BE571298A - - Google Patents

Info

Publication number
BE571298A
BE571298A BE571298DA BE571298A BE 571298 A BE571298 A BE 571298A BE 571298D A BE571298D A BE 571298DA BE 571298 A BE571298 A BE 571298A
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
receptacles
boxes
station
inner boxes
matches
Prior art date
Application number
Other languages
English (en)
Publication of BE571298A publication Critical patent/BE571298A/nl

Links

Classifications

    • CCHEMISTRY; METALLURGY
    • C06EXPLOSIVES; MATCHES
    • C06FMATCHES; MANUFACTURE OF MATCHES
    • C06F1/00Mechanical manufacture of matches
    • C06F1/12Filling matches into boxes

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Organic Chemistry (AREA)
  • Supplying Of Containers To The Packaging Station (AREA)

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



   De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vullen van lucifersdoosjes met lucifers en op een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze. 



   Tot nu toe worden de lucifers hetzij vanuit een voorraadreservoir hetzij vanuit transportlijsten zelf, waarin de lucifers in gaten zijn gestoken, direct in de lege binnendoosjes gebracht, hetgeen talrijke moeilijkheden met zich medebrengt, o.m. daar de lucifers bij het in de binnendoosjes brengen niet regel- matig daarin komen te liggen, waardoor talrijke stagnaties worden veroorzaakt. 



   De uitvinding beoogt deze nadelen te vermijden, hetgeen door de uit- vinding wordt bereikt, doordat de lucifers niet meer direct in de binnendoosjes, doch eerst in een tussenopneemorgaan worden gebracht. Hierdoor wordt de mogelijk- heid geschapen om de lucifers eerst evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan elkan- der te richten, alvorens zij in de binnendoosjes worden gebracht. Deze tussenop- neemorganen kan men daartoe op een geschikte wijze uitvoeren, daar men in de keuze van de uitvoering daarvan niet meer aan alle afmetingen van de binnendoosjes gebonden is. 



   De werkwijze voor het vullen van lucifers doosjes volgens de uitvin- ding wordt gekenmerkt, doordat de lucifers met het gewenste aantal in tussenop- neemorganen worden gebracht, welke gevulde tussenopneemorganen elk van een leeg binnendoosje worden voorzien, waarna de lucifers vanuit deze tussenopneemorganen in de binnendoosjes worden gebracht en de binnendoosjes van de tussenopneemorga- nen worden verwijderd en vervolgens de gevulde binnendoosjes elk van een buiten- doosje worden voorzien. 



   Het is duidelijk, dat voor het uitvoeren van deze werkwijze talrijke inrichtingen kunnen worden ontworpen, die zowel gedeeltelijk als volledig auto- matisch kunnen werken. 



   Een gunstige uitvoeringsvorm van de inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze is volgens de uitvinding voorzien van een aantal rijen van naast elkander liggende tussenopneemorganen voor lucifers, van aandrijforganen voor het voorbij een aantal posten bewegen van deze rijen tussenopneemorganen, welke posten tenminste bestaan uit een vulpost, waarin telkens een gewenst aantal lucifers in elk der tussenopneemorganen van een zich.in deze post bevindende rij tussenopneemorganen wordt gebracht, uit een post, waarin de tussenopneemorganen van een rij elk van een binnendoosje worden voorzien, alsmede uit een uitstoot- post, resp.   afstrooppos,waarin   de gevulde binnendoosjes van een rij   tussenorga-   nen worden verwijderd, alsmede uit een post, waar een rij gevulde binnendoosjes van buitendoosjes worden voorzien. 



   De tussenopneemorganen volgens de uitvinding kunnen op talrijke wijzen worden uitgevoerd. Zij kunnenzowel een losse bodem als een vaste bodem hebben, dan wel zonder bodem zijn uitgevoerd. 



   Wanneer de tussenopneemorganen geen bodem hebben, komen zij gedurende tenminste een gedeelte van hun baan op of tegen een plaat, een aantal stroken, enz. De bodem, de plaat, de stroken, enz. kunnen gebogen, geknikt of op een der- gelijke wijze zijn uitgevoerd. 



   Ook kunnen een of meer zijwanden van de tussenopneemorganen ontbreken, waarbij de desbetreffende kanten van de tussenopneemorganen langs vast aange- brachte stroken of ribben worden verplaatst. Een gunstige uitvoeringsvorm van dit tussenopneemorgaan wordt gekenmerkt, doordat het of elk tussenopneemorgaan ten- minste een kopwand en twee zijwanden heeft, welke zijwanden op een zodanige af- stand van elkander zijn aangebracht, dat zij tegen of nagenoeg tegen de binnen- of buitenkanten van de zijwanden van een te vullen binnendoosje kunnen worden gebracht.

   Deze zijwanden en kopwand hebben bij voorkeur tenminste een gedeelte, dat een grotere hoogte heeft dan de hoogte van de opstaande wanden van een bin-   -nendoosje.   Desgewenst kunnen in de tussenophneemorganen evenwijdig aan de 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 zijwanden lopende richtschotten voor de lucifers zijn aangebracht. De tussenop- neemorganen kunnen voor het uit- of afstoten van de gevulde binnendoosjes een of meer gaten of spleten hebben of zelf van een uit- of afstoter of afstroper zijn voorzien. De tussenopneemorganen kunnen zodanig zijn uitgevoerd, dat een gedeelte van de opstaande wanden in en/of om de binnendoosjes kunnen grijpen. 



