BE1027545B1

BE1027545B1 - Adhesief en applicator voor het aanbrengen van dit adhesief

Info

Publication number: BE1027545B1
Application number: BE20195578A
Authority: BE
Inventors: Mario Meulemans
Original assignee: Fourny Nv
Priority date: 2019-09-02
Filing date: 2019-09-02
Publication date: 2021-03-31
Also published as: BE1027545A1

Abstract

Een eerste aspect van de onderhavige uitvinding betreft een adhesief omvattende één of meerdere silaan gemodificeerde polymeren en één of meerdere weekmakers, waarbij de ratio tussen genoemde silaan gemodificeerde polymeren en genoemde weekmakers is begrepen tussen 1:2 en 2:1. Een tweede aspect betreft een applicator geschikt voor het aanbrengen van een adhesief, omvattende een spuitkop, welke spuitkop een inlaat en minstens een eerste en een tweede verdeelkanaal omvat, welke inlaat, eerste en tweede verdeelkanaal met diens lengterichtingen in eenzelfde vlak gelegen zijn, en waarbij het eerste en tweede verdeelkanaal symmetrisch zijn gekoppeld aan weerszijden van genoemde inlaat, en elk van de verdeelkanalen uitlopen tot een afzonderlijke uitlaat, en waarbij de respectievelijke weglengte vertrekkende van de inlaat tot de respectievelijke afzonderlijke uitlaten, voor elk van genoemde verdeelkanalen in hoofdzaak gelijk is. Een derde en vierde aspect betreffen respectievelijk een kit en een werkwijze voor het aanbrengen van een adhesief.

Description

t BE2019/5578

ADHESIEF EN APPLICATOR VOOR HET AANBRENGEN VAN DIT ADHESIEF

TECHNISCH DOMEIN De uitvinding heeft betrekking op adhesieve samenstellingen. Meer bepaald bevindt de uitvinding zich in het technisch deelgebied van de silaan gemodificeerde polymeerlijmen.

STAND DER TECHNIEK Silaan gemodificeerde polymeren worden in de stand der techniek gebruikt voor velerlei verljmingstoepassingen. Huidig gekende adhesieven op basis van silaan gemodificeerde polymeren hebben echter als nadeel dat hun optimale werking substraatgebonden is, waardoor ze vaak bijkomend het gebruik van een primer vereisen, en dat ze doorgaans slechts weinig verpompbaar zijn, wat voornamelijk bij het verlijmen van grotere oppervlakken een probleem vormt. Silaan gemodificeerde polymeren harden bovendien reeds uit onder invloed van luchtvochtigheid, waardoor ze slechts weinig bewerkbaar zijn na applicatie. Deze verschillende nadelen leiden ertoe dat het verlijmen middels silaan gemodificeerde polymeren erg tijdsgebonden is, i.e. het aanbrengen van een primer en het adhesief zelf neemt veel tijd in beslag, waarna het tijdsframe waarbinnen bewerkingen mogelijk blijven vrij klein is. Zo beschrijft US 6 828 403 een adhesieve samenstelling omvattende een silaan gemodificeerd polymeer, specifiek afgestemd op het verljmen van glas aan een substraat. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een specifieke primer, welke voordien dient aangebracht te worden om een goede hechting te garanderen. EP 2 726 524 beschrijft een adhesieve samenstelling op basis van silaan gemodificeerde polymeren. De samenstelling is echter slechts weinig verpompbaar waardoor het aanbrengen ervan arbeids- en tijdsintensief is. Er is bijgevolg nood aan een adhesieve samenstelling op basis van silaan gemodificeerde polymeren die voldoende verpompbaar is, waardoor ze snel en efficiënt kan worden aangebracht, en een goede hechting vertoont op een veelvoud aan substraten, zonder hierbij het voorafgaand aanbrengen van een primer te vereisen of zonder de bewerkbaarheid na aanbrengen te verkleinen.

? BE2019/5578 De huidige uitvinding beoogt minstens een oplossing te vinden voor enkele van bovenvermelde problemen of nadelen.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING Tot dit doel verschaft de huidige uitvinding een adhesief volgens conclusie 1, omvattende één of meerdere silaan gemodificeerde polymeren en één of meerdere weekmakers, waarbij de ratio tussen genoemde silaan gemodificeerde polymeren en genoemde weekmakers is begrepen tussen 1:2 en 2:1.

