BE1028246A1 - Filterinrichting en werkwijze voor het monteren en demonteren van een dergelijke filterinrichting - Google Patents
Filterinrichting en werkwijze voor het monteren en demonteren van een dergelijke filterinrichting Download PDFInfo
- Publication number
- BE1028246A1 BE1028246A1 BE20205420A BE202005420A BE1028246A1 BE 1028246 A1 BE1028246 A1 BE 1028246A1 BE 20205420 A BE20205420 A BE 20205420A BE 202005420 A BE202005420 A BE 202005420A BE 1028246 A1 BE1028246 A1 BE 1028246A1
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- housing
- vessel
- recess
- filter element
- filter device
- Prior art date
Links
Classifications
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B01—PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
- B01D—SEPARATION
- B01D17/00—Separation of liquids, not provided for elsewhere, e.g. by thermal diffusion
- B01D17/02—Separation of non-miscible liquids
- B01D17/0208—Separation of non-miscible liquids by sedimentation
- B01D17/0214—Separation of non-miscible liquids by sedimentation with removal of one of the phases
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B01—PHYSICAL OR CHEMICAL PROCESSES OR APPARATUS IN GENERAL
- B01D—SEPARATION
- B01D17/00—Separation of liquids, not provided for elsewhere, e.g. by thermal diffusion
- B01D17/08—Thickening liquid suspensions by filtration
- B01D17/10—Thickening liquid suspensions by filtration with stationary filtering elements
Landscapes
- Physics & Mathematics (AREA)
- Thermal Sciences (AREA)
- Chemical & Material Sciences (AREA)
- Chemical Kinetics & Catalysis (AREA)
- Filtration Of Liquid (AREA)
Abstract
Een filterinrichting voor het scheiden van een vloeibaar mengsel, omvattende een vat (2) met een eerste filterelement (14), waarbij het vat (2) een vlak vatbodemoppervlak (6) en een vatmanteloppervlak (7) omvat, omvattende een behuizing (3, 3a, 3b) met een tweede filterelement, waarbij de behuizing (3, 3a, 3b) een vlak behuizingsbodemoppervlak (11) en een behuizingsmanteloppervlak (12) omvat, waarbij het vatmanteloppervlak (7) een inspringend deel (15) omvat dat een uitsparing vormt, waarbij een tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) zo is geconfigureerd dat het past in de uitsparing, waarbij het inspringende deel (15) en de tegenzijde zijn voorzien van verbindingsmiddelen (16) om het eerste filterelement (14) in vloeistofverbinding te brengen met het tweede filterelement, daardoor gekenmerkt dat het inspringende deel (15) zich uitstrekt vanaf het vatbodemoppervlak (6), en dat het vatbodemoppervlak (6) en het behuizingsbodemoppervlak (11) evenwijdig zijn aan en in hetzelfde vlak liggen als de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) in de uitsparing is gepast die wordt gevormd door het inspringende deel (15).
Description
FILTERINRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET MONTEREN EN | DEMONTEREN VAN EEN DERGELIJKE FILTERINRICHTING | 5 { De huidige uitvinding betreft een filterinrichting voor het scheiden van # een vloeibaar mengsel en een werkwijze voor het monteren en demonteren van 9 een dergelijke filterinrichting.
# 10 De uitvinding betreft met name een filterinrichting voor het scheiden van 9 een vloeibaar mengsel dat een vat omvat dat zo is geconfigureerd dat het een eerste filterelement kan bevatten en een behuizing die zo is geconfigureerd dat het een tweede filterelement kan bevatten, waarbij het vat en de behuizing verbindingsmiddelen omvatten voor het realiseren van een vloeistofverbinding tussen een uitlaat van het eerste filterelement en een inlaat van het tweede filterelement, waarbij het vat en de behuizing als een compact geheel worden samengesteld bij het realiseren van deze viceistofverbinding, en waarbij de filterinrichting eenvoudig kan worden gedemonteerd in het vat en de behuizing.
Om te kunnen voldoen aan de wettelijke voorschriften of om waardevolle procesvioeistoffen te hergebruiken, is het in veel gevallen vereist om verontreinigingen af te scheiden uit vloeibare afvalstromen in industriële processen.
Voordat bijvoorbeeld condensaat van een luchtcompressor kan worden afgevoerd, moet olie worden afgescheiden van het water in dit condensaat.
Verschillende soorten filterinrichtingen voor het scheiden van vloeibare mengsels, bijvoorbeeld mengsels van olie en water, zijn bekend uit de stand van de techniek.
Een algemeen bekend soort filterinrichtingen is ontworpen als een serie verticale cilindrische kolommen of torens’, zoals bijvoorbeeld beschreven in EP 0003859 A1, GB 2350571 A en EP 1502636 A1.
E 2 BE2020/5420 Meestal wordt bij dit soort filterinrichtingen de te scheiden vloeistof eerst door één van de verticale kolommen gestuurd die een eerste filterelement bevat | dat een grove scheiding van een grootste deel aan vloeibare verontreinigingen 9 mogelijk maakt. De vloeistof wordt dan door de andere kolommen gestuurd die # 5 verdere filterelementen bevatten die een fijnere afscheiding mogelijk maken.
9 Dit soort filterinrichtingen heeft het nadeel dat de verticale cilindrische # kolommen een volumineus geheel vormen, zeker voor filterinrichtingen die 9 omvangrijke vloeibaremengselstromen scheiden.
Om deze reden zijn filterinrichtingen ontwikkeld waarin verschillende componenten van de filterinrichting zijn geïntegreerd in een compacter en eleganter ontwerp.
in EP 1702660 A1, EP 2539423 A1 en EP 2600961 A1 wordt een soort filterinrichtingen beschreven waarbij een eerste filterelement voor een grove scheiding van een grootste deel aan vloeibare verontreinigingen uit het vloeibare mengsel! en een tweede filterelement voor een fijne scheiding van de resterende vloeibare verontreinigingen uit het vloeibare mengsel! op elkaar zijn gestapeld in één filterbehuizing.
Dit soort filterinrichtingen heeft het nadeel dat het eerste filterelement altijd moet worden verwijderd voordat het tweede filterelement onderhouden of vervangen kan worden.
GB 2251812 A en GB 2260133 A beschrijven beide een toestel voor het scheiden van olie uit een olie-watermengsel met een eerste scheidingskamer die optioneel een coalescentie-filterelement bevat en een tweede scheidingskamer die een sorptiebed-filterelement bevat. De eerste scheidingskamer is opgenomen ineen vat, terwijl de tweede scheidingskamer is opgenomen in een van dit vat gescheiden behuizing. Het vat heeft een inspringend deel waarin de behuizing kan worden geplaatst en waarbij het vat en de behuizing in vloeistofverbinding kunnen worden geplaatst door de behuizing in het inspringende deel te plaatsen en ze kunnen worden ontkoppeld door de behuizing uit het inspringende deel te nemen.
{ Het inspringende deel van het vat is echter op een verhoogd niveau in | het vat geplaatst, waardoor een risico bestaat dat de behuizing bij verwijdering uit | het inspringende deel ongewild op de grond valt, bijvoorbeeld wanneer het 9 5 filterelement in de behuizing moet worden vervangen, vooral als de behuizing # groot en zwaar is. Dit bemoeilijkt het verwijderen van de behuizing uit het 9 inspringende deel en het kan leiden tot schade aan de behuizing en/of 9 verwondingen als gevolg van handmatig hanteren.
{ 10 Als de behuizing eenmaal uit het inspringende deel is verwijderd, is het bovendien moeilijk om de behuizing over een langere afstand te vervoeren zonder gebruik van externe hulpmiddelen, vooral indien de behuizing groot en zwaar is, wat nadelig is voor het onderhoudsgemak van de behuizing en/of het filterelement dat in de behuizing is geplaatst.
Het doel van de huidige uitvinding is een oplossing te bieden voor een of meer van de bovengenoemde en/of overige nadelen. Deze uitvinding is met name bedoeld om een filterinrichting voor het scheiden van vloeistofmengsels met een compact ontwerp en hoog onderhoudsgemak te bieden, zelfs voor grootschalige filterinrichtingen die omvangrijke vloeibaremengselstromen verwerken.