   Voor het verplaatsen van de tussenopneemorganen kunnen kettingen, banden, armen en andere op zichzelf bekende transportorganèn worden gebruikt, waaraan deze tussenopneemorganen vast of beweegbaar, b. v. scharnierbaar zijn be- vestigd. Ook kunnen deze tussenopneemorganen over een tafel of blad worden ver- schoven. In dit geval kan deze tafel of dit blad als bodem dienst doen, zodat de tussenopneemorganen zonder bodem kunnen zijn uitgevoerd. Deze tafel of dit blad kan desgewenst onafhankelijk van de tussenopneemorganen worden getrild. 



   Voor het toevoeren van de lege binnendoosjes aan de tussenopneemorga- nen kan volgens een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding de toevoerinrichting voor deze lege binnendoosjes, die op eenvoudige wijze als een aantal naast elkander liggende glijbanen kan zijn uitgevoerd, van   een,sluis   zijn voorzien, waardoor wordt bereikt, dat zich steeds een binnendoosje op de juiste wijze tegenover een in deze toevoerinrichting komend tussenopneemorgaan zal be- vinden. Deze sluizen kunnen op verschillende wijzen zijn uitgevoerd. Een een- voudige inrichting wordt b.v. verkregen door veren toe te passen, die in de banen van de onderste, zich in de toevoerinrichting bevindende lege doosjes uitsteken of deze onderste doosjes in hun banen vastklemmen. 



   De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van niet-beperkend voorbeeld enige uitvoeringsvor- men van de inrichting volgens de uitvinding zijn weergegeven. 



   Figuur 1 geeft een eerste uitvoeringsvorm van deze inrichting in lengtedoorsnede weer. 



   Figuur 2 toont een bovenaanzicht daarvan. 



   De figuren 3-8 geven enige uitvoeringsvormen van het tussenopneem- orgaan voor de lucifers in perspectief weer. 



   De figuren 9-11 geven de vulpost in drie verschillende stadia weer met een zich daarin bevindend tussenopneemorgaan. 



   De figuren 12-14 tonen schematisch drie verschillende stadia van de post met een gewijzigde sluis constructie, waarin de tussenopneemorganen elk van een binnendoosje worden voorzien. 



   De figuren 15 en 16 tonen resp. in doorsnede én in bovenaanzicht   schematisch   een gedeelte van een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding. 



   Figuur 17 geeft een gedeelte van een derde uitvoeringsvorm weer. 



   De figuren 18 en 19 geven schematisch twee andere uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding weer. 



   Figuur 20 toont de afstroper op grotere schaal. 



   De in de figuren 1 en 2 weergegeven inrichting heeft een frame, waarvan duidelijkheidshalve in figuur 2 slechts een met 1 aangeduid gedeelte is getekend. In dit frame bevinden zich twee kettingen 2 zonder einde, die in de in figuur 1 weegegeven baan door een motor 3 via een koppeling, alsmede tand en kettingwielene op op zichzelf bekende wijze intermitterend worden aangedreven. 



  De kettingen 2 zijn onderling verbonden door op een afstand van elkander liggende strippen 4, aan elk waarvan een aantal dicht naast elkander liggende   tussénop-   neemorganen 5 zijn bevestigd, zodat zich in de inrichting een aantal rijen tus- senopneemorganen bevinden. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 



   De tussenorganen 5 in de figuren 1 en 2 zijn op een der in de figuren   3-6 weggegeven wijzen   uitgevoerd. Zoals uit de figuren 3 en 4   blijkt,   hebben zij een bodem 6, twee ongeveer trapeziumvormige opstaande zijwanden 7 en 8 en een kopwand 9. In de bodem 6 is een sleuf 10 voor het doorlaten van een uit- of afstoter, die hierna zal worden beschreven, aangebracht. Bij de in de figuren 3 en 4 beschreven uitvoeringsvorm heeft de kopwand 9 twee spleten 11 met een lengte, die gelijk aan of iets groter is dan de hoogte van de zijwanden van een binnendoosje 12 van een lucifersdoosje. Aan het open vooreinde van het tussen- opneemorgaan is de hoogte van de zijwanden gelijk of ongeveer gelijk aan de hoog- te van de zijwanden van een binnendoosje.

   Zoals   uitde   figuren 3 en 4 blijkt, is de breedte van het tussenopneemorgaan zodanig gekozen, dat een gedeelte van de kopwand 9 in het binnendoosje en de zijwanden 7 en 8 om dit binnendoosje kun- nen grijpen. Bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 5 en 6, waarbij geen spleten 11 in de kopwand 9 zijn aangebracht, is de breedte van het tussenopneem- orgaan iets kleiner dan die van een binnendoosje, zodat zowel een gedeelte van de kopwand als van de zijwanden in een binnendoosje 12 kan worden gebracht. 



  Teneinde te bereiken, dat de zijwanden van de opneemorganen gemakkelijk om de zijwanden van een binnendoosje kunnen grijpen, zijn de hoeken 13, 14 daarvan iets naar buiten gebogen. 