Het adhesief volgens de onderhavige uitvinding vertoont een bijzonder goede hechting op een grote verscheidenheid aan materialen, ook zonder gebruik van een primer. Het adhesief vertoont bovendien een goede weerstand tegen natuurlijke verwering, zoals regen en UV, en vertoont geen scheuren na UV-blootstelling, waarbij de elasticiteit ervan optimaal wordt behouden. Binnen de betreffende ratio tussen 1:2 en 2:1 modificeren de weekmakers bovendien de reologische eigenschappen van het adhesief opdat een gewenste consistentie wordt verkregen voor het bulk aanbrengen van het adhesief middels een hiervoor geschikte applicator. Voorkeursvormen van het adhesief worden weergegeven in de volgconclusies 2 tot en met 7. Een tweede aspect van de onderhavige uitvinding betreft een applicator, geschikt voor het aanbrengen van een adhesief, omvattende een spuitkop, welke spuitkop een inlaat en minstens een eerste en een tweede verdeelkanaal omvat, welke inlaat, eerste en tweede verdeelkanaal met diens lengterichtingen in eenzelfde vlak gelegen zijn, en waarbij het eerste en tweede verdeelkanaal symmetrisch zijn gekoppeld aan weerszijden van genoemde inlaat, en waarbij elk van de verdeelkanalen uitlopen tot een afzonderlijke uitlaat, waarbij de respectievelijke weglengte vertrekkende van de inlaat tot de respectievelijke afzonderlijke uitlaten, voor elk van genoemde verdeelkanalen in hoofdzaak gelijk is. De applicator volgens de onderhavige uitvinding laat toe een adhesief eenvoudig en snel aan te brengen, waarbij zich meerdere, gelijkmatig verdeelde lijmrillen vormen. Door de vormgeving van de spuitkop, start en stopt de stroming ter hoogte van de uitlaten gelijktijdig en is het doorgevoerde debiet tijdens het aanbrengen voor alle uitlaten gelijk. De gelijkmatige verdeling van de lijmrillen laat vervolgens het eenvoudig bewerken ervan toe, bv. uitsmeren, waarna het te verlijmen materiaal kan worden aangebracht. Een derde en vierde aspect van de uitvinding betreffen een kit, en een werkwijze voor het aanbrengen van een adhesief, respectievelijk volgens conclusies 8-14 en

15.

FIGUREN Fig. 1a toont het vooraanzicht van een voorkeursvorm van een spuitkop met 6 verdeelkanalen volgens de onderhavige uitvinding. Fig. 1b toont het vooraanzicht van een voorkeursvorm van een spuitkop met 4 verdeelkanalen volgens de onderhavige uitvinding. Fig. 2 toont het perspectivisch aanzicht van spuitkop volgens de onderhavige uitvinding in gebruik. Fig. 3 toont het perspectivisch aanzicht van een voorkeursvorm van een applicator volgens de onderhavige uitvinding. Fig. 4 toont het perspectivisch aanzicht van een applicator volgens de onderhavige uitvinding in gebruik.

Fig. 5 toont het dwarse aanzicht van een koppelstuk volgens de onderhavige uitvinding. Fig. 6 toont het vooraanzicht van een lijmworst voor gebruik in een applicator volgens de onderhavige uitvinding.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING De onderhavige uitvinding betreft in een eerste aspect een adhesief omvattende één of meerdere silaan gemodificeerde polymeren. Tenzij anders gedefinieerd hebben alle termen die gebruikt worden in de beschrijving van de uitvinding, ook technische en wetenschappelijke termen, de betekenis zoals ze algemeen begrepen worden door de vakman in het technisch veld van de uitvinding. Voor een betere beoordeling van de beschrijving van de uitvinding, worden de volgende termen expliciet uitgelegd.

“Een”, “de” en “het” refereren in dit document aan zowel het enkelvoud als het meervoud tenzij de context duidelijk anders veronderstelt. Bijvoorbeeld, “een segment” betekent een of meer dan een segment.

Wanneer “ongeveer” of “rond” in dit document gebruikt wordt bij een meetbare grootheid, een parameter, een tijdsduur of moment, en dergelijke, dan worden variaties bedoeld van +/-20% of minder, bij voorkeur +/-10% of minder, meer bij voorkeur +/-5% of minder, nog meer bij voorkeur +/-1% of minder, en zelfs nog meer bij voorkeur +/-0.1% of minder dan en van de geciteerde waarde, voor zoverre zulke variaties van toepassing zijn in de beschreven uitvinding. Hier moet echter wel onder verstaan worden dat de waarde van de grootheid waarbij de term “ongeveer” of “rond” gebruikt wordt, zelf specifiek wordt bekendgemaakt. De termen “omvatten”, “omvattende”, “bestaan uit”, “bestaande uit”, “voorzien van”, “bevatten”, “bevattende”, “inhouden”, “inhoudende” zijn synoniemen en zijn inclusieve of open termen die de aanwezigheid van wat volgt aanduiden, en die de aanwezigheid niet uitsluiten of beletten van andere componenten, kenmerken, elementen, leden, stappen, gekend uit of beschreven in de stand der techniek. Het citeren van numerieke intervallen door de eindpunten omvat alle gehele getallen, breuken en/of reële getallen tussen de eindpunten, deze eindpunten inbegrepen. Een eerste aspect van de onderhavige uitvinding betreft een adhesief omvattende één of meerdere silaan gemodificeerde polymeren en één of meerdere weekmakers, waarbij de ratio tussen genoemde silaan gemodificeerde polymeren en genoemde weekmakers is begrepen tussen 1:2 en 2:1. Onder de term “adhesief” wordt in de context van de onderhavige uitvinding een lijm of kleefmiddel verstaan. Meer algemeen zijn adhesieven hulpstoffen welke het mogelijk maken twee of meer voorwerpen, delen, onderdelen en / of materialen, bij voorkeur permanent, aan elkaar te bevestigen. Een “polymeer” is een organische verbinding bestaande uit een opeenvolging van identieke of soortgelijk, delen, ook monomeren genoemd, welke chemisch aan elkaar

> BE2019/5578 zijn gekoppeld. Polymeren bestaan mogelijks uit verschillende monomeren en vormen dusdanig complexere verbindingen, zoals copolymeren, block copolymeren of terpolymeren.

