BE1027819A1 - Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten - Google Patents

Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten Download PDF

Info

Publication number
BE1027819A1
BE1027819A1 BE20195864A BE201905864A BE1027819A1 BE 1027819 A1 BE1027819 A1 BE 1027819A1 BE 20195864 A BE20195864 A BE 20195864A BE 201905864 A BE201905864 A BE 201905864A BE 1027819 A1 BE1027819 A1 BE 1027819A1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
mites
mite
composition
prey
predatory
Prior art date
Application number
BE20195864A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1027819B1 (nl
Inventor
Jonas Andree Jozef Merckx
Keith George Oakley
Martinez Alfredo Benavente
Marcus Vinicius Alfenas Duarte
Dominiek Vangansbeke
Karel Jozef Florent Bolckmans
Felix Leopold Wäckers
Manon Hélène Lionella Guilbaud
Original Assignee
Biobest Group N V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority to BE20195864A priority Critical patent/BE1027819B1/nl
Application filed by Biobest Group N V filed Critical Biobest Group N V
Priority to CN202080089364.5A priority patent/CN115334875B/zh
Priority to EP20816496.2A priority patent/EP4068957A1/en
Priority to US17/781,934 priority patent/US20230000065A1/en
Priority to IL293500A priority patent/IL293500A/en
Priority to PCT/EP2020/084674 priority patent/WO2021110934A1/en
Priority to KR1020227022878A priority patent/KR20220149506A/ko
Priority to CA3159956A priority patent/CA3159956A1/en
Priority to JP2022532814A priority patent/JP2023504640A/ja
Publication of BE1027819A1 publication Critical patent/BE1027819A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1027819B1 publication Critical patent/BE1027819B1/nl
Priority to ZA2022/07001A priority patent/ZA202207001B/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K67/00Rearing or breeding animals, not otherwise provided for; New or modified breeds of animals
    • A01K67/033Rearing or breeding invertebrates; New breeds of invertebrates
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01NPRESERVATION OF BODIES OF HUMANS OR ANIMALS OR PLANTS OR PARTS THEREOF; BIOCIDES, e.g. AS DISINFECTANTS, AS PESTICIDES OR AS HERBICIDES; PEST REPELLANTS OR ATTRACTANTS; PLANT GROWTH REGULATORS
    • A01N25/00Biocides, pest repellants or attractants, or plant growth regulators, characterised by their forms, or by their non-active ingredients or by their methods of application, e.g. seed treatment or sequential application; Substances for reducing the noxious effect of the active ingredients to organisms other than pests
    • A01N25/002Biocides, pest repellants or attractants, or plant growth regulators, characterised by their forms, or by their non-active ingredients or by their methods of application, e.g. seed treatment or sequential application; Substances for reducing the noxious effect of the active ingredients to organisms other than pests containing a foodstuff as carrier or diluent, i.e. baits
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01NPRESERVATION OF BODIES OF HUMANS OR ANIMALS OR PLANTS OR PARTS THEREOF; BIOCIDES, e.g. AS DISINFECTANTS, AS PESTICIDES OR AS HERBICIDES; PEST REPELLANTS OR ATTRACTANTS; PLANT GROWTH REGULATORS
    • A01N25/00Biocides, pest repellants or attractants, or plant growth regulators, characterised by their forms, or by their non-active ingredients or by their methods of application, e.g. seed treatment or sequential application; Substances for reducing the noxious effect of the active ingredients to organisms other than pests
    • A01N25/002Biocides, pest repellants or attractants, or plant growth regulators, characterised by their forms, or by their non-active ingredients or by their methods of application, e.g. seed treatment or sequential application; Substances for reducing the noxious effect of the active ingredients to organisms other than pests containing a foodstuff as carrier or diluent, i.e. baits
    • A01N25/006Biocides, pest repellants or attractants, or plant growth regulators, characterised by their forms, or by their non-active ingredients or by their methods of application, e.g. seed treatment or sequential application; Substances for reducing the noxious effect of the active ingredients to organisms other than pests containing a foodstuff as carrier or diluent, i.e. baits insecticidal
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01NPRESERVATION OF BODIES OF HUMANS OR ANIMALS OR PLANTS OR PARTS THEREOF; BIOCIDES, e.g. AS DISINFECTANTS, AS PESTICIDES OR AS HERBICIDES; PEST REPELLANTS OR ATTRACTANTS; PLANT GROWTH REGULATORS
    • A01N63/00Biocides, pest repellants or attractants, or plant growth regulators containing microorganisms, viruses, microbial fungi, animals or substances produced by, or obtained from, microorganisms, viruses, microbial fungi or animals, e.g. enzymes or fermentates
    • A01N63/10Animals; Substances produced thereby or obtained therefrom
    • A01N63/16Arachnids

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Pest Control & Pesticides (AREA)
  • Plant Pathology (AREA)
  • Dentistry (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Agronomy & Crop Science (AREA)
  • Insects & Arthropods (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Toxicology (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Biotechnology (AREA)
  • Virology (AREA)
  • Microbiology (AREA)
  • Agricultural Chemicals And Associated Chemicals (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Polymers & Plastics (AREA)
  • Botany (AREA)
  • Molecular Biology (AREA)
  • Mycology (AREA)
  • Physiology (AREA)
  • Birds (AREA)

Abstract

Deze uitvinding heeft betrekking op werkwijzen voor het massaal kweken van roofmijten, mijtensamenstellingen en het gebruik ervan voor biologische bestrijding. In het bijzonder heeft deze uitvinding betrekking op het gebruik van prooimijten van het geslacht Czenspinskia voor het massaal kweken van roofmijten en voor het bestrijden van een plaag in een gewas.

