uitvoeringsvormen de loopkat gemakkelijk over de ganse lengte van de uitgeschoven giek kon verplaatst worden, is het vooral bij dergelijke torenkranen van belang
<EMI ID=27.1>
naar het andere vloeiend gebeurt.
De uitvinding heeft ook betrekking op een telescopische giek kennelijk bestemd om gebruikt te worden bij een torenkraan volgens een van de vorige uitvoeringsvormen.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hier volgende beschrijv ing van een torenkraan en van een daarbij gebruikte telescopische giek, volgens de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet; de verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen.
Figuur 1 is een schematisch gehouden zijaanzicht van een gedeelte van een torenkraan volgens de uitvinding. Figuur 2 is een zijaanzicht van een gedeelte van de telescopische giek uit de torenkraan volgens <EMI ID=28.1> grotere schaal getekend. Figuur 3 stelt een doorsnede voor volgens de lijn III-III uit figuur 2.
In de verschillende figuren hebben dezelfde
<EMI ID=29.1>
telescopische giek na, van een bekende constructie. Deze kraan wordt dan ook slechts beschreven in zoverre nodig om de uitvinding duidelijk te maken.
Op de gebruikelijke manier bevat de torenkraan dan ook een mast 1, die eveneens telescopisch kan zijn, en die hetzij vast, hetzij kantelbaar op een niet in de figuren voorgesteld onderstel gemonteerd is.
Op zijn bovenste einde draagt de mast 1 de giek die uit een voetdeel 2 en een in- en uit dit voet-
<EMI ID=30.1>
kan vast, draaibaar, of zoals voorgesteld scharnierend door een scharnier 4 aan de top van de mast 1 bevestigd zijn. Het rechttrekken van de scharnierende giek gebeurt op een bekende manier dooreen niet in de figuren voorgestelde kabel die,enerzijds,aan het voetdeel 2 bevestigd is en, anderzijds, over een kabelwiel op een
<EMI ID=31.1>
toren, welke bij voorbeeld scharnierend aan het aan de mastzijde gelegen einde van het voetdeel 2 kan bevestigd zijn, in de figuren voorgesteld.
De mast 1 is op de gebruikelijke manier van een niet in de fguren voorgesteld metalen vakwerk vervaardigd. Ook de twee delen 2 en 3 van de giek zijn van metalen vakwerk vervaardigd dat eenvoudigheidshalve niet in de figuur 1 voorgesteld werd maar wel zichtbaar is in de figuren 2 en 3.
Het voetdeel 2 vormt een omgekeerde U-vormige goot die aan de onderkant volledig open is. De twee zijwanden van deze goot bevatten op- en neerlopende,
in een verticaal in de langsrichting lopend vlak gelegen profiellijsten 5 met L-vormige doorsnede. De profiellijsten 5 van elke zijwand van de hoger genoemde goot zijn
<EMI ID=32.1> in de langsrichting van het voetdeel 2 loopt. De rails 6 zijn holle profiellijsten met een nagenoeg rechthoekige doorsnede. De bovenste einden van de profiellijsten 5 in een zijwand van de goot zijn
verbonden aan twee U-vormige profiellijsten 9 die met hun openingen naar elkaar gericht zijn en,in de langs-
<EMI ID=33.1>
dit voetdeel lopen.
De bodem van de goot die door het voetdeel 2 gevormd wordt, bestaat uit, in de dwarsrichting lopende, L-vormige profiellijsten 8 die met hun uiteinden verbonden zijn aan de twee U-vormige profiellijsten 9.
Deze U-vormige profiellijsten vormen dus de verbinding tussen de bodem en de zijwanden van de goot. Aan de mastzijde is het uiteinde van de aldus gevormde goot gedeeltelijk gesloten door in de dwarsrichting lopende versterkingsribben die eenvoudigheidshalve in de figuren niet aangeduid zijn.
Het puntdeel 3 van de giek 2,3 vormt een zijdelings gesloten koker van vakwerk dat een nagenoeg driehoekige doorsnede bezit en in de hoger genoemde goot,gevormd door het voetdeel 2,past. Dit puntdeel 3 bevat bovenaan twee holle profiellijsten 10 met vierkartige doorsnede die verschuifbaar in de U-vormige profiellijsten 9 van het voetdeel 2 gelegen zijn, welke profiellijsten 9 de geleiding vormen voor het puntdeel 3 bij het telescopisch in- en uitschuiven van de giek 2,3. De twee profiellijsten 10 zijn met elkaar verbonden door, in de dwarsrichting van het puntdeel 3,lopende profiellijsten
11. Aan de onderkant bevat het voetdeel eveneens twee holle profiellijsten 12 met vierkantige doorsnede die evenwel vrij dicht en in elk geval merkelijk dichter dan de profiellijsten 10 bij elkaar gelegen zijn. De twee profiellijsten 12 zijn met de twee profiellijsten
10 verbonden door buizen 13, evenwel zo dat de aan de ene zijde van het puntdeel 3 gelegen profiellijst 12 met een buis 13 verbonden is met de aan de tegenoverligende zijde gelegen profiellijst 10. De buizen 13 zip dus in vlakken gelegen die naar onder toe samenlopen en elkaar, in de nabijheid van de profiellijsten 12,
<EMI ID=34.1>
buizen van de mast weg , respectievelijk opwaarts en neerwaarts,lopend zodat de buizen 13 in elk van de zijwanden van het puntdeel 3 een zigzaglijn beschrijven.
Zoals reeds vermeld is het puntdeel 3 opgehangen in het voetdeel 2 door middel van de twee profiellijsten 10 die verschuifbaar in de profiellijsten 9 van het voetdeel 2 steken. Bij ingeschoven stand van de telescopische giek 2,3 liggen de profiellijsten 10 over praktisch gans hun lengte in de profiellijsten 9, terwijl bij volledig uitgeschoven stand van de telescopische giek 2,3 de profiellijsten 10 enkel met hun naar de mast gekaarde uiteinde nog in deze profiellijsten 9 steken en voor de rest in het verlengde van deze profiellijsten 9 gelegen zijn.
De twee profiellijsten 12 onderaan het puntdeel 3 zijn tussen de twee rails 6 van het voetdeel 2
van de giek 2,3 gelegen. De ruimte tussen de twee rails 6 is immers volledig open. De bovenzijde van
de twee profiellijsten 12 ligt trouwens juist op dezelfde hoogte als de bovenzijde van de twee rails 6.