De term “silaan gemodificeerde polymeren” (SMP’s), ook “silaan getermineerde polymeren” genoemd, heeft betrekking op een specifieke klasse polymeren, waarbij de polymeerketens een silyl-groep als eindgroep hebben.

Met de term “weekmaker” worden additieven aangeduid die de plasticiteit verhogen of de viscositeit van een materiaal verlagen. Ze worden toegevoegd teneinde fysische en / of reologische eigenschappen van een materiaal te wijzigen en zijn werkzaam middel het verlagen van de aantrekkingskrachten tussen polymeerketens. Weekmakers dienen bij voorkeur vrij te zijn van water, inert te zijn voor reactieve groepen en verenigbaar te zijn met het polymeer dat in het adhesief wordt gebruikt.

Het adhesief volgens de onderhavige uitvinding vertoont een bijzonder goede hechting op een grote verscheidenheid aan materialen, ook zonder gebruik van een primer. Voorbeelden van geschikte materialen omvatten, doch zijn niet beperkt tot PVC, aluminium, glas, staal, keramiek, multiplex, of EPDM. Het adhesief vertoont bovendien een goede weerstand tegen natuurlijke verwering, zoals regen en UV, en vertoont geen scheuren na UV-blootstelling, waarbij de elasticiteit ervan optimaal wordt behouden. Binnen de betreffende ratio tussen 1:2 en 2:1 modificeren de weekmakers bovendien de reologische eigenschappen van het adhesief opdat een gewenste consistentie wordt verkregen voor het bulk aanbrengen van het adhesief middels een hiervoor geschikte applicator. Het adhesief kan worden verpompt en / of geëxtrudeerd met een lage kracht en bij lage temperaturen, wat een groot gebruiksgemak en hoge efficiëntie met zich meebrengt. Hierbij drupt het adhesief niet, waardoor het eenvoudig en proper aan te brengen is op een substraat. Dit effect wordt verder aangeduid met de term “drupvastheid”. Bovendien hardt het adhesief voldoende langzaam uit, zodat het adhesief op grote oppervlakken en / of een veelvoud aan oppervlakken kan worden aangebracht waarbij er voldoende tijd beschikbaar is om het aangebrachte adhesief verder te bewerken, bv. uit te strijken of smeren, en er een tweede te verkleven substraat op aan te brengen. Deze effecten worden verder aangeduid met de term “bewerkbaarheid”.

Bij voorkeur is de ratio tussen de genoemde silaan gemodificeerde polymeren en de weekmakers begrepen tussen 11:20 en 19:10. Een nauwere range van genoemde ratio levert een verbeterd evenwicht op tussen drupvastheid enerzijds en bewerkbaarheid anderzijds, waarbij de efficiëntie en nauwkeurigheid van het aanbrengen van het adhesief op grote oppervlakken verder wordt verbeterd. Meer bij voorkeur is de ratio tussen de genoemde silaan gemodificeerde polymeren en de weekmakers begrepen tussen 12:20 en 18:10, nog meer bij voorkeur tussen 13:20 en 17:10, tussen 14:20 en 17:10, tussen 15:20 en 17:10, tussen 16:20 en 17:10, of 17:20 en 17:10. Meest bij voorkeur is de ratio tussen de genoemde silaan gemodificeerde polymeren en de weekmakers begrepen tussen 20:20 en 16:10.

Volgens een uitvoeringsvorm is het adhesief volgens de onderhavige uitvinding bovendien solventvrij en / of cyanaatvrij. De term “solvent” of oplosmiddel, duidt in deze context elke substantie aan waarin andere substanties kunnen worden opgelost. Solventen zijn doorgaans vloeistoffen, geschikt om vaste stoffen op te lossen en homogeen te verdelen in een vloeibare samenstelling. Het gebruik van solventen heeft echter als nadeel de solventemissieproblematiek: gezien hun chemische aard is evaporatie van vluchtige organische stoffen (VOS) een inherente en negatieve eigenschap aan solventgedragen producten.

Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm omvatten de silaan gemodificeerde polymeren een difunctioneel of trifunctioneel silaan gemodificeerd polymeer. De termen “difunctioneel” en “trifunctioneel” duiden hierbij respectievelijk aan dat het polymeer twee of drie functionele groepen per monomeereenheid omvat, en is een maat voor de te bewerkstelligen cross-linking van het polymeer. Di- of trifunctionaliteit van het polymeer laat gebruik van het adhesief toe op een veelzijdigheid aan oppervlakken, waarbij een goede cross-linking, en dus fixatie, wordt verkregen. In sommige uitvoeringsvormen, is het di- of trifunctioneel silaan gemodificeerd polymeer een dimethoxysilyl polyether of trimethoxysilyl polyether. Bij voorkeur omvatten de silaan gemodificeerde polymeren een difunctioneel silaan gemodificeerd polymeer. Meer bij voorkeur is het difunctioneel silaan gemodificeerd polymeer dimethoxymethylsilaan.