Description

; BE2019/5864 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten Vakgebied van de uitvinding Deze uitvinding heeft betrekking op werkwijzen voor het massaal kweken van roofmijten, mijtensamenstellingen en het gebruik ervan voor biologische bestrijding. In het bijzonder heeft deze uitvinding betrekking op het gebruik van prooimijten van het geslacht Czenspinskia voor het massaal kweken van roofmijten en voor het bestrijden van een plaag in een gewas.
Achtergrond van de uitvinding Roofmijten worden traditioneel gebruikt in het ruime vakgebied van plaagbestrijding in de landbouw. Er werd een ruim gamma roofmijtsoorten voorgesteld of gecommercialiseerd voor de biologische bestrijding van schadelijke fytofage mijten en plagen van insecten zoals witte vliegen en trips.
Recentelijk werden de voornaamste geleedpotige plaagsoorten voornamelijk bestreden met chemische middelen, i.e. pesticiden. Vandaag zijn veel nieuwe pesticiden die beschikbaar zijn geworden op de markt meer selectief en minder gevaarlijk dan de oudere verbindingen. Maar zelfs de nieuwste pesticiden vertonen verscheidene grote problemen, nl. de ontwikkeling van resistentie bij doelwitplaagsoorten; de afnemende aanvoer van bruikbare, geregistreerde insecticiden en acariciden; de afzetting van ongewenste residu's; het nadelige effect op soorten die niet tot de doelwitsoorten behoren, wat resulteert in secundaire plaaguitbraken; de fytotoxische reacties bij behandelde planten. Zo wordt het steeds duidelijker dat het probleem van de plaagbestrijding in de landbouw niet zal worden opgelost door alleen te vertrouwen op chemische bestrijding Om deze reden onderzoeken en gebruiken veel landbouwers werkwijzen om het gebruik van pesticiden verminderen.
Eén alternatief voor het gebruik van chemische stoffen is biologische bestrijding. Biologische bestrijding is de opzettelijke manipulatie van populaties van levende nuttige organismen (natuurlijke vijanden} om de plaagpopulatie te beperken. Natuurlijke vijanden van mijten bijvoorbeeld omvatten predatoren,
parasitaire insecten, nematoden en pathogenen. Vrijwel elke plaag heeft immers natuurlijke vijanden en een geschikte aanpak van dergelijke natuurlijke vijanden kan vele soorten plagen doeltreffend bestrijden. Het doel van biologische bestrijding is niet om een plaag uit te roeien, maar om ze op aanvaardbare niveaus te houden, waarop ze geen beduidende schade veroorzaken. Als dusdanig kan biologische bestrijding doeltreffend, goedkoop en veilig zijn. Roofmijtenpopulaties worden al vele jaren gebruikt om plagen te bestrijden. In het bijzonder worden tegenwoordig hoofdzakelijk phytoseiidae roofmijten gebruikt om plagen zoals fytofage mijten, trips en witte vliegen te bestrijden Neoseiulus cucumeris (Oudemans) wordt bijvoorbeeld dat commercieel gebruikt wordt voor de bestrijding van triplarven en spintmijten. In de context van biologische bestrijding van plagen wordt er ook een bijzondere aandacht besteed aan andere roofmijtensoorten, in het bijzonder Mesostigmata en Prostigmata soorten, en sommige ervan worden nu al gecommercialiseerd.
Er is derhalve een toenemende belangstelling voor de ontwikkeling van doeltreffende massakweeksystemen om roofmijtenpopulaties te produceren op een commercieel relevante schaal, en aan een aanvaardbare prijs. Commerciële kweeksystemen maken tegenwoordig gebruik van levende prooien in een cultuur op een drager om roofmijten te kweken. WO2006/071107 en WO2013/103295 beschrijven bijvoorbeeld een mijtensamenstelling omvattende een populatie van individuen van een roofmijtensoort, een prooimijtenpopulatie als voedselbron voor de roofmijtindividuen en een drager. De samenstellingen in overeenstemming met deze documenten uit de stand van de techniek zijn geschikt voor het kweken van mijtensoorten en voor de biologische bestrijding van plagen. Massakweeksystemen voor roofmijten zijn sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikte prooien voor de predatoren. Gezien hun rol in het kweken van roofmijten, neemt de commerciële relevantie van het kweken van prooimijten toe.
WO2006/057552, WO2008/015393, WO2008/104807 en WO2007/075081 tonen het potentieel van het gebruik van astigmatid mijten als prooimijten bij de massakweek van roofmijten. Tot vandaag worden er slechts enkele astigmatid prooimijtensoorten gebruikt in massakweekmethodes, nl.
Tyrophagus putrescentiae (Schrank), Thyreophagus entomophagous (Laboulbéne & Robin) en Carpoglyphus lactis L. Het identificeren van nieuwe prooimijten die gebruikt kunnen worden voor de biologische bestrijding van plagen, die tegelijk goedkoop en gemakkelijk te kweken zijn, blijft een uitdaging. De meeste mijten waarop roofmijten in de natuur jagen, werden nadien ongeschikt bevonden voor de massakweek van deze roofmijten, bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende dichtheden bereiken of verdedigingsmechanismen tegen roofmijten hebben (zie bv. Massaro, M., Martin, J.P.l. and de Moraes G.J. Exp Appl Acarol (2016) 70: 411; Barbosa, M.F.C. and de Moraes, G.J. Exp Appl Acarol (2016) 69: 289; Barbosa, M.F.C. and de Moraes, G.J. Biological Control (2015) 91: 22-26; en Midthassel, A, Leather, S.R., Wright, D.J. et al. BioControl (2016) 61: 437). Voorts dienen potentiële negatieve effecten van de prooimijten op gewassen en eindgebruikers minimaal te zijn.
Met het oog op het bovenstaande is er een voortdurende nood aan het verkrijgen van verbeterde (meer doeltreffende) mijtsamenstellingen voor massakweek en productie op grote schaal van roofmijtenpopulaties, voor commerciële distributie van grotere volumes mijtsamenstellingen die deze omvatten en voor een betere bestrijding van plagen en landbouwbeheer.
Samenvatting van de uitvinding De uitvinders hebben verrassenderwijs gevonden dat het gebruik van mijten van het geslacht Czenspinskia als prooimijten de problemen van de huidige stand van de techniek verhelpen.
Daarom verschaft deze uitvinding een mijtensamenstelling omvattende - een roofmijtenpopulatie, - een prooimijtenpopulatie, en - een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten van het geslacht Czenspinskia omvat.
Korte beschrijving van de tekeningen Fig. 1: Aantal eitjes dat gelegd wordt door een vrouwelijke A. swirskii gedurende 3 opeenvolgende dagen wanneer ze gevoed wordt met diverse stadia van C. transversostriata en C. lactis bij 22 + 1°C en 85 + 5% RV (contrasten na GLM, p>0,05). Fig. 2: Vangstrendement van A. swirskii vrouwtjes op volwassen C. transversostriata en C. lactis (uitgedrukt als verhouding gedode vrouwelijke prooien). De asterisk toont een beduidend verschil tussen de prooimijtensoorten (contrasten na GLM, p<0,05). Gedetailleerde beschrijving van de uitvinding
Zoals eerder hierin beschreven, verschaft deze uitvinding een mijtensamenstelling omvattende - een roofmijtenpopulatie, - een prooimijtenpopulatie, en - een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten van het geslacht Czenspinskia omvat.
Met de term "roofmijtenpopulatie" wordt in de zin van deze uitvinding een populatie van nuttige mijten bedoeld die zich voeden met een prooimijtenpopulatie.
Met de term "prooimijtenpopulatie" wordt in de zin van deze uitvinding 5 een populatie van mijten die bedoeld die minstens gedeeltelijk geconsumeerd worden door een roofmijtenpopulatie.
Met de term "drager" wordt in de zin van deze uitvinding eender welk vast materiaal bedoeld dat geschikt is om een draagvlak te verschaffen voor de individuen van zowel de roofmijten- als de prooimijtenpopulatie. De drager zal gewoonlijk werken als een driedimensionale matrix waarin de prooimijtenpopulatie en de roofmijtenpopulatie zich kunnen verplaatsen, verbergen, ontwikkelen en jagen of bejaagd worden.
Het geslacht Czenspinskia is wijdverspreid en mijten kunnen gemakkelijk uit de natuur geïsoleerd worden voor gebruik in deze uitvinding. Een voorkeurssoort is Czenspinskia transversostriata, ook gekend als Calvolia transversostriata of Czenspinskia Jordi.