De twee rails 6 van het voetdeel 2 vormen een eerste rollenbaan voor een loopkat 14,terwijl de twee profiellijsten 12 van het puntdeel 3 een tweede rollenbaan voor dezelfde loopkat 14 vormen.
Deze loopkat 14 bevat twee, in de langrichting van de giek 2,3 lopende platen 15 waartussen op de gebruikelijke manier twee paar kabelwielen 16 gelegerd zijn. Aan de bovenkant van de loopkat 14 zijn de
twee platen 15 met hun einden vastgelast aan twee in
de dwarsrichting van de giek 2,3 lopende profiellijsten 17. De lengte van de profiellijsten 17 is evenwel een heel weinig groter dan de breedte van het voet-
<EMI ID=35.1>
dus aan weerszijden van de loopkat 14 buiten de platen
15 uit en zijn juist onder de onderste rand van de zijwanden van de goot, gevormd door het voetdeel 2,gelegen wanneer de loopkat 14 aan dit voetdeel 2 hangt. De twee profiellijsten 17 zijn mg, aan weerszijden van de platen 15, door versterkingsribben 18 met deze platen 15 verbonden.
Aan weerszijden van de loopkat 14, zijn de uiteinden van de twee profiellijsten 17 aan de boven-
<EMI ID=36.1>
19 lopen dus in de langsrichting van de giek 2,3 en dragen op elk uiteinde een as 20 welke loodrecht gericht is op de as van de kabelwielen 16 en welke
<EMI ID=37.1>
over het voetdeel 2 verplaatst, lopen twee dergelijke wieltjes 21, aan elke zijde van dit voetdeel 2. over het onderste deel van de naar buiten gerichte zijde van de rail 6 van de overeenstemmende zijwand van de goot,gevormd door het voetdeel 2. De rail 6 in deze zijwand steekt immers met een gedeelte aan de onderkant buiten de profiellijsten 5 uit. De twee wieltjes 21, aan weerszijden van de loopkat 14,beletten elke zijdelingse verschuiving van de loopkat 14 ten opzichte van het voetdeel 2.
De loopkat 14 is opgehangen aan het voetdeel
2 en/of het puntdeel 3 van de giek 2,3 door middel
van twee stellen rollen 22 en 23 die respectievelijk met de rollenbaan gevormd door da twee rails 6 van het voetdeel 2 en met de rollenbaan gevormd door de twee
<EMI ID=38.1>
Elk stel rollen 22 en 23 bestaat uit vier rollen, die in feite van een flens voorziene wielen zijn. Elk van deze wielen zit vast op een wielas 24 die gelegerd is in een steun 25 die een,naar boven gericht, uitsteeksel van de loopkat 14 vormt.
De twee profiellijsten 17 van de loopkat 14 dragen aldus elk vier naar boven uitstekende steunen 25. Twee van deze steunen passen tussen de rail 6 van het voetdeel
2 en de er dichtst bij gelegen profiellijst 12 van het puntdeel 3 van de qiek, terwijl de andere twee steunen
25 tussen de andere rail 6 en de andere profiellijst
12 passen.
De rollen 22 en 23 zijn twee aan twee met elkaar verbonden doordat hun wielas 24 gemeenschappelijk is. De twee stellen rollen 22 en 23 vormen in feite
<EMI ID=39.1> wielas 24 ermee verbonden rol 23. De rol 22 van elk paar steunt op een rail 6 of ligt in het verlengde
van het steunvlak van deze rail 6, terwijl de eraan verbonden rol 23 op een profiellijst 12 steunt of in het verlengde ligt van het steunvlak van deze profiellijst 12.
Doordat het voetdeel 2 tussen de twee profiellijsten 6 volledig open is, kunnen twee steunen 25 tussen elk van deze rails 6 en de er dichtst bijgelegen profiellijst 12 vrij bewegen en kan bijgevolg de loopkat 14 tegelijker�ijd met zijn twee stellen rollen
22 en 23 op de rails 6, en dus op het voetdeel 2, en
op de profiellijsten 12 en dus op het puntdeel 3,rusten.
Daar waar het puntdeel 3 van de giek in het
<EMI ID=40.1> figuur 2, de loopkat 14 dan ook terzelfder tijd op het voetdeel 2 en op het puntdeel 3. Wanneer de giek volledig ingeschoven is, en het puntdeel 3 dus over gans de lengte van de giek in het voetdeel 2 steekt, wordt de loopkat 14, bij haar ganse verplaatsing over de ingeschoven giek tegelijker tijd gedragen door de twee delen 2 en 3 van deze giek. Door deze dubbele ondersteuning van de loopkat kan men aan deze loopkat een veel zwaardere last hangen dan wanneer de loopkat enkel op een deel 2 of 3 van de giek steunt.
Dit laatste is het geval wanneer de giek uitgeschoven is. Ter plaatse van het voetdeel 2 rust de loopkat 14 met haar rollen 22 enkel en alleen op de rails 6 van dit voetdeel 2, terwijl ter plaatse van het puntdeel 3 de loopkat 14 door haar vier rollen <EMI ID=41.1>
van dit puntdeel 3. Enkel op het van de mast 1 verwijderde uiteinde van het voetdeel 2, waar nog een einde van het puntdeel 3 insteekt, rust de loopkat
14 tegelijker tijd op de twee delen.
Bij uitgeschoven stand van de giek kan de loopkat 14 ongehinderd over gans de lengte van de
giek lopen. De overgang van het ene deel naar het andere deel van de giek gebeurt vloeiend, zonder stoten,dangezien een stel rollen 22 of 23 op de mUenbaan van het ene deel loopt en het andere stel rollen
zich in het verlengde verplaatst van het steunvlak
van de rollenbaan van het andere giekdeel.
Voor het geval de bovenzijde van de profiellijsten 12 niet perfect in het vlak zou liggen van de bovenzijde van de twee rails 6, kunnen de wielassen
24 enigszins verend gelegerd zijn in de steunen 25 zodat de twee rollen 22 en 23 van een door een wielas 24 verbonden paar in de hoogterichting een weinig spel ing hebben.
Het in- en uitschuiven van de giek 2,3 en het verrijden van de loopkat 14 gebeurt door één en dezelfde kabel die uit twee kabeldelen 26 en 27 bestaat en die gedreven wordt door de lier 28. Deze lier 28 is van een op zichzelf bekende constructie en bestaat dus zoals gebruikelijk uit een trommel en een ermee verbonden drijfmotor. De lier 28 is gemonteerd op het
<EMI ID=42.1>
deel 2 van de giek 2,3.
