BE858167A - WELF ELEMENT AND DEVICE FOR MANUFACTURE OF SUCH WELF ELEMENTS - Google Patents

WELF ELEMENT AND DEVICE FOR MANUFACTURE OF SUCH WELF ELEMENTS

Info

Publication number
BE858167A
BE858167A BE180480A BE180480A BE858167A BE 858167 A BE858167 A BE 858167A BE 180480 A BE180480 A BE 180480A BE 180480 A BE180480 A BE 180480A BE 858167 A BE858167 A BE 858167A
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
formwork
walls
rod
emi
elements
Prior art date
Application number
BE180480A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Cuyvers Edward G
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Cuyvers Edward G filed Critical Cuyvers Edward G
Priority to BE180480A priority Critical patent/BE858167A/en
Publication of BE858167A publication Critical patent/BE858167A/en

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B28WORKING CEMENT, CLAY, OR STONE
    • B28BSHAPING CLAY OR OTHER CERAMIC COMPOSITIONS; SHAPING SLAG; SHAPING MIXTURES CONTAINING CEMENTITIOUS MATERIAL, e.g. PLASTER
    • B28B7/00Moulds; Cores; Mandrels
    • B28B7/16Moulds for making shaped articles with cavities or holes open to the surface, e.g. with blind holes
    • B28B7/166Moulds for making shaped articles with cavities or holes open to the surface, e.g. with blind holes for oblong articles, e.g. hollow masts
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B28WORKING CEMENT, CLAY, OR STONE
    • B28BSHAPING CLAY OR OTHER CERAMIC COMPOSITIONS; SHAPING SLAG; SHAPING MIXTURES CONTAINING CEMENTITIOUS MATERIAL, e.g. PLASTER
    • B28B7/00Moulds; Cores; Mandrels
    • B28B7/0064Moulds characterised by special surfaces for producing a desired surface of a moulded article, e.g. profiled or polished moulding surfaces
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04BGENERAL BUILDING CONSTRUCTIONS; WALLS, e.g. PARTITIONS; ROOFS; FLOORS; CEILINGS; INSULATION OR OTHER PROTECTION OF BUILDINGS
    • E04B5/00Floors; Floor construction with regard to insulation; Connections specially adapted therefor
    • E04B5/02Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units
    • E04B5/04Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement
    • E04B5/043Load-carrying floor structures formed substantially of prefabricated units with beams or slabs of concrete or other stone-like material, e.g. asbestos cement having elongated hollow cores

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Ceramic Engineering (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Electromagnetism (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Forms Removed On Construction Sites Or Auxiliary Members Thereof (AREA)

Description

       

  "Welfselelement en inrichting ter vervaardiging van dergelijke welfselelementen".

  
De uitvinding heeft betrekking op een welfselelement van gegoten en gehard materiaal, welk element een langwerpige balk vormt waarvan de ene langse zijde, namelijk de zijde bestemd om onderaan te komen, breder is dan de ertegenover liggende langse zijde, en waarvan elk van de smallere  <EMI ID=1.1> 

  
zijkanten voorzien is van een aantal inkepingen die op de smalste langse zijde uitgeven en in de richting van de andere langse zijde lopen over ten minste een gedeelte van de dikte van de balk.

  
Welfselelementen van deze soort worden, voor het vormen van een welfsel, naast elkaar geplaatst, met hun breedste lange zijde naar onder en tegen elkaar aan. Tussen twee naburige elementen wordt op deze manier een goot gevormd welke goot vervolgens met gietbaar en hardbaar materiaal, zoals beton, gevuld wordt. De inkepingen in de zijkanten van elk welfselelement dienen om een betere hechting van dit vulmateriaal aan de welfselelementen te bekomen en vooral om elke langse verschuiving te beletten.

  
Bij bekende welfselelementen van deze soort, bezitten de inkepingen meestal een zwaluwstaartvormige doorsnede, zodat tussen twee naburige inkepingen een uitsteek-

  
 <EMI ID=2.1> 

  
Het vulmateriaal dat men tussen twee naburige welfselelementen giet vult ook deze zwaluwstaartvormige inkeping zodat niet alleen een langse verschuiving van de welfselelementen ten opzichte van de geharde opvulling maar ook het van elkaar weg verschuiven onmogelijk gemaakt wordt. Deze inkepingen kunnen evenwel niet een verticale afschuiving van het welfselelement ten opzichte van de opvulling beletten. Dit zou wel enigszins kunnen plaatsvinden door de inkepingen naar een zijvlak van het element toe vernauwend te maken maar dan nog wordt de verschuiving slechts in één

  
zin belet. In de andere zin moet de verschuiving dan door de hechtkracht van het vulmiddel zelf belet worden.

  
De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te ver- <EMI ID=3.1> 

  
helpen en een welfselelement te verschaffen waarbij niet alleen het uit elkaar gaan van het welfselelement en de opvulling en een langse, dit is een horizontale, relatieve verschuiving belet wordt maar tevens ook een verticale verschuiving onmogelijk gemaakt wordt.

  
Tot dit doel bezit het welfselelement in elk van zijn smalle zijkanten, benevens de hoger gedoelde inkepingen, ten minste een in zijn langsrichting lopende bijkomende groef welke zich over ten minste een gedeelte van zijn lengte uitstrekt.

  
Bij voorkeur bevat het welfselelement in elk van zijn smalle zijkanten een groef welke zonder onderbreking over gans zijn lengte loopt.

  
In een doelmatige uitvoeringsvorm van de uitvinding heeft de bijkomende groef een doorsnede welke de vorm heeft van een gedeelte van een cirkel.

  
In een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de op de smalste langse zijde uitgevende inkepingen in elke zijkant,naar deze zijde toe verwijdend.

  
In een merkwaardige uitvoeringsvorm van de uitvin-

  
 <EMI ID=4.1> 

  
glad.

  
Bij deze uitvoeringsvorm kan men een welfsel bekomen waarvan de onderzijde een minimum aan nabewerking vergt. Bij bekende welfselelementen is, omwille van de gebruikte bekisting, de smalste langse zijde, welke bovenaan komt, glad.

  
In een andere bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de langse randen van de breedste langse zijde van het welfselelement afgeschuind. 

  
 <EMI ID=5.1> 

  
Op deze randen ontstaan gemakkelijk haarscheurtjes welke, door de afschuining van onderaan gezien&#65533;onzichtbaar worden.

  
De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting ter vervaardiging van welfselelementen volgens een van de vorige uitvoeringsvormen.

  
 <EMI ID=6.1> 

  
schaffen waarmee dergelijke welfselelementen op een zeer snelle manier kunnen vervaardigd worden:

  
Tot dit doel bevat de inrichting een nagenoeg horizontale bodem, twee relatief ten opzichte van deze bodem verplaatsbaar gemonteerde bekistingswanden waarvan de naar elkaar gekende zijden dichter bij elkaar gelegen zijn naarmate ze verder van de bodem gelegen zijn, welke wanden

  
 <EMI ID=7.1> 

  
naar boven over ten minste een gedeelte van hun hoogte lopen tot ten minste op hun van de bodem verwijderde bovenzijde, welke wanden ook van een in hun langsrichting over ten minste een gedeelte van hun lengte lopende, tussen hun onderen bovenzijde gelegen uitsparing voorzien zijn,middelen om de bekistingswanden relatief ten opzichte van de bodem op en neer te verplaatsen, twee in hun langsrichting, in de langsrichting van de bekistingswanden relatief ten opzichte van deze bodem verplaatsbare staafvormige elementen die elk met een gedeelte in een van de bekistingswanden passen terwijl ze dan met een gedeelte buiten deze bekistingswand uitsteken

  
 <EMI ID=8.1> 

  
te,middelen om deze staafvormige elementen in hun langsrichting relatief ten opzichte van de bodem heen en weer te ver-

  
 <EMI ID=9.1>  om het in de tussen deze wanden gelegen bekistingsruimte gegoten materiaal op de bodem tegen te houden wanneer deze wanden na het gieten, van de bodem verwijderd worden.

  
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding lopen de in de langsrichting van de bekistingswanden lopende uitsparingen voor de staafvormige elementen over gans de lengte van deze wanden en bezitten de staafvormige elementen een lengte die ten minste gelijk is aan de lengte van deze bekistingswanden.

  
In een merkwaardige uitvoeringsvorm van de uitvinding zijn de staafvormige elementen ronde buizen.

  
 <EMI ID=10.1> 

  
keerde zijde,van een over gans hun lengte lopende ribbe voorzien welke tot nagenoeg tegen de bodem reikt wanneer ze over gans de lengte van de overeenstemmende uitsparingen in de bekistingswanden in deze uitsparingen steken.