   Het is duidelijk, dat de tussenopneemorganen tal van andere gedaanten kunnen hebben. In figuur 7 is bij wijze van voorbeeld een uitvoeringsvorm van een tussenopneemorgaan weergegeven, waarbij aan de binnenkant van de zijwanden 7,8 en de kopwand 9 een wand 15 aanwezig is. Deze wand 15 dient om te voorkomen, dat lucifers op de rand van het op dit tussenopneemorgaan zittende binnendoosje blijven liggen. Deze wand 15 kan op een eenvoudige wijze worden gevormd door in het tussenopneemorgaan een inzetstuk 16 aan te brengen, zodat het tussenopneem- orgaan gedeeltelijk dubbelwandig is. De zijwanden 7 en 8 zijn bij deze uitvoe- ringsvorm over hun gehele lengte iets naar buiten omgebogen. Bij tussenopneem- organen, die in de binnendoosjes grijpen, kunnen de opstaande wanden schuin naar binnen toelopen, waardoor zij eveneens gemakkelijk in de binnendoosjes kunnen worden gebracht. 



   Figuur 8 geeft een tussenopneemorgaan weer, dat van een verschuif- baar deel 17 met een opstaande wand 18 is voorzien. De lucifers worden hierbij in dit opneemorgaan gebracht, wanneer het zich in de uitgeschoven stand bevindt. 



  Nadat het tussenopneemorgaan van een binnendoosje is voorzien wordt hét gedeel- te 17 in zijn ingeschoven stand gebracht, waarbij de zich in hét tussenopneem- orgaan bevindende lucifers met hun einden in één vlak komen te liggen, zodat zij gemakkelijk in het binnendoosje kunnen worden gebracht. Door deze uitvoerings- vorm van de tussenopneemorganen is het niet nodig in de inrichting speciale organen voor het in een vlak brengen van de einden der lucifers aan te brengen. 



   De   bovenbeschreven   rijen tussenorganen 5 worden bij de uitvoerings- vorm volgens de figuren 1 en 2 door de kettingen 2 zonder einde intermitterend langs een aantal posten bewogen, waarbij de aandrijfsnelheid van deze rijen tussenorganen aangepast is aan de snelheid, waarmede de van gaten voorziene   trars-   sportlijsten 19 voor het opnemen van de lucifers zich in een machine voor het maken van lucifers bewegen. Van deze lucifersmachine is slechts, behalve een aantal van deze transportlijsten 19, de geleidingsbaan 20 (figuur 2) voor dezé transportlijsten weergegeven. 



   Bij de in de figuren 1 en 2 weergegeven uitvoeringsvorm worden deze posten gevormd door : een vulpost, waarin telkens een gewenst aantal lucifers in elk der zich in deze post bevindende tussenopneemorganen wordt gebracht; een post, waarin de einden van de zich in de tussenopneemorganen bevindende lucifers in of nagenoeg in één vlak worden gebracht; 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 een post, waarin de tussenopneemorganen elk van een binnendoosje worden voorzien ; een post, waarin de in de binnendoosjes gebrachte lucifers worden ge- trild; een uitstoot- of afstrooppost, waarin de gevulde binnendoosjes van de tussenopneemorganen worden gedrukt of afgestroopt en een post, waarin de gevulde binnendoosjes van een buitendoosje worden voorzien. 



   De hierboven genoemde posten zullen thans achtereenvolgens worden beschreven. 



   In de vulpost, waarvan de figuren 9-11 drie verschillende stadia weergeven, worden de kettingen 2 door als kettingspanners uitgevoerde ketting- wielen 21 en door leidwielen 22 zodanig geleid, dat de tussenopneemorganen 5 met hun open kant naar boven gekeerd in deze vulpost aankomen. De kettingwielen 21 en 22 zijn zo dicht bij de   geléidingsbanen   20 voor de   transportlijsten   19 aan- gebracht, dat de uit deze lijsten gestoten lucifers 23 in de tussenopneemorganen moeten vallen. 



   Voor het uitstoten van de lucifers uit de transportlijsten 19 is een van naalden 24 voorziene uitstoter 25 aangebracht, die door excentrieken 26, 27 heen en weer wordt bewogen. Het aantal naalden 24 is zodanig gekozen, dat bij elke slag van de uitstoter 25 de helft van het gewenste aantal lucifers in de rij tussenopneemorganen 5 wordt gebracht. Na de eerste slag van de uitstoter 25 (figuur 9) worden de transportlijsten 19 over een zodanige afstand bewogen, dat weer een gevuld lijstgedeelte   vóór   de uitstoter 25 komt, die dan zijn tweede slag (figuur 10) maakt, waardoor de tweede helft van   het ewenste   aantal lucifers in elk tussenopneemorgaan van de rij wordt gebracht. Figuur 11 geeft de stand van de uitstoter 25 weer, waarin deze gereed is om in een volgende rij tussen- opneemorganen de eerste helft lucifers te brengen.

   De gevulde rij tussenopneem- organen 5 is uit de vulpost bewogen en een nieuwe rij tussenopneemorganen is in de vulpost gebracht. 



   Nadat een rij tussenopneemorganen 5 is gevuld, wordt deze stapsge-   wijs   naar de post bewogen, waarin de einden van de zich in deze tussenopneem- organen bevindende lucifers in één vlak worden gebracht. Hiertoe is in deze post een gelijkrichtorgaan 28 in de vorm van een strook schommelbaar om een as 29 aangebracht. Dit gelijkrichtorgaan heeft tenminste één onder de werking van een veer 30 staande arm   31,   welke veer in de werkstand van het gelijkrichtorgaan (figuur 1) is gespannen en dit orgaan in zijn uitgangsstand kan   ''terugbrengen.   



