<Desc/Clms Page number 1>
"Werkwijze en apparatuur voor het opnemen, projeotee- ren en waarnemen van stereoscopische beelden onder vermijding van een abnormaal stereoscopisch effect".
De uitvinding heeft betrekking op werkwijze en apparatuur voor het opnemen en projecteeren en waarnemen van stereoscopische beelden, waarbij wordt vermeden dat bij waarneming dier beelden met behulp van gepolariseerd licht of andere selectieve optische middelen zooals het z.g. rooster systeem of het complementaire kleurensysteem, een abnormaal stereoscopisch effect ontstaat. Verder heeft de uitvinding betrekking op films en photo's (ook die welke met behulp van bijzondere stralen worden opge- nomen, zooals Röntgen-stralen en infra-roode stralen) televisiebeelden e.d. welke volgens de werkwijze der uit- vinding opgenomen of geprojecteerd worden..
<Desc/Clms Page number 2>
De term abnormale stereoscopisch effect heeft betrekking op afwijkingen, vervormingen of storingen ten opzichte van de waarneming der natuurlijke drie dimensio- nale verhoudingen. Deze kunnen plaats hebben in hyperste- reoscopische zin, waarbij een vergrooting der diepte- afmeting optreedt in hypostereoscopische zin waarbij een verkleining dier afmetingen optreedt of wel in zoodani- gen zin, dat een vervorming van het geheele ruimtebeeld wordt waargenomen. Tenslotte kunnen zich in de stereosco- pische waarneming storingen voordoen doordat onder be- paalde omstandigheden de stereoscopische indruk herhaal- delijk verloren kan gaan. Het is gebleken, dat bovenge- noemde verschijnselen bij het waarnemen van stereosco- pische beelden met de tot heden bekende werkwijzen en middelen voor stereoopnamen en weergrave, niet geëlimi- neerd kunnen worden.
Gevonden werd dat het probleem niet slechte van technisch-physische aard is maar dat een overwegende in- vloed moet worden toegekend aan bepaalde oog-physiolo- gische factoren, terwijl het vraagstuk ten deele ook van psychologischen aard is.
In de eerste plaats werd vastgesteld aan welke voorwaarden de stereoscopische waarneming in het alge- meen gebonden is.
Voor elke driedimensionale waarneming geldt als essentieele voorwaarde: Er moeten twee netvliesbeelden van zoodanige disparatie gevormd worden, dat de dispa- ratiehoek, d.w.z. het hoekverschil van de binoculaire parallax van een fixatiepunt en die van een punt nabij het fixatiepunt, geen kleinere waarde heeft dan 5 secun- den.
Een volgende voorwaarde is de juiste samenwerking der optische oogassen. Indien beide oogen van den toe- schouwer niet goed samenwerken, bv, door gebrekkige ana-
<Desc/Clms Page number 3>
tomische verhoudingen der oogspieren, sterke refractie- anomalien, verschil in gezichtsscherpte der beide oogen enz., kan dit een beletsel zijn voor het stereoscopisch waarnemen door middel van de binoculaire parallax (net- vlie sdisparatie).
Nu werd gevonden, dat reeds een geringe, uitwen- dig onzichtbare, stoornis van het oogspierevenwicht of "heterophorie" (bestaande uit "'exophorie" of "esophoris"), welke latente stoornis zelfs meer blijkt voor te komen dan het volstrekte oogspierevenwicht of "orthophorie"', in bepaalde gevallen belemmerend kan werken op bedoeld stereoscopisch waarnemingsvermogen, of dit zelfs volko- men kan uitschakelen.
Verder werd gevonden, dat zulk een stoornis zich te ernstiger doet gelden- en dit is van speciaal belang bij het waarnemen van bewegende beelden zooals film- of televiziebeelden - naarmate sneller van dit waarntmings- vermogen gebruik moet worden gemaakt.