De huidige uitvinding betreft voor dat doel een filterinrichting voor het scheiden van een vloeibaar mengsel, waarbij de filterinrichting een vat omvat dat zo is geconfigureerd dat het ten minste één eerste filterelement bevat, waarbij het vat een inlaatpoort bevat voor het inbrengen van het vloeibare mengsel in het eerste filterelement, waarbij het vat daarnaast een vlak vatbodemopperviak omvat dat zo is geconfigureerd dat het vat stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het vatbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak,
waarbij het vat daarnaast een vatmantelopperviak omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het vatbodemoppervlak in een richting tegengesteld aan het vatbodemoppervlak, waarbij de filterinrichting ten minste een behuizing omvat die zo is { 5 geconfigureerd dat het ten minste één tweede filterelement kan bevatten, 9 waarbij de behuizing een vlak behuizingsbodemoppervlak omvat dat 9 zo is geconfigureerd dat de behuizing stabiel op een horizontaal vlak grondvlak # kan staan wanneer het behuizingsbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk # niveau is met het horizontale vlakke grondvlak, 9 10 waarbij de behuizing daarnaast een behuizingsmanteloppervlak omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het behuizinggrondvlak in een richting tegengesteld aan het behuizingsbodemoppervlak, waarbij het vatmanteloppervlak een inspringende deel omvat dat een uitsparing vormt die zo is geconfigureerd dat de behuizing daarin geaccommodeerd kan worden, waarbij een tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak zo is geconfigureerd dat deze past in de uitsparing die is gevormd in het inspringende deel, waarbij het inspringende deel en de tegenzijde voorzien zijn van verbindingsmiddelen om een uitlaat van het eerste filterelement ontkoppelbaar in vloeistofverbinding te brengen met een inlaat van het tweede filterelement wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de door het inspringende deel gevormde uitsparing wordt gepast, daardoor gekenmerkt dat het inspringende deel zich uitstrekt vanaf het valbodemoppervlak, en dat vatbodemoppervlak en het behuizingsbodemopperviak evenwijdig aan elkaar en in hetzelfde vlak liggen wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de uitsparing gevormd door het inspringende deel wordt gepast, zodat de uitlaat van het eerste filterelement in vloeistofverbinding is met de inlaat van het tweede filterelement.
in deze context wordt onder een 'horizontaal vlak grondviak' verstaan een vlak grondvlak dat loodrecht staat op een richting waarin een voornaamste zwaartekracht, in het algemeen de aantrekkingskracht van de aarde, op de filterinrichting wordt uitgeoefend. Met andere woorden, een ‘horizontaal vlak grondvlak’ betekent een vlak grondvlak dat waterpas is geörienteerd.
> BE2020/5420 | In deze context betekent stabiel staan’ dat de filterinrichting niet zal 9 wiebelen of kantelen onder invloed van een voornaamste zwaartekracht die wordt | uitgeoefend op de filterinrichting, gewoonlijk de zwaartekracht van de aarde, als de # 5 filterinrichting wordt blootgesteld aan een kracht met een horizontaal component. 9 In dit verband betekent een 'mantelviak' een vlak dat zich uitstrekt vanaf een volledige omtrek van een basisvlak.
In dit verband betekenen een ‘richting tegengesteld aan het vatbodemoppervlak' of een ‘richting tegengesteld aan het behuizingsbodemopperviak' een richting tegengesteld aan een normaal van respectievelijk het vatbodemoppervlak of het behuizingsbodemoppervlak.
Het voordeel van een dergelijk filterinrichting volgens de uitvinding is dat wanneer het vatbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, zoals het geval zou moeten zijn als het vat juist is gepositioneerd, en wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de uitsparing gevormd door het inspringende deel van het vatmantelopperviak is gepast, de behuizing kan worden verwijderd van het vat door het te verplaatsen over het horizontaal vlak grondvlak.
Dit vermindert of voorkomt zelfs het risico dat de behuizing ongewild op de grond valt bij het verwijderen van de behuizing uit het vat, waardoor een veiliger situatie wordt bereikt dan kan worden bereikt met reeds bekende filterinrichtinglen. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting volgens de huidige uitvinding, omvat de behuizing een behuizingbovenvlak tegenover het behuizingsbodemoppervlak, waarbij het behuizingsmanteloppervlak zich bevindt tussen het behuizingsbodemoppervlak en het behuizingbovenvlak, welk behuizingbovenvlak schuin afloopt naar het behuizingsbodemoppervlak in de richting van de uitsparing gevormd door de inspringende deel wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de uitsparing is gepast.
° BE2020/5420 | Dit maakt het eenvoudiger om bij het verwijderen van de behuizing uit 9 het vat de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak en het behuizingsbodemoppervlak weg te kantelen van het horizontaal vlak grondvlak, 9 terwijl net vatbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau met het # 5 horizontaal vlak grondvlak kan blijven en terwijl het behuizingsbodemoppervlak nog 9 steeds ondersteund kan blijven door het horizontaal vlak grondvlak aan de zijde van 9 het behuizingsbodemoppervlak tegenover de tegenzijde. Dit betekent dat noch het vat, noch de behuizing volledig hoeven worden opgetild van het horizontaal vlak grondvlak om de behuizing in deze weggekantelde positie te brengen bij het verwijderen van de behuizing uit het vat.
Door bij het verwijderen van de behuizing uit het vat gebruik te maken van deze mogelijkheid, kan de wrijving tussen het behuizingsbodemoppervlak en het horizontaal vlak grondvlak worden verminderd. Dit maakt het eenvoudiger om de behuizing te verwijderen uit het vat, terwijl de behuizing nog steeds stabiel wordt ondersteund door het horizontaal vlak grondvlak. Op deze manier wordt onderhoudsgemak van de behuizing bevorderd, terwijl een veilige verwijdering van de behuizing gegarandeerd blijft.
Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting volgens de huidige uitvinding, is de behuizing is aan een kant van het behuizingsmanteloppervlak tegenover de tegenzijde voorzien van één of meer wielen, waarbij een omtrek van de één of meer wielen rakend is aan een verlengde van het behuizingsbodemopperviak.
Met ‘een verlengde van het behuizingsbodemopperviak' wordt in deze context een vlak bedoeld waarin het vlakke behuizingsbodemopperviak zich bevindt.
Bij gebruikmaking van de mogelijkheid om de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak en het behuizingsbodemoppervlak weg te kantelen van het horizontaal vlak grondvlak, terwijl het behuizingsbodemoppervlak steeds op gelijk niveau blijft met het horizontaal vlak grondvlak aan de zijde van het
/ BE2020/5420 behuizingsbodemoppervlak tegenover de tegenzijde bij het verwijderen van de behuizing uit het vat, verminderen de één of meer wielen verder de wrijving | tussen het behuizingsbodemoppervlak en het horizontaal vlak grondvlak, wat het | verwijderen van de behuizing van het vat vereenvoudigt. | 5 # De één of meer wielen maken het ook minder inspannend om een grote 9 en zware behuizing over een lange afstand te verplaatsen, wat het onderhoud 9 vergemakkelijkt aan de behuizing en/of het in de behuizing geplaatste tweede $ fiiterelement en een risico op verwondingen door handmatig hanteren vermindert. 9 10 De één of meer wielen zijn bij voorkeur gedeeltelijk verzonken in de zijkant van het behuizingsmanteloppervlak tegenover de tegenzijde. Dit maakt de behuizing compacter.
Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting volgens de huidige uitvinding, is de behuizing aan een zijde van het behuizingsmantelopperviak tegenover de tegenzijde voorzien van een handgreepelement.
De aanwezigheid van een dergelijk handgreepelement vereenvoudigt het verwijderen van de behuizing uit het vat en het verplaatsen van de behuizing over een lange afstand, wat het verrichten van onderhoud aan de behuizing en/of het tweede filterelement in de behuizing vereenvoudigt en het risico op verwondingen als gevolg van het handmatig hanteren vermindert.
Het handgreepelement is bij voorkeur een inspringend handgreepelement. Bij voorkeur is de positie van het handgreepelement ook dichter bij het behuizingbovenvlak dan bij het behuizingsbodemoppervlak.