  De arm 31 wordt bediend door een om een as 32 draaibare arm 33, die door een kettingwiel 34 wordt aangedreven, waarover een ketting 35 loopt, die door een met een tandwiel 36 verbonden kettingwiel 37 wordt aangedreven. Dit tandwiel 36 is in ingrijping met een tandwiel met onderbroken vertanding, dat ter   verkrij-   ging van de intermitterende beweging dient. Het gelijkrichtorgaan 28 wordt door de arm 33 in zijn werkstand gebracht, waarin het de koppen van de zich in een rij tussenopneemorganen bevindende lucifers tegen de kopwanden 9 van de tussenop- neemorganen drukt. Wanneer de arm 33 de arm 31 vrijgeeft, brengt de veer 30 het gelijkrichtorgaan 28 weer in zijn uitgangsstand buiten de baan van de tussenop- neemorganen 5. 



   De rij tussenopneemorganen met   gelijkgerichte   lucifers wordt vervol- gens naar de post bewogen, waarin elk   tussenopneemórgaan   van een binnendoosje 38 wordt voorzien. In deze post worden de kettingen 2 zodanig geleid, dat de tussenopneemorganen over een hoek van ongeveer 1800 worden gedraaid. De in deze post aangebrachtetoevoerinrichting heeft een glijbaan 39 voor het toevoeren van lege binnendoosjes 38. Deze   glijbaan   is zodanig uitgevoerd, dat zich tegenover elk van een in deze post komende rij tussenopneemorganen 5 steeds een leeg 

 <Desc/Clms Page number 5> 

   binnendoosjer   in een zodanige stand bevindt, dat dit door het desbetreffende tussenopneemorgaan 5 kan worden gegrepen.

   Hiertoe is de voorwand 40 van deze glijbaan aan zijn ondereinde, dat in de bewegingsbaan van de kopwand van de tussenopneemorganen is aangebracht, zodanig uitgevoerd, dat een gedeelte van de open bovenkant van deze binnendoosjes niet door deze voorwand wordt bedekt. Ver- der is een sluis in de vorm van een aantal veren 41 aangebracht, die de onderste, zich in de glijbaan bevindende rij binnendoosjes vasthouden. Wanneer een rij tussenopneemorganen 5 in deze post komt, zullen de kopwanden daarvan elk in een binnendoosje grijpen en dit door de sluis 41 heen trekken. Zoals uit figuur 1 blijkt, heeft de glijbaan een zodanig gebogen gedeelte 42, dat bij het verder bewegen van de tussenopneemorganen de binnendoosjes verder op de tussenopneem- organen, worden gedrukt, dan wel de tussenopneemorganen verder in de binnendoos- jes worden gedrukt. 



   Voor het in de sluis brengen van een nieuwe rij binnendoosjes is op de as 32 van het kettingwiel 34 een uit een aantal armen met omgezet einde be- staande meenemer 43 aangebracht. Deze armen grijpen in een der rijen binnendoos- jes en schuiven deze rij binnendoosjes met de zich daaronder bevindende rijen binnendoosjes naar beneden, totdat de onderste rij binnendoosjes door de veren 41 worden vastgehouden. 



   De figuren 12-14 geven drie verschillende standen van de meenemer 43 bij een uitvoeringsvorm van de glijbaan 39 weer, waarbij de sluis dubbel is uitgevoerd en wordt gevormddoor een eerste stel tegenhoudveren 44, waarop de on- derste rij binnendoosjes komt te rusten en een boven deze veren aangebracht tweede stel vasthoud- of klemveren 45. Zoals uit figuur 12 blijkt, wordt de on- derste rij binnendoosjes door de in deze post komende rij tussenopneemorganen 5 gegrepen en meegenomen. De zich tussen de beide rijen veren 44 en 45 bevindende binnendoosjes zakken na het   verwijderen   van de onderste rij naar beneden, totdat zij op de veren 44 steunen. Deze veren 44 hebben een zodanig gebogen vorm, dat zij reeds naar haar uitgangsstand toe bewegen, voordat de onderste rij doosjes deze veren 44 geheel zijn gepasseerd.

   De door de bovenste veren 45 vastgehouden of vastgeklemde rij binnendoosjes wordt door de meenemer 43 medegenomen (zie figuur 12) en tussen de veren 44 en 45 gebracht. Deze dubbele uitvoering van de sluis heeft het voordeel, dat het doorvallen van beschadigde doosjes wordt voorkomen.- 
Nadat de van binnendoosjes voorziene rij tussenopneemorganen het gebogen gedeelte 42 van de glijbaan 39 is gepasseerd, komen deze in omgekeerde toestand op een triltafel 46, die door een trilinrichting 47 in trilling wordt gebracht, waardoor de lucifers gelijkmatig in de binnendoosjes 38 komen te lig- gen. 



   Aan het einde van de tafel 46 bevindt zich in de volgende post een op en neer beweegbare uit- of afstoter 48, die door zich in de strippen 4 be-   vindende   sleuven 49 en de zich in de tussenopneemorganen bevindende sleuven 10 van de rij tussenopneemorganen gaat, die zich in deze post bevinden. De uit- of afstoter 48 is aan een uit scharnierend met elkander verbonden stangen 50, 51, 52 bestaand stangenstelsel opgehangen, dat onder de werking van een veer 53 staat, die de uit- of afstoter 48 in zijn uitgangsstand tracht te brengen, waarin hij zich buiten de bovengenoemde sleuven bevindt. De einden van de stangen 50 en 52 zijn scharnierend in de inrichting aangebracht.

   Op de stang 52 werkt een nok 54, die op de as 55 zit, waarop het kettingwiel 37 is bevestigd, zodat deze nok 54 de uit- of afstoter 48 in overeenstemming met de verplaatsing van de kettingen 2 en derhalve van de rijen tussenopneemorganen 5 bedient, daar het kettingwiel 37 op dezelfde as zit als het tandwiel 36, dat met het tandwiel 56 met onderbroken vertanding in ingrijping is. 