Voor het corrigeeren der afwijking en het daarna juist instellen der oogassen bleek telkens een bepaalde tijd noodig te zijn, zoodat bij veranderingen der waar te nemen deelbeelden van zoodanigen aard, dat snelle wisse- ling van convergentiehoeken vereischt wordt, de stereo- waarneming geheel onmogelijk kan worden. a) Uit bovengenoemde proeven volgt de eerste voor- waarde voor een algemeene practische toepassing van ste- reobeelden, namelijk, dat met deze gesteldheden van het mensohelijk oog rekening moet worden gehouden en dat de techniek van opname, projectie en waarneming van zooda- nigen aard moet zijn dat niet alleen voor orthophoren doch ook-voor het zeer groote percentage heterophoren het stereobeeld waarneembaar is.
Dit nu kan het beste bereikt worden door een systeem waarbij automatisch ieder
<Desc/Clms Page number 4>
oog uitsluitend het ervoor bestemde deelbeeld ontvangt, zooals bv. door het bekende polarisatiesysteem. Ten op- zichte van de toepassing van het polarisatie-systeem volgens de werkwijze der uitvinding werd verder gevonden, dat in verband met oogphysiologische eigenschappen der toe- schouwers bij scheefhouden van het hoofd in een vlak, lood- recht op de richting van waarneming, de stereoscopische in- druk bij verschillende waarnemers in verschillende mate verloren gaat.
Dit nadeel van het polari satie-sy steem bleek echter in voldoende mate opgeheven te kunnen worden door de analysatoren der waarnemers zoodanig in een brilmontuur te bevestigen, dat bij eenige draaiing van het montuur om een as, evenwijdig aan de richting van waarneming, de genoem- de filters hun oorspronkelijken stand onveranderd behouden.
In fig.l is een eenvoudig uitvoeringsbeeld van deze vinding weergegeven. Hierin is 1 de brug van het brilmontuur, dat op den neus en met stangen 2 op de ooren rust.
Hierop verschuifbaar- in verband met den indivi- dueelen oogafstand- zijn twee beugels 3 aangebracht, elk met een loodrecht op de brug 1 staand asje 4, waarom het op- tische middel draaibaar is. Dit kan bv. een schijfje 5 uit polariseerend materiaal zijn. De asjes 4 bevinden zich bij voorkeur vlak boven de pupil van het oog. Wordt het hoofd min of meer scheef gehouden, in een vlak lood- recht op de richting van waarneming, zoodat de brug 1 niet meer horizontaal is, dan zorgt de zwaartekracht er voor, dat het schijfje 5 den oorspronkelijken stand ten opzichte van de waarnemingsrichting behoudt.
Aldus wordt voorkomen, dat het stereoscopisch effect verloren zou gaan daar dit o. a. berust op het zuiver evenwijdig zijn van de polarisatie- richting van het projecteerend licht en de polarisatierich- ting van den analysator, waardoorheen het geprojecteerde beeld wordt waargenomen.
<Desc/Clms Page number 5>
Het is duidelijk, dat ook andere uitvoeringen mogelijk zijn dan de hier als voorbeeld beschrevene, zon- der buiten het kader dezer vinding te treden. Zoo kan het optisch middel bv. ook aan een buigzaam draadje of bandje zijn opgehangen.
In het bijzonder met behulp van de in het voorgaan- de beschreven bril is het polarisatiesysteem als waarne- mingsysteem uit oogphysiologische gronden te verkiezen boven andere systeemen. Het roostersysteem heeft het nadeel, dat de toeschouwer gedwongen is het bij ieder oog behoorend deelbeeld telkens op te zoeken en de nogas- sen in den juisten stand te brengen, wat bij heterophorie groote moeilijkheden kan opleveren, resp. onmogelijk kan zijn. Een verder nadeel van dit systeem is, dat reeds bij een kleine beweging van het hoofd het stereobeeld verloren gaat, terwijl stereoscopische waarneming bovendien slechts op beperkten afstand mogelijk is.