De weekmakers worden volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm gekozen uit de groep van polyetherpolyolen, polyesterpolyolen, di-isobutylftalaat, di- isononylftalaat, di-isononyl-1,2-cyclohexaandicarboxylaat, di-ethylhexylftalaat, benzylbutylftalaat, di-n-butylftalaat, di-isodecylftalaat, dioctylftalaat, of combinaties ervan. Weekmakers uit deze groep zijn uitermate geschikt voor het verweken van silaan gemodificeerde polymeren, waarbij het adhesief uitermate goed bewerkbaar is en eenvoudig aan te brengen is op een te verlijmen oppervlak en / of materiaal. Bij voorkeur worden de weekmakers gekozen uit de groep van polyetherpolyolen, polyesterpolyolen, of combinaties ervan. Het adhesief omvattende deze weekmakers beschikt over de ideale reologie om snel en eenvoudig ook grotere oppervlakken te behandelen, bv. platte daken. Het adhesief blijft voldoende visceus om op het oppervlak te blijven liggen na aanbrengen, evenwel blijft het voldoende bewerkbaar, ie. rest er voldoende tjd om het aangebrachte adhesief verder uit te strijken of smeren, en er een tweede te verkleven substraat op aan te brengen.

De term “polyol” dient in het kader van de onderhavige uitvinding ruim te worden geïnterpreteerd, met name als elke fractie omvattende één of meerdere hydroxylgroepen. Een polyol omvat in het licht van de onderhavige uitvinding dus evenwel monolen, diolen en / of triolen.

Een verdere of andere uitvoeringsvorm van het adhesief heeft een viscositeit begrepen tussen 90000 en 750000 cP bij 20 °C.

De “viscositeit” van een substantie is een maatstaf voor de weerstand die de substantie biedt tegen geleidelijke vervorming onder invloed van schuifspanning of trekspanning. Viscositeit kan worden gemeten middels verschillende viscometers of reometers, bijvoorbeeld een glazen, capillaire viscometer, zoals gekend in de huidige stand der techniek. Aangezien de weerstand tegen vervorming, of meer bepaald bij vloeistoffen tegen stroming, onder invloed van schuifspanning of trekspanning temperatuurafhankelijk is, wordt viscositeit steeds uitgedrukt in combinatie met de meettemperatuur. In het kader van de onderhavige uitvinding wordt gebruik gemaakt van een “Brookfield DVE viscometer”, welke gebruik maakt van een spindel ondergedompeld in het adhesief, welke spindel wordt geroteerd omheen een — gekalibreerde veer. De weerstand van het adhesief tegen de spindel wordt gemeten middels de vervorming van de veer. Deze vervorming wordt optisch bepaald. Het meetbereik van de Brookfield DVE viscometer is afhankelijk van de rotatiesnelheid van de spindel, de grootte en de vorm van de spindel, de houder waarin de spindel roteert, en het volledige koppel van de gekalibreerde veer. Viscositeit wordt uitgedrukt in de eenheden milliPascal-seconde (mPa.s), ofwel centipoise (CP).

Het adhesief met een viscositeit tussen 90000 en 750000 cP bij 20 °C is hierdoor bij normale gebruikstemperaturen steeds gemakkelijk te verpompen, aan te brengen, te manipuleren, vorm te geven, te verdelen en / of te bewaren in hiertoe geschikte recipiënten, zoals flessen, potten, tubes, spuiten of lijmworsten.

Bij voorkeur heeft het adhesief een viscositeit begrepen tussen 90000 en 700000 cP bij 20 °C, waarbij verpompen van het adhesief optimaal verloopt terwijl druppen verder wordt geminimaliseerd.

Dit laat toe het adhesief drupvrij aan te brengen middels een hiertoe geschikte applicator, welke het adhesief verpompt op lage snelheid.

Meer bij voorkeur de viscositeit van het adhesief begrepen tussen 90000 en 110000 cP of tussen 500000 en 700000 cP bij 20 °C.

Volgens een andere uitvoeringsvormen omvat het adhesief een solvent ter verdere verlaging van de viscositeit.

Het solvent is volgens sommige uitvoeringsvormen aanwezig in een concentratie begrepen tussen 1,0 en 10,0 M% teneinde een viscositeit te verkrijgen welke het adhesief geschikt maakt voor applicatie middels verstuiven en / of spuiten.

Bij voorkeur is het solvent aanwezig in een concentratie begrepen tussen 3,0 en 7,0 m%, meest bij voorkeur is de concentratie van het solvent ongeveer 5,0 m%. De beoogde viscositeit voor spuittoepassingen is in sommige uitvoeringsvormen begrepen tussen 20000 en 40000 cP bij 20 °C.

Bij voorkeur is de viscositeit begrepen tussen 25000 en 35000 cP bij 20 °C.

Het genoemde solvent omvat volgens sommige uitvoeringsvormen acetalen en / of benzines.