Uitvinders hebben op verrassende wijze waargenomen dat een mijtensamenstelling volgens deze uitvinding betere resultaten vertoont op het vlak van efficiëntie. Er werd waargenomen dat de mijten uit het geslacht Czenspinskia van de prooimijtenpopulatie gemakkelijker gedood en sneller opgegeten worden door de roofmijtenpopulatie dan de astigmatid prooimijten die gewoonlijk gebruikt worden. Een bijkomend voordeel is dat alle levensfasen van de Czenspinskia prooimijten snel gedood worden, terwijl grotere levensfasen, zoals volwassenen, van andere astigmatid mijten helemaal niet of aan een veel lagere snelheid gedood worden Bovendien werd er waargenomen dat de prooimijtenpopulatie, zelfs bij hogere dichtheden, de roofmijtenpopulatie minder verstoort dan de prooimijten die in de huidige stand van de techniek gebruikt worden voor het massaal kweken van mijten. Hoewel we ons niet willen binden aan een theorie, lijkt het erop dat de Czenspinskia mijten in veel mindere mate afwerende vluchtige stoffen produceren in vergelijking met prooimijten uit de huidige stand van de techniek. Dit kan ervoor zorgen dat de Czenspinskia prooimijten een kleiner verstorend effect hebben op de roofmijtenpopulatie. Dienovereenkomstig kunnen individuen van de prooimijtenpopulatie sneller groeier en dus sneller volgroeid zijn, wat een hogere reproductiesnelheid mogelijk maakt. Zo'n hogere voortplantingssnelheid resulteert in een snellere toename van het aantal individuen in de roofmijtenpopulatie. Dit voordeel is gunstig voor het kweken van roofmijten en de productie van samenstellingen die ze omvatten, alsook voor het bestrijden van plagen in gewassen. Merk op dat de prooimijtenpopulatie die in de uitvinding gebruikt wordt ook een populatie van dode prooimijten kan omvatten (of daaruit kan bestaan). De waarneming dat de prooimijten van de uitvinding sneller opgegeten worden dan de prooimijten uit de huidige stand van de techniek, is ook van toepassing op dode Czenspinskia mijten vergeleken met dode prooimijten uit de huidige stand van de techniek. Het gebruik van een prooimijtenpopulatie omvattende dode prooimijten biedt het voordeel dat roofmijten minder energie nodig hebben om de prooimijten te doden en te consumeren. Czenspinskia prooimijten werden bijzonder bruikbaar bevonden voor het kweken van phytoseiidae prooimijtensoorten, zoals Amblyseius swirskii, minstens even effectief als de meest gebruikte ‘gouden standaard’ Carpoglyphus lactis L.
Voorts is het geslacht Czenspinskia, en meer bepaald Czenspinskia transversostriata, verspreid over de hele wereld. Gezien hun ruime verspreiding in de natuur, kunnen de mijtensamenstellingen van de uitvinding bovendien over de hele wereld veilig gebruikt worden, zonder het risico dat er niet-inheemse, invasieve soorten geïntroduceerd worden. In tegenstelling tot verscheidene prooimijten die in de huidige stand van de techniek gebruikt werden voor het massaal kweken van roofmijten, is Czenspinskia bovendien geen plaag voor de opslag noch voor de planten. Als dusdanig houdt het geen potentieel risico in voor het milieu of de eindgebruikers. De prooimijten van de uitvinding bieden zodoende een veiliger oplossing voor het massaal kweken van roofmijten.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding, zijn de prooimijten Czenspinskia transversostriata (Oudemans) mijten.
Bij voorkeur veroorzaken de Czenspinskia mijten volgens de uitvinding geen schade aan planten. De geschoolde vakman is goed op de hoogte van hoe Czenspinskia mijten te kiezen die geen beduidende schade aan planten toebrengen. Bovendien is de afwezigheid van het toebrengen van beduidende schade aan planten gemakkelijk te bepalen, bv. door een plant te incuberen met de gekozen Czenspinskia en te bepalen of de plant na een paar dagen beschadigd is. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de prooimijten volgens de uitvinding mijten van het geslacht van de Czenspinskia.
Op voordelige wijze omvat de samenstelling volgens de uitvinding een voedselbron voor de roofmijten- en/of prooimijtenpopulaties. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de samenstelling van de uitvinding een voedselbron voor genoemde prooimijtenpopulatie. In een andere uitvoeringsvorm omvat de voedselbron tarwekiemen, pollen of schimmel, zoals Saccharomyces cerevisae. Zoals de vakman weet, kan een drager gekozen worden die en als drager en als voedselbron dient, bijvoorbeeld tarwekiemen.
Voordeligerwijze, zoals hier eerder uitgelegd, kan de samenstelling volgens de uitvinding voorts een schimmel omvatten. Er werden doeltreffendere resultaten waargenomen wanneer er schimmels toegevoegd werden aan de samenstelling volgens de uitvinding. In feite voedt de prooimijtenpopulatie zich met schimmels. Zodoende maakt de actieve toevoeging van schimmels in de samenstelling volgens de uitvinding het mogelijk om de groei te verbeteren, en dus om de reproductierijpheid van Czenspinskia mijten te versnellen, wat zal leiden toi een snellere toename van Czenspinskia individuen van de prooimijtenpopulatie. Bovendien werd er waargenomen dal de acleve toevoeging van gunstige schimmels de kweekculturen stabiliseert en de groei van ongewenste schimmelcontaminaties verder onderdrukt. Bijgevolg zal de actieve toevoeging van schimmels in de samenstelling volgens de uitvinding indirect de kweek van de rooïmitenpopulatie verbeteren, alsook hun grootschalige productie en de distributie van de samenstelling volgers de uivinding in grotere volumes, maar zal het ook betere effecten hebben op de bestrijding van plagen op gewassen. In een voorkeursuilvoeringsvorm is de schimmel een gist, Dij voorkeur een Saccharomycetes, zoals uit het geslacht Saccharomyces. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de schimmel Saccharomyces cerevisiae. Een aanvullende voedselbron zoals hierin gebruikt, verwijst naar een voedselbron die aanwezig is bovenop de prooimijtenpopulatie. Aanvullende voedselbronnen worden soms gebruikt bij het kweken van roofmijten als een meer kostenefficiënte voedselbron dan prooimijten. Er wordt vaak waargenomen dat verscheidene roofmijten aanvullend voedsel kunnen gebruiken om extra energie te krijgen, maar dat ze hebben ook de aanwezigheid van prooimijten nodig om te overleven, zich te ontwikkelen en te reproduceren. Een groot nadeel van het gebruik van een aanvullende voedselbron is dat ze vatbaar is voor contaminatie door schimmels. Door een aanvullende voedselbron te combineren met de prooimijten van de uitvinding wordt dit nadeel weggewerkt. Voorbeelden van aanvullende voedselbronnen die de voorkeur genieten zijn natuurlijke voedselbronnen (zoals pollen of dode mijten) en kunstmatige voedingsstoffen (Wäckers et al. (2005) Plant-provided food for carnivorous insects: a protective mutualism and its applications 356p; Morales- Ramos et al. (2014) Mass production of beneficial organisms 742p; Cohen (2015) Insect diets. Science and Technology, Second edition, 473p) Aanvullende voedselbronnen voor het kweken van roofmijten zijn de vakman welbekend. Zoals eerder hierin vermeld, kan de drager eender welk vast materiaal zijn dat geschikt is om een draagvlak te verschaffen voor de individuen. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de drager een mengsel van vaste dragerelementen. De drager is bij voorkeur een wezenlijk homogeen mengsel van vaste dragerelementen. Hoewel de vaste dragerelementen uiteenlopende grootten mogen hebben, verwijst een wezenlijk homogeen mengsel naar de verscheidenheid aan grootten die wezenlijk homogeen over de drager verdeeld zijn.
De gemiddeld langste as van de vaste dragerelementen is typisch tussen 1,0 en 20,0 mm, meer in het bijzonder tussen 2,0 en 12,0 mm, bij voorkeur tussen 3,0 en 9,0 mm. In een andere bijzondere uitvoeringsvorm is de drager een mengsel van vaste dragerelementen met een soortgelijke grootte. In nog een andere uitvoeringsvorm heeft 90% van de vaste dragerelementen een langste as in het bereik van 0,1 keer tot 10,0 keer de gemiddelde langste as van het mengsel van vaste dragerelementen, in het bijzonder in het bereik van 0,2 en 5,0 keer, meer bepaald in het bereik van 0,5 en 2,0 keer. Zoals men zal begrijpen uit de hierin opgenomen beschrijvingen, mogen twee of meer verschillende soorten dragerelementen gebruik en gemengd worden. In zo'n geval verwijst de grootteverdeling naar de grootteverdeling per type dragerelement. Bij voorkeur verschaft de drager een poreus medium, dat uitwisselingen toelaat van stofwisselingsgassen en warmte die door de mijtenpopulaties geproduceerd worden. Voorbeelden van geschikte dragers zijn niet-fotosynthetisch plantaardig materiaal, zoals (tarwe)zemelen, gedopte boekweit, gedopte rijst, zaagsel, maïskolfgrutten, etcetera, of anorganisch materiaal, zoals vermiculiet. Op voordelige wijze omvat genoemde drager zaden van een grassoort of eender welk deel ervan, zoals kiemen of zemelen. Bij voorkeur omvat genoemde drager geen levend, groen plantaardig materiaal, zoals bladeren of stammen of planten. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de drager niet-fotosynthetisch plantaardig materiaal. Een bijzondere voorkeur gaat uit naar een drager gekozen uit vermiculiet, tarwezemelen, gierstkaf, riistomhulsels en boekweitomhulsels.