   Wanneer de uit- of afstoter 48 naar beneden door de sleuven van de trip 4 en de tussenopneemorganen 5 beweegt, worden de zich in deze tussenopneem- organen bevindende binnendoosjes met de daarin aanwezige lucifers op een op en 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 neer beweegbare tafel of strip 57 gedrukt, die zich in de post bevindt, waar de - gevulde binnendoosjes van een buitendoosje worden voorzien. De tafel of strip 57 wordt bediend' door een stangenstelsel 58, 59, 60, waarvan de stang 58 in een geleiding 61 wordt geleid. De stang 60 wordt door een veer 62 tegen een nok 63 getrokken, die op een van een kettingwiel 64 voorziene as 65 is bevestigd. Dit kettingwiel wordt door een ketting 66 aangedreven, die over een op de as 55 be- vestigd kettingwiel is geslagen.

   Wanneer de tafel of strip 57 in haar laagste stand is gebracht, bevinden de gevulde binnendoosjes 38 zich met hun ene kopzijde tegenover een stoter 67, die door een draaibaar om een as 68 aangebrachte stang 69 heen en weer wordt bewogen. De stang 69 is scharnierbaar verbonden met een stang 70, die door een op de as 65 zittende excentriek 71 wordt bediend.

   Met de stang 69 is eveneens een stang 72 van een stangenstelsel 72, 73, 74, 75 verbon- den, dat een aantal aan een of meer om een as draaibare armen 76 bevestigde, dunne, verende stroken 77 zodanig kan draaien, dat deze stroken elk in een bui- tendoosje 78 worden gebracht, voordat de stoter 67 bij zijn heengaande slag de binnendoosjes in deze buitendoosjes duwt en deze stroken weer uit de doosjes worden teruggetrokken, nadat de   binnendoosjes   door de stoter 67 geheel of ge- deeltelijk in de buitendoosjes zijn geduwd. Hierdoor wordt voorkomen, dat de zich in de binnendoosjes bevindende lucifers tegen de koprand van de buitendoosjes komen. De buitendoosjes worden na het inbrengen van de binnendoosjes op de toe- voerbaan 79 telkens zover verschoven, dat zich weer lege buitendoosjes voor de stoter 67 bevinden.

   Deze stoter kan van evenveel benen zijn voorzien als zich tussenopneemorganen op een rij bevinden. 



   Bij de in de figuren 15 en 16   gedeeltelijk   weergegeven uitvoerings- vorm hebben de tussenopneemorganen 5 geen bodem. Deze worden door de kettingen 2 over een plaat of een aantal stroken 80 geschoven, welke plaat zich van de niet weergegeven vulpost tot aan een veelhoekige intermitterend roterende trom- mel 81 uitstrekt. Deze trommel is in de post aangebracht, waar de tussenopneem- organen 5 van een leeg binnendoosje 38 worden voorzien. Het gebogen gedeelte van de van een sluis 44 voorziene toevoerbaan voor de binnendoosjes is zodanig uitgevoerd, dat deze tijdens de omkeerbeweging niet van de tussenorganen kunnen afvallen. Het overige niet-weergegeven gedeelte van de inrichting kan op dezelf- de wijze zijn uitgevoerd als aan de hand van de in de figuren 1 en 2 weergegeven inrichting is beschreven. 



   Figuur 17 geeft een uit- of afstootpost van een inrichting weer, waarbij elk tussenopneemorgaan 5 zelf van een uit- of afstoter 82 is voorzien. 



  Deze uitstoter gaat door een gat in de bodem 6 van dit tussenopneemorgaan. De tussenopneemorganen zijn bevestigd aan een stalen geperforeerde aandrijf band 83. 



  Aan het in het tussenopneemorgaan uitstekende uiteinde van de uit- of afstoter 82 is een plaatje 84 bevestigd, terwijl het andere uiteinde van de uit- of afstoter 82 voorzien is van rollen 85, die in een geprofileerde rail 86 lopen. 



  Zoals uit deze figuur blijkt, is de afstand van de stalen band 83 tot de rail 86 in de uitstootpost kleiner dan in het overige   getekende   gedeelte. Hierdoor wordt de plaat 84 door de uitstoter 82 uit het tussenopneemorgaan 5 gedrukt, zodat het gevulde binnendoosje van dit tussenopneemorgaan wordt afgedrukt en in de post komt, waar de gevulde binnendoosjes van een buitendoosje worden voorzien. 



   Figuur 18 toont een uitvoeringsvorm, waarbij een aantal rijen tussen- opneemorganen 5 scharnierend bevestigd zijn aan de uiteinden van een aantal stervormig aangebrachte armen 87. Deze armen 87 zijn bevestigd aan een holle cylinder 88, die om een holle cylinder 89 draait, waaraan door een buis 90 lucht   onder   druk wordt toegevoerd. In de cylinder 89 zit een spleet   91,    waartegenover   in de uit- of afstootpost een der armen 87 komt, zodat lucht onder druk in het desbetreffende tussenopneemorgaan 5 komt, waardoor de gevulde binnendoosjes 38 van de tussenopneemorganen 5 worden gedrukt. Deze komen op een vast aangebrachte tafel 92 tegenover een stoter 67, die hen in een buitendoosje 78 drukt.