Een inspringend handgreepelement heeft het voordeel dat er geen uitstekende delen zijn van het handgreepelement op de behuizing die het samenstel van de behuizing en het vat omvangrijker zouden maken wanneer de behuizing op het vat gepast is.
| 6 BE2020/5420 | Als het inspringende handgreepelement zich dichter bij het behuizingbovenviak bevindt dan bij het behuizingsbodemoppervlak, kan het / inspringende handgreepelement een handmatige gebruiker helpen bij het 5 wegkantelen van de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak en het # behuizingsbodemoppervlak van het horizontaal vlak grondvlak bij het verwijderen 9 van de behuizing uit het vat. In dit geval hoeft de handmatige gebruiker ook niet 9 te diep te bukken bij het verwijderen van de behuizing van het vat, wat het risico 9 op verwondingen bij het handmatig hanteren vermindert. 9 Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting volgens de huidige uitvinding, omvat het de filterinrichting twee of meer behuizingen. Op die manier worden het totale volume en gewicht van de tweede filterelementen die zijn geplaatst in de twee of meer behuizingen verdeeld over deze twee of meer behuizingen. Dit maakt elk van de twee of meer behuizingen lichter, wat het onderhoudsgemak bevordert voor elk van de twee of meer behuizingen en het risico verlaagt op verwondingen door handmatig hanteren bij verwijdering van de twee of meer behuizingen uit het vat.
Bij voorkeur zijn de twee of meer behuizingen voorzien van één of meer aansluitleidingen die zo zijn geconfigureerd dat het vloeibare mengsel uit het ten minste één tweede filterelement in een van de twee of meer behuizingen kan vioeien naar het ten minste één tweede filterelement in een andere van de twee of meer behuizingen. Bij meer voorkeur zijn de één of meer aansluitleidingen flexibel en ontkoppelbaar verbonden met de twee of meer behuizingen. Op deze manier kunnen de tweede filterelementen in de twee of meer behuizingen in serie worden geschakeld, zodat ze kunnen samenwerken bij het afscheiden van vloeibare verontreinigingen uit het vloeibare mengsel.
Een leiding die flexibel is en ontkoppelbaar is verbonden met de twee of meer behuizingen kan eenvoudig worden weggenomen van de behuizingen en | worden vervangen, bijvoorbeeld tegelijk met het uitvoeren van onderhoud of vervanging van de tweede filterelementen. | 5 # Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting 9 volgens de huidige uitvinding, is het eerste filterelement is een coalescentie- 9 fiiterelement.
Het eerste filterelement kan een eerste grove scheiding uitvoeren van een grootste deel aan vloeibare verontreinigingen uit het vloeibare mengsel, en zo bescherming bieden voor het tweede filterelement dat duurder en gevoeliger kan zijn voor verzadiging dan het eerste filterelement.
Het coalescentie-filterelement is bij voorkeur gemaakt van een kunststofschuim, bij voorkeur omvattende ongeweven polypropyleenvezels of boorsilicaatglas-microvezels.
Een dergelijk kunststofschuim biedt een grote interne oppervlakte waarop vloeibare verontreinigingsdruppels kunnen coaguleren.
Ongeweven polypropyleenvezels of boorsilicaatgias-microvezels zijn bijzonder geschikt als filtermateriaal voor het afscheiden van oliedruppels uit een olie-watermengsel.
Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting volgens de huidige uitvinding, is het tweede filterelement is een sorptiebed- filterelement.
Bij voorkeur wordt het sorptiebed-filterelement gekozen uit een groep die bestaat uit een filterelement met actieve koolstof, een filterelement met organische klei, een filterelement met actief aluminiumoxide, een filterelement met zeoliet of een filterelement met hydrofoob polyurethaanschuim.
Het sorptiebed-filterelement kan een fijnere afscheiding van vloeibare | verontreinigingen van het vloeibare mengsel bereiken.
# Actieve koolstof, organische klei, actief aluminiumoxide, zeoliet en 9 5 hydrofoob polyurethaanschuim zijn bijzonder goed geschikt als filtermateriaal! # voor het afscheiden van olie uit een olie-watermengsel dat slechts een kleine 9 hoeveelheid olie bevat.
Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting 10 volgens de huidige uitvinding, is het vat voorzien van een afneembaar deksel.
Op deze manier is het eerste filterelement in het vat eenvoudig bereikbaar zonder dat de behuizing en het tweede filterelement dat is geplaatst in de behuizing verwijderd hoeven te worden. Daardoor kan onderhoud of vervanging van het eerste filterelement eenvoudig worden uitgevoerd door gewoon het deksel van het vat te verwijderen.
Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting volgens de uitvinding, omvatten de verbindingsmiddelen: - een uitlaatieiding van het vat, welke uitlaatleiding een uitlaateinde heeft dat is bevestigd aan het inspringende deel en tegenover de tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak ligt wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de uitsparing is gepast; en - een inlaatleiding van de behuizing, welke inlaatleiding een inlaateinde heeft dat is bevestigd aan en uitsteekt vanaf de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak en dat tegenover het uitlaateinde van de uitlaatleiding van het vat ligt wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de uitsparing is gepast, waarbij het uitlaateinde en het inlaateinde zo zijn geconfigureerd dat ze lekdicht zijn aangesloten wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de uitsparing is gepast.
Op deze manier kan een vloeistofverbinding tussen de uitlaat van het eerste filterelement en de inlaat van het tweede filterelement worden bereikt op een
9 rechtstreekse en eenvoudige manier door middel van een push fit van het inlaateinde van de inlaatleiding in het inwendig kanaal van de uitlaatleiding. | Bij voorkeur heeft een inwendig kanaal van de uitlaatleiding een inwaarts | 5 convergerend tapsvormig deel aan het uitlaateinde. 9 Op deze manier kan het inlaateinde van de inlaatleiding eenvoudig worden | gepositioneerd en in het inwendig kanaal van de uitlaatleiding worden geleid.
Daamaast wordt er bij voorkeur een O-ring voorzien rond het inlaateinde.
Deze vereenvoudigt en garandeert een goede afdichting tussen het inlaateinde van de inlaatleiding en het inwendig kanaal van de uitlaatleiding.
Meer bij voorkeur is het inlaateinde voorzien van een getrapt deel dat geschikt is om plaats te bieden aan de O-ring.
Dit getrapte deel voorkomt dat de O-ring zou worden verplaatst ten opzichte van het inlaateinde van de inlaatleiding wanneer de inlaatieiding in het inwendig kanaal van de uitlaatieiding wordt gepast en geduwd.
Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting volgens de huidige uitvinding, is het vat en/of de behuizing gemaakt van een thermoplastisch materiaal, bij voorkeur polyethyleen met een lage dichtheid.
Thermoplastisch materialen, en in het bijzonder polyethyleen met een lage dichtheid, zijn in het algemeen lichtgewichtmaterialen. Door gebruik te maken van dit soort materialen kan zo het gewicht van het vat en/of de behuizing worden beperkt, wat het onderhoudsgemak van dergelijke filterinrichtingscomponenten verbetert, vooral bij grote filterinrichtingen.
Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting volgens de huidige uitvinding, is het vat en/of de behuizing gemaakt met behulp van een rotatiegietproces.
Op deze manier kan een vat en/of behuizing naadloos worden | geproduceerd door middel van een standaard gietproces. Aangezien een vat | en/of behuizing kunnen breken door mechanische spanningen langs een naad, # 5 kunnen een vat en/of behuizing die naadloos zijn uitgevoerd, worden beschouwd 9 als zijnde bestand tegen mechanische spanningen. # Volgens een volgende voorkeursuitvoeringsvorm van de filterinrichting 9 volgens de huidige uitvinding, is het vat voorzien van een aftapklep.
De aftapklep kan worden gebruikt wanneer het nodig zou zijn om het vat te legen tijdens gebruik van de filterinrichting, wat het voordeel heeft dat het mogelijk zware vat niet hoeft te worden opgetild en/of gekanteld om het legen.
Bij voorkeur is de aftapklep voorzien aan een zijde van het vatmantelopperviak tegenover het inspringende deel.
Op deze manier is de aftapklep eenvoudig toegankelijk zonder de behuizing te verwijderen uit de uitsparing gevormd door de inspringende deel.