Bij voorkeur omvat genoemde drager elementen met een gemiddelde langste as tussen 1,0 en 20,0 mm, in het bijzonder tussen 3,0 en 9,0 mm. Het dragermateriaal kan een schuilplaats bieden voor de prooimijten en de roofmijten, wat stress en kannibalisme vermindert. Tijdens het massaal kweken laat de drager toe dat een driedimensionale kweekmatrix gegenereerd wordt en kan hij een voedselbron verschaffen voor de prooimijten. Tijdens de opslag en de distributie voor biologische bestrijding werkt de drager als een vulstof en laat hij een meer homogene distributie van de roofmijten in de gewassen toe.
Op voordelige wijze bedraagt het aantal individuen van de roofmijtenpopulatie in verhouding tot het aantal individuen van de prooimijtenpopulatie vanaf ongeveer 1:1 tot 1:500, zoals ongeveer 1:10 tot 1:250, en bij voorkeur 1:25 tot 1:150.
Hoge dichtheden van prooimijten en roofmijten kunnen dankzij deze uitvinding bereikt worden. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 1.000 mijten van de prooimijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens
2.000 prooimijten, meer in het bijzonder minstens 3.000 prooimijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 5.000 prooimijten, minstens 10.000 prooimijten, minstens 20.000 prooimijten, minstens 30.000 prooimijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 50.000 mijten van de prooimijtenpopulatie per gram van de samenstelling.
In een andere bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 20 mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 30 roofmijten, meer in het bijzonder minstens 50 roofmijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 100 roofmijten, minstens 150 roofmijten, minstens 200 roofmijten, minstens 300 roofmijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 500 mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling. De hierin vermelde mijtenaantallen verwijzen naar het totaal aantal mijten in alle ontwikkelingsstadia, dus inclusief eitjes, larven, nimfen en volwassenen, tenzij de context duidelijk anders bepaalt. Zoals men uit de beschrijvingen hierin zal begrijpen, dienen de prooimijten uit de samenstellingen van de uitvinding geen levende prooimijten te zijn. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 1.000 niet-eitjes-mijten van de prooimijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens
2.000 niet-eitjes-prooimijten, meer in het bijzonder minstens 3.000 nog-egg prooimijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 5.000 niet-eitjes- prooimijten, minstens 10.000 niet-eitjes-prooimijten, minstens 20.000 niet-eitjes- prooimijten, minstens 30.000 niet-eitjes-prooimijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 50.000 niet- eitjes-mijten van de prooimijtenpopulatie per gram van de samenstelling. In een andere bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 20 niet-eitjes-mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 30 niet-eitjes-roofmijten, meer in het bijzonder minstens 50 niet-eitjes-roofmijten. In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 100 niet-eitjes-roofmijten, minstens 150 niet-eitjes-roofmijten, minstens 200 niet-eitjes-roofmijten, minstens 300 niet- eitjes-roofmijten. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 500 niet-eitjes-mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling. In een andere bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 20 volwassen mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 30 volwassen roofmijten, meer in het bijzonder minstens 50 volwassen roofmijten.
In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 100 volwassen roofmijten, minstens 150 volwassen roofmijten, minstens 200 volwassen roofmijten, minstens 300 volwassen roofmijten.
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 500 volwassen mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling.
In nog een andere bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de mijtensamenstellingen van deze uitvinding minstens 20 levende volwassen mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling, in het bijzonder minstens 30 levende volwassen roofmijten, meer in het bijzonder minstens 50 levende volwassen roofmijten.
In nog een andere uitvoeringsvorm minstens 100 levende volwassen roofmijten, minstens 150 levende volwassen roofmijten, minstens 200 levende volwassen roofmijten, minstens 300 levende volwassen roofmijten.
In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de mijtensamenstelling minstens 500 levende volwassen mijten van de roofmijtenpopulatie per gram van de samenstelling.
Het is duidelijk dat de hierboven vermelde bereiken van prooimijten- en roofmijtenaantallen gecombineerd kunnen worden om tot bijzondere en voorkeursuitvoeringsvormen van de uitvinding te komen.
Daaruit volgt dat deze uitvinding bijvoorbeeld mijtensamenstellingen verschaft die minstens 1.000 mijten van de prooimijtenpopulatie en minstens 20 mijten van de roofmijtenpopulatie omvatten per gram van de samenstelling.
Nog een ander voorbeeld: minstens 5,000 mijten van de prooimijtenpopulatie en minstens 100 mijten van de roofmijtenpopulatie.
Nog een ander voorbeeld: minstens 50,000 mijten van de prooimijtenpopulatie en minstens 500 mijten van de roofmijtenpopulatie.
In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn genoemde roofmijten Mesostigmata of Prostigmata mijtensoorten.
In een andere uitvoeringsvorm worden genoemde roofmijten gekozen uit: - Mesostigmata roofmijtensoorten zoals: i) Phytoseiidae zoals uit:
a)- de subfamilie van de Amblyseiinae, zoals uit het geslacht Amblyseius, bv.
Amblyseius andersoni, Amblyseius aerialis, Amblyseius swirskii, Amblyseius herbicolus of Amblyseius largoensis, uit het geslacht Euseius bv.
Euseius finlandicus, Euseius hibisci, Euseius ovalis, Euseius victoriensis, Euseius stipulatus, Euseius scutalis, Euseius tularensis, Euseius addoensis, Euseius concordis, Euseius ho of Euseius citri, uit het geslacht Neoseiulus bv.
Neoseiulus barkeri, Neoseiulus californicus, Neoseiulus cucumeris, Neoseiulus longispinosus, Neoseiulus womersleyi, Neoseiulus idaeus, Neoseiulus anonymus, Neoseiulus paspalivorus, Neoseiulus reductus of Neoseiulus fallacis, uit het geslacht Amblydromalus bv.
Amblydromalus limonicus uit het geslacht 7yphlodromalus bv.
Typhlodromalus aripo, Typhlodromalus laila of Typhlodromalus peregrinus uit het geslacht Transeius bv.
Transeius montdorensis, uit het geslacht Phytoseiulus, bv.
Phytoseiulus persimilis, Phytoseiulus macropilis, Phytoseiulus longipes, Phytoseiulus fragariae; b) de subfamilie van de Typhlodrominae, zoals uit het geslacht Galendromus bv.
Galendromus occidentalism uit het geslacht Typhlodromus bv.
Typhlodromus pyri, Typhlodromus doreenae, Typhlodromus rhenanus of Typhlodromus athiasae; c) de subfamilie van de Phytoseiinae, zoals uit het geslacht Phytoseius bv.
Phytoseius macropilis, Phytososeius finitimus of Phytoseius plumifer. ii) Ascidae zoals uit het geslacht Proctolaelaps, zoals Proctolaelaps pygmaeus (Muller); uit het geslacht B/attisocius bv.
Blattisocius tarsalis (Berlese), Blattisocius keegani (Fox); uit het geslacht Lasioseius bv.
Lasioseius fimetorum Karg, Lasioseius floridensis Berlese, Lasioseius bispinosus Evans, Lasioseius dentatus Fox, Lasioseius scapulatus (Kenett), Lasioseius athiasae Nawar & Nasr; uit het geslacht Arctoseius bv.
Arctoseius semiscissus (Berlese); uit het geslacht Protogamasellus bv.
Protogamasellus dioscorus Manson; ii) Laelapidae zoals uit het geslacht Stratiolaelaps bv.
Stratiolaelaps scimitus (Womersley) (ook in het geslacht Hypoaspis geplaatst); Gaeolaelaps bv.
Gaeolaelaps aculeifer (Canestrini) (ook in het geslacht Hypoaspis geplaatst); Androlaelaps bv.
Androlaelaps casalis (Berlese); iv) Macrochelidae zoals uit het geslacht Macrocheles bv.
Macrocheles robustulus (Berlese), Macrocheles muscaedomesticae (Scopoli), Macrocheles matrius (Hull); v) Parasitidae zoals uit het geslacht Pergamasus; bv.
Pergamasus quisquiliarum Canestrini; Parasitus bv.
Parasitusfimetorum (Berlese), Parasitus bituberosus Karg; Parasitellus bv.
Parasitellus fucorum (De Geer); vi) Digamasellidae zoals uit het geslacht Digamasellus; bv.
Digamasellus quadrisetus of Digamasellus punctum; uit het geslacht Dendrolaelaps; bv.
Dendrolaelaps neodisetus; en -prostigmatid mijtensoorten zoals uit: ij) Tydeidae zoals uit het geslacht Homeopronematus bv.
Homeopronematus anconai (Baker); uit het geslacht 7ydeus bv.
Tydeus lambi (Baker), Tydeus caudatus (Duges); uit het geslacht Pronematus bv.
Pronematus ubiquitus (McGregor); ii) Cheyletidae zoals uit het geslacht Cheyletus bv.
Cheyletus eruditus (Schrank), Cheyletus malaccensis Oudemans;
ill) Cunaxidae zoals uit het geslacht Coleoscirus bv.
Coleoscirus simplex (Ewing), uit het geslacht Cunaxa bv.