  
In een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding is de inrichting bestemd om tegelijkertijd ten minste twee

  
 <EMI ID=11.1> 

  
gemeenschappelijke bodem, per bekistingsruimte bestemd voor het gieten van een welfselelement, twee bekistingswanden metdien-verstande dat de bekistingswanden die tussen de uiterste bekistingswanden gelegen zijn, gemeenschappelijk zijn aan twee naburige bekistingsruimten en bijgevolg aan weerszijden van van onder naar boven lopende inkepingen voorzien zijn, alsmede een over een gedeelte van hun lengte lopende aan weerszijden uitgevende uitsparing voor een staafvormig element voorzien zijn, terwijl de inrichting eveneens twee staafvormige elementen per bekistingsruimte bevat met  <EMI ID=12.1> 

  
dien verstande dat ook de staafvormige elementen welke tussen de uiterst gelegen staafvormige elementen voorkomen, voor twee naburige bekistingsruimten bestemd zijn en bijge-

  
 <EMI ID=13.1> 

  
tussen twee naburige bekistingsruimten gelegen bekistingswand steken, gedeeltelijk aan weerszijden van deze bekistingswand in de twee naburige ruimten uitsteken, en de in-

  
 <EMI ID=14.1> 

  
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvin-

  
 <EMI ID=15.1> 

  
welfselelement en van een inrichting ter vervaardiging van dergelijke welfselelementen volgens de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet; de verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen.

  
Figuur 1 is een perspectivische voorstelling van een welfselelement volgens de uitvinding. Figuur 2 stelt een doorsnede voor volgens de <EMI ID=16.1>  Figuur 3 is een perspectivische voorstelling van de bewapening gebruikt bij het welfselelement uit figuur l. Figuur 4 is een schematisch gehouden voorstelling in perspectief van een inrichting voor het gelijktijdig vervaardigen van vier welfselelementen volgens de figuren 1 tot 3, maar waarbij duidelijkheidshalve bepaalde onderdelen van de inrichting los van elkaar getekend werden. Figuur 5 stelt een doorsnede voor volgens de lijn V-V uit figuur 4, maar op grotere schaal getekend. Figuur 6 is een bovenaanzicht van een gedeelte van  <EMI ID=17.1> 

  
de bekistingswanden uit de inrichting uit figuur 4, op dezelfde schaal als figuur 5 getekend.

  
Figuur 7 stelt een doorsnede voor volgens de lijn VII-VII uit figuur 4, waarbij evenwel de onderdelen in gietstand voorgesteld zijn"en op dezelfde schaal getekend als de figuren 5 en 6.

  
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.

  
Het welfselelement volgens de figuren 1 tot 3 is van gewapend maar niet voorgespannen beton vervaardigd.

  
Dit element heeft de vorm van een lange balk met een dwarse doorsnede welke in hoofdzaak trapeziumvormig is. Dit welfselelement bevat bijgevolg een brede langse onderzijde 1, een smallere langse bovenzijde 2 die er evenwijdig aan loopt en twee schuin opwaarts tussen de zijden 1 en 2 lopende langse zijkanten 3.

  
Over gans de lengte van het element lopen twee ronde openingen 4 er dwars doorheen. Deze openingen 4 hebben tot doel beton te besparen.

  
Het welfselelement werd vervaardigd in een bekisting welke deel"uitmaakt van een inrichting volgens de figuren 4 tot 7 op zulkdanige manier dat de onderzijde 1 tegen een wand van de bekisting gevormd werd. Deze onderzijde 1

  
is bijgevolg volkomen glad, terwijl de bovenzijde 2 en de zijkanten 3 wel vlak maar ruw zijn. De langse zijranden van de onderzijde 1 zijn naar boven toe afgeschuind. Deze afschuiningen zijn in de figuren 1 en 2 met het verwijzings cijfer 5 aangeduid.

  
Elk van de zijkanten 3 van het welfselelement is van een over gans zijn lengte kpende ononderbroken inkeping of groef 6 voorzien en van een aantal, op regelmatige afstanden van elkaar gelegen, daarop uitgevende inkepingen 7 die in de richting van de onderzijde 1 naar de bovenzijde 2 lopen tot in deze bovenzijde 2. De diepte van de groef 6.is gelijk aan de diepte van de inkepingen 7. De groef 6 loopt op een kleine afstand van de afschuining 5 van de onderzijde 1 evenwijdig dus aan deze onderzijde 1. Deze groef 6 bezit een dwarse doorsnede welke de vorm heeft van een gedeel-

  
 <EMI ID=18.1> 

  
is dan de helft. De inkepingen 7 bezitten loodrecht op hun

  
 <EMI ID=19.1> 

  
een zwaluwstaartvormige doorsnede, zodat dus hun bodem breder is dan hun opening in de buitenzijde van de zijkant 3. Daarenboven neemt de breedte van elke inkeping 7 naar de bovenzijde 2 een weinig toe. Doordat de inkepingen op regelmatige afstanden van elkaar voorkomen, is het alsof de zijkanten 3 van uitsprongen voorzien zijn, welke uitsprongen naar de bovenzijde 2 in breedte afnemen en een zwaluwstaartvormige doorsnede bezitten. De inkepingen 7 bezitten zulkdanige afmetingen en zijn op zulkdanige afstand van elkaar gelegen dat de uitsprongen welke tussen de naburige inkepingen 7 gevormd zijn, nagenoeg even groot zijn als de inkepingen 7 zelf.

  
Het welfselelement is nog van een wapening voorzien bestaande uit drie over nagenoeg gans de lengte in de langsrichting van het element lopende metalen staafjes 8, welke vastgeiast zijn aan verbindingsijzers 9 welke deze staafjes 8 op vaste afstand van elkaar houden tijdens het gieten. De verbindingsijzers 9 lopen in de vorm van een omgekeerde U waarvan de benen lichtjes divergeren en zitten  <EMI ID=20.1> 

  
de bovenzijde 2 en aan de kant van deze bovenzijde 2 de openingen 4 juist raakt. De twee benen lopen dan langs de 

  
twee zijkanten 3 en raken zijdelings de twee openingen 4.  Een staafje 8 is vastgelast op het midden van de bodem van  de U-vormige verbindingsijzers 9 terwijl de twee andere 

  
staafjes 8 vastgelast zijn nabij de vrije uiteinden van

  
de twee benen van de ijzers 9. Op deze manier zijn de drie staafjes 8 vrij goed verdeeld in de betonmassa, ver van de buitenwanden en ver van de openingen 4. Bij het vervaardi- 

  
gen kunnen de verbindingsijzers 9 rusten op de buizen welke  gebruikt worden voor het bekomen van de ronde openingen 4.

  
 <EMI ID=21.1> 

  
welfselelementen volgens de figuren 1 tot 3 met hun onderzijde 1 naast elkaar geplaatst. Tussen de naburige zijkanten

  
3 van de naburige elementen wordt dan een goot gevormd welke door middel van beton opgevuld wordt. Na het harden zal deze beton zeer goed hechten aan de twee naburige welfselelementen. Door de aanwezigheid van de &#65533;roef 6 en de inkepingen 7 is de hechting uitstekend en is elke horizontale of verticale afschuiving van het element ten opzichte van de betonvulling

  
en dus ook van twee naburige welfselelementen volkomen uitgesloten. De onderzijde van het welfsel is onmiddellijk glad, zodat er geen verdere bewerking of slechts een minieme nabewerking zoals schilderen, noodzakelijk is. De fijne krimpscheurtjes welke op de randen van de onderzijde ontstaan

  
zijn door de afschuininqen 5 bijna niet zichtbaar. De gebruikte wapening is gemakkelijk stapelbaar en kan ook gemakkelijk aangebracht worden zonder gevaar dat de staafjes

  
8 tijdens het gieten of harden van het beton van plaats veranderen. 

  
De welfselelementen volgens de figuren 1 tot 5 werden vervaardigd in groepen van vier tegelijkertijd, met behulp van de inrichting volgens de figuren 4 tot 7. Deze inrichting bevat in hoofdzaak een bodem 10, een kaderwerk

  
11 dat de opstaande bekistingswanden vormt, een buizenstel bestaande uit buizen 12 en 13 voor het bekomen van bepaalde holten en een stempel 14 om het gegoten beton bij het ontkisten op de bodem 10 tegen te houden.

  
De bodem 10 is gevormd door een metalen langwerpige goot welke met haar benen op de grond 15 rust. De bovenzijde van deze goot vormt de eigenlijke bodem van de bekisting. Op deze bovenzijde staan ribbetjes 16 met driehoekige doorsnede welke over gans de lengte van deze bodem lopen en juist daar gelegen zijn waar de langse randen van de onderzijden 1 van de te vormen welfselelementen zullen gelegen zijn. Deze ribbetjes 16 dienen var het vormen van de afschuiningen 5.