Het genoemde solvent wordt bij voorkeur gekozen uit de groep van 1- (butoxymethoxy)butaan, 3-((bis((2-ethylhexyl)oxy)methoxy)methyl)heptaan, dimethoxymethaan, ethoxymethoxyethaan, 2,5,7,10-tetraoxaundecaan, 1- (propoxymethoxy)propaan, 1,3-dioxolaan, 1,3-dioxaan-5-ol, 1,3-dioxolaan-4- methanol, of combinaties ervan.

Meer bij voorkeur wordt het genoemde solvent gekozen uit 1- (butoxymethoxy)butaan en / of 3-((bis((2-ethylhexyl)oxy)methoxy)methyl)- heptaan.

De term “benzine” duidt in de context van de onderhavige uitvinding een mengsel van koolwaterstoffen aan dat kan worden gebruikt als solvent.

Het omvat = destillatiefracties van aardolie met een lage viscositeit en een relatief laag kooktraject. “Hoogkokende fracties” worden gedefinieerd als fracties met een kooktemperatuur welke boven 100 °C is gelegen, terwijl “laagkokende fracties” een kookpunt hebben dat in hoofdzaak lager dan 100 °C is.

Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm omvat het adhesief minstens twee hechtingspromotoren gekozen uit de groep van gamma-amino- propyltrimethoxysilaan, N-beta-(aminoethyl)-gamma-aminopropyltrimethoxysilaan, n-(2-aminoethyl)-3-aminopropylmethyldimethoxysilaan, 3-aminopropylmethyldi- methoxysilaan, N-2-aminoethyl-3-aminopropyltri-methoxysilaan, 3-aminopropyltri- methoxysilaan, 3-aminopropyltriethoxy-silaan, bis-(3-trimethoxysilylpropyl)amine, 3-aminopropyltrimethoxysilaan, 3-glycidyloxypropyltrimethoxysilaan, of combinaties ervan. De term “hechtingspromotor”, duidt in de context van de onderhavige uitvinding op een substantie welke de binding van een adhesief op een bepaald materiaal verbetert. De hechtingspromotor kan dusdanig ook aangewend worden om de hechting van twee, normaliter minder compatibele, materialen met elkaar te verlijmen. De hoeveelheid waarin de hechtingspromotor aanwezig is in het adhesief wordt gekozen als een “effectieve hoeveelheid” welke geschikt is om een goede adhesie op korte en lange termijn te bereiken. De specifieke, effectieve hoeveelheid die nodig is, is afhankelijk van de keuze van katalysator, de hoeveelheid waarin de katalysator aanwezig is en de basiciteit van het primaire of secundaire amine in de hechtingspromotor. Hechtingspromotoren met een hogere basiciteit worden in het algemeen in lagere concentraties gebruikt dan die met een lagere basiciteit. Bij hogere concentraties van de katalysator worden bij voorkeur lagere hoeveelheden hechtingspromotor toegepast. Een onzorgvuldig gekozen evenwicht resulteert hierbij in suboptimale adhesie. Volgens een uitvoeringsvorm wordt de adhesiepromotor gebruikt in een hoeveelheid van 0,1 m% of hoger, bij voorkeur van 0,5 m% of hoger. Nog meer bij voorkeur wordt de hechtingspromotor toegevoegd in een hoeveelheid van 2,0 m% of lager, nog meer bij voorkeur van 1,5 m% of lager.

Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm worden de hechtingspromotoren gekozen uit de groep van 2-aminoethyl-3-aminopropyltrimethoxysilaan, 3- aminopropyltrimethoxysilaan, 3-glycidyloxypropyltrimethoxysilaan, of combinaties ervan.

Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat het adhesief twee hechtingspromotoren. Bij voorkeur verhouden zij zich volgens een ratio begrepen tussen 3:1 en 1:1.

to BE2019/5578 Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm zijn de hechtingspromotoren 2- aminoethyl-3-aminopropyltrimethoxy-silaan en 3-aminopropyltrimethoxy-silaan, welke zich respectievelijk verhouden volgens een ratio begrepen tussen 3:1 en 1:1. De genoemde combinatie aan hechtingspromotoren is in de genoemde range uitermate geschikt voor de verlijming van normaliter moeilijk te verlijmen dakbedekkingsmaterialen, zoals EPDM. De reologie van de lijm leent zich bovendien uitermate tot het verljmen van grote oppervlakken op een snelle en efficiënte manier, bij voorkeur middels een hiertoe geschikte applicator.

Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm omvat het adhesief verder een additief gekozen uit de groep van een katalysator, een water scavenger, een antioxidant, een hittestabilisator, een pigment, een vulstof, of combinaties ervan. Met de term “katalysator” wordt de substantie aangeduid welke de verlijming, cross- linking en / of uitharding van het adhesief opstart en / of voltrekt. Bij voorkeur omvat het adhesief één of meer tinkatalysatoren, geschikt voor het katalyseren van de silanolcondensatiereactie. Een correcte selectie van de katalysator is belangrijk om de gewenste binding van het adhesief aan een substraat te verkrijgen, bij voorkeur zonder primer. De keuze van de katalysator wordt hierbij beïnvloed door de polymeerkeuze. Bij voorkeur wordt dioctyltinbis(acetylacetonate) als katalysator gebruikt, welke ideaal geschikt is voor de cross-linking van silaan gemodificeerde polymeren.