Cunaxa setirostris (Rermann);
iv) Erythraeidae zoals uit het geslacht Ba/austium bv.
Balaustium putmani Smiley, Balaustium medicagoense Meyer & Ryke , Balaustium murorum (Hermann);
v) Stigmaeidae zoals uit het geslacht Agistemus bv.
Agistemus exsertus Gonzalez; zoals uit het geslacht Zetzellia bv.
Zetzellia mali (Ewing); en vi) Tarsonemidae zoals uit het geslacht Acaronemus, bv.
Acaronemus destructor (Smiley and Landwehr); zoals uit het geslacht Dendroptus near suski Sharonov and Livshits; zoals Lupotarsonemus floridanus Attiah.
In een voorkeursuitvoeringsvorm behoren de roofmijten tot de Phytoseiidae.
In een bijzondere uitvoeringsvorm worden de roofmijten gekozen uit Amblyseiinae, Transeius, Neoseiulus en Amblydromalus; meer bepaald worden de roofmijten gekozen uit de groep bestaande uit Amblyseius swirskii, Transeius montdorensis, Neoseiulus californicus en Amblydromalus limonicus.
Deze uitvinding verschaft ook een commerciële verpakking voor het opslaan en verdelen van de samenstelling van de uitvinding.
Daarom heeft deze uitvinding voorts betrekking op een recipiënt dat een samenstelling volgens de uitvinding bevat.
Het recipiënt heeft in het bijzonder een inwendig volume tussen 02 | en 3 |, bij voorkeur tussen 0,5 | en 21. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm omvat het recipiënt bij voorkeur een uitgang voor minstens één motiele fase in de levenscyclus van de mijt, met meer voorkeur een uitgang die geschikt is voor het verschaffen van een voortdurende afgifte van genoemde minstens ene motiele levensfase.
In een bijzondere uitvoeringsvorm heeft het recipiënt (bv. een fles of zak) minstens één uitgang met een verwijderbare verzegeling.
In het bijzonder verwijst de verzegeling zoals hierin gebruikt naar een sluiting die gelijmd of hitte-verzegeld is. Bij voorkeur is het recipiënt geschikt om te worden bevestigd aan een gewas, bijvoorbeeld doordat het een haak omvat om het aan een blad of tak van het gewas te hangen of doordat het een zelfklevend oppervlak omvat om het op een oppervlak van het gewas te kleven.
De huidige uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het kweken van roofmijten, waarbij de werkwijze het volgende omvat - het verschaffen van een samenstelling van de uitvinding, en - het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie.
Bij voorkeur kunnen de individuen van de roofmijtenpopulatie zich voeden op genoemde prooimijtenpopulatie terwijl genoemde mijtensamenstelling op 5 tot 35°C en op een relatieve vochtigheid van 30 tot 100% gehouden wordt; meer bepaald op 15 tot 35°C en een relatieve vochtigheid van 50 tot 100%.
Deze uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het bestrijden van een plaag in een gewas, waarbij de werkwijze het aan genoemd gewas verschaffen van een mijtensamenstelling volgens de uitvinding omvat. De mijtensamenstelling van de uitvinding kan rechtstreeks op het gewas verdeeld worden. Als alternatief wordt de mijtensamenstelling van de uitvinding verschaft in de nabijheid van het gewas. De mijtensamenstelling van de uitvinding kan bijvoorbeeld aan een gewas verschaft worden door een recipiënt met de mijtensamenstelling in de buurt van het gewas te plaatsen en ervoor te zorgen dat de roofmijten genoemd recipiënt kunnen verlaten. Op die manier verspreiden de roofmijten zich over het gewas en bestrijden ze het plaag op het gewas. In een voorkeursuitvoeringsvorm bestaat het plaag uit geleedpotigen.
Deze en andere uitvoeringsvormen van de uitvinding worden aangeduid in de bijgevoegde conclusies.
De uitvinding zal nu verder beschreven worden met verwijzing naar de volgende voorbeelden, die niet-beperkende uitvoeringsvormen van diverse aspecten van de uitvinding tonen.
Voorbeelden Voorbeeld 1: Graad van ovipositie van Amblyseius swirskii op verschillende prooimijten.
Dit eerste voorbeeld werd uitgevoerd om de nutritionele kwaliteit van een Czenspinskia prooimijt te evalueren in vergelijking met een standaard gebruikte astigmatid prooimijt voor een phytoseiid roofmijt. Meer bepaald werd de graad van ovipositie van de roofmijt Amblyseius swirskii Athias-Henriot (Acari: Mesostigmata: Phytoseiidae) getest op de Czenspinskia prooimijt Czenspinskia tansversostriata (Oudemans) (Acari: Astigmata: Winterschmidtiidae) in vergelijking met een carpoglyphid prooimijt, namelijk Carpog!yphus lactis L. (CL) (Acari: Astigmata: Carpoglyphidae) zoals beschreven voor A. swirskii rearing in WO2006/071107.
De prooimijten werden gekweekt op een medium bevattende zemelen, tarwekiemen en gist in plastic recipiënten (8 x 5,7 cm) met een geventileerd deksel. De recipiënten werden op een temperatuur van 22 + 1°C en op een relatieve vochtigheid van 85 + 5% gehouden.
Eén enkel zwanger A. swirskii vrouwtje werd van de massakweekfaciliteiten overgebracht naar een zwarte PVC arena (2 x 4 cm) op een laag nat katoen. De hoeken van de arena werden bedekt met tissuepapier om te verhinderen dat de mijten zouden ontsnappen. Een zwart stuk plastic (1x1 cm) met katoengaren werd toegevoegd om een schuilplaats en substraten voor het leggen te verschaffen. Prooimijten werden ad libitum aangevoerd. Het aantal eitjes dat door elk vrouwtje gelegd werd, werd dagelijks geteld gedurende 4 opeenvolgende dagen. De graad van ovipositie van de eerste dag werd weggelaten uit de analyse om het effect van het dieet vóór het experiment te beperken (Sabelis 1990). De som van het aantal eitjes dat gedurende dag 2, 3 en 4 gelegd werd, werd vergeleken met het “GLM”-model met Poissonverdeling.
De contrasten tussen de behandelingen werden beoordeeld met stapsgewijze modelvereenvoudiging door samenvoeging van niet-beduidende factorniveaus (Crawley 2013). Alle analyses werden uitgevoerd gebruikmakend van de statistische software R 3.10 (RDevelopment Core Team 2012).
De resultaten tonen dat A. swirskii in staat is om zich te reproduceren op de Czenspinskia prooimijt C. transversostriata. De graad van ovipositie die waargenomen werd voor Czenspinskia was hoger dan voor A. swirskii, hoewel dit statistisch niet beduidend was in dit experiment in de legsnelheid van de eitjes tussen diverse stadia van elke prooisoort ((GLM, x2 = 0.91167, df. = 1, p=0.3397) (Fig. 1). Er werden soortgelijke hoeveelheden eitjes gelegd bij het kweken op C. transversostriata prooimijten of C. /actis prooimijten. Tot besluit zijn Czenspinskia mijten een geschikte prooimijtenpopulatie voor het commercieel kweken van roofmijten zoals A. swirskii.
Voorbeeld 2: Vangstrendement van A. swirskii wanneer volwassen stadia van verschillende prooimijten verschaft worden. Vorige studies hebben gemeld dat volwassen stadia van de meeste astigmatid prooimijten moeilijker onderworpen en verbruikt worden dan eitjes en larven van deze mijten. In dit voorbeeld werd het vangstrendement beoordeeld voor de volwassen stadia van de Czenspinskia prooimijt C. transversostriata, en de carpoglyphid prooimijt C. /actis. Roof- en prooimijten werden gekweekt zoals beschreven in voorbeeld 1. Vrouwelijke A. swirskii werden gedurende 16u uitgehongerd alvorens het experiment te starten door ze over te brengen naar een zwarte PVC plaat zonder enige voedselbron. Na 16hu werd één enkel A. swirskii vrouwtje overgebracht naar een zwarte PVC arena zoals beschreven in experiment 1. Alvorens het A. swirskii vrouwtje in te brengen werden er 25 volwassen individuen van de twee prooimijten overgebracht naar de arena van het experiment. Na inbrenging van de predator werden er waarnemingen gedaan gedurende 5 minuten of tot een geslaagde aanval (d.i. het doden van en voeden op de prooi). Indien een vrouwtje er niet in slaagde om binnen de 5 minuten een prooi te doden, dan werd dit als niet-geslaagd geregistreerd. Voor elke behandeling werden er 10 herhalingen gedaan. De gegevens van de verschillende behandelingen werden met een GLM-model met binomiale verdeling vergeleken. Alle statistische analyses werden uitgevoerd gebruikmakend van de computersoftware R versie
3.1.0 (R Core Team 2014).
Wanneer volwassen Czenspinskia vrouwtjes verschaft werden, werd een grote verhouding prooimijtindividuen onderworpen in vergelijking met de carpoglyphid soorten, waar geen enkele prooimijt met succes onderworpen werd (GLM, x2 = 4.6911, d.f. = 1, p=0.0303).
Uit de resultaten die voorgesteld worden in Fig. 2 blijkt duidelijk dat A. swirskii vrouwtjes in staat zijn om veel meer volwassen individuen van de Czenspinskia prooimijt C. transversostriata te doden en te consumeren in vergelijking met de conventioneel gebruikte astigmatid prooimijtensoorten. Dus werden voor Czenspinskia prooimijten volwassen stadia gemakkelijker onderworpen en gedood, wat ze een geschiktere prooi maakt.