De twee kabeldelen 26 en 27 zijn met een uiteinde respectievelijk aan de aan de puntzijde van de giek gelegen profiellijst 17 en aan de aan de mastzijde gelegen profiellijst 17 van de loppkat 14 vastgemaakt. De twee kabeldelen 26 en 27 kunnen twee
<EMI ID=43.1>
einden dan aan de trommel van de lier 28 bevestigd zijn. Aan deze einden zijn de twee kabeldelen 26
en 27 over een lengte in tegengestelde zin op de trom-
<EMI ID=44.1>
het ene kabeldeel op de trommel gerold wordt en het andere kabeldeel van de trommelas gerold wordt. De
twee kabeldelen 26 en 27 kunnen ook één enkel stuk vormen dat met een bepaalde lengte op de trommel van
de lier 28 gewikkeld is. In feite komt het er op neer dat de laatst genoemde einden van de kabeldelen aan de trommel van de lier bevestigd zijn doordat ze aan elkaar bevestigd zijn en rond de trommel gewonden zijn, waardoor dus ook bekomen wordt dat het ene kabeldeel
bij het roteren van de trommel van de lier in dezelfde mater korter wordt als het andere kabeldeel langer wordt.
Het eerste kabeldeel 26 loopt, vanaf de loopkat
<EMI ID=45.1>
rolt over een op deze punt gemonteerd kabelwiel 29
en keert vervolgens terug naar de mast 1 toe, rechtstreeks naar de lier 28.Het tweede kabeldeel 27 loopt vanaf
de loopkat 14 eerst naar de mast 1 toe, over een kabelwiel 30 dat op het aan de zijde van de mast 1 gelegen uiteinde van het voetdeel 2 van de giek gemonteerd is, terug van de mast 1 weg, over een kabelwiel 31 dat op het van de mast 1 verwijderde uiteinde van het voetdeel 2 gemonteerd is, vervolgens terug naar de mast 1 en over twee, op het naar de mast 1 gekeerde uiteinde van het puntdeel 3 van de giek gemonteerde kabelwielen 32, opnieuw van de mast
<EMI ID=46.1>
van het voetdeel 2, rond een op dit uiteinde gemonteerd kabelwiel 33 terug naar de mast 1 toe en tenslotte over een op het aan de zijde van de mast
<EMI ID=47.1>
wiel 34 naar de lier 28.
De twee giekdelen 2 en 3 van de giek kunnen ten opzichte van elkaar in een aantal standen geblokkeerd worden door middel van een elektrische koppelinrichting 35. Dergelijke koppelinrichtingen zijn op zichzelf bekend. De koppelinrichting kan bij voorbeeld bestaan uit een elektromagnetisch bediende
<EMI ID=48.1>
en samenwerkt met openingen die in het andere giekdeel aangebracht zijn. De schieter is bij voorbeeld op het van de mast 1 verwijderde uiteinde van het
<EMI ID=49.1>
profiellijst 9, terwijl het puntdeel 3 van de giek in de in deze profiellijst 9 schuifbaar zittende profiellijst 10 van een aantal openingen voorzien is. De
<EMI ID=50.1>
stand van het puntdeel 3, bij volledig uitgeschoven stand van dit puntdeel 3 en bij een aantal tussenstanden,de schieter van de inrichting 35 in en uit een
van de openingen van het puntdeel 3 kan om de giekdelen ten opzichte van elkaar te koppelen of van elkaar los te koppelen.. De schieter van de koppelinrichting 35 wordt, evenals de lier 28 van op afstand bediend
<EMI ID=51.1>
Het in- en uitschuiven van de giek 2,3 en
het verrijden van de loopkat 14 gebeurt als volgt,:
Wanneer de giek volledig ingeschoven is, kan met behulp van de kabeldelen 26 en 27 naar gelang
de rotatiezin van de trommel van de lier 28, de loopkat
14 heen en weer over de twee in elkaar geschoven giekdelen 2 en 3 verreden worden. Bij voorkeur zijn hierbij de twee giekdelen aan elkaar gekoppeld opdat er ook bij eventuele blokkering van de loopkat 14 geen uitschuiving van de giek zou plaatsvinden.
<EMI ID=52.1>
zijde van de mast 1 gelegen uiteinde van het voetdeel 2 bevindt, kan men, na het van elkaar loskoppelen van de twee giekdelen 2 en 3 met behulp van het kabeldeel
27 en door dit kabeldeel op de trommel van de lier
28 te winden, het puntdeel 3 van de giek uitschuiven. In feite trekt het kabeldeel 27 de loopkat 14 verder naar de mast 1 toe hetgeen evenwel onmogelijk is omdat de loopkat 14 zich reeds op het uiteinde van het voetdeel 2 bevindt en door een op dit einde gemon-
<EMI ID=53.1>
27 kan dus doordat het ingekort wordt, niet anders dan het in het voetdeel 2 zittende uiteinde van het puntdeel 3 naar buiten duwen.
Wanneer het puntdeel 3 niet meer verder kan uitgeschoven worden, hetzij doordat dit puntdeel reeds maximaal uitgeschoven is, hetzij, doordat het puntdeel 3 door de koppelinrichting 35 voor het volledig uitschuiven van het puntdeel 3 in werking gesteld werd, kan men door het kabeldeel 26 op de trommel van de lier 28 te winden, de loopkat 14 nu over de volledige,geheel of gedeeltelijk ,uitgeschoven giek verrijden. Met behulp van het kabeldeel 27
kan men de loopkat 14 over gans de lengte van de giek in de andere richting terug rijden. Het is vanzelfsprekend dat de giekdelen 2 en 3 van de nodige aanslagen moeten voorzien zijn om de uitschuiving van het puntdeel 3 te begrenzen of dat bij de maximale uitschuiving automatisch de koppelinrichting 35
of een andere koppelinrichting in werking moet treden.
<EMI ID=54.1>
deel 26, bij een eventuele blokkering van de loopkat
14, het puntdeel 3 terug zou inschuiven, verdient het de voorkeur, na het uitschuiven van dit puntdeel 3 , dit puntdeel ten opzichte van het voetdeel 2 van de giek door middel van de koppelinrichting 35 te blokkeren.