  
Het kaderwerk 11 bestaat uit twee uiterste langsliggers 17, drie ertussen gelegen langsliggers 18 en twee dwarsliggers 19 die de uiteinden van de langsliggers 17 en

  
18 met elkaar verbinden. De naar elkaar gekeerde zijden van twee naburige langsliggers 17 en 18 zijn naar onder toe uit elkaar lopend. De naar de binnenkant van het kaderwerk gerichte zijde van de uiterste langsliggers 17 zijn van zwaluwstaartvormige uitsteeksels 20 voorzien welke in vorm en grootte overeenstemmen met de zwaluwstaartvormige inkepingen 7 welke in de welfselelementen moeten gevormd worden. Deze uitsteeksels lopen tot aan de bovenste rand van de langsliggers 17 en geven aan de onderkant uit op een uitsparing

  
21 die op een afstand van de onderzijde van de langsliggers

  
17 over gans de lengte van deze langsliggers loopt. Deze uit-sparing 21 bezit een ronde doorsnede. Deze uitsparing raakt juist de naar binnen gekeerde zijde van de uitsteeksels 20.

  
De aan de binnenkant van het kaderwerk 11 gelegen zijde van de uiterste langsliggers 17 is onderaan nog passend afgeschuind om tegen een uiterste ribbe 16 van de bodem 10 aan

  
te sluiten. Ook de dwarsliggers 19 zijn van inkepingen voor deze ribben 16 voorzien, zodat dus het kaderwerk 11 met zijn langsliggers 17 en zijn dwarsliggers 19 sluitend op de bodem
10 kan geplaatst worden.

  
De langsliggers 18 van het kaderwerk 11 welke tussen de uiterste langsliggers 17 gelegen zijn, vormen de opstaande bekistingswanden van twee naburige bekistingsruimten 22 waarin een welfselelement moet gegoten worden. Deze langsliggers
18 zijn dus aan weerszijden van uitsteeksels 20 voorzien welke in vorm en grootte overeenstemmen met de inkepingen 7 en bijgevolg een zwaluwstaartvormige doorsnede bezitten en naar onder toe vernauwend zijn. Deze uitsteeksels lopen ook tot aan de bovenkant van de langsliggers 18. Aan de onderkant houden de langsliggers 18 op een afstand van het vlak door

  
de onderkant van de liggers 17 en 19 op. De onderzijde van

  
da langsliggers 18 heeft de vorm van een gedeelte van een cilinder. In feite is het zo dat elke langsligger 18 ook

  
van een ronde uitsparing 21 voorzien is. Daar waar deze uitsparing haar grootste breedte bezit is haar diameter gelijk aan de totale breedte welke met inbegrip van de uitsteeksels
20 de langsligger 18 daar zou bezitten of met andere woorden de opening loopt dwars door de langsligger 18 en aan de onderkant van deze opening werd het materiaal van de langsligger
18 weggelaten.

  
Het kaderwerk 11 is door middel van hydraulische zuigermechanismen,in de figuren in het algemeen met het ver- <EMI ID=22.1> 

  
wijzingscijfer 23 aangeduid, ten opzichte van de grond 15 en dus ook ten opzichte van de erop rustende bodem 10 op en neer verplaatsbaar. Deze hydraulische zuigermechanismen 23

  
 <EMI ID=23.1> 

  
ren 4 tot 7 voorgesteld gestel dat op da grond 15 rust. De besturing van deze hydraulische mechanismen 23 gebeurt op een bekende en hier niet verder in detail beschreven manier.

  
De stempel 14 bevat een drager 24 op de onderzijde waarvan vier stempelelementen 25, dus één element per bekistingsruimte 22 gemonteerd zijn. Deze stempelelementen 25 passen juist door de opening in het kaderwerk 11 welk gevormd is tussen twee naburige langsliggers 17 en 18. Deze stempel
14 is eveneens op en neer verplaatsbaar op het gestel gemonteerd. De op en neer verplaatsing gebeurt door hydraulische zuigermechanismen waarvan in de figuur 4 enkel de zuigerstang 26 voorgesteld is.

  
De buizen 12 en 13 van het buizenstel zijn met één uiteinde vastgemaakt aan een wagen 27 welke wagen zelf door hydraulische zuigermechanismen waarvan in de figuur 27 enkel een zuigerstang 28 gedeeltelijk voorgesteld is, in de langsrichting van de buizen heen en weer over de grond 15 ver-

  
 <EMI ID=24.1> 

  
ten opzichte van het hoger genoemde gestel vastgemaakt zodat de baan van de wagen 27 vast ligt. Bij deze heen en weergaande verplaatsingen worden de buizen nog geleid en ondersteund door dwarsschotten 29 welke van de nodige openingen voor de buizen 12 en 13 voorzien zijn en welke ten opzichte van het gestel vastgemaakt zijn. 

  
De buizen 12 dienen om de openingen 4 in de welfselelenenten te bekomen en bezitten dus een overe enstemmende  <EMI ID=25.1> 

  
ruimte 22 bezit de inrichting dus twee dergelijke buizen 12.

  
 <EMI ID=26.1> 

  
 <EMI ID=27.1> 

  
van deze buizen toe te laten, is de dwarsligger 19 van het kaderwerk 11, welke aan de zijde van de wagen 27 gelegen

  
is, tegenover elke ruimte 22 van twee passende openingen 30 voorzien. In de ertegenover liggende dwarsligger 19 zijn trouwens ook overeenstemmende openingen 30 aangebracht om toe te laten dat de buien 12 dwars doorheen het kaderwerk

  
11 gestoken worden.

  
De buizen 13 van het buizenstel dienen om de groeven 6 in de weliselelementen te bekomen. De inrichting bevat per te vormen welfselelement, dus per bekistingsruimte 22 twee dergelijke buizen 13 met dienverstande dat bepaalde buizen wanneer ze in het kaderwerk 11 steken, in twee naburige bekistingsruimten 22 uitsteken. Elk van de staven 13 is aan zijn onderkant en over gans zijn lengte van een ribbe of baard 31 voorzien waarmee deze buizen bij het inbrengen in het kaderwerk 11 over de bodem en meer bepaald over de toppen van de ribben 16 op deze bodem schuiven. De bodem 10 wordt immers zó op de grond 15 geplaatst, dat hij niet alleen in de langsrichting loopt van de buizen 12 en 13, maar een ribbe
16 juist onder de baan van een buis 13 gelegen is en, wanner het kaderstel 11 op de bodem rust, deze ribben ook zoals

  
 <EMI ID=28.1> 

  
het inbrengen van de van een baard 31 voorziene buizen 13 in het kaderstel toe te laten, zijn de dwarsliggers 19 ook van overeenstemmende openingen 32 voorzien.

  
Om vier welfselelementen te vervaardigen brengt men  <EMI ID=29.1> 

  
eerst de bodem 10 op zijn plaats op de grond 15 terwijl het kaderwerk 11 en de stempel 14 zich in hun hoogste stand bevinden. De buizen 12 en 13 zijn volledig buiten het kaderwerk 11 geschoven. Deze buizen bevinden zich trouwens juist

  
 <EMI ID=30.1> 

  
Met behulp van de hydraulische zuigermechanismen 2 3 plaatst men nu eerst het kaderwerk 11 op de bodem 10 neer tot in de reeds hoger beschreven stand. Vervolgens brengt men nu met behulp van de zuigermechanismen 28 de buizen 12 en 13 in het kaderwerk 11. In figuur 4 werd enkel duidelijkheidshalve het kaderwerk 11 op een afstand van de bodem 10 getekend maar het is evident dat deze buizen 12 en 13 enkel in het kader-

  
 <EMI ID=31.1> 

  
bodem 10 rust. Zoals vooral blijkt uit figuur 7 bevinden zich dan in elke bekistingsruimte 22, twee buizen 12. Een wapening 8,9 zoals voorgesteld in figuur 3 wordt dan over dit paar buizen gehangen. De uiterste buizen 13 bevinden zich dan in de uitsparingen 21 in de uiterste langsliggers 17 waarbij dus hun baard 31 tegen het onderste gedeelte van deze langsliggers 17 aansluit. De buizen 13 steken met een klein gedeelte dat overeenstemt met de te vormen groef 6 in de door de langsliggers 17 begrensde bekistingsruimte 22. Onder elke

  
 <EMI ID=32.1> 

  
buis staande baard 31 sluit de opening tussen de onderkant van deze buis 13 en de top van de eronder liggende ribbe 16 af. De bekistingsruimten 22 zijn dus op deze manier enkel en alleen aan de bovenkant open, langs welke bovenkant nu beton in deze ruimten gegoten wordt. De laatstgenoemde buizen 13 onder elke langsligger 18 steken ook met een gedeelte overeenstemmend met een te vormen groef 6 in elk van de aan  <EMI ID=33.1> 

  
weerszijden van deze ligger gelegen bekistingsruimten 22.

  
Het gegoten beton wordt op de gebruikelijke manier

  
 <EMI ID=34.1> 

  
trillen de bekisting praktisch onmiddellijk mag verwijderd worden.

  
Het ontkisten gebeurt nu als volgt.

  
Met behulp van de hydraulische zuigermechanismen met de zuigerstang 26 wordt de stempel 14 omlaag gebracht

  
 <EMI ID=35.1> 

  
gegoten betonmassa rusten. Men trekt vervolgens door middel

  
 <EMI ID=36.1> 

  
en 13 terug uit het kaderwerk 11. Vervolgens wordt het kaderwerk 11 opgelicht door middel van de zuigermechanismen 23.