Het bekende complementaire kleurensysteem voldoet in bovengenoemd opzicht beter dan het roostersysteem doch heeft het bezwaar, dat bij ongelijke gezichtsscherpte der beide oogen overheersching van een der kleuren kan optreden; bovendien kan met dit systeem stereo- kleurenprojectie of film niet worden waargenomen.
Stereoopnamen volgens de uitvinding kunnen echter desgewenscht ook met systeemen zooals het roostersysteem of het complementaire-kleuren systeem zichtbaar gemaakt worden. In deze gevallen is het stereoscopisch zien mo- gelijk voor een veel grooter percentage der toeschouwers dan bij de bekende stereoopnamesysteemen.
Om geprojecteerde of afgedrukte deelbeelden als een natuurlijk ruimtebeeld waar te nemen, bleken nog meerdere factoren dan de onder a genoemde van belang te zijn:
<Desc/Clms Page number 6>
b) Een voorname physiologische factor is de zoogenaamde "orthoscopische ruimte", dat is de ruimte waarbuiten een object niet in zijn werkelijke drie-dimensionale verhoudin- gen kan worden waargenomen. Deze ruimte ligt tusschen on- geveer ¸ en 1 meter van het waarnemend oog af en is tot deze afmetingen beperkt omdat de grootte en de diep teafmatingen van een object op grooteren afstand niet in dezelfde mate veranderen: de disparatiehoek vermindert namelijk evenredig met het quadraat van den afstand terwijl de gezichtshoek om- gekeerd evenredig met den afstand verandert.
Hieruit volgt, dat indien men een stereobeèld van een object opgenomen in de orthoscopische ruimte op de tot dusverre gebruikte wijze, beschouwt vanaf een grooteren af- stand dan de orthosoopische ruimte, bedoeld beeld niet in de natuurlijke verhoudingen kan worden waargenomen. c) Een derde factor is de beteekenis der oogconvergentie voor absolute dieptewaarneming, d.w.z.. het localiseeren, door middel van oogconvergentie, van een object ten opzichte van den waarnemer. De oogconvergentie verschaft betrekkelijk nauw- keurige diepte @ Jgegevens voor punten tusschen 1 meter en 2,50 meter; bij verdere afstanden worden deze gegevens in toenemende mate onnauwkeurig.
In verband hiermede kan, indien een stereobeeld va n een object, dat op de gebruikelijke wijze op een afstand kleiner dan 2,50 meter is opgenomen, beschouwd wordt op een grooteren afstand, dit stereobeeld niet in een natuurlijken diep-te-afstand worden waargenomen, terwijl bo- vendien vervorming in de relatieve diep teverhoudingen op- treedt, tengevolge van de sub d te bespreken factor. d) Een factor welke zoowel in de sub b en c genoemde zone als ook in het gebied daarbuiten zijn invloed doet gelden, is de verschilwaarde van den hoek van opname met die bij waarneming van het stereobeeld.
<Desc/Clms Page number 7>
Bij een opnamehoek, welke de waarnemingshoek met een bepaalde waarde overtreft, heeft bij stereoscopische waarneming (bij gelijke opnamen waarnemingsbasis en ge- lijke grootte van object en projectiebeeld) een vergroo- ting plaats van de diepte afmeting van het stereobeeld, byperstereosoopie genoemd,
Bij een kleineren hoek van opname dan van waarne- ming heeft een verkleining van de diepteafmetingen plaats, hypostereoscopie genoemd.
Volgens theoretische berekeningen zou bij een d keer zoo groote opnamehoek een a-voudige vergrooting der diepte-afmetingen moeten optreden. Gevonden werd echter dat dit theoretisch-meetkundige ruimtebeeld niet overeen- stemt met het voorstellingsbeeld en dat alleen bij groote verschilwaarden der hoeken aanzienlijke veranderingen in de diepte afmetingen optraden, terwijl onder een be- paalde verschilwaarde geen waarneembare vergrootingen plaats hadden.. e) Tenslotte wordt de ruimtewaarneming beinvloed door het verschil tusschen opname- en waarnemingsbasis.