Claims (15)

Conclusies
1. Mijtensamenstelling omvattende: — een roofmijtenpopulatie, — een prooimijtenpopulatie, en — een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten van het geslacht Czenspinskia omvat.
2. Samenstelling volgens conclusie 1, voorts omvattende een voedselbron voor genoemde mijtenpopulaties.
3. Samenstelling volgens conclusie 1 of 2, waarin de voedselbron voor genoemde prooimijtenpopulatie tarwekiemen, pollen of een schimmel, zoals gist, omvat.
4. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde drager zaden van een grassoort of eender welk deel daarvan, zoals kiemen of zemelen, omvat.
5. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde drager dragerelementen omvat met een gemiddelde langste as tussen 1,0 en 20,0 mm.
6. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin het aantal individuen van de roofmijtensoort in verhouding tot het aantal individuen van de prooimijten vanaf ongeveer 1:1 tot ongeveer 1:500 bedraagt; in het bijzonder vanaf ongeveer 1:50 tot ongeveer 1:200; meer in het bijzonder tussen 1:75 en 1:125.
7. Samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten omvat van de soort Czenspinskia transversostriata.
8. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde roofmijtensoorten mesostigmatid of =— prostigmatid mijtensoorten zijn, in het bijzonder Phytoseiidae.
9. Samenstelling volgens één van de voorgaande conclusies, waarin de samenstelling minstens 200 prooimijten van het geslacht Czenspinskia omvat per gram van de samenstelling en minstens 10 roofmijten per gram van de samenstelling.
10. Recipiënt omvattende de samenstelling van één van de voorgaande conclusies.
11. Werkwijze voor het kweken van roofmijten, waarbij de werkwijze het volgende omvat - het verschaffen van de samenstelling van één van de conclusies 1 tot 8,en - het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie.
12. Werkwijze van conclusie 11, voorts omvattende het handhaven van genoemde mijtensamenstelling op 5 tot 35°C en op een relatieve vochtigheid van 30 tot 100%.
13. Werkwijze van conclusie 12, voorts omvattende het verpakken van de samenstelling in een recipiënt met een uitgang die ontworpen is te worden geopend om minstens individuen van de roofmijtenpopulatie uit het recipiënt vrij te geven.
14. Werkwijze voor het bestrijden van een plaag in een gewas, waarbij de werkwijze het aan genoemd gewas verschaffen van een mijtensamenstelling volgens één van de conclusies 1 tot 9 omvat.
15. Werkwijze van conclusie 14, omvattende het plaatsen van het recipiënt van conclusie 10 in of in de dichte nabijheid van het gewas.
BE20195864A 2019-12-04 2019-12-04 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten BE1027819B1 (nl)