  
De stempelelementen 25 zijn zó vervaardigd dat het kader-

  
 <EMI ID=37.1> 

  
worden, zodat dus dit kaderwerk 11 volledig boven de vier gegoten welfselelementen kan gebracht worden bij de laagste stand van de stempel 14. Om de welfselelementen gemakkelijk te kunnen verwijderen verplaatst men nu nog met behulp van de hydraulische zuigermechanismen 26 de stempel 14 terug opwaarts naar zijn beginstand.

  
Om de inrichting zo spoedig mogelijk opnieuw te kunnen gebruiken, laat men de gegoten welfselelementen niet ter plaatse harden maar brengt men ze naar een andere plaats. Bij voorkeur doet men dit samen met de bodem 10 welke men dan vervangt door een andere, identieke bodem 10, waarvan het bovenvlak vrij is. De hierboven beschreven cyclus kan onmiddellijk opnieuw beginne n.

  
Met de inrichting worden op een zeer snelle manier

  
 <EMI ID=38.1>   <EMI ID=39.1> 

  
bediening van de verschillende hydraulische zuigermechanismen kan volledig elektronisch uitgevoerd worden, zodat de menselijke tussenkomst tot een minimum beperkt is. De bodems
10 kunnen dan voordelig op een transportinrichting geplaatst worden, zodat na elke ontkisting een bodem 10 automatisch

  
 <EMI ID=40.1> 

  
nieuwe bodem 10 onder dit kaderwerk gebracht wordt.

  
 <EMI ID=41.1> 

  
namelijk de onderzijde 1 op de bodem 10 gevormd wordt, is deze onderzijde volkomen vlak.

  
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm, en binnen het raam van de octrooiaanvrage kunnen aan de beschreven uitvoeringsvorm vele veranderingen aangebracht worden, onder meer wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken van de u&#65533;vinding gebruikt worden.

  
In het bijzonder moet de inrichting niet noodzakelijk juist vier welfselelementen tegelijkertijd vervaardigen. Dit aantal is willekeurig en kan zelfs één zijn.

  
Verder is het niet noodzakelijk dat een op de bodem

  
 <EMI ID=42.1> 

  
van de onderzijde van een te vormen welfselelement zal gevormd worden. De bodem kan van bijkomende ribben varzien

  
 <EMI ID=43.1> 

  
meer over gans hun lengte lopende groeven aanwezig zijn, welke de indruk geven dat daar de samenkomst van twee afzonderlijke welfselelementen ligt. 

  
De verplaatsing van de verschillende onderdelen van de inrichting moet niet noodzakelijk door middel van hydraulische zuigermechanismen gebeuren. Deze verplaatsing kan ook mechanisch gebeuren.



  "Arched element and apparatus for manufacturing such arched elements".

  
The invention relates to a vaulting element of cast and hardened material, which element constitutes an elongated beam whose one longitudinal side, namely the side intended to reach the bottom, is wider than the opposite longitudinal side, and each of the narrower ones < EMI ID = 1.1>

  
sides are provided with a number of notches that give out on the narrowest longitudinal side and run in the direction of the other longitudinal side over at least part of the thickness of the beam.

  
Vaulting elements of this type are placed next to each other to form a vault, with their widest long side down and against each other. In this way a gutter is formed between two adjacent elements, which gutter is subsequently filled with castable and hardenable material, such as concrete. The notches in the sides of each arched element serve to obtain a better adhesion of this filler material to the arched elements and in particular to prevent any longitudinal displacement.

  
In known vaulting elements of this type, the notches usually have a dovetail-shaped cross-section, so that a protrusion between two adjacent notches.

  
 <EMI ID = 2.1>

  
The filler material poured between two adjacent vaulting elements also fills this dovetail-shaped notch so that not only a longitudinal displacement of the vaulting elements relative to the hardened filling, but also sliding away from each other is impossible. However, these notches cannot prevent vertical shearing of the arched element with respect to the filling. This could be done to some extent by narrowing the notches towards a side surface of the element, but then the shift is only made in one

  
sentence. In the other sense, the displacement must then be prevented by the adhesive force of the filler itself.

  
The object of the invention is to overcome these drawbacks. <EMI ID = 3.1>

  
and to provide a curvature member that not only prevents the separation of the curvature member and the filler and a longitudinal, this is horizontal, relative displacement, but also prevents vertical displacement.

  
For this purpose, the arched element has in each of its narrow sides, in addition to the above-mentioned notches, at least one additional groove extending in its longitudinal direction extending for at least a portion of its length.

  
Preferably, the arched element includes in each of its narrow sides a groove which extends uninterrupted throughout its length.

  
In an expedient embodiment of the invention, the additional groove has a cross-section which is in the shape of a portion of a circle.

  
In a preferred embodiment of the invention, the notches in each side issuing on the narrowest longitudinal side are widened towards this side.

  
In a curious embodiment of the invention

  
 <EMI ID = 4.1>

  
slippery.

  
In this embodiment it is possible to obtain a vault of which the underside requires a minimum of finishing. With known vaulting elements, the narrowest longitudinal side, which comes at the top, is smooth because of the formwork used.

  
In another particular embodiment of the invention, the longitudinal edges of the widest longitudinal side of the arched element are chamfered.

  
 <EMI ID = 5.1>

  
Hairline cracks easily develop on these edges, which, seen from the bottom, become invisible.

  
The invention also relates to a device for manufacturing arched elements according to one of the previous embodiments.

  
 <EMI ID = 6.1>

  
with which such vaulting elements can be produced very quickly:

  
For this purpose, the device comprises a substantially horizontal bottom, two formwork walls mounted for displacement relative to this bottom, the sides of which are located closer to each other as they are located further from the bottom, which walls

  
 <EMI ID = 7.1>

  
extending upwards over at least a portion of their height to at least their top remote from the bottom, which walls are also provided with a recess extending in their longitudinal direction over at least a portion of their length, located between their bottom and top, means to move the formwork walls up and down relative to the bottom, two rod-shaped elements displaceable in their longitudinal direction relative to this bottom in their longitudinal direction, each of which fits in one of the formwork walls with a portion while protrude a part beyond this shuttering wall

  
 <EMI ID = 8.1>

  
means for moving these rod-shaped elements back and forth in their longitudinal direction relative to the bottom.

  
 <EMI ID = 9.1> to retain the material cast in the formwork space located between these walls on the bottom when these walls are removed from the bottom after casting.

  
In a special embodiment of the invention, the recesses for the rod-shaped elements running in the longitudinal direction of the formwork walls run over the entire length of these walls and the rod-shaped elements have a length which is at least equal to the length of these formwork walls.

  
In a curious embodiment of the invention, the rod-shaped elements are round tubes.

  
 <EMI ID = 10.1>

  
on the opposite side, provided with a rib extending over their entire length which reaches almost against the bottom when they protrude into these recesses over the entire length of the corresponding recesses in the formwork walls.

  
In an advantageous embodiment of the invention, the device is intended to simultaneously operate at least two

  
 <EMI ID = 11.1>

  
common bottom, for each formwork space intended for casting a vaulting element, two formwork walls, provided that the formwork walls located between the outermost formwork walls are common to two adjacent formwork spaces and are therefore provided on either side with notches running from bottom to top, and a recess for a rod-shaped element extending over a part of their length on both sides, while the device also comprises two rod-shaped elements per formwork space with <EMI ID = 12.1>

  
on the understanding that the rod-shaped elements occurring between the extreme rod-shaped elements are also intended for two adjacent formwork spaces and

  
 <EMI ID = 13.1>

  
protrude formwork wall located between two adjacent shuttering spaces, protrude partially on either side of this shuttering wall into the two adjacent spaces, and

  
 <EMI ID = 14.1>

  
Other features and advantages of the invention

  
 <EMI ID = 15.1>

  
arched element and of a device for manufacturing such arched elements according to the invention; this description is given by way of example only and does not limit the invention; the reference numbers relate to the attached drawings.

  
Figure 1 is a perspective representation of a arched element according to the invention. Figure 2 represents a section according to the <EMI ID = 16.1> Figure 3 is a perspective representation of the reinforcement used in the arched element of Figure 1. Figure 4 is a schematic perspective representation of an apparatus for simultaneously manufacturing four arched elements according to Figures 1 to 3, but with certain parts of the apparatus drawn separately from each other for the sake of clarity. Figure 5 represents a section along the line V-V of Figure 4, but drawn on a larger scale. Figure 6 is a top view of part of <EMI ID = 17.1>

  
the shuttering walls from the device of figure 4, drawn on the same scale as figure 5.

  
Figure 7 represents a section along the line VII-VII of Figure 4, however the parts are shown in the casting position and drawn on the same scale as Figures 5 and 6.

  
In the various figures, the same reference numbers refer to the same elements.