   De andere posten kunnen op de aan de hand van de figuren 1 en 2 beschreven wijze zijn uit- gevoerd. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



   De in de figuren 19 en 20 weergegeven uitvoeringsvorm   verschilt   van¯ die volgens figuur 18, doordat in plaats van lucht onder druk voor het van de tussenopneemorganen 5 verwijderen van de binnendoosjes 38 een vast aangebrachte afstroper 93 is aangebracht, die uit twee evenwijdige, aan de vooreinden afge- schuinde stroken 94,95 bestaat, die op een zodanige afstand van elkander zijn aangebracht, dat zij om een opneemorgaan 5 kunnen grijpen, zodat, wanneer op- neemorganen 5 worden gedraaid de gevulde binnendoosjes van deze opneemorganen worden gestroopt en op een vaste tafel tegenover de uitstoter komen. Het is duidelijk, dat de armen 96 massief kunnen zijn en desgewenst b.v. door cirkelvor- mige platen kunnen worden vervangen.

   De tussenopneemorganen 5 kunnen van een te- gengewicht 97 zijn voorzien, waardoor bereikt wordt, dat de bodems van deze tussenorganen,, wanneer zij zich niet in een post bevinden, waar zij worden ge- leid, een horizontale stand zullen innemen. Deze uitvoeringsvorm kan verder op dezelfde wijze zijn uitgevoerd als aan de hand van de figuren 1 en 2 is beschre- ven. 



   Het is duidelijk, dat de uitvinding niet beperkt is tot de hierboven beschreven en in de tekening weergegeven uitvoeringsvormen van de inrichting resp. het tussenopneemorgaan volgens de uitvinding, doch dat deze op talrijke wijzen kunne worden gewijzigd zonder het gebied van de uitvinding te verlaten. 



  Zo kan, zoals in figuur 5 is weergegeven, het tussenopneemorgaan voorzien zijn van tenminste   n richtschot voor de in dit tussenopneemorgaan gebrachte lucifers, welk tussenschot evenwijdig aan de zijwanden van het tussenopneemorgaan loopt. 



  Het is duidelijk, dat bij het toepassen van dergelijke richtschotten deze schot- ten en/of uitstootmiddelen op een zodanige wijze moeten zijn uitgevoerd, dat de gevulde binnendoosjes met behulp daarvan van de tussenopneemorganen kunnen worden verwijderd. Hiertoe kunnen b.v. bij'toepassing van uitstoters een of meer spleten in deze uitstoters zijn aangebracht. Ook kan het uitstootgedeelte twee of meer op een afstand van elkander liggende delen bezitten. Desgewenst kunnen ook de richtschotten voor het opnemen van de desbetreffende uitstoterdelen dienende sleuven hebben. Verder kunnen de binnendoosjes ook van gedeeltelijk daarop geschoven buitendoosjes zijn of worden voorzien, wanneer zij op de tussen-* opneemorganen zitten.

Claims (1)