Bij gelijken hoek echter van opname en waarneming treden bij deze basisverschillen geen abnormale diepteeffecten op terwijl verder gevonden werd dat dimensieveranderingen, welke volgens theoretische berekening in alle afmetingen gelijkmatig zouden moeten optreden, in het geprojecteer- de ruimtebeeld practisch niet waarneembaar waren.
Alsgevolg van bovengenoemde voorwaarden en vondsten werden nu de volgende regels voor het stereoscopisch op- nemen van beelden en het waarnemen daarvan in natuurlijke verhoudingen gevonden :
1. Wat betreft de orthoscopische- en de absolute diep tezone, kan bij grootere waarnemings- dan opname- afstand waarneming in natuurlijke verhoudingen bereikt worden door de in punt 4 te beschrijven opnamehoek een
<Desc/Clms Page number 8>
bepaalde vaste waarde te geven terwijl daarbij de opname- basis in evenredigheid verandert met den afstand tot het object. De waarde van deze opnamehoek moet kleiner zijn dan de convergentiehoek der optische assen der oogen ten opzichte van een punt, dat op een afstand gelegen is, ge- lijk aan bedoelde zone.
Onder opnamehoek moet hier verstaan worden de hoek gevormd door de naar het dichtsbij gelegen objectpunt con- vergeerende optische assen van het opnametoestel, zoodanig convergeerend, dat deze assen elkaar snijden in een punt in het meest nabijliggende vlak van het op te nemen object.
2. De optische assen, gaande van objectief naar object, moeten convergeeren, omdat bij parallel gerichte objectieven,vooral bij opnamen op korten afstand, een vervorming van het stereobeeld kan optreden doordat dis- paratiebeelden ontstaan welke afwijken van de physiolo- gische djsparatiebeelden der netvliezen bij naar het object convergeerende optische oogassen.
Bovendien is het convergeeren der optische assen noodzakelijk voor de belangrijke technische mogelijkheid de beide deelbeelden bij projectie op een scherm of gevoelige plaat e.d. tot prachtisch volkomen bedekking van elk aar te kunnen brengen.
Hierdoor wordt de stereoscopische waarneming ver- gemakkelijkt voor de zeer velen die ten opzichte van de orthophorie afwijkingen hebben. De door de nog te beschrij- ven projectie apparatuur bereikbare, vrijwel volkomen, sa- menvloeiing der beide deelbeelden tot één beeld op het scherm, maakt het bovendien mogelijk voor hen die in het geheel niet stereoscopisch kunnen zien of niet stereosco- pische willen zien, de stereoprojectie als gewoon twee-dimen- sionaalbeeld, filmbeeld of televisiebeeld, waar te nemen.
Eventueele minimale randverteekening kan daarbij door een
<Desc/Clms Page number 9>
in het opname- of projectie-apparaat aangebracht corrigee- rend venster voorkomen worden..
3. De optische assen, gaande van objectief naar beeldvlak (film, gevoelige plaat of televisieopnamevlak) moeten loodrecht op dat vlak staan. Dit kan verkregen worden door de prisma's of spiegels 5 en 6 in fig., 3 en 5, of 12 en 13 in fig. 4, een corrigeerenden hoek te laten maken.
4. Betreffende de grootte van de opnamehoek, welke, zoowel voor de bovengenoemde zone als voor het overige op- namegebied, gebruikt moet worden om waarneming van het stereobeeld op een willekeurigen afstand van het scherm en van alle bij waarneming gebruikelijke richtingen uit, mogelijk te maken, werd gevonden, dat algeheele opheffing van een abnormaal stereoscopisch effect verkregen wordt door den afstand der optische assen van een opnameapparaat op zoodanige wijze te regelen, in afhankelijkh eid van den afstand tot het object, dat deze assen elkaar in een punt van het meest nabijliggende vlak van het op te nemen ob- ject snijden, onder handhaving van een onderlingen hoek dezer optische assen van 0,6 graden.