  
The vaulting element according to Figures 1 to 3 is made of reinforced but not prestressed concrete.

  
This element is in the form of a long beam with a transverse cross-section which is substantially trapezoidal. This arched element consequently comprises a wide longitudinal bottom 1, a narrower longitudinal top 2 running parallel to it and two longitudinal sides 3 running obliquely upward between the sides 1 and 2.

  
Two round openings 4 run right through it along the entire length of the element. These openings 4 serve to save concrete.

  
The arched element was manufactured in a formwork which forms part of a device according to Figures 4 to 7 in such a way that the bottom side 1 was formed against a wall of the formwork. This bottom side 1

  
is therefore completely smooth, while the top 2 and the sides 3 are flat but rough. The longitudinal side edges of the underside 1 are chamfered upwards. These chamfers are indicated by the reference numeral 5 in Figures 1 and 2.

  
Each of the sides 3 of the arched element is provided with a continuous notch or groove 6 that is continuous throughout its length and with a number of regularly spaced, extending notches 7 extending in the direction from the bottom 1 to the top 2. run into this top side 2. The depth of the groove 6. is equal to the depth of the notches 7. The groove 6 runs at a small distance from the chamfer 5 of the bottom side 1, so parallel to this bottom side 1. This groove 6 has a transverse section which is in the form of a partial

  
 <EMI ID = 18.1>

  
is then half. The notches 7 are perpendicular to them

  
 <EMI ID = 19.1>

  
a dovetail-shaped cross-section, so that their bottom is wider than their opening in the outside of the side 3. In addition, the width of each notch 7 towards the top 2 increases a little. Since the notches occur at regular distances from each other, it is as if the sides 3 are provided with projections, which projections towards the top 2 decrease in width and have a dovetail-shaped cross-section. The notches 7 are of such dimensions and spaced apart such that the projections formed between the adjacent notches 7 are substantially the same size as the notches 7 themselves.

  
The arched element is further provided with a reinforcement consisting of three metal rods 8 extending almost the entire length in the longitudinal direction of the element, which are bonded to connecting irons 9 which keep these rods 8 at a fixed distance from each other during casting. The connecting irons 9 run in the shape of an inverted U whose legs diverge slightly and sit <EMI ID = 20.1>

  
the top side 2 and on the side of this top side 2 just touch the openings 4. The two legs then run along the

  
two sides 3 and laterally touch the two openings 4. A rod 8 is welded to the center of the bottom of the U-shaped connecting irons 9 while the other two

  
rods 8 are welded near the free ends of

  
the two legs of the irons 9. In this way, the three rods 8 are fairly well distributed in the concrete mass, far from the outer walls and far from the openings 4. In the manufacture

  
The connecting irons 9 can rest on the pipes that are used to obtain the round openings 4.

  
 <EMI ID = 21.1>

  
vaulting elements according to figures 1 to 3 with their underside 1 placed next to each other. Between the neighboring sides

  
3 of the neighboring elements a gutter is then formed which is filled by means of concrete. After hardening, this concrete will adhere very well to the two adjacent vaulting elements. Due to the presence of the &#65533; groove 6 and the notches 7, the adhesion is excellent and any horizontal or vertical shearing of the element with respect to the concrete filling is

  
and thus also completely excluded from two neighboring vaulting elements. The underside of the arch is immediately smooth, so that no further processing or only minimal finishing such as painting is necessary. The fine shrinkage cracks that arise on the edges of the underside

  
are hardly visible due to the bevels 5. The reinforcement used is easily stackable and can also be easily applied without the risk of the rods

  
8 reposition while pouring or hardening the concrete.

  
The vaulting elements according to Figures 1 to 5 were produced in groups of four at the same time, using the device according to Figures 4 to 7. This device essentially comprises a bottom 10, a frame work.

  
11, which forms the upright shuttering walls, a pipe set consisting of pipes 12 and 13 for obtaining specific cavities and a punch 14 to hold back the poured concrete on the bottom 10 during stripping.

  
The bottom 10 is formed by a metal elongated gutter which rests with its legs on the ground. The top of this gutter forms the actual bottom of the formwork. On this top side are ribs 16 with a triangular cross-section which run over the entire length of this bottom and are situated exactly where the longitudinal edges of the undersides 1 of the arched elements to be formed will be located. These ribs 16 serve to form the chamfers 5.

  
The framework 11 consists of two outermost longitudinal girders 17, three longitudinal girders 18 located in between and two cross girders 19 which extend the ends of the longitudinal girders 17 and

  
18 connect together. The facing sides of two adjacent longitudinal beams 17 and 18 are spaced downward from each other. The side of the outermost longitudinal girders 17 facing the inside of the frame work are provided with dovetail-shaped projections 20 which correspond in shape and size to the dovetail-shaped notches 7 to be formed in the arched elements. These protrusions extend up to the top edge of the longitudinal beams 17 and open out at the bottom into a recess

  
21 which are at a distance from the bottom of the side members

  
17 runs along the entire length of these longitudinal beams. This recess 21 has a round cross-section. This recess just touches the inwardly turned side of the protrusions 20.

  
The side of the extreme longitudinal girders 17 located on the inside of the framework 11 is still suitably chamfered at the bottom so as to abut an extreme rib 16 of the bottom 10.

  
to close. The cross beams 19 are also provided with notches for these ribs 16, so that the framework 11 with its longitudinal beams 17 and its cross beams 19 close on the bottom.
10 can be placed.

  
The longitudinal girders 18 of the framework 11, which are located between the extreme longitudinal girders 17, form the upright shuttering walls of two adjacent shuttering spaces 22 into which a vaulting element is to be cast. These stringers
18 are thus provided on both sides with protrusions 20 which correspond in shape and size to the notches 7 and consequently have a dovetail-shaped cross-section and are narrowing downwards. These protrusions also extend up to the top of the side members 18. At the bottom, the side members 18 are spaced from the plane by

  
the bottom of the beams 17 and 19. The underside of

  
The longitudinal beams 18 are in the form of a portion of a cylinder. In fact, every stringer 18 also

  
is provided with a round recess 21. Where this recess has its greatest width, its diameter is equal to the total width including the protrusions
20 would have the stringer 18 there, or in other words, the opening passes right through the stringer 18 and at the bottom of this opening the material of the stringer
18 omitted.

  
The framework 11 is by means of hydraulic piston mechanisms, in the figures generally with the <EMI ID = 22.1>

  
reference numeral 23, can be moved up and down relative to the ground 15 and thus also relative to the bottom 10 resting thereon. These hydraulic piston mechanisms 23

  
 <EMI ID = 23.1>

  
4 to 7 suggested frame resting on the ground. These hydraulic mechanisms 23 are controlled in a known manner and not described in further detail here.

  
The stamp 14 contains a carrier 24 on the underside of which four stamp elements 25, i.e. one element per formwork space 22, are mounted. These stamp elements 25 fit precisely through the opening in the framework 11 which is formed between two adjacent longitudinal beams 17 and 18. This stamp
14 is also mounted movably up and down on the frame. The up and down displacement takes place by hydraulic piston mechanisms, of which only the piston rod 26 is shown in figure 4.

  
The tubes 12 and 13 of the tubing are attached at one end to a carriage 27, which carriage itself extends back and forth across the ground in the longitudinal direction of the tubes by hydraulic piston mechanisms of which only a piston rod 28 is partially represented in Figure 27. -

  
 <EMI ID = 24.1>

  
fixed with respect to the aforementioned frame so that the path of the carriage 27 is fixed. During these reciprocating movements the tubes are still guided and supported by transverse partitions 29 which are provided with the necessary openings for the tubes 12 and 13 and which are fixed relative to the frame.

  
The tubes 12 serve to obtain the openings 4 in the arched panels and thus have a corresponding <EMI ID = 25.1>

  
space 22, the device thus has two such tubes 12.

  
 <EMI ID = 26.1>

  
 <EMI ID = 27.1>

  
of these pipes, the cross beam 19 of the frame work 11, which is located on the side of the carriage 27

  
is provided with two suitable openings 30 opposite each space 22. Incidentally, corresponding openings 30 are also provided in the opposite cross-beam 19 to allow the showers 12 to pass right through the framework.

  
11 be stung.

  
The tubes 13 of the tube set serve to obtain the grooves 6 in the welding elements. The device comprises two such pipes 13 per arch element to be formed, i.e. per formwork space 22, with the understanding that certain tubes project into two adjacent formwork spaces 22 when they protrude into the framework 11. Each of the bars 13 is provided on its underside and along its entire length with a rib or bar 31 with which these tubes slide over the bottom when they are inserted into the framework 11 and more particularly over the tops of the ribs 16 on this bottom. After all, the bottom 10 is placed on the ground 15 in such a way that it runs not only in the longitudinal direction of the tubes 12 and 13, but a rib.
16 is located just under the path of a tube 13 and, when the frame set 11 rests on the bottom, these ribs also as

  
 <EMI ID = 28.1>

  
To allow the insertion of the barbed tubes 13 into the frame assembly, the cross beams 19 are also provided with corresponding openings 32.