Om nu het puntdeel 3 terug in het voetdeel 2 te schuiven, verrijdt men eerst de loopkat 14 tot op de punt van het puntdeel 3 door het kabeldeel 26 op te winden. Het is vanzelfsprekend dat het puntdeel 3 op de punt van een aanslag voorzien is om de loopkat 14 op deze punt tegen te houden. Eenmaal de loopkat 14 tegen deze aanslag aanstoot, kan menru, door verder het kabeldeel op de trommel van de lier
28 te winden, na het van elkaar loskoppelen van de giekdelen 2 en 3, het puntdeel 3 van de giek in het voetdeel 2 schuiven.
Door het verloop van de kabeldelen 26 en 27 gebeurt het inschuiven van de giek met dezelfde snel-heid als het verrijden van de loopkat l4,terwijl het
<EMI ID=55.1>
vindt. Zowel bij ingeschoven als bij geheel of gedeeltelijk uitgeschoven stand van de giek kan de loopkat
14 steeds over gans de lengte van de giek verreden worden. Geen enkele blokkering van de loopkat is noodzakelijk noch bij het uitschuiven noch bij het inschuiven van de giek- De loopkat 14 wordt bij een en ander tegengehouden door de toch al noodz akelijke aanslag
op het einde van de giek, terwijl het kabeldeel dat het in- of uitschuiven bewerkstelligt, de loopkat 14 verder tegen deze aanslag trekt.
In een variante van de hiervoor beschreven
<EMI ID=56.1>
keringsmekanismen voorzien zijn die de verplaatsing
van de loopkat naar de mast toe over het voetdeel van
de giek of van de mast weg over het puntdeel van de
giek kunnen beletten. Bij deze variante is het dan niet noodzakelijk dat bij het uitschuiven of inschuiven van de giek de loopkat zich op het masteinde, respectievelijk het punteinde van de giek,bevindt.
De giek kan ook uitgeschoven of ingeschoven worden door de loopkat op het voetdeel,respectievelijk het puntdeel van de giek,door middel van een blokkeringsmekanisme,tegen te houden. Dit blokkeringsmekanisme wordt manueel van op afstand bediend en kan zeer eenvoudig van constructie zijn. Het blokkeringsmekanisme kan bij voorbeeld analoog zijn aan de hoger genoemde koppelinrichting 35.
Uiteraard is de torenkraan nog op de gebruikelij-ke manier van een hijskabel voorzien die door een afzonderlijke lier bediend wordt. Deze lier kan bij
<EMI ID=57.1>
dan de hijskabel opwaarts loopt over een op de bovenkant van de mast 1 gemonteerd kabelwiel naar de loop-
<EMI ID=58.1>
de kabelwielen 16 loopt, en vervolgens rond een op
de punt van het puntdeel 3 gemonteerd kabelwiel naar een op het andere einde van dit puntdeel gemonteerd kabelwiel en tenslotte rond dit laatst gedoelde kabel-
<EMI ID=59.1>
het voetdeel 2 waar deze kabel dan vastgemaakt is.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de
<EMI ID=60.1>
schikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken van de uitvinding gebruikt worden.
In het bijzonder moet de lier voor het verplaatsen van de kabel voor het in- en uitschuiven van de giek en voor het verrijden van de loopkat niet noodzakelijk op de giek gemonteerd zijn. Deze lier kan ook op de mast of op het onderstel ervoor gemonteerd zijn. In het laatste geval kan dezelfde lier meerdere met elkaar gekoppelde of met elkaar koppelbare trommels bevatten waarbij de hoger gedoelde kabel dan op de ene trommel gewikkeld is, terwijl een andere trommel de hijskabel kan verplaatsen en eventueel
nog andere trommels de kabel voor het recht trekken <EMI ID=61.1>
verplaatsen.
Indien de lier op het masteinde van de giek gemonteerd is, is het kabelwiel op dit masteinde voor het tweede kabeldeel,dat de loopkat naar de mast toe kan verrijden, niet absoluut noodzakelijk. Het kabeldeel kan rechtstreeks naar de liertrommel lopen.
Ook is de constructie van de twee giekdelen enkel ter illustratie gegeven. Het puntdeel van de giek kan bij voorbeeld ook een vakwerk met nagenoeg rechthoekige doorsnede vormen. Om te bekomen dat de loopkat vloeiend en zonder kantelen over gans de lengte van de giek verrijdbaar is,welke ook de relatieve stand van de twee giekdelen weze, is het enkel nodig dat
het voetdeel aan de zijde waarlangs de loopkat ook op het puntdeel van de giek steunt,open is zodat deze loopkat tegelijker tijd op de twee giekdelen kan steunen. Het is evenwel niet absoluut noodzakelijk dat de rollenbaan van het puntdeel en de rollenbaan van het voetdeel van de giek in een zelfde vlak gelegen zijn. Des-
<EMI ID=62.1>
elkaar gekoppeld. In elk geval is het wel noodzakelijk dat de loopkat afzonderlijke rollen bezit voor de
twee rollenbanen. Het aantal rollen dat met één rollenbaan samenwerkt moet niet noodzakelijk gelijk zijn
aan vier.
De telescopische giek kan ook uit meer dan twee delen bestaan. In geval van drie delen is het middelste deel als het hoger gedoelde voetdeel te beschouwen ten opzichte van het puntdeel maar als het hoger gedoelde puntdeel ten opzichte van het aan de mast bevestigde deel.
De geleiding van het puntdeel door het voetdeel bij het in- en uitschuiven van de giek moet tenslotte ook niet noodzakelijk verwezenlijkt worden zo-
<EMI ID=63.1>
deel met een profiellijst in een profiellijst van het voetdeel schuift, kan dit puntdeel ook van rollen voorzien zijn die in of over een profiellijst van het voetdeel lopen. Het van de mast verwijderde einde
van het voetdeel bevat hierbij bij voorkeur dan ook een rol die een profiellijst van het puntdeel bij
het in- en uitschuiven ondersteunt.
Tower crane and telescopic used
boom.
The invention relates to a tower crane containing a mast and a telescopic boom with a trolley mounted on it, which boom has at least two telescopic boom parts, namely a foot mounted on the mast.
<EMI ID = 1.1>
longitudinally running roller conveyor for the trolley, which boom includes means for blocking the two boom parts relative to each other, which crane includes a winch and a cable attached thereto, for both extending and extending the boom over the trolley boom, of which a first part, which can move the trolley from the mast, is attached to the trolley
<EMI ID = 2.1>
removed end of the tip section of the boom mounted cable wheel runs to the winch and of which a two-
<EMI ID = 3.1>
the base part of the boom, mounted cable wheel, runs to the winch, the two cable parts being wound on the winch drum so that when one part is rolled onto the drum, the other part is unwound.