Bij waarden va n den bovengenoemden hoek boven 0,6 graden begint onder bepaalde omstandigheden hyperstereos- copie op te treden. Tot ongeveer 1. 2 graden is de hyper- stereoscopie echter nog zoodanig beperkt, dat nog geen abnormaal stereoscopisch effect verkregen wordt.
Bij waarden van de bovengenoemden hoek beneden 0,6 graden begint onder bepaalde omstandigheden hypostereos- copie op te treden. Tot ongeveer 0,3 graden is de hyposte- reoscopie echter nog zoodanig beperkt, dat nog geen ab- normaal stereoscopisch effect verkregen wordt.
Het zal derhalve duidelijk zijn, dat het verkrij- gen van het juiste stereoscopisch effect volgens de uit- vinding vereischt, dat de bedoelde hoek "nagenoeg" constant
<Desc/Clms Page number 10>
moet blijven waarbij deze uitdrukking nagenoeg" beteekent, dat ook variaties binnen de hier aangegeven grenzen toe- laatbaar zijn en de hoek dus tusschen deze glenzen tijdens de opname langzaam kan verloopen.
In figuur 2 is het verloop der driedimensionale waarneming bij opnamen volgens de vinding, symptomatisch, in verhouding tot de opnamehoek, weergegeven.
Hierin stelt de ordinaat bij 0,6 de waarde voor, waarbij zuivere stereoscopie optreedt. Naar boven treedt onder bepaalde omstandigheden (O.m afhankelijk van den aard van het object) bij grootere opnamehoek geleidelijk eenige hyperstereoscopie op zonder dat het stereoscopisch effect abnormaal is. Naar beneden treedt bij kleinere opnamehoek onder bepaalde omstandigheden geleidelijk eeni- ge hyposterioscopie op, zonder dat het stereoscopisch effect abnormaal is. Het is op zich zelf bekend, oi j het maken van stereoscopische opnamen, de objectiefassen naar eenzelfde punt van het object te richten (zie bv. het Nederlandsche Octrooischrift N 50. 797, het Fra-nsche Octrooi schrift n 566.319 en het Britsche Octrooi schrift
N 178. 344).
De zeer kleine hoekwaarde der optische assen vol- gens de uitvinding kan evenwel voor opnamen op korten af- stand - het gebied waarop het abnormaal stereoscopisch effect juist in bijzondere mate optreedt- met deze opneem- toestellen niet bereikt worden.
(Bij opnamen bv. op 1 meter afstand van het object, zouden ter verkrijging van bedoelde hoekwaarde de middel- punten van de objectieflenzen op ca 10 mm van elkaar moe- ten liggen, terwijl bij opstelling volgens het Nederlandsche Octrooi schrift N 50. 797 een dergelijke kleinen afstand der prisam's niet mogelijk is).
Volgens de uitvinding is in dat geval in het opna- metoestel voor de objectieven een prisma- of spiegelstelsel
<Desc/Clms Page number 11>
op zoodanige wijze aangebracht, dat een willekeurige af- standsverandering der optische assen bereikt kan worden ( al of niet in combinatie met afstands-scherpinstelling) en tegelijkertijd den verei schten hoek der optische assen van 0,6 graad (of althans tusschen 0,3 en 1,2 graad) ge- handhaafd wordt. In de teekening, fig.3, welke een der mogelijke uitvoeringsvormen weergeeft, is dit verduide- lijkt.
In fig.3 stellen 1 en 2 de naar eenzelfde punt van het objectvlak gaande assen voor welke een hoek van 0,6 graden insluiten. De lichtstralen worden door de spiegels 3 en 4 vervolgens door de spiegels 5 en 6 in de objectie- ven 7 en 8 van de twee camera's geworpen. De afstand der spiegels 3 en 4 kan grooter worden genomen indien het object verder weg ligt, opdat de hoek van 0,6 graden be- houden bli jft.
De stand der spiegels 5 en 6 moet zoodanig zijn, dat het opgenomen beeld loodrecht op de gevoelige plaat, film of televisieopnamevlak gericht wordt. Dit geldt ook voor de figuren 4 en 5.