  
To produce four vault elements, apply <EMI ID = 29.1>

  
first the bottom 10 in place on the ground 15 while the frame 11 and the punch 14 are in their highest position. The tubes 12 and 13 are completely pushed outside the framework 11. By the way, these tubes are located correctly

  
 <EMI ID = 30.1>

  
With the aid of the hydraulic piston mechanisms 23, the framework 11 is now first placed on the bottom 10 to the position already described above. Subsequently, with the aid of the piston mechanisms 28, the tubes 12 and 13 are now introduced into the frame 11. In figure 4 the frame 11 has only been drawn at a distance from the bottom 10 for the sake of clarity, but it is evident that these tubes 12 and 13 are only in the frame. framework

  
 <EMI ID = 31.1>

  
bottom 10 rest. As is particularly apparent from Figure 7, in each formwork space 22, there are then two pipes 12. A reinforcement 8,9 as shown in Figure 3 is then hung over this pair of pipes. The outermost tubes 13 are then located in the recesses 21 in the outermost longitudinal beams 17, so that their bar 31 adjoins the lower part of these longitudinal beams 17. The tubes 13 protrude with a small portion corresponding to the groove 6 to be formed in the formwork space 22 bounded by the longitudinal beams 17. Under each

  
 <EMI ID = 32.1>

  
tube standing bar 31 closes the gap between the bottom of this tube 13 and the top of the rib 16 lying below it. The formwork spaces 22 are thus only open at the top in this way, along which top concrete is now poured into these spaces. The latter tubes 13 under each longitudinal beam 18 also protrude with a portion corresponding to a groove 6 to be formed in each of the <EMI ID = 33.1>

  
formwork spaces located on either side of this beam 22.

  
The poured concrete is done in the usual way

  
 <EMI ID = 34.1>

  
vibrate the formwork may be removed almost immediately.

  
Demoulding is now done as follows.

  
The punch 14 is lowered by means of the hydraulic piston mechanisms with the piston rod 26

  
 <EMI ID = 35.1>

  
poured concrete mass. One then pulls through

  
 <EMI ID = 36.1>

  
and 13 back out of the frame 11. Subsequently, the frame 11 is lifted by means of the piston mechanisms 23.

  
The stamping elements 25 are manufactured in such a way that the frame

  
 <EMI ID = 37.1>

  
so that this frame 11 can be brought completely above the four cast arching elements at the lowest position of the punch 14. In order to be able to easily remove the arching elements, the punch 14 is now moved back upwards with the aid of the hydraulic piston mechanisms 26. initial position.

  
In order to be able to re-use the device as soon as possible, the cast vaulting elements are not allowed to harden in situ but are moved to another location. Preferably, this is done together with the bottom 10, which is then replaced by another, identical bottom 10, the top surface of which is free. The cycle described above can start again immediately.

  
The furnishing is done in a very fast way

  
 <EMI ID = 38.1> <EMI ID = 39.1>

  
operation of the various hydraulic piston mechanisms can be performed fully electronically, so that human intervention is kept to a minimum. The bottoms
10 can then be advantageously placed on a transport device, so that a bottom 10 is automatically placed after each formwork

  
 <EMI ID = 40.1>

  
new soil 10 is placed under this framework.

  
 <EMI ID = 41.1>

  
namely the underside 1 is formed on the bottom 10, this underside is completely flat.

  
The invention is by no means limited to the above described embodiment, and within the scope of the patent application many changes can be made to the described embodiment, including with regard to the shape, composition, arrangement and number of parts required for implementation. of you &#65533; invention can be used.

  
In particular, the device does not necessarily have to manufacture just four vaulting elements at the same time. This number is arbitrary and can even be one.

  
Furthermore, it is not necessary for one to be on the bottom

  
 <EMI ID = 42.1>

  
of the underside of a arching element to be formed will be formed. The bottom may show additional ribs

  
 <EMI ID = 43.1>

  
more grooves running along their length are present, giving the impression that there is the meeting of two separate vaulting elements.

  
The movement of the various parts of the device need not necessarily be done by means of hydraulic piston mechanisms. This displacement can also be done mechanically.


    

Claims (1)