Deze uitvinding heeft ook betrekking op een werkwijze voor het monteren van een filterinrichting, waarbij de filterinrichting een vat omvat dat zo is geconfigureerd dat het ten minste één eerste filterelement bevat, waarbij het vat een inlaatpoort bevat voor het inbrengen van het vloeibare mengsel in het eerste filterelement, waarbij het vat daarnaast een vlak vatbodemoppervlak omvat dat zo is geconfigureerd dat het vat stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het vatbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, waarbij het vat daamaast een vatmanteloppervlak omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het vatbodemoppervlak in een richting tegengesteld aan het vatbodemoppervlak, waarbij de filterinrichting ten minste een behuizing omvat die zo is geconfigureerd dat het ten minste één tweede filterelement kan bevatten,
waarbij de behuizing een vlak behuizingsbodemopperviak omvat dat | zo is geconfigureerd dat de behuizing stabiel op een horizontaal vlak grondvlak { kan staan wanneer het behuizingsbodemopperviak evenwijdig aan en op gelijk 9 niveau is met het horizontale vlakke grondvlak, : 5 waarbij de behuizing daarnaast een behuizingsmantelopperviak omvat # dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het behuizingsbodemoppervlak in sen 9 richting tegengesteld aan het behuizingsbodemopperviak, 9 waarbij het vatmanteloppervlak een inspringende deel omvat dat een 9 uitsparing vormt die zo is geconfigureerd dat de behuizing daarin geaccommodeerd 9 10 kan worden, waarbij een tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak zo is geconfigureerd dat deze past in de uitsparing die is gevormd in het inspringende deel, waarbij het inspringende deel en de tegenzijde voorzien zijn van verbindingsmiddelen om een uitlaat van het eerste filterelement ontkoppelbaar in vloeistofverbinding te brengen met een inlaat van het tweede filterelement wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de door het inspringende deel gevormde uitsparing wordt gepast, daardoor gekenmerkt dat, om de uitlaat van het eerste filterelement te verbinden met de inlaat van het tweede filterelement, de werkwijze de stap omvat van het verplaatsen van de tegenzijde in de uitsparing op een dergelijke wijze dat het vatbodemoppervlak en het behuizingsbodemopperviak evenwijdig aan en op gelijk niveau zijn met het horizontaal vlak grondvlak.
Bij voorkeur omvat de werkwijze daarnaast de stap van het eerst verplaatsen van de tegenzijde naar de uitsparing op dergelijke wijze dat de behuizing in een positie is waarbij de tegenzijde en het behuizingsbodemoppervlak zijn weggekanteld ten opzichte van het horizontaal vlak grondvlak en het vatbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, voordat de tegenzijde in de uitsparing wordt gepast op een dergelijke wijze dat het behuizingsbodemoppervlak en het vatbodemoppervlak beide evenwijdig aan en op gelijk niveau zijn met het horizontaal vlak grondvlak.
Meer bij voorkeur, wordt de behuizing over het horizontale grondvlak naar het vat gerold tijdens de stap van het eerst verplaatsen van de tegenzijde | naar de uitsparing op dergelijke manier dat de behuizing in een positie is waarbij de tegenzijde en het behuizingsbodemopperviak zijn weggekanteld ten opzichte | 5 van het horizontaal vlak grondvlak en het vatbodemoppervlak evenwijdig is aan # en op gelijk niveau met het horizontaal vlak grondvlak. 9 Vanzelfsprekend bieden deze uitvoeringsvormen van een werkwijze $ voor het monteren van een filterinrichting volgens de uitvinding vergelijkbare 9 10 voordelen als de overeenkomstige uitvoeringsvormen van een filterinrichting volgens de uitvinding zoals hierboven beschreven.
Daarnaast heeft deze uitvinding ook betrekking op een werkwijze voor het demonteren van een filterinrichting, waarbij de filterinrichting een vat omvat dat zo is geconfigureerd dat het ten minste één eerste filterelement bevat, waarbij het vat een inlaatpoort bevat voor het inbrengen van het vloeibare mengsel in het eerste filterelement, waarbij het vat daarnaast een vlak vatbodemoppervlak omvat dat zo is geconfigureerd dat het vat stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het vatbodemopperviak evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, waarbij het vat daamaast een vatmanteloppervlak omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het vatbodemoppervlak in een richting tegengesteld aan het vatbodemopperviak, waarbij de filterinrichting ten minste een behuizing omvat die zo is geconfigureerd dat het ten minste één tweede filterelement kan bevatten, waarbij de behuizing een vlak behuizingsbodemoppervlak omvat dat zo is geconfigureerd dat de behuizing stabiel op een horizontaal! vlak grondvlak kan staan wanneer het behuizingsbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontale vlakke grondvlak, waarbij de behuizing daarnaast een behuizingsmanteloppervlak omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het behuizingbasisvlak in een richting tegengesteld aan het behuizingbasisvlak,
waarbij het vatmanteloppervlak een inspringende deel omvat dat een uitsparing vormt die zo is geconfigureerd dat de behuizing daarin geaccommodeerd | kan worden, 9 waarbij een tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak zo is # 5 geconfigureerd dat deze past in de uitsparing die is gevormd in het inspringende deel, # waarbij het inspringende deel en de tegenzijde voorzien zijn van # verbindingsmiddelen om een uitlaat van het eerste filterelement ontkoppelbaar in 9 vloeistofverbinding te brengen met een inlaat van het tweede filterelement wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak in de door het inspringende deel gevormde uitsparing wordt gepast, daardoor gekenmerkt dat, om de uitlaat van het eerste filterelement los te nemen van de inlaat van het tweede filterelement, de werkwijze de stap omvat van het verwijderen van de tegenzijde uit de uitsparing op een dergelijke wijze dat het vatbodemoppervlak en het behuizingsbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau zijn met het horizontaal vlak grondvlak.
Bij voorkeur, na het verwijderen van de tegenzijde uit de uitsparing op een dergelijke wijze dat het vatbodemoppervlak en het behuizingsbodemopperviak evenwijdig zijn en op gelijk niveau met het horizontaal vlak grondvlak, omvat de werkwijze daarnaast de stap van het verwijderen van de tegenzijde van de uitsparing op dergelijke manier dat de behuizing zich in een positie bevindt waarbij de tegenzijde en het behuizingsbodemoppervlak zijn weggekanteld ten opzichte van het horizontaal vlak grondvlak en het vatbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak.
Meer bij voorkeur, tijdens de stap van het verwijderen van de tegenzijde van de uitsparing op zo'n manier dat de behuizing in een positie is waarbij de tegenzijde en het behuizingsbodemoppervlak zijn weggekanteld ten opzichte van het horizontaal vlak grondvlak en het vatbodemoppervlak evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, wordt de behuizing over het horizontaal vlak grondvlak weg van het vat gerold.
Vanzelfsprekend bieden deze uitvoeringsvormen van een werkwijze voor het demonteren van een filterinrichting volgens de uitvinding vergelijkbare | voordelen als de overeenkomstige uitvoeringsvormen van een filterinrichting 9 volgens de uitvinding zoals hierboven beschreven. # Ten slotte heeft de uitvinding betrekking op een gebruik van een van # de bovengenoemde uitvoeringsvormen van een filterinrichting volgens de huidige 9 uitvinding voor het scheiden van een vloeibaar mengsel van olie en water dat is afgescheiden van lucht die is gecomprimeerd in een compressortoestel.
Vanzelfsprekend biedt het gebruik van een van de bovengenoemde uitvoeringsvormen van een filterinrichting volgens de huidige uitvinding vergelijkbare voordelen als de eerder genoemde uitvoeringsvormen zoals hierboven beschreven. Met het doel de kenmerken van de uitvinding beter te tonen, worden hierna enkele voorkeursuitvoeringsvormen volgens de huidige uitvinding beschreven als voorbeeld, zonder enige beperking, met verwijzing naar de bijgevoegde tekeningen, waarbij: figuur 1 een perspectief toont van een filterinrichting volgens de uitvinding; figuur 2 een opengewerkte afbeelding toont van de filterinrichting van figuur 1; figuur 3 een altematieve variant toont van een filterinrichting volgens de uitvinding; figuur 4 nog een alternatieve variant toont van een filterinrichting volgens de uitvinding; figuur 5 een bovenaanzicht toont van de filterinrichting van figuur 1;
figuur 6 een gedeeltelijke doorsnede toont van de filterinrichting van figuur 1 langs de lijn VI-VI in figuur 5: # figuur 7 een gedetailleerder beeld geeft van het deel dat wordt | 5 aangegeven met F7 in figuur 6; 9 figuur 8 een zijaanzicht toont van de filterinrichting van figuur 1. 9 Figuur 1 omvat een filterinrichting 1 voor het scheiden van een vloeibaar mengsel volgens de uitvinding.
Filterinrichting 1 omvat een vat 2 met ten minste één eerste filterelement en een behuizing 3 met ten minste één tweede filterelement.