Well-known tower cranes of this type run
the first cable section, from the cable wheel on the van
the mast removed the end of the tip part of the
boom to the mast over a cable wheel mounted on the
<EMI ID = 4.1>
then back away from the mast and around a cable wheel attached to the end of the mast
<EMI ID = 5.1>
finally runs up to the mast, either directly <EMI ID = 6.1>
mounted, either over a cable wheel mounted on this base part against the mast, to the bottom of the mast or the frame carrying the mast, if the winch
<EMI ID = 7.1>
from the trolley directly to the mast end of the boom foot section, where it is attached to the winch if this winch is mounted on this foot section or runs there on a wheel mounted on this foot section to the bottom of the tower crane if the winch is mounted below the tower crane.
With these known cranes, the first part of the cable can move the trolley from the mast while the boom is retracted and the boom parts are connected to each other. Once the trolley has reached the end of the boom base part away from the mast, the boom sections are disconnected while the trolley is automatically engaged. connected to the tip section of the boom. With the aid of the first cable part, the boom can now be extended, so that the trolley moves along with the point part of the boom. To retract the boom, first lock the trolley back on the free end of the tip section of the boom. With the help of the second cable part, the trolley is pulled towards the mast, so that the point part of the boom slides into the foot part.
When the tip section is fully retracted, the boom sections are automatically linked together, but the trolley is automatically disconnected from the tip section.
<EMI ID = 8.1>
<EMI ID = 9.1>
only about the point part.
Due to the necessary devices for coupling and uncoupling the trolley with respect to the point part of the boom, in addition to the already necessary device for coupling the boom parts together, these known tower cranes are quite expensive. In addition, the use of such a tower crane is not so flexible, since the load can be moved over the entire length of the extended boom without sliding in or out, depending on the sense of displacement of the load.
The object of the invention is to overcome these drawbacks and a tower crane containing a mast and a
<EMI ID = 10.1>
fully retracted boom, as well as at different boom positions, can be moved over the entire length of the boom without having to retract or extend the boom, while complex blocking mechanisms for locking are not required for retracting or extending the boom of the trolley on the boom.
The first part of the
cable, directly through the cable wheel on the end of the boom tip section away from the mast
<EMI ID = 11.1>
end of the boom base section, so that this cable can move not only the trolley to the end of the boom away from the mast, but also when the trolley displacement dn the sense of the end of the tip section away from the mast boom is prevented from pulling this tip section into the base of the boom, while the second section of the cable first crosses
<EMI ID = 12.1>
the base of the boom extends, but then backs away from the mast up to a cable wheel mounted on the van
the mast removed end of this base part of the boom, is mounted, around this cable wheel back towards the mast, over at least one cable wheel on the end of the tip part of the boom facing the mast, then again away from the mast and finally via a second cable wheel mounted on the end of the base part of the boom remote from the mast, back to the mast up to the end of the base part located on the mast side,
<EMI ID = 13.1>
the end of the boom's foot section is prevented, the tip section of the boom can slide out of this foot section.
Both when retracted and retracted, the trolley may be located on one end of the boom, while the cable section connected to this trolley which causes retraction or extension of the boom pulls in the opposite sense as the slider of the tip section of the the boom so that it is sufficient that the trolley is stopped against a stop at the end of the boom and that no particularly switchable coupling mechanism of the trolley to the boom is necessary. The boom can be retracted or extended, however, also when the trolley
<EMI ID = 14.1>
the trolley on a boom section. A simple blocking mechanism, remotely operable manually, can be used for this. In any case, the trolley can always be moved along the entire length of the boom without extending or retracting the boom, which is also the sliding position of the boom.
In a particular embodiment of the invention, the winch is mounted on the mast-side end of the base of the boom itself and the ends of the two parts extending to the mast-side of the base of the boom are
the cable at this end of the base section is directly attached to the winch drum.
In a curious embodiment of the invention, the two cable parts are separate parts, each of which is attached to the trolley with one end and which, with their other end, are wound in opposite directions on the drum of the winch and are attached to this drum.
The invention also relates to a tower crane comprising a mast and a telescopic boom with a trolley mounted on it, which boom comprises at least two extendable boom parts, namely a foot part mounted on the mast and a slidable tip part.
each of which has a roller conveyor running longitudinally
for the trolley, in addition to which the
trolley contains a separate set of rollers for the
two roller conveyors and at least the roller conveyor of the base part of the boom contains two rails running parallel to each other.
In the known tower cranes of this type, the roller tracks are usually formed by two rails running in the longitudinal direction of the respective boom part. The two rails on the tip section, seen in the horizontal transverse direction of the boom, are located between the rails on the base section but at the same time also
<EMI ID = 15.1>
the rails shifted. This shifting in the height direction is necessary in these known tower cranes, since the two rails of the roller conveyor on the base of the boom are interconnected by cross pieces. The roller track on the tip section lies entirely within the cage closed on all sides
which is formed by the foot part, while the roller track of the foot part is mounted in or on the outside of this cage.
For tower cranes where the trolley has two separate sets of rollers for the two roller conveyors, unlike other tower cranes, it is not necessary to move the rollers when the trolley is moving from one boom section to another, making construction simpler. In these last-mentioned cranes, the two rails of the roller conveyor on the base of the boom on their ends remote from the mast are provided with a slope directed toward the tip portion of the boom therein.
This slope makes the difference in level
<EMI ID = 16.1>
and so, once the trolley has reached the end of the base part remote from the mast,
the set of rollers of the trolley co-operating with the roller track of the point part comes into contact with this latter roller track, which roller track then
takes over supporting the trolley. At the location of the sloping ends of the rails of the roller conveyor on the foot part and up to the extreme end of this foot part, there are no more transverse connecting pieces between these two rails, so that the set of rollers co-operating with the roller track on the point part can be driven on this roller conveyor is not hindered.
<EMI ID = 17.1>
at the location of the sloping ends of the rails of the roller conveyor on the foot part, a tilt which, even if relatively small, fluctuates
of the lifting cables. Other-
<EMI ID = 18.1>
to move the trolley when it needs to raise the sloping ends. When a non-
<EMI ID = 19.1>
with a roller conveyor at the inclined ends, this can also cause a shock. For all these reasons, it is not recommended for these converted tower cranes to move the trolley with a load from one boom section to another.