CONCLUSIES. CONCLUSIONS. 3. Welfselelement van gegoten en gehard materiaal, welk element een langwerpige balk vormt waarvan de ene langse zijde, namelijk de zijde bestemd om onderaan te komen, breder is dan de ertegenover liggende langse zijde, en waarvan elk van de smallere zijkanten voorzien is van een aantal inkepingen die op de smalste langse zijde uitgeven en in de richting van de andere langse zijde lopen over ten minste een gedeelte van de dikte van de balk, m e t h e t k e n m e r k dat het in elk van zijn smalle zijkanten, benevens de hoger gedoelde inkepingen, ten minste een in zijn langsrichting lopende bijkomende groef bezit, welke zich over ten minste een gedeelte van zijn lengte uitstrekt. 3. Cavity element of cast and hardened material, which element forms an elongated beam, one longitudinal side, namely the side intended to reach the bottom, is wider than the opposite longitudinal side, and each of the narrower sides is provided with a number of notches extending on the narrowest longitudinal side and extending towards the other longitudinal side over at least a portion of the thickness of the beam, characterized in that in each of its narrow sides, in addition to the above-defined notches, it has at least one longitudinal additional groove extending at least a portion of its length. 2. Welfselelement volgens vorige conclusie, m e t h e t k e n m e r k dat het in elk van zijn smalle zijkanten een groef bevat welke zonder onderbreking over gans zijn lengte loopt. 2. Arched element according to the preceding claim, characterized in that it has a groove in each of its narrow sides which runs without interruption along its entire length. 3. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t k e n m e r k dat de bijkomende groef <EMI ID=44.1> 3. Arched element according to one of the preceding claims, characterized in that the additional groove <EMI ID = 44.1> een cirkel. a circle. 4. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t k e n m e r k dat de bijkomende groef een diepte bezit welke nagenoeg gelijk is aan de diepte van de op de smalste langse zijde uitgevende inkepingen. 4. Arched element according to any one of the preceding claims, characterized in that the additional groove has a depth which is substantially equal to the depth of the notches issuing on the narrowest longitudinal side. 5. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t k e n m e r k dat de inkepingen die op de smalste langse zijde uitgeven ook in de bijkomende groef uitmonden. 6. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t k e n m e r k dat de inkepingen welke op de smalste langse zijde uitgeven een zwaluwstaartvormige doorsnede bezitten. 5. A arched element according to any one of the preceding claims, characterized in that the notches that give out on the narrowest longitudinal side also open into the additional groove. 6. Arched element as claimed in any of the foregoing claims, characterized in that the notches which issue on the narrowest longitudinal side have a dovetail-shaped cross-section. 7. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t k e n m e r k dat de op de smalste langse zijde uitgevende inkepingen in elke zijkant, naar deze zijde toe verwijdend zijn. 7. Arched element according to any one of the preceding claims, characterized in that the notches in each side, issuing on the narrowest longitudinal side, widen towards this side. 8. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t k e n m e r k dat zijn breedste langse zijde glad is. 8. Arched element according to one of the preceding claims, characterized in that its widest longitudinal side is smooth. 9. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, met h e t k e n m e r k dat de langse randen van de breedste langse zijde ervan afgeschuind zijn. 9. Arched element according to any one of the preceding claims, characterized in that the longitudinal edges of the widest longitudinal side thereof are chamfered. 10. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t kenmerk dat ze een nagenoeg trapeziumvormige doorsnede bezit. A vault element according to any one of the preceding claims, characterized in that it has a substantially trapezoidal cross-section. 11. Welfselelement volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t k e n m e r k dat het ten minste een 11. Arched element according to one of the preceding claims, characterized in that it contains at least one in zijn dwarsrichting over gans de lengte er doorheen lopende holte bezit. has a cavity extending through it in its transverse direction along its entire length. 12. Welfselelement volgens vorige conclusie, m e t h e t k e n m e r k dat het twee ronde openingen bezit welke over gans zijn lengte lopen. 12. Arched element according to the preceding claim, characterized in that it has two circular openings which run over its entire length. 13. Welfselelement volgens een van de conclusies 11 en 12, m e t h e t k e n m e r k dat het een metalen wa- 13. Arched element according to one of claims 11 and 12, characterized in that it is a metal wafer. <EMI ID=45.1> <EMI ID = 45.1> lopende staven bevat en beugels welke deze staven met elkaar verbinden en plaatselijk de holte raken. includes running rods and stirrups connecting these rods together and locally touching the cavity. 14. Welfselelement volgens de conclusies 12 en 13, <EMI ID=46.1> The arched element according to claims 12 and 13, <EMI ID = 46.1> bevat en de beugels de vorm hebben van een omgekeerd trapezium, een van de staven op de basis van de U-vormige beugel vastgemaakt is en de andere twee staven nabij de and the brackets are in the form of an inverted trapezoid, one of the bars is attached to the base of the U-shaped bracket and the other two bars are near the <EMI ID=47.1> <EMI ID = 47.1> zijn, welke benen de twee openingen aar. de buitenkant raken. which legs are the two openings. touch the outside. 15. Welfselelement zoals hiervoor beschreven of in 15. Hollow-core element as described above or in <EMI ID=48.1> <EMI ID = 48.1> 16. Inrichting ter vervaardiging van welfselelementen volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t k e n m e r k dat ze een nagenoeg horizontale bodem bevat, twee relatief ten opzichte van deze bodem verplaatsbaar gemonteerde bekistingswanden waarvan de naar elkaar gekeerde zijden dichter bij elkaar gelegen zijn naarmate ze verder 16. Device for the production of arched elements according to any one of the preceding claims, characterized in that it comprises a substantially horizontal bottom, two formwork walls mounted for displacement relative to this bottom, the facing sides of which are closer together the further they are. <EMI ID=49.1> <EMI ID = 49.1> sprongen voorzien zijn, die van onder naar boven over ten minste een gedeelte van hun hoogte lopen tot ten minste jumps are provided which extend from bottom to top over at least a part of their height to at least op hun van de bodem verwijderde bovenzijde, welke wanden on their top removed from the bottom, which walls ook van een in hun langsrichting over ten minste een gedeelte van hun lengte lopende, tussen hun onder- en bovenzijde gelegen uitsparing voorzien zijn, middelen om de bekistingswanden relatief ten opzichte van de bodem op en neer te verplaatsen, twee in hun langsrichting, in de langsrichting van de bekistingswanden relatief ten opzichte van deze bodem verplaatsbare staafvormige elementen die elk met een gedeelte in een van de bekistingswanden passen terwijl ze dan met een gedeelte buiten deze bekistingswand uitsteken in de tussen de twee bekistingswanden gevormde bekistingsruimte, middelen om deze staafvormige elementen in hun langsrichting relatief ten opzichte van de bodem heen en weer te verplaatsen en een stempel welke tussen de bekistingswanden door kan om het in ......... are also provided with a recess extending in their longitudinal direction over at least a part of their length and located between their bottom and top side, means for moving the shuttering walls up and down relative to the bottom, two in their longitudinal direction, in the Longitudinal direction of the formwork walls, which are movable bar-shaped elements relative to this bottom, each of which fits in part in one of the formwork walls, while they then protrude by part beyond this formwork wall into the formwork space formed between the two formwork walls, means longitudinal direction relative to the bottom and a stamp that can pass between the formwork walls to insert it into ......... <EMI ID=50.1> <EMI ID = 50.1> riaal op de bodem tegen te houden wanneer deze wanden na het gieten, van de bodem verwijderd worden. rial on the bottom when these walls are removed from the bottom after pouring. 17. Inrichting volgens vorige conclusie, m e t h e t k e n m e r k dat de in de langsrichting van de bekistingswanden lopende uitsparingen voor de staafvormige elementen over gans de lengte van deze wanden lopen en de staafvormige elementen een lengte bezitten die ten minste gelijk is aan de lengte van deze bekistingswanden. 17. Device according to the preceding claim, characterized in that the recesses for the rod-shaped elements extending in the longitudinal direction of the formwork walls run the entire length of these walls and the rod-shaped elements have a length that is at least equal to the length of these formwork walls. 18. Inrichting volgens een van de conclusies 16 en 17, m e t h e t k e n m e r k dat de staafvormige elemen- ten ronde buizen zijn. Apparatus according to any of claims 16 and 17, in which the rod-shaped elements are round tubes. 19. Inrichting volgens een van de conclusies 16 tot 18, m e t h e t k e n m e r k dat de breedte van de staafvormige elementen zodanig is dat, wanneer ze met een gedeelte in hun overeenstemmende uitsparing in een bekistingswand steken, ze met een gedeelte buiten deze uitsparing uitsteken Device according to any one of claims 16 to 18, characterized in that the width of the rod-shaped elements is such that when they protrude by part into their corresponding recess in a formwork wall, they protrude by part beyond this recess <EMI ID=51.1> <EMI ID = 51.1> die op deze wand staan buite n de wand uitsteken. that stand on this wall protrude beyond the wall. 20. Inrichting volgens e en van de conclusies 16 tot 19, met h e t k e n m e r k dat de uitsprongen op de bekistingswanden een zwaluwstaartvormige doorsnede bezitten. Device according to any one of claims 16 to 19, characterized in that the projections on the formwork walls have a dovetail-shaped cross-section. 21. Inrichting volgens een van de conclusies 16 tot 20, m e t h e t k e n m e r k dat de uitsprongen op de be- kistingswanden naar de bodem toe en in de langsrichting van deze bekistingswanden gezien, vernauwend zijn. A device according to any one of claims 16 to 20, characterized in that the projections on the formwork walls are narrowing towards the bottom and seen in the longitudinal direction of these formwork walls. 22. Inrichting volgens een van de conclusies 16 tot 21, m e t h e t k e n m e r k dat de staafvormige elementen, op hun naar de bodem gekeerde zijde, van een over gans hun lengte lopende ribbe voorzien zijn welke tot nagenoeg tegen A device according to any one of claims 16 to 21, characterized in that the rod-shaped elements are provided, on their side facing the bottom, with a rib extending over their entire length which extends almost de bodem reikt wanneer ze over gans de lengte van de overeen-stemmende uitsparingen in de bekistingswanden in dze uitsparingen steken. the bottom reaches when they protrude into these recesses over the entire length of the corresponding recesses in the formwork walls. 23. Inrichting volgens vorige conclusie, m e t h e t k e n m e r k dat de ribben van de staafvormige elementen tegen de bodem reiken wanneer deze staafvormige elementen in hun overeenstemmende uitsparingen in.de bekistingswanden steken en deze bekistingswanden zich in hun laagste stand boven de bodem bevinden. 23. Device according to the preceding claim, characterized in that the ribs of the rod-shaped elements reach against the bottom when these rod-shaped elements protrude into their corresponding recesses in the formwork walls and these formwork walls are in their lowest position above the bottom. 24. Inrichting volgens een van de conclusies 16 tot 23, m e t h e t k e n m e r k dat de bodem op zijn bovenzijde van in zijn langsrichting lopende ribben voorzien zijn, waarvan er ten minste één juist onder elk staafvormig element gelegen is &#65533;:&#65533;nneer de staafvormige elementen in een uitsparing in de bekistingswanden steken en deze bekistingswanden in hun juiste positie ten opzichte van de bodem voor het gieten van het materiaal staan. A device according to any one of claims 16 to 23, characterized in that the bottom is provided with longitudinally extending ribs on its top side, at least one of which is located just below each rod-shaped element &#65533;: &#65533; insert the rod-shaped elements into a recess in the formwork walls and these shuttering walls are in their correct position with respect to the bottom for pouring the material. 25. Inrichting volgens vorige conclusie, m e t k e nm e r k dat de ribben op de bodem een nagenoeg driehoekigp doorsnede bezitten met hun top naar boven gericht. 25. Device according to the preceding claim, characterized in that the ribs on the bottom have a substantially triangular cross-section with their top pointing upwards. 26. Inrichting volgens conclusies 23 en 25, m e t h e t k e n m e r k dat, wanneer de bekistingswanden zich in hun laagste stand bevinden, boven de bodem de staafvormige elementen met hun ribbe de toppen van de ribben op de bodem 26. Device according to claims 23 and 25, characterized in that, when the shuttering walls are in their lowest position, above the bottom the rod-shaped elements with their ribs and the tops of the ribs on the bottom. <EMI ID=52.1> <EMI ID = 52.1> ringen in de bekistingswanden bevinden. rings in the formwork walls. 27. Inrichting volgens een van de vorige conclusies, m e t h e t/k e n m e r k dat de in de langsrichting ten opzichte van de bodem lopende bekistingswanden met elkaar verbonden zijn tot een kaderwerk. 27. Device as claimed in any of the foregoing claims, characterized in that the formwork walls running in the longitudinal direction with respect to the ground are interconnected to form a framework. 28. Inrichting volgens een van de conclusies 16 tot 27, m e t het k e n m e r k dat ze bestemd is om tegelijkertijd ten minste twee welfselelementen te vervaardigen en ze een gemeenschappelijke bodem bevat, per bekistingsruimte bestemd is voor het gieten van een welfselelement, twee bekistingswanden met dien verstande dat da bekistingswanden die tussen de uiterste bekistingswanden gelegen zijn, A device according to any one of claims 16 to 27, characterized in that it is intended to produce at least two vaulting elements at the same time and that it comprises a common bottom, is intended for casting a vaulting element per formwork space, two shuttering walls, provided that that the formwork walls located between the outermost formwork walls, <EMI ID=53.1> <EMI ID = 53.1> en bijgevolg aan weerszijden van van onder naar boven lopende inkepingen voorzien zijn, alsmede een over een gedeelte van hun lengte lopende aan weerszijden uitgevende uitsparing voor een staafvormig element voorzien zijn, terwijl de inrichting eveneens twee &#65533;taafvormige elementen per bekistingsruimte bevat,&#65533;et dien verstande dat ook de staafvormige elementen,welke tussen de uiterst gelegen staafvormige elementen voorkomen, voor twee naburige bekistingsruimten bestemd zijn en bijgevolg wanneer ze in hun overeenstemmende uitsparing in een tussen twee naburige bekistingsruimten gelegen bekistingswand steken, gedeeltelijk aan weerszijden van deze bekistingswand in de twee naburige ruimten uitsteken, en de inrichting ook een stempelelement per bekistingsruimte bevat. and consequently are provided on both sides with recesses extending from bottom to top, and a recess for a rod-shaped element extending on both sides over a portion of their length, while the device also contains two &#65533; tabular elements per formwork space, &#65533;#65533; on the understanding that also the rod-shaped elements, which occur between the extreme rod-shaped elements, are intended for two adjacent formwork spaces and therefore when they protrude into their corresponding recess in a shuttering wall located between two adjacent formwork spaces, partly on either side of these formwork wall protrude into the two adjacent spaces, and the device also contains one stamp element per formwork space. 29. Inrichting volgens vorige conclusie, m e t h e t k e n m e r k dat al de staafvormige elementen, al de 29. Device according to the preceding claim, characterized in that all the rod-shaped elements, all the <EMI ID=54.1> <EMI ID = 54.1> elkaar verbonden zijn en de middelen om respectievelijk de staafvormige elementen, de stempelelementen en de bekistingswanden ten opzichte van de bodem relatief te verplaatsen gemeenschappelijk zijn aan respectievelijk al de staafvormige elementen, al de stempelelementen en al de bekistingswanden. are connected to each other and the means for moving respectively the rod-shaped elements, the stamping elements and the shuttering walls relative to the ground are common to all the rod-shaped elements, all the stamping elements and all the shuttering walls, respectively. 30. Inrichting volgens een van de conclusies 16 tot 29, m e t h e t k e n m e r k dat de staafvormige elementen, de bekistingswanden en de stempel verplaatsbaar ten opzichte van een gestel gemonteerd zijn, terwijl de bodem, welke bij het vormen wel vast is ten opzichte van dit gestel, ten opzichte van dit gestel verplaatsbaar is, terwijl de inrichting meerdere bodems bevat, een en ander zó dat, na het gieten van materiaal op de bodem, tussen de bekistingswanden, deze bodem door een nieuwe kan vervangen worden. Device according to any one of claims 16 to 29, characterized in that the rod-shaped elements, the shuttering walls and the stamp are movably mounted with respect to a frame, while the bottom, which is fixed with respect to this frame during molding, is fixed with respect to this frame. is displaceable relative to this frame, while the device comprises a plurality of bottoms, all this such that, after material has been poured onto the bottom, between the formwork walls, this bottom can be replaced by a new one. 31. Inrichting ter vervaardiging van welfselelementen zoals hiervoor beschreven of in de hieraan toegevoegde tekeningen voorgesteld. 31. Apparatus for manufacturing arched elements as described above or shown in the accompanying drawings.
BE180480A 1977-08-26 1977-08-26 WELF ELEMENT AND DEVICE FOR MANUFACTURE OF SUCH WELF ELEMENTS BE858167A (en)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE180480A BE858167A (en) 1977-08-26 1977-08-26 WELF ELEMENT AND DEVICE FOR MANUFACTURE OF SUCH WELF ELEMENTS