Vat 2 is voorzien van een inlaatpoort 4 voor het inbrengen van het vloeibare mengsel in het eerste filterelement.
Behuizing 3 is voorzien van een uitlaatpoort 5 voor het vloeibare mengsel dat is afgescheiden van de vloeibare verontreinigingen die zijn vastgehouden door het eerste filterelement en tweede fiterelement.
Vat 2 omvat een vlak vatbodemoppervlak 6 waardoor het vat 2 stabiel kan staan op een horizontaal vlak grondvlak wanneer het vatbodemopperviak 6 evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak.
Vat 2 omvat daarnaast een vatmanteloppervlak 7 dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het vatbodemoppervlak 6 in een richting tegengesteld aan het vatbodemoppervlak 6. Vat 2 is daamaast voorzien van een afneembaar deksel 8. Het afneembare deksel kan voorzien zijn van - een holte 9 geconfigureerd voor het onderbrengen van een Lestcapsule voor visuele inspectie van een troebelheidsgraad van het vloeibare mengsel dat de filterinrichting (1) verlaat; en - indicatorstaven 10, waarvan ten minste één een verzadigingsindicatorstaaf zo is geconfigureerd dat deze een verzadigingsniveau aangeeft van het eerste filterelement en ten minste één andere een
9 overloopindicatiestaaf zo is geconfigureerd dat deze een niveau aangeeft van de vloeistof in het vat 2. # Behuizing 3 omvat daarnaast een vlak behuizingsbodemoppervlak 11 | Ss dat het mogelijk maakt dat de behuizing 3 stabiel op een horizontaal vlak { grondviak kan staan wanneer het behuizingsbodemoppervlak 11 evenwijdig aan $ en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak. 9 Wanneer behuizing 3 in vat 2 is gepast, is behuizingsbodemoppervlak 9 10 11 evenwijdig aan en op gelijk niveau met het vatbodemopperviak 6.
Wanneer behuizing 3 in vat 2 is gepast, zijn het behuizingsbodemoppervlak 11 en het vatbodemoppervlak 6 normaal gesproken zo gepositioneerd dat ze evenwijdig aan en op gelijk niveau zijn met het horizontaal vlak grondvlak.
Wanneer behuizing 3 daarnaast een behuizingsmantelopperviak 12 omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het behuizingsbodemopperviak 11 in een richting tegengesteld aan het behuizingsbodemopperviak 11.
Behuizing 3 is daarnaast voorzien van een monsterkraan 13 waarmee een monster van het vloeibare mengsel uit het tweede filterelement kan worden genomen voor analyse.
Figuur 2 toont een opengewerkte weergave van de filterinrichting 1 volgens de uitvinding zoals weergegeven in figuur 1. Een eerste filterelement 14 is opgenomen in het vat 2. Vatmantelopperviak 7 van het vat 2 omvat een inspringende deel 15 dat een uitsparing vormt die zo is geconfigureerd dat behuizing 3 daarin geaccommodeerd kan worden.
| Een tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 is zo | geconfigureerd dat deze past in de uitsparing die is gevormd in het inspringende deel
15. # 5 Het inspringende deel 15 van het vatmanteloppervlak 7 en de | tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 zijn voorzien van [ verbindingsmiddelen 16 zodat een ontkoppelbare vloeistofverbinding wordt { gevormd tussen een uitlaat van het eerste filterelement 14 en een inlaat van het 9 tweede filterelement wanneer de tegenzijde van behuizingsmanteloppervlak 12 9 10 in de uitsparing gevormd door het inspringende deel 15 is gepast.
Vat 2 is voorzien van een uitlaatleiding 17, welke uitlaatleiding 17 een Uitlaateinde 18 heeft dat is bevestigd aan het inspringende deel 15 tegenover de tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak 12 ligt wanneer de tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak 12 in de uitsparing is gepast.
Behuizing 3 is voorzien van een behuizingbovenvlak 19, welk behuizingbovenvlak 19 schuin afloopt naar het behuizingsbodemoppervlak 11 in de richting van de uitsparing gevormd door het inspringende deel 15 wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 in de uitsparing is gepast.
Dit aflopende bovenvlak 19 maakt het mogelijk de behuizing 3 van het vat 2 op een dergelijke wijze te verwijderen dat de behuizing 3 in een positie is waarbij de tegenzijde en het behuizingsbodemoppervlak 11 zijn weggekanteld ten opzichte van het horizontaal vlak grondvlak, terwijl het vatbodemoppervlak 6 evenwijdig aan en op gelijk niveau blijft met het horizontaal vlak grondvlak en terwijl het behuizingsbodemoppervlak 11 nog steeds kan worden ondersteund door het horizontaal vlak grondvlak aan de zijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 tegenover de tegenzijde.
Dit betekent dat noch het vat 2, noch de behuizing 3 volledig hoeven worden opgetild van het horizontaal vlak grondvlak om de behuizing 3 in deze gekantelde positie te brengen bij het verwijderen van de behuizing 3 uit het vat 2.
Figuur 3 toont een variante filterinrichting 1 volgens de uitvinding. # In deze variant is de behuizing 3 voorzien van één of meer wielen 20, | aan een zijde van de behuizingsmantelopperviak 12 tegenover de tegenzijde. | 5 9 Een omtrek van de één of meer wielen 20 heeft een raakvlak met het 9 behuizingsbodemopperviak 11. De één of meer wielen 20 zijn bij voorkeur gedeeltelijk verzonken in de zijkant van het behuizingsmanteloppervlak 12 tegen de tegenzijde. Figuur 4 toont een variante filterinrichting 1 volgens de uitvinding. In dit geval omvat de variante filterinrichting 1 twee behuizingen 3a, 3b. Elk van deze twee behuizingen 3a, 3b bevat ten minste één tweede filterelement.
Het tweede filterelement in een eerste behuizing 3a kan zijn gemaakt van een filtermateriaal vergelijkbaar met of verschillend van een filtermateriaal waarvan het tweede filterelement is gemaakt dat geplaatst is een tweede behuizing 3b.
De twee behuizingen 3a, 3b zijn voorzien van een verbindingsleiding 21 die zo is geconfigureerd dat het vloeibare mengsel dat stroomt uit het tweede filterelement dat is opgenomen in de eerste behuizing 3a naar het andere tweede filterelement dat is opgenomen in de tweede behuizing 3b.
In dit geval is de verbindingsleiding 21 flexibel en ontkoppelbaar verbonden met de beide behuizingen 3a, 3b.
Daarnaast is aan een zijkant van het behuizingsmantelopperviak 12 tegenover de tegenzijde, de behuizing 3a, 3b voorzien van een handgreepelement
22. Handgreepelement 22 kan een inspringend handgreepelement 23 zijn,
î/ 21 BE2020/5420 Een dergelijk inspringend handgreepelement 23 kan dichter bij het bovenvlak van de behuizing 19 zijn geplaatst dan bij het | behuizingsbodemoppervlak 11. Op deze manier kan de behuizing 3 gemakkelijk | worden gekanteld op zijn één of meer wielen 20 door de behuizing 3a, 3b van | s het vat 2 weg te trekken aan het inspringende handgreepelement 23. 9 In het kader van de huidige uitvinding kan niet wordt uitgesloten dat $ het handgreepelement 22 is een uitstekend handgreepelement is.
Figuur 5 toont een bovenaanzicht van de filterinrichting 1 van figuur 1. Figuur 6 toont een gedeeltelijke doorsnede van de filterinrichting 1 van figuur 1 langs de lijn VI-VI in figuur 5. In figuur 6 toont de verbindingsmiddelen 16 voor het op een ontkoppelbare wijze maken van een vloeistofverbinding tussen een uitlaat van het eerste filterelement 14 en een inlaat van het tweede filterelement, waarbij de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 in de uitsparing wordt gepast in de uitsparing gevormd door het in inspringende deel 15. Deze verbindingsmiddelen 16 omvatten - een uitlaatieiding 17 van het vat 2, welke uitlaatleiding 17 een uitlaateinde 18 heeft dat is bevestigd aan het inspringende deel 15 en tegenover de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 ligt wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 in de uitsparing is gepast; en - een inlaatleiding 24 van de behuizing 3, welke inlaatleiding 24 een inlaateinde 25 heeft dat is bevestigd aan en uitsteekt van de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 en tegenover het uitlaateinde 18 van de uitlaatleiding 17 van het vat 2 ligt wanneer de tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak 12 in de uitsparing is gepast, waarbij het uitlaateinde 18 en het inlaateinde 25 zo zijn geconfigureerd dat ze lekvrij kunnen worden aangesloten wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak 12 in de uitsparing is gepast.
| Figuur 7 toont een gedetailleerder beeld van het deel dat wordt | aangegeven met F7 in figuur 6. # O-ring 26 is voorzien rond het inlaateinde 25 van de inlaatleiding 24 # 5 zodat een afdichting wordt voorzien de inlaatieiding 24 en een inwendig kanaal 9 27 van de uitlaalleiding 17 bij het uitlaateinde 18.