In fig.4 is aangegeven, hoe de twee beelden door de twee helften van eenzelfde objectief 9 op een enkele film kunnen worden geworpen, waarbij de in fig.3 genoemde spiegels zijn aangevuld door de spiegels 10 en 11, benevens 12 en 13, waarbij de basisaf stand door verschuiving der spiegels 3 en 4 kan worden veranderd, zonder dat de hoek van 0,6 wordt gewijzigd.. e spiegels kunnen ook door totaal reflecteerende prisma's worden vervangen. De hoek van 0,6 tusschen de assen kan door de wijze van montage van de spiegels of prisma's worden verkregen, of wel door af te wijken van de normale hoeken van omkeerprisma's.
In fig.5 is een uitvoeringsvoorbeeld aangegeven van de spiegel- of prisaminrichting voor het verkrijgen
<Desc/Clms Page number 12>
van den vereischten stand der optische assen, in combina- tie met een scherpinstellingsinrichting. Hierin stellen 1 en 2 de naar eenzelfde punt van het objectvlak gaande assen voor, welke een hoek sran 0,6 insluiten; daar deze hoek constant blijft, wordt de onderlinge afstand der spiegels (of prisma's) 3 en 4 bepaald door den objectafatand.
Even- eens is de voor de scherpinstelling vereischte afstand tusschen de objectieven 7 en 8 en gevoelige plaat of film of televisie-opnamevlak P en P' op bekende wijze afhanke- lijk van den objectafstand. Beide grootheden (onderlinge afstand der spiegels en afstand van objectief beeldvlak), als functies van den object-afstand, zijn derhalve in haar verhouding tot elkaar te berekenen en door een regelings- mechanisme in te stellen. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van een draaibare as 9, waarin twee schroefdraden van ge- lijken spoed, doch van tegengestelde richting, zijn aan- gebracht (10 en 11), waardoor de dierop bevestigde spiegels 3 en 4 in geli jke mate naar elkaar toe of van elkaar af bewogen kunnen worden.
De spiegels 3 en 4 zijn door middel van- met de as samenwerkende- houders 12 eh 13 met de as verbonden, ter- wijl de stangen 14 en 15 zoodanig gebogen zijn, dat deze spiegels evenwijdig met en tegenover de spiegels 5 en 6 gericht zijn. Op bovengenoemde as 9 bevinden zich tevens twee tandvvielen 16 en 17 van gelijke grootte, grijpend in twee getande rails, die bevestigd zijn aan det gedeelte van het apparaat 18 en 19, hetwelk de gevoelige plaat of film of televisieopnamevlak P en P' bevat, zoodat door draaiing der as de afstand tusschen deze plaat of film of televisieopnamevlak en het objectief vergroot of verkleind kan worden.
De verhouding dezer beweging tot die der spie- gels, in verband met den objectafstand, is volgens boven- staande uiteenzetting te berekenen en in het mechanisme
<Desc/Clms Page number 13>
aan te brengen. Door een enkele beweging der as20 kan dus de onderlinge afstand der spiegels, afhankelijk van den objectafstand, geregeld worden, terwijl tegelijkkertijd de daarbij behoorende afstand van de gevoelige plaat of film of het televisiebeeldvlak tot het objectief verkregen kan worden,.
Angezien het voor de werkwijze der vinding nuttig kan zijn, dat de afstand tusschen objectief en object nauwkeurig vastgesteld wordt, is in fig.6 nog een ander uitvoeringsvoorbeeld der apparatuur aangegeven waaraan een inrichting is gekoppeld om dezen afstand te meten, waar- door bereikt wordt, dat bij juiste instelling voor de stereoopname tevens de juiste afstand tot het object wordt aangegeven.
Hiertoe is op ieder der beweegbare spiegels of prisma's 3 en 4 aangebracht een matglas 21 met lens 22, zoodanig, dat een beeld van het op te nemen object op het matglas gevormd wordt.