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE858167 1977-08-26
BE180480A BE858167A (en) 1977-08-26 1977-08-26 WELF ELEMENT AND DEVICE FOR MANUFACTURE OF SUCH WELF ELEMENTS

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE858167A true BE858167A (en) 1977-12-16

Family

ID=25650243

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE180480A BE858167A (en) 1977-08-26 1977-08-26 WELF ELEMENT AND DEVICE FOR MANUFACTURE OF SUCH WELF ELEMENTS

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE858167A (en)

Cited By (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0214684A1 (en) * 1985-08-23 1987-03-18 Gebroeders Rook Beheer B.V. Method for manufacturing stones in a press, and press for manufacturing said stones
FR2625240A1 (en) * 1987-12-23 1989-06-30 Legeai Bernard Prefabricated slabs particularly for producing floors
EP0324530A3 (en) * 1985-08-23 1991-05-02 Gebroeders Rook Beheer B.V. Method for manufacturing stones in a press, and press for manufacturing said stones
WO1998048128A1 (en) * 1997-04-18 1998-10-29 Nicolas Michel De Tretaigne Safety device for concrete hollow slabs and slabs including same
FR2924451A1 (en) * 2007-10-10 2009-06-05 De Tretaigne Nicolas Michel Prefabricated floor for e.g. school, has reinforcement bars for connecting slabs to spandrel on longitudinal walls to retrieve transversal horizontal efforts, where reinforcement bars pass via splits connected in protectors
EP3486392A1 (en) 2018-03-12 2019-05-22 Elastic Potential S.L. Prefabricated floor element, structure comprising prefabricated floor elements and installation for obtaining the prefabricated floor element

Cited By (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0214684A1 (en) * 1985-08-23 1987-03-18 Gebroeders Rook Beheer B.V. Method for manufacturing stones in a press, and press for manufacturing said stones
EP0324530A3 (en) * 1985-08-23 1991-05-02 Gebroeders Rook Beheer B.V. Method for manufacturing stones in a press, and press for manufacturing said stones
FR2625240A1 (en) * 1987-12-23 1989-06-30 Legeai Bernard Prefabricated slabs particularly for producing floors
GR880100855A (en) * 1987-12-23 1994-03-31 Bernard Legeai Paving prefabricated flagstones
WO1998048128A1 (en) * 1997-04-18 1998-10-29 Nicolas Michel De Tretaigne Safety device for concrete hollow slabs and slabs including same
FR2924451A1 (en) * 2007-10-10 2009-06-05 De Tretaigne Nicolas Michel Prefabricated floor for e.g. school, has reinforcement bars for connecting slabs to spandrel on longitudinal walls to retrieve transversal horizontal efforts, where reinforcement bars pass via splits connected in protectors
EP3486392A1 (en) 2018-03-12 2019-05-22 Elastic Potential S.L. Prefabricated floor element, structure comprising prefabricated floor elements and installation for obtaining the prefabricated floor element
WO2019175196A1 (en) 2018-03-12 2019-09-19 Elastic Potential, S.L. Prefabricated floor element, structure comprising prefabricated floor elements and installation for obtaining the prefabricated floor element

Similar Documents

Publication Publication Date Title
KR100220991B1 (en) A mould element
DE19747421A1 (en) Concrete paving block
ITMI20071455A1 (en) IMPROVED BEAMS FOR CONCRETE AND METHOD OF ARMATURE FOR THEIR CONNECTION WITH PILLARS TO GIVE CONTINUED FROM CAMPATA TO CAMPATA
BE858167A (en) WELF ELEMENT AND DEVICE FOR MANUFACTURE OF SUCH WELF ELEMENTS
NL1003858C2 (en) Wing floor element made of concrete.
US4102102A (en) Nonwelded metal grating
BE1011014B3 (en) BALK BOTTOM, METHOD FOR MANUFACTURING THEM AND FOR MANUFACTURING A BALK.
BE1020118A3 (en) REMOTE HOLDER FOR CONCRETE.
NL8303395A (en) ARMED STRIP OF BRICK AND CONCRETE.
NL7906485A (en) Apparatus for pouring concrete walls.
NL8801677A (en) METHOD FOR MANUFACTURING A LOST FORMWORK AND WINDOWS FOR USE DURING THIS METHOD
NL8701096A (en) DEVICE FOR MANUFACTURING STONES.
EP0558590B1 (en) Apparatus for manufacturing prestressed concrete railway ties, and ties manufactured using such apparatus
US4023769A (en) Molding means having opposed core assemblies
US1724035A (en) Concrete mold
NL1011022C2 (en) Preparation of pre-fabricated floor elements, using weight saving pieces as form works during the formation of the reinforced concrete layer
EP0450682A1 (en) Smooth, light concrete floor
NL8603068A (en) A METHOD FOR MANUFACTURING SYSTEM FLOORS.
BE1014970A6 (en) Beam or slab, has cavity with given length and depth located next to rib in end region
HUT60004A (en) Apparatus for producing prestressed concrete members particularly oblong structural members
BE1030878B1 (en) TABLE FOR MANUFACTURING A CONCRETE VESSEL
KR20180063177A (en) Formwork Panel Assembly
DE1634531A1 (en) Process for the production of retaining walls using prefabricated concrete walls
BE1026230A1 (en) A prefabricated building element of reinforced concrete
NL2009893C2 (en) WIDE PLATE AND WIDE PLATE FLOOR.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: CUYVERS EDWARD G.

Effective date: 19860831