Furthermore, it is with these known tower cranes
<EMI ID = 20.1>
of the two rails of the roller conveyor on the base of the boom, support only one set of trolley rollers on a roller conveyor. With the boom fully extended, one set of rollers of the trolley rests on the roller track of the tip section of the boom, while with the boom fully retracted, the other set of rollers of the trolley sits on the two rails of the
the roller conveyor rests on the base of the boom. The load generated by the trolley and the load suspended on it is thus always carried by one boom section, so that the maximum load is determined by the strength of this boom section.
The object of the invention is to eliminate these drawbacks
<EMI ID = 21.1>
one boom section can drive on the other without tipping or shocks, and the boom can also carry a greater load when fully retracted than when fully extended.
To this end, the base of the boom is between its two rails, at least along its entire length
open the section of the tip section of the boom when the boom is fully retracted, and rest the set of rollers that interact with the roller track on the tip section of the boom, with this point section retracted, when the other set of rollers are on the roller conveyor rests on the foot part of the boom, on this roller conveyor on the tip part, so that when the point part is retracted, the two sets of rollers of the trolley rest simultaneously on the two roller tracks.
<EMI ID = 22.1>
trolley with its two sets of rollers resting on the two roller conveyors, the load is carried together by the two telescopic boom parts, which therefore provides a greater
<EMI ID = 23.1>
part would be worn. Because with the boom retracted, the two sets of rollers roll up
<EMI ID = 24.1>
the boom parts run strictly according to the longitudinal direction of the boom, it is clear that in the retracted as well as in the extended position of the boom one set of rollers of the bop cat rests on a roller conveyor and the other
set of rollers, either resting on the other roller conveyor or pivotally above the extension of the other roller conveyor so that this set of rollers can roll on this other roller conveyor without impact or inclines when the boom sections are appropriately displaced.
In a special embodiment of the
<EMI ID = 25.1>
located at the same height, viewed in the transverse direction of the boom.
In this embodiment it is possible to mount the rollers of the two sets of rollers two by two on the same shaft.
In an effective embodiment of the
<EMI ID = 26.1>
according to one of the first-mentioned embodiments of the invention.
Since in these first-mentioned embodiments, the trolley could easily be moved along the entire length of the extended boom, it is particularly important with such tower cranes
<EMI ID = 27.1>
to the other happens smoothly.
The invention also relates to a telescopic boom apparently intended to be used with a tower crane according to any of the previous embodiments.
Other particularities and advantages of the invention will become apparent from the following description of a tower crane and of a telescopic boom according to the invention used therewith; this description is given by way of example only and does not limit the invention; the reference numbers refer to the accompanying drawings.
Figure 1 is a schematic side view of a part of a tower crane according to the invention. Figure 2 is a side view of a portion of the telescopic boom from the tower crane according to <EMI ID = 28.1> drawn on a larger scale. Figure 3 represents a section according to the line III-III of figure 2.
In the different figures have the same
<EMI ID = 29.1>
telescopic boom, of a known construction. This tap is therefore only described to the extent necessary to make the invention clear.
In the usual manner, the tower crane therefore contains a mast 1, which can also be telescopic, and which is mounted either fixed or tiltable on a base not shown in the figures.
At its upper end, the mast 1 carries the boom that comes out of a foot part 2 and an in and out of this foot
<EMI ID = 30.1>
can be fixed, rotatable or, as suggested, hinged by a hinge 4 to the top of the mast 1. Straightening of the articulated boom is done in a known manner by a cable, not shown in the figures, which is fixed on the one hand to the foot part 2 and on the other hand over a cable wheel on a
<EMI ID = 31.1>
tower, which can for instance be hinged to the mast-side end of the foot part 2, shown in the figures.
The mast 1 is manufactured in the usual manner from a metal lattice not shown in the figures. The two parts 2 and 3 of the boom are also made of metal lattice, which for the sake of simplicity was not shown in figure 1 but is visible in figures 2 and 3.
The foot part 2 forms an inverted U-shaped gutter that is completely open at the bottom. The two side walls of this gutter contain ascending and descending,
profile strips 5 of L-shaped cross-section lying vertically in a longitudinal direction. The profile strips 5 of each side wall of the above-mentioned gutter are
<EMI ID = 32.1> runs in the longitudinal direction of the foot part 2. The rails 6 are hollow profile strips with a substantially rectangular cross section. The top ends of the profile strips 5 are in a side wall of the gutter
connected to two U-shaped profile strips 9 with their openings facing each other and, in the longitudinal
<EMI ID = 33.1>
walk this foot part.
The bottom of the gutter formed by the base part 2 consists of transverse L-shaped profile strips 8 which are connected with their ends to the two U-shaped profile strips 9.
These U-shaped profile strips therefore form the connection between the bottom and the side walls of the gutter. On the mast side, the end of the gutter thus formed is partially closed by transverse reinforcing ribs, which are not indicated in the figures for the sake of simplicity.
The point part 3 of the boom 2,3 forms a laterally closed box section of truss which has an almost triangular cross section and fits into the above-mentioned gutter, formed by the foot part 2. This point part 3 contains at the top two hollow profile strips 10 with a square section, which are slidable in the U-shaped profile strips 9 of the foot part 2, which profile strips 9 form the guide for the point part 3 when telescoping the boom 2, 3. The two profile strips 10 are connected to each other by profile strips running in the transverse direction of the tip part 3
11. At the bottom side, the base part also contains two hollow profile strips 12 with a square section, which are, however, fairly close and in any case noticeably closer than the profile strips 10 together. The two profile lists 12 are with the two profile lists
10 connected by tubes 13, but in such a way that the profile strip 12 located on one side of the tip part 3 is connected to a tube 13 with the profile strip 10 located on the opposite side. The tubes 13 thus lie in planes which converge downwards. and each other, in the vicinity of the profile strips 12,
<EMI ID = 34.1>
tubes leading away from the mast, upwards and downwards respectively, so that the tubes 13 in each of the side walls of the tip part 3 describe a zigzag line.
As already mentioned, the point part 3 is suspended in the foot part 2 by means of the two profile strips 10 which slide in the profile strips 9 of the foot part 2. When the telescopic boom 2,3 is retracted, the profile strips 10 lie practically throughout their length in the profile strips 9, while when the telescopic boom 2,3 is fully extended, the profile strips 10 only remain in this position with their ends facing the mast profile strips 9 and for the rest are in line with these profile frames 9.
The two profile strips 12 at the bottom of the point part 3 are between the two rails 6 of the foot part 2
from the boom 2,3. After all, the space between the two rails 6 is completely open. The top of
the two profile strips 12 are actually at the same height as the top of the two rails 6.