Inlaateinde 25 is voorzien van een getrapt deel 28 dat is geconfigureerd om de O-ring 26 te plaatsen. Aangezien de O-ring 26 is geplaatst in het getrapte deel 28 van het inlaateinde 25, kan de O-ring 26 niet ongewenst worden verplaatst ten opzichte van het inlaateinde 25 wanneer het inlaateinde 25 wordt geduwd en geplaatst in het inwendig kanaal 27 van de uitlaatleiding 17 wanneer de behuizing 3 in het vat 2 wordt gepast, zo dat het inlaateinde 25 juist lekvrij wordt aangesloten op het inwendig kanaal 27 van de uitlaatieiding 17 en dat de uitlaat van het eerste filterelement 14 in vloeistofverbinding staat met de inlaat van het tweede filterelement.
In figuur 7 is ook te zien dat het inwendig kanaal 27 van de uitlaatieiding 17 een naar binnen toe convergerende tapsvormig deel in het uitlaateinde 18 kan hebben.
Figuur 8 toont een beeld van de filterinrichting 1 dat een zijde laat zien van vatmanteloppervlak 7 tegenover de uitsparing gevormd door de inspringende deel 15. Anders gezegd, behuizing 3 is afgewend van het gezichtspunt van de kijker.
In dit geval is het vat 2 voorzien van een aftapklep 29 aan de kant van het vatmanteloppervlak 7 tegenover de uitsparing gevormd door het inspringende deel 15 en dicht bij het vatbodemoppervlak 6.
Aftapklep 29 maakt het mogelijk om het vloeibare mengsel af te tappen uit val 2 tijdens bedrijf van de filterinrichting 1 zonder dat het mogelijk zware vat 2 hoeft te worden opgetild of gekanteld.
à 23
; BE2020/5420
| De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de uitvoeringsvormen die als
| voorbeeld beschreven en weergegeven zijn in de tekeningen, maar een filterinrichting volgens de uitvinding kan worden gerealiseerd In allerlei vormen of afmetingen
| zonder buiten de beschermingsomvang van de uitvinding te komen zoals beschreven
{ 5 inde conclusies.
Claims (1)
- 9 CONCLUSIES | 1.- Filterinrichting voor het scheiden van een vloeibaar mengsel, { waarbij de filterinrichting (1) een vat (2) omvat dat zo is geconfigureerd # 5 dat het ten minste één eerste filterelement (14) bevat, 9 waarbij het vat (2) een inlaatpoort (4) omvat voor het inbrengen van het 9 vloeibare mengsel in het eerste filterelement (14), 9 waarbij het vat (2) daarnaast een vlak vatbodemoppervlak (6) omvat dat 9 zo is geconfigureerd dat het vat (2) stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het vatbodemoppervlak (6) evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, waarbij het vat (2) daarnaast een vatmanteloppervlak (7) omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het vatbodemopperviak (6) in een richting tegengesteld aan het vatbodemoppervlak (6), waarbij de filterinrichting (1) ten minste één behuizing (3, 3a, 3b) omvat die zo is geconfigureerd dat het ten minste één tweede filterelement kan bevatten, waarbij de behuizing (3, 3a, 3b) een vlak behuizingsbodemoppervlak (11) omvat dat zo is geconfigureerd dat de behuizing stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het behuizingsbodemoppervlak (11) evenwijdig is aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak,waarbij de behuizing (3, 3a, 3b) daamaast een behuizingsmantelopperviak (12) omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het behuizingsbodemoppervlak (11) in een richting tegengesteld aan het behuizingsbodemoppervlak (11),waarbij het vatmanteloppervlak (7) een inspringend deel (15) omvat dat een uitsparing vormt die zo is geconfigureerd dat de behuizing (3, 3a, 3b) daarin geaccommodeerd kan worden,waarbij een tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak (12) zo is geconfigureerd dat ze past in de uitsparing die is gevormd in het inspringende deel (15),waarbij het inspringende deel (15) en de tegenzijde voorzien zijn van verbindingsmiddelen (16) om een uitlaat van het eerste filterelement (14) ontkoppelbaar in vloeistofverbinding te brengen met een inlaat van het tweede fiiterelement wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) in de door het inspringende deel (15) gevormde uitsparing wordt gepast,# daardoor gekenmerkt dat # het inspringende deel (15) zich uitstrekt vanaf het vatbodemoppervlak 9 (6), en dat het vatbodemoppervlak (6) en het behuizingsbodemoppervlak (11) 9 evenwijdig aan elkaar en in hetzelfde vlak liggen wanneer de tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak (12) in de uitsparing gevormd door het inspringende deel (15) is gepast, zodat de uitlaat van het eerste fitterelement (14) in vloeistofverbinding is met de inlaat van het tweede filterelement. 2- Filterinrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de behuizing (3, 3a, 3b) een behuizingbovenvlak (19) tegenover het behuizingsbodemoppervlak (11) omvat, waarbij het behuizingsmantelopperviak (12) zich bevindt tussen het behuizingsbodemoppervlak (11) en het behuizingbovenvlak (19), welk behuizingbovenvlak (19) schuin afloopt naar het behuizingsbodemoppervlak (11) in de richting van de uitsparing gevormd door het inspringende deel! (15) wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) in de uitsparing is gepast.3.- Filterinrichting voigens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat, aan een zijde van het behuizingsmantelopperviak (12) tegenover de tegenzijde, de behuizing (3, 3a, 3b) is voorzien van één of meer wielen (20), waarbij een omtrek van de één of meer wielen (20) rakend aan een verlengde van het behuizingsbodemoppervlak (11) is.4.- Filterinrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de één of meer wielen (20) gedeeltelijk zijn verzonken in de zijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) tegenover de tegenzijde.5.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-4, daardoor gekenmerkt dat aan een zijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) tegenover de tegenzijde, de behuizing (3, 3a, 3b) is voorzien van een handgreepelement (22).9 6.- Filterinrichting volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat het | handgreepelement (22) een inspringend handgreepelement (23) is. | 7 Filterinrichting volgens conclusie 2 en 5, daardoor gekenmerkt dat de | 5 positie van het handgreepelement (22) dichter bij het behuizingbovenvlak (19) 9 dan bij het behuizingsbodemoppervlak (11) is. | 8.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-7, daardoor gekenmerkt dat de fiterinrichting (1) twee of meer behuizingen (3a, 3b) omvat.9.- Filterinrichting volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de twee of meer behuizingen (3a, 3b) zijn voorzien van één of meer verbindingsleidingen (21) die zo zijn geconfigureerd dat ze het vloeibare mengsel laten stromen uit het ten minste één tweede filterelement in één van de twee of meer behuizingen (3a, 3b) naar het ten minste één tweede filterelement in een andere van de twee of meer behuizingen (3a, 3b).10.- Filterinrichting volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de één of meer verbindingsleidingen (21) flexibel zijn en ontkoppelbaar zijn verbonden met de twee of meer behuizingen (3a, 3b).11.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-10, daardoor gekenmerkt dat het eerste filterelement (14) een coalescentie-filterelement is.12.- Filterinrichting volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat het coalescentie-filterelement is gemaakt van een kunststofschuim dat bij voorkeur ongeweven polypropyleenvezels of boorsilicaatglas-microvezels omvat.13.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-12, daardoor gekenmerkt dat het tweede filterelement een sorptiebed-filterelement is.14.- Filterinrichting volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat het sorptiebed-filterelement wordt gekozen uit een groep die bestaat uit een filterelement met actieve koolstof, een filterelement met organische klei, een; 27 ; BE2020/5420 | filterelement met actief aluminiumoxide, een filterelement met zeoliet of een | filterelement met hydrofoob polyurethaanschuim.15.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-14, daardoor 9 5 gekenmerkt dat het vat (2) is voorzien van een afneembaar deksel (8). 9 16.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-15, daardoor 9 gekenmerkt dat de verbindingsmiddelen (16) het volgende omvatten: - een uitlaatleiding (17) van het vat (2), welke uitlaatleiding (17) een uitlaateinde heeft dat is bevestigd aan het inspringende deel (15) en tegenover de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) ligt wanneer de tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak (12) in de uitsparing is gepast, en - een inlaatleiding (24) van de behuizing (3, 3a, 3b) welke inlaatieiding (24) een inlaateinde (25) heeft dat is bevestigd aan en uitsteekt van de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) en tegenover het uitlaateinde (18) van de uitlaatieiding (17) van het vat (2) ligt wanneer de tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak (12) in de uitsparing is gepast, waarbij het uitlaateinde (18) en het inlaateinde (25) zo zijn geconfigureerd dat ze lekvrij kunnen worden aangesloten wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) in de uitsparing is gepast.17.