Aangezien de afstand tusschen de beweegbare pris- ma's 3 en 4 rechtevenredig verandert met den afstand tot het object, kan op de volgende wijze de juiste afstandsme- ting verkregen worden:
Op het midden van ieder der matglazen 21 is een merklijn 23 aangebracht, waarin bij instelling op een punt van het object dit objectpunt waargenomen moet wor- den. In dit geval is de juiste instelling voor stereoopna- me verkregen. Op een van te voren geijkte schaalverdeeling 24 ter breedte van de opnamebasis welke schaalverdeeling geijkt is overeenkomstig verschillende afstanden, en waar- over de beide matglazen 21 verschoven kunnen worden, kan verder de afstand tot het object direct afgelezen worden.
Overeenkomstig dezen afstand kan scherpinstelling geschie- den ten opzichte van film, gevoelige plaat of televisieop- namevlak.
<Desc/Clms Page number 14>
De stereoopname methode en apparatuur volgens de uitvinding kunnen in principe ook gebruikt worden in com- binatie met de gebruikelijke opnamehulpmiddelen zooals geelfilter, telelens e.d., welke combinaties geacht worden tot het wezen der vinding te behooren. Gevonden werd, dat om objecten in hun natuurlijke verhoudingen waar te nemen na opname ervan door een vergrootende lens of lenzenstel- sel, de opnamebasis volgens de vinding vergroot moet wor- den in rechtevenredigheid met de vergrootingsfactor.
Wanneer de apparatuur volgens de vinding zoodanig ingericht wordt dat in plaats van een film of lichtgevoeli- ge plaat het opnamevlak van een televisie-opnametoestel wordt geplaatst, kan stereoscopische televisie verkregen worden, zonder dat daarbij een abnormaal stereoscopisch effect optreedt. Het projecteeren der stereotelevisiebeel- den kan door middel van een der bekende selectieve hulp- middelen zooals polarisatie-systeem of roostersysteem plaats- vinden.
Het opnemen van stereodeelbeelden op films volgens de vinding kan geschieden: hetzij door beide deelbeelden naast elkaar op een film op te nemen, hetzij door op ieder van 2 synchroon loopende films tegelijkertijd een deelbeeld op te nemen.
Het is ook mogelijk om afwisselend een linkerdeel- beeld en een rechterdeelbeeld over de volle breedte van een film op te nemen en te projecteeren..
Het projecteeren van films welke de deelbeelden bevatten moet zoodanig geschieden, dat op het scherm de beide deelbeelden elkaar geheel of nagenoeg geheel bedek- ken ; hetzij door het richten der beide objectieven, indien het projecteeren vanaf twee synchroon loopende films, welke ieder n deelbeeld bevatten, plaats, vindt; hetzij met behulp van prisma's of spiegels indien het projecteeren door n vast objectief, of twee vaste evenwijdige objectieven vanaf
<Desc/Clms Page number 15>
een film, welke beide deelbeelden naast elkaar bevat, plaats vindt.
Indien het polarisatie-systeem gebruikt wordt, dient een niet depolariseerend scherm toegepast te worden, bv. bestaande uit matglas bij doorvallend licht of matglas dat aan een zijde met een spiegelende laag, bv. fijnverdeeld aluminiumpoeder, bedekt is, bij opvallend licht.
In fig;7 is tenslotte bijvdjze van voorbeeld aan- gegeven hoe gecontroleerd kan worden-of een film, phto of televisiebeeld volgens den hoek volgens de uitvinding is opgenomen. Hierin stelt 1 een film voor welke beide deel- beelden L en R naast elkaar bevat, 2 en 3 zijn de objectie- ven van een projectietoestel, 4 en 5 zijn prisma&s welke er voor zorgen, dat de beide deelbeelden precies op elkaar vallen bij projectie op een scherm 6. Indien de afstand van projectietoestel tot het scherm zoodanig gekozen wordt, dat het geprojecteerde beeld 8 congruent is aan het opge- nomen voorwerp zelf, is de hoek 9, welke de beide optische assen met elkaar maken, gelijk aan den hoek volgens welke het beeld werd opgenomen.