Priority Applications (10)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20195864A BE1027819B1 (nl) 2019-12-04 2019-12-04 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten
EP20816496.2A EP4068957A1 (en) 2019-12-04 2020-12-04 Mite composition and method for rearing mites
US17/781,934 US20230000065A1 (en) 2019-12-04 2020-12-04 Mite composition and method for rearing mites
IL293500A IL293500A (en) 2019-12-04 2020-12-04 Acari preparation for growing acari
CN202080089364.5A CN115334875B (zh) 2019-12-04 2020-12-04 螨组合物及饲养螨的方法
PCT/EP2020/084674 WO2021110934A1 (en) 2019-12-04 2020-12-04 Mite composition and method for rearing mites
KR1020227022878A KR20220149506A (ko) 2019-12-04 2020-12-04 응애를 사육하기 위한 응애 조성물 및 방법
CA3159956A CA3159956A1 (en) 2019-12-04 2020-12-04 Mite composition and method for rearing mites
JP2022532814A JP2023504640A (ja) 2019-12-04 2020-12-04 ダニ組成物およびダニの飼育方法
ZA2022/07001A ZA202207001B (en) 2019-12-04 2022-06-23 Mite composition and method for rearing mites

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20195864A BE1027819B1 (nl) 2019-12-04 2019-12-04 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1027819A1 true BE1027819A1 (nl) 2021-06-28
BE1027819B1 BE1027819B1 (nl) 2021-07-06