  1. CONCLUSIES.
    1. Werkwijze voor het vullen van lucifersdoosjes met lucifers, m e t h e t k e n m e r k, dat de lucifers met het gewenste aantal in tussenopneem- organen worden gebracht, welke gevulde tussenopneemorganen elk van een leeg binnendoosje worden voorzien, waarna de lucifers vanuit deze tussenopneemorganen in de binnendoosjes worden gebracht en de binnendoosjes van de tussenopneem- organen worden verwijderd en vervolgens de gevulde binnendoosjes elk van een buitendoosje worden voorzien.
    2. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1, m e t h e t k e n m e r k, dat zij voorzien is van een aantal rijen van naast elkander liggende tussenopneemorganen voor lucifers, van aandrijforganen voor het voorbij een aantal posten bewegen van deze rijen tussenopneemorganen, welke posten tenminste bestaan uit een vulpost, waarin telkens een gewenst aan- tal lucifers in elk der tussenopneemorganen van een zich in deze post bevindende rij tussenopneemorganen wordt gebracht, uit een post, waarin de tussenopneem- organen van een rij elk van een binnendoosje worden voorzien, uit een uitstoot- of afstrooppost, waarin de gevulde binnendoosjes van een rij tussenorganen worden verwijderd, alsmede uit een post, waar de gevulde binnendoosjes van een rij van een buitendoosje worden voorzien.
    3. Inrichting volgens conclusie 2, resp. tussenopneemorgaan voor een inrichting volgens conclusie 2, m e t h e t k e n m e r k, dat het of elk tussenopneemorgaan tenminste een kopwand en twee zijwanden heeft, welke zijwan- den op een zodanige afstand van elkander zijn aangebracht, dat zij tegen of <Desc/Clms Page number 8> nagenoeg tegen de binnen- of buitenkanten van de zijwanden van een te vullen binnendoosje kunnen worden gebracht.
    4. Inrichting, resp. tussenopneemorgaan volgens conclusie 2 of 3, m e t h e t k e n m e r k, dat het of elk tussenopneemorgaan voorzien is van een bodem met een uitsparing voor het doorlaten van een uitstoter voor de gevul- de binnendoosjes.
    5. Inrichting, resp. tussenopneemorgaan volgens een der conclusies 2-4, m e t h e t k e n m e r k, dat elk der tussenopneemorganen voorzien is van een uitstoter, die een tussen de opstaande zijwanden liggend plaatvormig gedeelte heeft, dat als bodem van het tussenopneemorgaan kan zijn uitgevoerd.
    6. Inrichting, resp. tussenopneemorgaan volgens een der conclusies 2-5, m e t h e t kenmerk, dat het of elk tussenopneemorgaan in zijn kopzijde twee sleuven heeft, waarvan de randen om de zijwanden van een binnen- doosje kunnen grijpen.
    7. Inrichting, resp. tussenopneemorgaan volgens een der conclusies 2-6, m e t h e t k e n m e r k, dat het of elk tussenopneemorgaan een verplaats- baar gedeelte heeft, dat zodanig is uitgevoerd, dat het een vierde opstaande zijde van het tussenopneemorgaan vormt.
    8. Inrichting, resp. tussenopneemorgaan volgens een der conclusies 2-7, m e t h e t kenmerk, dat de twee zijwanden en een der kopwanden van het of elk tussenopneemorgaan tenminste een gedeelte met een grotere hoogte hebben dan de hoogte van de opstaande wanden van een daarmede te vullen binnen- doosje.
    9. Inrichting, resp. tussenopneemorgaan volgens een der conclusies 2-8, m e t h e t k e n m e r k, dat tenminste een gedeelte van de opstaande wanden van het of elk tussenopneemorgaan schuin naar buiten hellend is uitge- voerd.
    10. Inrichting, resp. tussenopneemorgaan volgens een der conclusies 2-9, m e t h e t kenmerk, dat tenminste een gedeelte van de opstaande wanden van het of elk tussenopneemorgaan schuin naar binnen hellend of verend is uitgevoerd.
    11. Inrichting, resp. tussenopneemorgaan volgens een der conclusies 2-10, m e t h e t k e n m e r k, dat het of elk tussenopneemorgaan voorzien is van evenwijdig aan zijn zijwanden lopende richtschotten voor de lucifers.
    12. Inrichting volgens een der conclusies 2-11, m e t h e t k e n m e r k, dat de tussenopneemorganen in rijen bevestigd zijn aan een of meer kettingen, banden, armen of dergelijke transportorganen, die door de aan- drijforganen intermitterend voorbij de posten van de inrichting worden bewogen.
    13. Inrichting volgens een der conclusies 2-12, m e t h e t kenmerk, dat de tussenopneemorganen scharnierend aan de transportorganen zijn bevestigd, 14. Inrichting volgens een der conclusies 2, 3 en 6-13, m e t h e t kenmerk, dat de tussenopneemorganen boven een plaat, strook of tafel zijn aangebracht, die als bodem voor deze tussenopneemorganen dient.
    15. Inrichting volgens een der conclusies 2-15, m e t h e t k e n m e r k, dat elke rij tussenopneemorganen is bevestigd aan een stang, staaf of strip, die over een hoek van meer dan 90 kan draaien.
    16. Inrichting volgens conclusie 2, m e t h e t k e n m e r k, dat de transportinrichting voor de tussenopneemorganen zodanig is uitgevoerd, dat deze met hun open bovenzijde naar boven in de vulpost aankomen, in welke post een vulinrichting aanwezig is, die het gewenste aantal lucifers in elk der tussenopneemorganen brengt. <Desc/Clms Page number 9>
    17. Inrichting volgens conclusie 16, m e t h e t k e n m e r k, dat de vulinrichting voorzien is van een uitstootorgaan voor lucifers uit transportlijsten, die van gaten zijn voorzien, in elk waarvan zich een lucifer bevindt, voor welke transportlijsten in de vulpost een geleiding zodanig is aangebracht, dat de uit deze transportlijsten gestoten lucifers in de tussen- opneemorganen moeten vallen.
    18. Inrichting volgens conclusie 2, m e t h e t k e n m e r k, dat in de post, waar de tussenopneemorganen van een binnendoosje worden voorzien, een toevoerinrichting voor lege binnendoosjes is aangebracht, die van een sluis is voorzien, die zodanig is uitgevoerd, dat slechts een met het zich op een rij bevindende aantal tussenopneemorganen overeenkomende aantal binnendoosjes deze sluis kan passeren en dat deze binnendoosjes door de kopwand van de tussenop- neemorganen kunnen worden gegrepen en door deze sluis kunnen worden getrokken.
    19. Inrichting volgens conclusie 18, m e t h e t k e n m e r k, dat de sluis zich in de nabijheid van de omkeerplaats van de tussenopneemorganen bevindt.
    20. Inrichting volgens conclusie 18 of 19, m e t h e t k e n m e r k, dat de sluis bestaat uit een aantal veren, die zodanig zijn-aangebracht, dat zij tegen de bodems van de binnendoosjes kunnen drukken, zodat deze verend in de sluis worden vastgeklemd.
    21. Inrichting volgens een der conclusies 18-20 , m e t het t kenmerk, dat de toevoerinrichting voor de lege binnendoosjes voorzien is van een zich op een afstand van de transportinrichting bevindende overeenkomstig het omkeergedeelte van de baan van deze transportinrichting gebogen geleiding voor de zich op de tussenopneemorganen bevindende lucifersdoosjes.
    22. Inrichting volgens een der conclusies 18-21, m e t h e t k e n m e r k, dat de toevoerinrichting voor de lege binnendoosjes een uit een roterende meenemer met een aantal armen bestaande aandrijfinrichting voor een rij binnendoosjes heeft, welke meenemer telkens een rij lege binnendoosjes in of voor de sluis drukt.
    23. Inrichting volgens een der conclusies 18-21, m e t h e t k e n m e r k, dat de sluis als tegenhoudorgaan voor de voorkant van de zich in de toevoerinrichting bevindende binnendoosjes is uitgevoerd.
    24. Inrichting volgens conclusie 2, m e t h e t k e n m e r k, dat in de uitstootpost een uitstoter of afdrukker is aangebracht, die de gevulde binnendoosjes van de tussenopneemorganen verwijderd en buiten de baan van deze tussenopneemorganen brengt.
    25. Inrichting volgens conclusie 24, m e t h e t kenmerk, dat in de uitstootpost een op en neer beweegbare strook of tafel is aangebracht, waarop de gevulde binnendoosjes bij het van de tussenopneemorganen verwijderen komen te rusten, welke strook of tafel in zijn laagste stand in of nagenoeg in één vlak ligt met een toevoerbaan voor buitendoosjes, terwijl een stoter is aangebracht, die de gevulde binnendoosjes in de buitendoosjes drukt.
    26. Inrichting volgens conclusie 24 of 25, m e t h e t k e n- m e r k, dat voor elk der buitendoosjes een gebogen verende strook is aangebracht, die van een zodanige aandrijfinrichting is voorzien, dat deze stroken gedeelte- lijk in de zich in haar baan bevindende buitendoosjes worden gebracht, voordat de binnendoosjes in de buitendoosjes worden geschoven, en dat zij na het geheel of gedeeltelijk inschuiven van de binnendoosjes weer in haar uitgangsstand worden teruggebracht.
    27. Inrichting volgens een der conclusies 24-26, m e t h e t k e n m e r k, dat de uitstoter bestaat uit een of meer op en neer beweegbare stroken of stangen. <Desc/Clms Page number 10>
    28. Inrichting volgens een der conclusies 24-26, m e t h e t kenmerk, dat de afstroper bestaat uit een aantal evenwijdige stroken, die op een afstand van elkander zijn aangebracht, die nagenoeg gelijk is aan de breedte van een tussenopneemorgaan, welke stroken elk naar haar vooreinde smaller toelopen.
    29. Inrichting volgens een der conclusies 24-26, voor van een uit- stoter voorzien tussenopneemorganen, m e t h e t kenmerk, dat in de uitstootpost een geleiding voor de uitstoters is aangebracht, waardoor de uit- stoters zodanig worden geleid, dat zij de gevulde binnendoosjes in de uitstoot- post van de tussenopneemorganen afdrukken.
    30. Inrichting volgens een der conclusies 2-29, m e t h e t kenmerk, dat tussen de vulpost en de post, waarin de tussenopneemorganen elk van een leeg lucifersdoosje worden voorzien, een gelijkrichtorgaan is aan- gebracht, dat de einden van de lucifers in een of nagenoeg een vlak brengt.
    31. Inrichting volgens conclusie 30, m e t h e t kenmerk, dat dit gelijkrichtorgaan uit een om een as schommelende strook bestaat en van een onder de werking van een veer staande arm is voorzien, die door een uitsteek- sel wordt aangedreven, dat op de uit de roterende armen bestaande aandrijfin- richting voor het aan de sluis toevoeren van een rij lege binnendoosjes is aangebracht.
    32. Inrichting volgens een der conclusies 2-31, m e t h e t kenmerk, dat tussen de post, waar de tussenopneemorganen elk van een leeg binnendoosje worden voorzien en de afstoot- of afstrooppost een tafel, blad of dergelijk orgaan is aangebracht, die of dat van trilinrichting is voorzien.
BE571298D BE571298A (nl)