- Filterinrichting volgens conclusie 16, daardoor gekenmerkt dat een inwendig kanaal (27) van de uitlaatieiding (17) een naar binnen toe convergerend tapsvormig deel heeft aan het uitlaateinde (18).18.- Filterinrichting volgens conclusie 16 of 17, daardoor gekenmerkt dat een O-ring (26) is voorzien rond het inlaateinde (25).19.- Filterinrichting volgens conclusie 18, daardoor gekenmerkt dat het inlaateinde (25) is voorzien van een getrapt deel (28) dat zo is geconfigureerd dat de O-ring (26) daarin geaccommodeerd kan worden.| 28 BE2020/542020.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-19, daardoor gekenmerkt dat het vat (2) en/of de behuizing (3, 3a, 3b) zijn gemaakt van een | thermoplastisch materiaal, bij voorkeur polyethyleen met lage dichtheid. 9 5 21.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-20, 9 daardoor gekenmerkt dat het vat (2) en/of de behuizing (3, 3a, 3b) zijn gemaakt # met behulp van een rotatiegietproces.22.- Filterinrichting volgens een van de voorgaande conclusies 1-21, daardoor 160 gekenmerkt dat het vat (2) is voorzien van een aftapklep (29).23.- Filterinrichting volgens conclusie 22, daardoor gekenmerkt dat de aftapklep (29) is voorzien aan een zijde van het vatmanteloppervlak (7) tegenover het inspringende deel (15).24.- Werkwijze voor het monteren van een filterinrichting, waarbij de filterinrichting (1) een vat (2) omvat dat zo is geconfigureerd dat het ten minste één eerste filterelement (14) kan bevatten, waarbij het vat (2) een inlaatpoort (4) omvat voor het inbrengen van een vloeibare mengsel in het eerste filterelement (14), waarbij het vat (2) daarnaast een vlak vatbodemoppervlak (6) omvat dat zo is geconfigureerd dat het vat (2) stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het vatbodemoppervlak (6) evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, waarbij het vat (2) daarnaast een vatmanteloppervlak (7) omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het vatbodemoppervlak (6) in een richting tegengesteld aan het vatbodernoppervlak (6), waarbij de filterinrichting (1) ten minste één behuizing (3, 3a, 3b) omvat die zo is geconfigureerd dat deze ten minste één tweede filterelement kan bevatten, waarbij de behuizing (3, 3a, 3b) een vlak behuizingsbodemopperviak (11) omvat dat zo is geconfigureerd dat de behuizing (3, 3a, 3b) stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het behuizingsbodemoppervlak (11) evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontale vlakke grondoppervlak,à BE2020/5420 waarbij de behuizing (3, 3a, 3b) daarnaast een behuizingsmantelopperviak | (12) omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het behuizingsbodemopperviak (11) in een richting tegengesteld aan het behuizingsbodemoppervlak (11), à waarbij het vatmanteloppervlak (7) een inspringend deel (15) omvat dat 5 een uitsparing vormt die zo is geconfigureerd dat de behuizing (3, 3a, 3b) daarin { geaccommodeerd kan worden, { waarbij een tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) zo is 9 geconfigureerd dat deze past in de uitsparing die is gevormd in het inspringende : deel (15), 9 10 waarbij het inspringende deel (15) en de tegenzijde voorzien zijn van 9 verbindingsmiddelen (16) om een uitlaat van het eerste filterelement (14) ontkoppelbaar in vloeistofverbinding te brengen met een inlaat van het tweede filterelement wanneer de tegenzijde van het behuizingsmantelopperviak (12) in de door het inspringende deel (15) gevormde uitsparing wordt gepast, daardoor gekenmerkt dat om de uitlaat van het eerste filterelement (14) te verbinden met de inlaat van het tweede filterelement, de werkwijze de stap omvat van het verplaatsen van de tegenzijde naar en in de uitsparing op een dergelijke wijze dat het vatbodemoppervlak (6) en het behuizingsbodemoppervlak (11) evenwijdig aan en op gelijk niveau zijn met het horizontaal vlak grondvlak.25.- Werkwijze volgens conclusie 24 daardoor gekenmerkt dat de werkwijze daamaast de stap omvat van het eerst verplaatsen van de tegenzijde naar de uitsparing op dergelijke manier dat de behuizing (3, 3a, 3b) in een positie is waarbij de tegenzijde en het behuizingsbodemoppervlak (11) zijn weggekanteld ten opzichte van het horizontaal vlak grondvlak en het vatbodemoppervlak (6) evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, voordat de tegenzijde in de uitsparing wordt geplaatst op een dergelijke wijze dat het behuizingsbodemopperviak (11) en het vatbodemoppervlak (6) beide evenwijdig aan en op gelijk niveau zijn met het horizontaal vlak grondvlak.26.- Werkwijze volgens conclusie 25, daardoor gekenmerkt dat tijdens de stap van het eerst verplaatsen van de tegenzijde naar de uitsparing op een dergelijke wijze dat de behuizing (3, 3a, 3b) in een positie is waarbij de: BE2020/5420 tegenzijde en het behuizingsbodemoppervlak (11) zijn weggekanteld ten opzichte van het horizontaal vlak grondvlak en het vatbodemoppervlak (6) { evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, de 9 behuizing (3, 3a, 3b) over het horizontaal vlak grondvlak naar het vat (2) wordt 9 5 gerold. # 27.- Werkwijze voor het demonteren van een filterinrichting, 9 waarbij de filterinrichting (1) een vat (2) omvat dat zo is geconfigureerd dat het ten minste één eerste filterelement (14) kan bevatten, waarbij het vat (2) een inlaatpoort (4) omvat voor het inbrengen van een vloeibare mengsel in het eerste filterelement (14), waarbij het vat (2) daarnaast een vlak vatbodemoppervlak (6) omvat dat zo is geconfigureerd dat het vat (2) stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het vatbodemoppervlak (6) evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, waarbij het vat (2) daarnaast een vatmanteloppervlak (7) omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het vatbodemoppervlak (6) in een richting tegengesteld aan het vatbodemoppervlak (6), waarbij de filterinrichting (1) ten minste één behuizing (3, 3a, 3b) omvat die zo is geconfigureerd dat deze ten minste één tweede filterelement kan bevatten, waarbij de behuizing (3, 3a, 3b) een vlak behuizingsbodemoppervlak (11) omvat dat zo is geconfigureerd dat de behuizing (3, 3a, 3b) stabiel op een horizontaal vlak grondvlak kan staan wanneer het behuizingsbodemoppervlak (11) evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondoppervlak, waarbij de behuizing (3, 3a, 3b) daamaast een behuizingsmanteloppervlak (12) omvat dat zich uitstrekt vanaf een omtrek van het behuizingsbodemoppervlak (11) in een richting tegengesteld aan het behuizingsbodemoppervlak (11), waarbij het vatmanteloppervlak (7) een inspringende deel (15) omvat dat een uitsparing vormt die zo is geconfigureerd dat de behuizing (3, 3a, 3b) daarin geaccommodeerd kan worden, waarbij een tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) zo is geconfigureerd dat deze past in de uitsparing die is gevormd in het inspringende deel (15),í 31 BE2020/5420 waarbij het inspringende deel (15) en de tegenzijde voorzien zijn van verbindingsmiddelen (16) om een uitlaat van het eerste filterelement (14) | ontkoppelbaar in vloeistofverbinding te brengen met een inlaat van het tweede { filterelement wanneer de tegenzijde van het behuizingsmanteloppervlak (12) in | s de door het inspringende deel (15) gevormde uitsparing wordt geplaatst, 9 daardoor gekenmerkt dat, 9 om de uitlaat van het eerste filterelement (14) los te nemen van de inlaat | van het tweede filterelement, de werkwijze de stap omvat van het verwijderen van de tegenzijde uit de uitsparing op een dergelijke wijze dat het vatbodemopperviak (6) en het behuizingsbodemoppervlak (11) evenwijdig aan en op gelijk niveau zijn met het horizontaal vlak grondvlak.28.- Werkwijze volgens conclusie 27, daardoor gekenmerkt dat, na het verwijderen van de tegenzijde uit de uitsparing op een dergelijke wijze dat het vatbodemoppervlak (6) en het behuizingsbodemoppervlak (11) evenwijdig zijn aan en op gelijk niveau met het horizontaal vlak grondvlak, de werkwijze daarnaast de stap omvat van het verwijderen van de tegenzijde van de uitsparing op dergelijke manier dat de behuizing (3, 3a, 3b) zich in een positie bevindt waarbij de tegenzijde en het behuizingsbodemopperviak (11) zijn weggekanteld ten opzichte van het horizontaal vlak grondvlak en het vatbodemoppervlak (6) evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal! vlak grondvlak.29.- Werkwijze volgens conclusie 28, daardoor gekenmerkt dat tijdens de stap van het verwijderen van de tegenzijde van de uitsparing op een dergelijke wijze dat de behuizing (3, 3a, 3b) in een positie is waarbij de tegenzijde en het behuizingsbodemoppervlak (11) zijn weggekanteld ten opzichte van het horizontaal vlak grondvlak en het vatbodemoppervlak (6) evenwijdig aan en op gelijk niveau is met het horizontaal vlak grondvlak, de behuizing (3, 3a, 3b) over het horizontaal vlak grondvlak van het vat (2) wordt weggerold.30.- Gebruik van de filterinrichting volgens een van de conclusies 1-23 voor het scheiden van een vloeibaar mengsel van olie en water afgescheiden van in een compressortcestel samengeperste lucht .