Family

ID=69500501

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20195864A BE1027819B1 (nl) 2019-12-04 2019-12-04 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten

Country Status (10)

Country Link
US (1) US20230000065A1 (nl)
EP (1) EP4068957A1 (nl)
JP (1) JP2023504640A (nl)
KR (1) KR20220149506A (nl)
CN (1) CN115334875B (nl)
BE (1) BE1027819B1 (nl)
CA (1) CA3159956A1 (nl)
IL (1) IL293500A (nl)
WO (1) WO2021110934A1 (nl)
ZA (1) ZA202207001B (nl)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1029947B1 (nl) * 2021-11-23 2023-06-19 The Real Ipm Co Kenya Ltd Mijtsamenstellingen en werkwijzen voor het voeden van mijten
BE1030324B1 (nl) * 2022-03-08 2023-10-09 Biobest Group N V Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2006057552A1 (en) 2004-12-31 2006-06-01 Koppert B. V. Mite composition, use thereof, method for rearing the phytoseiid predatory mite amblyseius sirskii, rearing system for rearing said phytoseiid mite and methods for biological pest control on a crop
WO2006071107A1 (en) 2004-12-31 2006-07-06 Koppert B.V. Mite composition, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2007075081A1 (en) 2005-12-29 2007-07-05 Koppert B.V. Mite composition comprising glycyphagidae and phytoseiid mites, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2008015393A2 (en) 2006-08-02 2008-02-07 Syngenta Bioline Limited Method for rearing predatory mites
WO2008104807A2 (en) 2007-02-26 2008-09-04 Certis Europe Bv Mite composition
WO2013103295A1 (en) 2012-01-04 2013-07-11 Koppert B.V. Mite composition, carrier, method for rearing mites and uses related thereto

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2393890B (en) * 2004-02-17 2004-08-25 Syngenta Bioline Ltd System for providing beneficial insects or mites
JP6397334B2 (ja) * 2012-01-04 2018-09-26 コッパート・ベスローテン・フェンノートシャップ 捕食性ダニと、真菌抑制剤に接触している不動化された餌とを含むダニ組成物並びに前記組成物の使用に関する方法及び使用
IL257892A (en) * 2018-03-05 2018-05-02 Bio Bee Sde Eliyahu Ltd New methods for cultivation, cultivation and controlled release of biological control agents

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2006057552A1 (en) 2004-12-31 2006-06-01 Koppert B. V. Mite composition, use thereof, method for rearing the phytoseiid predatory mite amblyseius sirskii, rearing system for rearing said phytoseiid mite and methods for biological pest control on a crop
WO2006071107A1 (en) 2004-12-31 2006-07-06 Koppert B.V. Mite composition, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2007075081A1 (en) 2005-12-29 2007-07-05 Koppert B.V. Mite composition comprising glycyphagidae and phytoseiid mites, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2008015393A2 (en) 2006-08-02 2008-02-07 Syngenta Bioline Limited Method for rearing predatory mites
WO2008104807A2 (en) 2007-02-26 2008-09-04 Certis Europe Bv Mite composition
WO2013103295A1 (en) 2012-01-04 2013-07-11 Koppert B.V. Mite composition, carrier, method for rearing mites and uses related thereto

Non-Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
BARBOSA, M.F.C.MORAES, G.J., BIOLOGICAL CONTROL, vol. 91, 2015, pages 22 - 26
BARBOSA, M.F.C.MORAES, G.J., EXP APPL ACAROL, vol. 69, 2016, pages 289
COHEN: "Insect diets. Science and Technology", 2015, pages: 473
MASSARO, M., MARTIN, J.P.I. AND DE MORAES G.J. EXP APPL ACAROL, vol. 70, 2016, pages 411
MIDTHASSEL, A.LEATHER, S.R.WRIGHT, D.J. ET AL., BIOCONTROL, vol. 61, 2016, pages 437
MORALES-RAMOS ET AL., MASS PRODUCTION OF BENEFICIAL ORGANISMS, 2014, pages 742
WACKERS ET AL., PLANT-PROVIDED FOOD FOR CARNIVOROUS INSECTS: A PROTECTIVE MUTUALISM AND ITS APPLICATIONS, vol. 356, 2005

Also Published As

Publication number Publication date
US20230000065A1 (en) 2023-01-05
CN115334875B (zh) 2024-06-14
IL293500A (en) 2022-08-01
JP2023504640A (ja) 2023-02-06
CA3159956A1 (en) 2021-06-10
BE1027819B1 (nl) 2021-07-06
WO2021110934A1 (en) 2021-06-10
ZA202207001B (en) 2023-06-28
CN115334875A (zh) 2022-11-11
EP4068957A1 (en) 2022-10-12
KR20220149506A (ko) 2022-11-08

Similar Documents

Publication Publication Date Title
Ghazy et al. Phytoseiid mites under environmental stress
Ghimire et al. Mass rearing of Habrobracon hebetor Say (Hymenoptera: Braconidae) on larvae of the Indian meal moth, Plodia interpunctella (Lepidoptera: Pyralidae): effects of host density, parasitoid density, and rearing containers
BE1027819B1 (nl) Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten
BE1026685B1 (nl) Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten
Day et al. The role of generalist insect predators and pathogens in suppressing green spruce aphid populations through direct mortality and mediation of aphid dropping behavior
US20240130402A1 (en) Food source for biological control agents and methods thereof
CA2877185A1 (en) Composition comprising arthropods and astigmatid mite eggs
BE1030252B1 (nl) Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten
Hagler Biological control of insects
BE1029947B1 (nl) Mijtsamenstellingen en werkwijzen voor het voeden van mijten
BE1030324B1 (nl) Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten
WO2023117121A1 (en) Mite composition and method for rearing mites
Sahayaraj et al. Predatory Insects: Adults Biology of Various Orders
Amjad et al. Predatory potential of Araneae against Aphididae pests in canola crop.
ŞAHİN INNOVATIVE AGRICULTURAL PRACTICES IN PEST MANAGEMENT BY BIOLOGICAL CONTROL APPLICATIONS
Godeau et al. Reaction of ants to, and feeding biology of, a congeneric myrmecophilous and non-myrmecophilous ladybird
Sahayaraj et al. Mass Production of Insect Predators
Dumont et al. Bt Toxin effects on cricket mortality
GABER et al. CONTROL OF POTATO TUBER MOTH, PHTHORIMAEA OPERCULELLA (LEPIDOPTERA: GELICHIIDAE) IN RUSTIC FARM STORAGE AND FIELD BY MEANS BIOLOGICAL AND CULTURAL PRACTICES.

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20210706