The two rails 6 of the foot part 2 form a first roller track for a trolley 14, while the two profile strips 12 of the tip part 3 form a second roller track for the same trolley 14.
This trolley 14 comprises two plates 15 running in the longitudinal direction of the boom 2,3, between which two pairs of cable wheels 16 are mounted in the usual manner. At the top of the trolley 14 are the
two plates 15 with their ends welded to two in
the transverse direction of the boom 2,3 running profile strips 17. However, the length of the profile strips 17 is very little greater than the width of the foot
<EMI ID = 35.1>
so on either side of the trolley 14 outside the plates
15 and are located just below the lower edge of the side walls of the gutter formed by the foot part 2 when the trolley 14 hangs from this foot part 2. The two profile strips 17 are connected to these plates 15 on both sides of the plates 15 by reinforcing ribs 18.
On either side of the trolley 14, the ends of the two profile strips 17 at the top
<EMI ID = 36.1>
19 thus run in the longitudinal direction of the boom 2,3 and bear on each end a shaft 20 which is perpendicular to the axis of the cable wheels 16 and which
<EMI ID = 37.1>
moved over the foot part 2, two such wheels 21 run on each side of this foot part 2. over the bottom part of the outwardly directed side of the rail 6 of the corresponding side wall of the gutter, formed by the foot part 2. The rail 6 in this side wall protrudes beyond the profile strips 5 with a part at the bottom. The two wheels 21, on either side of the trolley 14, prevent any lateral displacement of the trolley 14 relative to the foot part 2.
The trolley 14 is suspended from the foot part
2 and / or tip section 3 of boom 2,3 by
of two sets of rollers 22 and 23 respectively with the roller track formed by the two rails 6 of the foot part 2 and with the roller track formed by the two
<EMI ID = 38.1>
Each set of rollers 22 and 23 consists of four rollers, which are basically flanged wheels. Each of these wheels is fixed on a wheel axle 24 which is mounted in a support 25 which forms an upward projection of the trolley 14.
The two profile strips 17 of the trolley 14 thus each carry four upwardly projecting supports 25. Two of these supports fit between the rail 6 of the foot part
2 and the nearest profile frame 12 of the point part 3 of the boom, while the other two support
25 between the other rail 6 and the other profile frame
12 passes.
The rollers 22 and 23 are connected two by two because their wheel axle 24 is common. The two sets of rollers 22 and 23 actually form
<EMI ID = 39.1> wheel axle 24 associated roller 23. The roller 22 of each pair rests on a rail 6 or is an extension
of the support surface of this rail 6, while the associated roller 23 rests on a profile frame 12 or is an extension of the support surface of this profile frame 12.
Because the foot part 2 between the two profile strips 6 is completely open, two supports 25 between each of these rails 6 and the nearest profile frame 12 can move freely and, consequently, the trolley 14 can roll simultaneously with its two sets of rollers.
22 and 23 on the rails 6, and thus on the foot part 2, and
rest on the profile strips 12 and thus on the point part 3.
Where the point part 3 of the boom in the
<EMI ID = 40.1> Figure 2, the trolley 14 at the same time on the foot part 2 and on the point part 3. When the boom is fully retracted, and thus the point part 3 extends over the length of the boom in the foot part 2 , the trolley 14, during its entire movement over the retracted boom, is carried simultaneously by the two parts 2 and 3 of this boom. Due to this double support of the trolley, it is possible to hang a much heavier load on this trolley than if the trolley only rests on part 2 or 3 of the boom.
The latter is the case when the boom is extended. At the location of the foot part 2, the trolley 14 with its rollers 22 rests solely on the rails 6 of this foot part 2, while at the location of the point part 3, the trolley 14 rests through its four rollers <EMI ID = 41.1>
of this point part 3. Only on the end of the foot part 2 removed from the mast 1, where an end of the point part 3 still protrudes, the trolley rests
14 at the same time on the two parts.
With the boom extended, the trolley 14 can move freely over the entire length of the boom
boom. The transition from one part to the other part of the boom is smooth, without impact, since one set of rollers 22 or 23 runs on the track of one part and the other set of rollers
moves in line with the support surface
from the roller conveyor of the other boom section.
In case the top of the profile strips 12 does not lie perfectly in the plane of the top of the two rails 6, the wheel axles
24 are slightly resiliently mounted in the supports 25 so that the two rollers 22 and 23 of a pair connected by a wheel axle 24 have little play in the height direction.
The boom 2,3 is moved in and out and the trolley 14 is moved by one and the same cable, which consists of two cable parts 26 and 27 and which is driven by the winch 28. This winch 28 is of a known per se construction and thus consists, as usual, of a drum and an associated driving motor. The winch 28 is mounted on the
<EMI ID = 42.1>
part 2 of the boom 2,3.
The two cable parts 26 and 27 are secured with one end, respectively, to the profile strip 17 located on the tip side of the boom and to the profile strip 17 located on the mast side of the loppkat 14. The two cable parts 26 and 27 can be two
<EMI ID = 43.1>
ends are then attached to the drum of the winch 28. At these ends, the two cable sections are 26
and 27 along a length in the opposite direction on the drum
<EMI ID = 44.1>
one cable section is rolled onto the drum and the other cable section is rolled off the drum shaft. The
two cable sections 26 and 27 can also form a single piece of a certain length on the drum of
the winch 28 is wound. Basically, the last mentioned ends of the cable parts are attached to the drum of the winch because they are attached to each other and wound around the drum, thus also obtaining that the one cable part
when rotating the drum of the winch in the same material becomes shorter as the other cable part becomes longer.
The first cable section 26 runs from the trolley
<EMI ID = 45.1>
rolls over a cable wheel mounted at this point 29
and then returns to the mast 1 directly to the winch 28. The second cable section 27 extends
the trolley 14 first towards the mast 1, over a cable wheel 30 mounted on the end of the base part 2 of the boom located on the side of the mast 1, back from the mast 1, over a cable wheel 31 which is mounted on the the end of the foot part 2 removed from the mast 1 is mounted, then back to the mast 1 and over two cable wheels 32 mounted on the end of the tip part 3 of the boom facing the mast 1, again from the mast
<EMI ID = 46.1>
of the foot part 2, around a cable wheel 33 mounted on this end back towards the mast 1 and finally over one on it on the side of the mast
<EMI ID = 47.1>
wheel 34 to the winch 28.