Priority Applications (7)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
TW110109111A TWI799812B (zh) | 2020-04-27 | 2021-03-15 | 過濾裝置及用於組裝及拆解該過濾裝置的方法 |
PCT/IB2021/052130 WO2021220068A1 (en) | 2020-04-27 | 2021-03-22 | Filter device and method for assembling and disassembling such a filter device |
CA3175214A CA3175214A1 (en) | 2020-04-27 | 2021-03-22 | Filter device and method for assembling and disassembling such a filter device |
US17/921,812 US20230173409A1 (en) | 2020-04-27 | 2021-03-22 | Filter device and method for assembling and disassembling such a filter device |
EP21712580.6A EP4142906B1 (en) | 2020-04-27 | 2021-03-22 | Filter device and method for assembling and disassembling such a filter device |
CN202120851585.3U CN214680373U (zh) | 2020-04-27 | 2021-04-23 | 过滤装置 |
CN202110438694.7A CN113634032B (zh) | 2020-04-27 | 2021-04-23 | 过滤装置及用于组装和拆解过滤装置的方法 |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
US202063015878P | 2020-04-27 | 2020-04-27 |
Publications (2)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1028246A1 true BE1028246A1 (nl) | 2021-11-26 |
BE1028246B1 BE1028246B1 (nl) | 2021-11-30 |
Family
ID=71130801
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE20205420A BE1028246B1 (nl) | 2020-04-27 | 2020-06-11 | Filterinrichting en werkwijze voor het monteren en demonteren van een dergelijke filterinrichting |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
BE (1) | BE1028246B1 (nl) |
Citations (8)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
EP0003859A1 (en) | 1978-02-14 | 1979-09-05 | Ballast-Nedam Groep N.V. | A device for treating waste water |
GB2251812A (en) | 1991-01-09 | 1992-07-22 | Domnick Hunter Filters Ltd | Oil-water separator |
GB2260133A (en) | 1991-10-05 | 1993-04-07 | Domnick Hunter Ltd | Apparatus for separating oil from an oil/water mixture |
GB2350571A (en) | 1999-06-05 | 2000-12-06 | John Andrew Timmins | Apparatus for separating liquids |
EP1502636A1 (en) | 2003-07-24 | 2005-02-02 | John Andrew Timmins | Filtering apparatus |
EP1702660A1 (de) | 2005-03-19 | 2006-09-20 | Beko Technologies GmbH | Abscheidevorrichtung |
EP2539423A1 (de) | 2010-02-26 | 2013-01-02 | Beko Technologies GmbH | Öl- /wasser-filtrationsvorrichtung |
EP2600961A1 (de) | 2010-08-06 | 2013-06-12 | Beko Technologies GmbH | Kartuschenölabscheider |
Family Cites Families (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
BE859418A (nl) * | 1976-10-14 | 1978-04-05 | Ballast Nedam Groep Nv | Werkwijze en inrichting voor het scheiden van een mengsel |
-
2020
- 2020-06-11 BE BE20205420A patent/BE1028246B1/nl active IP Right Grant
Patent Citations (8)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
EP0003859A1 (en) | 1978-02-14 | 1979-09-05 | Ballast-Nedam Groep N.V. | A device for treating waste water |
GB2251812A (en) | 1991-01-09 | 1992-07-22 | Domnick Hunter Filters Ltd | Oil-water separator |
GB2260133A (en) | 1991-10-05 | 1993-04-07 | Domnick Hunter Ltd | Apparatus for separating oil from an oil/water mixture |
GB2350571A (en) | 1999-06-05 | 2000-12-06 | John Andrew Timmins | Apparatus for separating liquids |
EP1502636A1 (en) | 2003-07-24 | 2005-02-02 | John Andrew Timmins | Filtering apparatus |
EP1702660A1 (de) | 2005-03-19 | 2006-09-20 | Beko Technologies GmbH | Abscheidevorrichtung |
EP2539423A1 (de) | 2010-02-26 | 2013-01-02 | Beko Technologies GmbH | Öl- /wasser-filtrationsvorrichtung |
EP2600961A1 (de) | 2010-08-06 | 2013-06-12 | Beko Technologies GmbH | Kartuschenölabscheider |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
BE1028246B1 (nl) | 2021-11-30 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
EP1019176B1 (en) | Gas filter separator/coalescer and multi-stage vessel | |
US4746338A (en) | Gas filter | |
US6168647B1 (en) | Multi-stage vessel and separator/coalescer filter element | |
US5401404A (en) | Stacked disk coalescer | |
JP2002536161A (ja) | 真空濾過のための濾過器 | |
US5196117A (en) | Apparatus for separating oil from an oil/water mixture | |
JPH01194919A (ja) | 濾過方法 | |
BE1028246B1 (nl) | Filterinrichting en werkwijze voor het monteren en demonteren van een dergelijke filterinrichting | |
US5766470A (en) | Container, especially for the processing of wet solid, oily and/or watery waste | |
CN214680373U (zh) | 过滤装置 | |
US7744767B2 (en) | Fluid separation system | |
US20240042349A1 (en) | Filter unit and base unit of an oil-water-separating device for removing oil-containing constituents from an oil-water mixture | |
JP3660600B2 (ja) | 濾過装置及び廃濾材強制分離装置 | |
SE507424C2 (sv) | Silanordning med en i ett silhus anbragt rörformig sil | |
BE1011172A3 (nl) | Inrichting en werkwijze voor het filteren van een hulpvloeistof. | |
GB2260133A (en) | Apparatus for separating oil from an oil/water mixture | |
JP3338964B2 (ja) | オイル/水混合物からオイルを分離する装置 | |
GB2251812A (en) | Oil-water separator | |
EP0080541A1 (en) | Filter | |
US20060049095A1 (en) | Device for separating impurities from liquids | |
EP1626791B1 (en) | Fluid separation system | |
US6143173A (en) | Removable drain filter | |
US20060081523A1 (en) | Device for separating impurities from liquids and a cleaning device | |
US1252017A (en) | Combined filter and water-separator. | |
RU2088301C1 (ru) | Фильтр-сепаратор |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
FG | Patent granted |
Effective date: 20211130 |