De term “water scavenger” duidt een additief aan dat het adhesief beschermt tegen vocht, waardoor ongewenste en vroegtijdige cross-linking wordt voorkomen. Tot dergelijke water scavengers behoren onder andere hydrocarbylalkoxysilanen, zoals vinyltrimethoxysilaan, diethylmalonaat en alkylfenolalkylaten. Bij voorkeur omvat het adhesief vinyltrimethoxysilaan.

Dergelijke water scavengers worden volgens een uitvoeringsvorm gebruikt in een hoeveelheid van 0,1 m% of hoger in het adhesief, bij voorkeur van 0,5 m% of hoger. Meer bij voorkeur worden water scavengers gebruikt in een hoeveelheid van 5,0 m% of lager, nog meer bij voorkeur van 2,0 m% of lager.

De term “antioxidant” beslaat een chemische verbinding welke in staat is om schadelijke, vrije radicalen te neutraliseren. Ze worden doorgaans aan producten, zoals levensmiddelen of polymeren, toegevoegd om de oxidatiereactie met zuurstof

+ BE2019/5578 uit omgevingslucht tegen te gaan. Hierdoor wordt de levensduur en/ of houdbaarheid van deze producten verlengd. In het onderhavige adhesief verlengt deze antioxidant de levensduur van het adhesief na applicatie, waarbij de verlijming optimaal intact blijft.

De hittestabilisator wordt volgens een uitvoeringsvorm gekozen uit de groep van alkylgesubstitueerde fenolen, fosfieten, sebacaten, cinnamaten of combinaties ervan. Bij voorkeur wordt de hittestabilisator gekozen uit de groep van bis-(1,2,2,6,6- pentamethyl-4-piperidinyl)-sebacaat, ethyleen-bis-(oxyethyleen)-bis-(3-tert-butyl- 4hydroxy-5-(methylhydrocinnamaat), tetraki-isodecy-4,4'-iso-propylideendifosfiet en gebutyleerd hydroxytolueen. De warmtestabilisator is volgens een uitvoeringsvorm aanwezig in een hoeveelheid van 5,0 m% of lager in het adhesief, bij voorkeur van 2,0 m% of lager.

Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm wordt de vulstof gekozen uit de groep van calciumcarbonaat, calcium carbonaat gecoat met stearaat, of combinaties ervan. Deze vulstoffen hebben een laag watergehalte wat wenselijk is aangezien silaan gemodificeerde polymeren uitharden onder invloed van vocht. Bij voorkeur wordt de vulstof gekozen uit de groep van calciumcarbonaat gecoat met stearaat. Deze vulstof is bovendien hydrofoob, wat water uit de adhesieve samenstelling verder verdrijft. Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm omvat het adhesief een verdikker, bij voorkeur een polyamideverdikker. De verdikker draagt verder bij aan de reologische eigenschappen van het adhesief en wordt bij voorkeur aangewend wanneer een uitzonderlijke bewerkbaarheid wordt beoogd. Een tweede aspect van de onderhavige uitvinding betreft een applicator geschikt voor het aanbrengen van een adhesief, omvattende een spuitkop, welke spuitkop een inlaat en minstens een eerste en een tweede verdeelkanaal omvat, welke inlaat, eerste en tweede verdeelkanaal met diens lengterichtingen in eenzelfde vlak gelegen zijn, en waarbij het eerste en tweede verdeelkanaal symmetrisch zijn gekoppeld aan weerszijden van genoemde inlaat, en waarbij elk van de verdeelkanalen uitlopen tot een afzonderlijke uitlaat, waarbij de respectievelijke weglengte vertrekkende van de inlaat tot de respectievelijke afzonderlijke uitlaten, voor elk van genoemde verdeelkanalen in hoofdzaak gelijk is.

De applicator volgens de onderhavige uitvinding laat toe een adhesief eenvoudig en snel aan te brengen, waarbij zich meerdere, gelijkmatig verdeelde lijmrillen vormen. Door de vormgeving van de spuitkop, start en stopt de stroming ter hoogte van de uitlaten gelijktijdig en is het doorgevoerde debiet tijdens het aanbrengen voor alle uitlaten gelijk. De gelijkmatige verdeling van de lijmrillen laat vervolgens het eenvoudig bewerken ervan toe, bv. uitsmeren, waarna het te verlijmen materiaal kan worden aangebracht. Het gebruik van de applicator minimaliseert dusdanig het aantal benodigde handelingen, daar meerdere lijmrillen gelijktijdig kunnen worden aangebracht. Gebruik van de applicator resulteert dusdanig in een aanzienlijk tijdswinst en laat bovendien toe het aangebrachte adhesief optimaal te doseren. Hierdoor wordt het adhesief zo zuinig mogelijk aangewend en zijn er geen overschotten, tekorten en / of verliezen. Bij voorkeur zijn de respectievelijke uitlaten in hun lengterichting evenwijdig aan elkaar georiënteerd, waardoor de lijmrillen elk onder een gelijke hoek kunnen worden aangebracht. Meer bij voorkeur zijn de respectievelijke uiteinden van de uitlaten op één rechte gelegen. Hierdoor zijn de uitlaten in staat om gelijktijdig contact te maken met eenzelfde, bij voorkeur vlak, oppervlak, wat het aanbrengen van een adhesief op dit oppervlak verder vereenvoudigt.

Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm, zijn de verdeelkanalen van één of meerdere hoekverdraaiingen voorzien. Deze hoekverdraaiingen laten toe de dimensies van de spuitkop te verkleinen, terwijl de weglengtes van de verschillende verdeelkanalen onder invloed van de hoekverdraaiingen eenvoudig gelijk te stellen zijn. In sommige uitvoeringsvormen hebben elk van de verdeelkanalen eenzelfde inwendige diameter. De gelijke, inwendige diameter bepaalt het doorvoerdebiet van een adhesief en zorgt er dusdanig voor dat de verschillende lijmrillen even dik zijn en even snel de uitlaten verlaten. Bij voorkeur is de inwendige diameter van de verdeelkanalen begrepen tussen 0,5 en 2,0 cm, wat resulteert in lijmrillen welke een ideale dikte hebben voor het aanbrengen en bewerken van een adhesief op een snelle en efficiënte wijze. Indien de applicator gedurende enige tijd niet wordt gebruikt, hoeft de spuitkop niet schoongemaakt te worden. De gekozen inwendige diameter van de verdeelkanalen zorgt er namelijk voor dat het adhesief ter hoogte van de uitlaten gelijkmatig uithardt tot een zogenaamde “prop” indien de applicator langere tijd niet gebruikt wordt. Deze prop verhindert verdere uitharding van het adhesief in de spuitkop en zorgt er dusdanig voor dat het adhesief ook gedurende langere periodes zijn kwaliteiten behoudt.

De prop is bovendien gemakkelijk te verwijderen, waarna de applicator onmiddellijk opnieuw in gebruik kan genomen worden.

Meer bij voorkeur is de inwendige diameter van de verdeelkanalen begrepen tussen 0,8 en

1,7 cm, nog meer bij voorkeur tussen 1,0 en 1,5 cm.

In sommige uitvoeringsvormen is de onderlinge afstand tussen de verschillende uitlaten begrepen tussen 5,0 en 20,0 cm.

Deze tussenafstand is ideaal geschikt voor het snel en efficiënt verlijmen van grotere oppervlakken, zoals platte daken, en laat het subject dat de applicator hanteert toe om in slechts twee handelingen een volledig oppervlak te verljmen.

Middels de applicator worden de lijmrillen gelijkmatig aangebracht op genoemde tussenafstanden, waarna middels een dwarse beweging het volledige oppervlak met het adhesief wordt bedekt.

Bij voorkeur is de onderlinge afstand tussen de verschillende uitlaten begrepen tussen 8,0 en 17,0 cm, meer bij voorkeur tussen 10,0 en 15,0 cm, nog meer bij voorkeur tussen 11,0 en 13,0 cm.

De spuitkop omvat volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm een even aantal verdeelkanalen.

Bij voorkeur is het aantal verdeelkanalen begrepen tussen 2 en 12. Meer bij voorkeur is het aantal verdeelkanalen begrepen tussen 2 en 8, nog meer bij voorkeur is het aantal verdeelkanalen begrepen tussen 4 en 6. In sommige uitvoeringsvormen heeft de spuitkop 4 verdeelkanalen, in sommige andere uitvoeringsvormen heeft de spuitkop 6 verdeelkanalen.

Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm omvat de applicator een plunjercilinder, welke plunjercilinder een plunjer omvat, en welke plunjercilinder geschikt is voor het opnemen en voortduwen van een lijmworst.

Genoemde lijmworst omvat een adhesief, omgeven door een verpakkingsfolie, wat toelaat de lijm eenvoudig in de applicator te vullen.

Vervolgens staat de plunjercilinder, omvattende een plunjer, in voor het gelijkmatig voortduwen van de lijmworst naar de spuitkop.

In tegenstelling tot tubes of potten, en dergelijke, is de hoeveelheid afval bij gebruik van een adhesief in een lijmworst nihil.

Bij voorkeur omvat de applicator een koppelstuk, welk koppelstuk de spuitkop en de plunjercilinder met elkaar verbindt.

Het koppelstuk omvat hierbij één of meerdere messen, welke messen geschikt zijn voor het versnijden van een lijmworst.

Dit heeft als voordeel dat de lijmworst niet geopend dient te worden voor het vullen van de applicator. Bovendien kan de inhoud van de lijmworst hierdoor optimaal benut worden en blijft finaal nagenoeg geen adhesief over.