The two boom parts 2 and 3 of the boom can be locked relative to each other in a number of positions by means of an electric coupling device 35. Such coupling devices are known per se. The coupling device can for instance consist of an electromagnetically operated actuator
<EMI ID = 48.1>
and cooperates with openings provided in the other boom section. The shooter is, for example, on the end of it which is remote from the mast 1
<EMI ID = 49.1>
profile frame 9, while the point part 3 of the boom is provided with a number of openings in the profile frame 10 slidable in this profile frame 9. The
<EMI ID = 50.1>
position of the point part 3, with the position of this point part 3 fully extended and with a number of intermediate positions, the shooter of the device 35 in and out of a
from the openings of the tip part 3, it is possible to couple or detach the boom parts relative to each other. The shooter of the coupling device 35, like the winch 28, is remotely operated
<EMI ID = 51.1>
Telescoping the boom 2,3 and
moving the trolley 14 is done as follows:
When the boom is fully retracted, the cable sections 26 and 27 can be used as required
the sense of rotation of the drum of the winch 28, the trolley
14 are moved back and forth over the two telescoped boom parts 2 and 3. Preferably, the two boom parts are coupled to each other, so that the boom will not be extended even if the trolley 14 is blocked.
<EMI ID = 52.1>
side of the mast 1 is located at the end of the foot part 2, after disconnecting the two boom parts 2 and 3 from each other, one can use the cable part
27 and through this cable section on the drum of the winch
28, extend the tip section 3 of the boom. In fact, the cable part 27 pulls the trolley 14 further towards the mast 1, which is however impossible because the trolley 14 is already on the end of the foot part 2 and is mounted on this end.
<EMI ID = 53.1>
27, because it is shortened, cannot do anything other than push the end of the tip part 3 located in the foot part 2 outwards.
When the point part 3 can no longer be extended further, either because this point part has already been extended to the maximum, or because the point part 3 has been actuated by the coupling device 35 for the full extension of the point part 3, the cable part 26 can be to wind the drum of the winch 28, now drive the trolley 14 over the boom, fully or partially extended. Using the cable section 27
the trolley 14 can be driven back over the entire length of the boom in the other direction. It goes without saying that the boom parts 2 and 3 must be provided with the necessary stops to limit the extension of the tip part 3 or that at the maximum extension the coupling device 35 automatically
whether another coupling device should come into operation.
<EMI ID = 54.1>
part 26, if the trolley is blocked
14, if the tip part 3 would retract, it is preferable, after extending this point part 3, to block this point part relative to the base part 2 of the boom by means of the coupling device 35.
In order to slide the point part 3 back into the foot part 2, the trolley 14 is first moved to the point of the point part 3 by winding the cable part 26. It goes without saying that the tip part 3 is provided with a stop on the tip to stop the trolley 14 at this point. Once the trolley 14 hits this stop, menru can be moved through the cable part on the drum of the winch.
28, after disconnecting the boom sections 2 and 3 from each other, slide the tip section 3 of the boom into the base section 2.
Due to the course of the cable parts 26 and 27, the boom is retracted at the same speed as moving the trolley 14, while the
<EMI ID = 55.1>
finds. The trolley can be used both when the boom is retracted and with the boom fully or partially extended
14 must always be driven along the entire length of the boom. No blocking of the trolley is necessary, neither when extending nor when retracting the boom. The trolley 14 is held back by the already necessary stop.
at the end of the boom, while the cable part that causes the extension or retraction, pulls the trolley 14 further against this stop.
In a variant of the above described
<EMI ID = 56.1>
weir mechanisms are envisioned to facilitate displacement
from the trolley to the mast over the foot part of
the boom or mast away from the tip of the
boom. In this variant it is then not necessary that when the boom is extended or retracted, the trolley is located on the mast end, respectively the tip end of the boom.
The boom can also be extended or retracted by retaining the trolley on the base part or the tip part of the boom, by means of a blocking mechanism. This blocking mechanism is operated remotely manually and can be very simple in construction. The blocking mechanism may, for example, be analogous to the aforementioned coupling device 35.
The tower crane is of course still provided in the usual manner with a hoisting cable which is operated by a separate winch. This winch can reach
<EMI ID = 57.1>
then the hoisting cable runs upwards via a cable wheel mounted on the top of the mast 1 to the running
<EMI ID = 58.1>
the cable wheels 16 run, and then around one
the cable wheel mounted on the tip of the point part 3 to a cable wheel mounted on the other end of this point part and finally around the latter cable
<EMI ID = 59.1>
the foot part 2 where this cable is then attached.
The invention is by no means limited to the
<EMI ID = 60.1>
arrangement and the number of parts used to implement the invention.
In particular, the winch for moving the cable for extending and retracting the boom and for moving the trolley must not necessarily be mounted on the boom. This winch can also be mounted on the mast or on the underframe. In the latter case, the same winch may contain several drums that are coupled or coupled to each other, with the cable referred to above being wound on one drum, while another drum can move the hoisting cable and, if necessary
other drums pull the cable straight <EMI ID = 61.1>
move.
If the winch is mounted on the mast end of the boom, the cable wheel on this mast end for the second cable section, which can move the trolley towards the mast, is not absolutely necessary. The cable section can run directly to the winch drum.
Also, the construction of the two boom sections is given for illustrative purposes only. For example, the tip section of the boom can also form a truss of nearly rectangular cross section. To ensure that the trolley can move smoothly and without tilting over the entire length of the boom, whatever the relative position of the two boom parts, it is only necessary that
the foot section on the side along which the trolley also rests on the tip section of the boom is open so that this trolley can rest simultaneously on the two boom sections. However, it is not absolutely necessary that the roller track of the tip part and the roller track of the base part of the boom are located in the same plane. Des-
<EMI ID = 62.1>
linked together. In any case, it is necessary that the trolley has separate rollers for the
two roller conveyors. The number of rollers that interact with one roller conveyor does not necessarily have to be the same
to four.
The telescopic boom can also consist of more than two parts. In the case of three parts, the middle part is to be regarded as the above-mentioned foot part in relation to the point part, but as the higher point point part in relation to the part attached to the mast.
Finally, the guidance of the point section by the foot section when the boom is retracted and extended does not necessarily have to be effected either, as
<EMI ID = 63.1>
part with a profile frame slides into a profile frame of the foot part, this point part can also be provided with rollers which run in or over a profile frame of the foot part. The end removed from the mast
The foot part of the foot part therefore preferably also contains a roll which includes a profile strip of the point part
supports the extension and retraction.