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE571298A true BE571298A (nl)

Family

ID=33033440

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE571298D BE571298A (nl)

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE571298A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL193860C (nl) Inrichting voor het thermovormen uit een foliebaan van bekervormige voorwerpen en voor het stapelen hiervan.
US4827691A (en) Machine for filling containers with rod-shaped objects
US6141943A (en) Food article loading head and method
US8584828B2 (en) Flexible retractable transfer device metering apparatus and methods
DE60108101T2 (de) Vorrichtung und verfahren zum sammeln und verpacken von produkteinheiten
NL8802075A (nl) Werkwijze en inrichting voor het in een houder rangschikken van voorwerpen.
US20040154902A1 (en) Retractable transfer device metering and product arranging and loading apparatus and methods
EP0356654B1 (de) Einrichtung zum Zuführen von (Packungs-) Zuschnitten zu einer Verpackungsmaschine
US7243484B2 (en) Apparatus and method for loading a packaging station of an insulation batt packager
US20030234156A1 (en) Retractable transfer device metering and product arranging apparatus and methods
US7828507B2 (en) Stack turning apparatus with multiple drive means to straighten and eject stack from turntable
BE571298A (nl)
JPH07144776A (ja) カード状製品の供給装置
US5934047A (en) Shrink wrap pack former
FR2727392A1 (fr) Appareil pour empiler des paquets de feuilles mis sous bande par exemple notamment pour des billets de banque en nombre constant
US2829476A (en) Tablet bottle filling machine
NZ228015A (en) Separation of single flattened cardboard preforms from stack
US2492894A (en) Can arranging and bagging apparatus
US2966768A (en) Method and an apparatus for
NL1000966C1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het beladen van een houder.
NL8100826A (nl) Verpakkingsmachine voor gemakkelijk beschadigbare, bolvormige waren, in het bijzonder fruit.
NL2004369C2 (nl) Werkwijze voor het behandelen van slanke producten.
JP7198703B2 (ja) 集積装置および集積方法
DE19963021A1 (de) Abförderer zur Aufnahme und für den Abtransport von stapelbarem Stückgut
NL1015247C2 (nl) Inrichting voor het in houders verpakken van met producten gevulde zakken.