Volgens een verdere of andere uitvoeringsvorm omvat de applicator verder een aandrijving en / of een geleidingseenheid omvat. De term “geleidingseenheid” dient in de context van de onderhavige uitvinding geïnterpreteerd te worden als elke inrichting geschikt om de applicator te ondersteunen en / of te begeleiden in diens bewegingsrichting, voor, tijdens en / of na het gebruik ervan. Dusdanig kan een geleidingseenheid worden voorzien onder de vorm van een statief of ondersteunend kader, welk statief of kader gekoppeld is ter hoogte van de plunjercilinder, en al dan niet voorzien van één of meerdere wielen. Bij voorkeur wordt de geleidingseenheid eerder aan de zijde van de spuitkop dan aan de zijde van de aandrijving voorzien, teneinde het gelijkmatig aanbrengen van lijmrillen op een oppervlak te vereenvoudigen. De geleidingseenheid heeft dusdanig een stabiliserende functie. De term “aandrijving” dient geïnterpreteerd te worden als elke vorm van automatisering en / of motorisatie aangaande het verpompen, extruderen en / of verplaatsen van het adhesief in de applicator. In sommige uitvoeringsvormen, betreft de aandrijving een motor welke de plunjer voortduwt. In sommige uitvoeringsvormen is de aandrijving voorzien van een handvat, wat de ergonomie van de applicator verhoogt voor het subject dat deze hanteert. Bij voorkeur, is de aandrijving voorzien van één of meerdere knoppen voor het bedienen ervan. Een subject dat de applicator hanteert is dusdanig in staat de aandrijving in- en / of uit te schakelen, wat een nauwkeurige controle van de applicator toelaat en verlijmen middels de applicator vereenvoudigt. Een derde aspect betreft een kit van een applicator volgens de onderhavige uitvinding en een lijmworst, genoemde lijmworst omvattende een adhesief volgens de onderhavige uitvinding. Het adhesief en de applicator zijn optimaal op elkaar afgestemd teneinde te voorzien in het snel en efficiënt aanbrengen van het adhesief op grote oppervlakken, waarbij steeds een goede verpompbaarheid en bewerkbaarheid bestaat. Bovendien, laat de kit toe de hoeveelheid resterend afval of restlijm tot een minimum te beperken, wat een ecologisch voordeel is.

Een vierde aspect betreft een werkwijze voor het aanbrengen van een adhesief middels een applicator volgens de onderhavige uitvinding, omvattende de stappen: (a) het monteren van de applicator, (b) het inbrengen van het adhesief in de applicator, en (c) het aanbrengen van het adhesief op een te verlijmen materiaal, 5 waarbij het adhesief de applicator verlaat via de spuitkop, en waarbij het adhesief zich verplaatst van de inlaat naar elk van de uitlaten van de spuitkop in eenzelfde reistijd. In wat volgt, wordt de uitvinding beschreven a.d.h.v. niet-limiterende voorbeelden die de uitvinding illustreren, en die niet bedoeld zijn of geïnterpreteerd mogen worden om de omvang van de uitvinding te limiteren.

VOORBEELDEN Voorbeeld 1: silaan gemodificeerd polymeeradhesief voor het verlijmen van EPDM Dankzij zijn hoge elasticiteit, inertie en lange levensduur, is ethyleen-propyleen- dieen-monomeerrubber (EPDM) een vaak gebruikt materiaal in de bouwsector, bijvoorbeeld als dakafdichting. EPDM is doorgaans echter moeilijk te verlijmen. Het silaan gemodificeerd adhesief met onderstaande samenstelling is uitermate geschikt voor de verlijming van EPDM, waarbij een goede hechting en snelle verlijming wordt gegarandeerd. categorie component 22 polymeer dimethoxymethylsiiaan weekmaker polyetherdiol hechtingspromotor 2-aminoethyl-3-aminopropyltrimethoxy-silaan 3-aminopropyltrimethoxy-silaan additief antioxidant water scavenger vulstof De mogelijkheid om het adhesief snel, eenvoudig en gelijkmatig op grotere oppervlakken aan te brengen en te bewerken, maakt het huidige adhesief uitermate geschikt voor het verlijmen van EPDM. Een goede hechting op EPDM wordt verkregen middels de aanwezigheid van de hechtingspromotoren 2-aminoethyl-3- aminopropyltrimethoxy-silaan en 3-aminopropyltrimethoxy-silaan, welke zich verhouden volgens een ratio begrepen tussen 3:1 en 1:1.

Het silaan gemodificeerd polymeeradhesief heeft een viscositeit van 90000 tot 700000 cP bij 20 °C. Voorbeeld 2: silaan gemodificeerde polymeerliim _ voor het verljmen van isolatiematerialen Isolatiematerialen bestaan in een veelvoud aan materialen, waarvoor de silaan gemodificeerde polymeerlijm met onderstaande samenstelling een geschikt adhesief vormt. Het isolatiemateriaal kan snel en efficiënt worden verlijmd met verschillende ondergronden. Bovendien is het adhesief weinig gevoelig aan vocht, waardoor ook in vochtige ruimtes voldoende tijd beschikbaar is om de verlijming zorgvuldig uit te voeren, zonder het risico te lopen op een vroegtijdige fixatie. categorie component 22 polymeer = dimethoxysilyl polyether 225 weekmaker di-isononylftalaat hechtingspromotor 2-aminoethyl-3-aminopropyltrimethoxy-silaan 3-aminopropyltrimethoxy-silaan additief antioxidant water scavenger vulstof De silaan gemodificeerde polymeerlijm heeft een viscositeit van 90000-700000 cP bij °C.

GEDETAILLERDE FIGUURBESCHRIJVING 20 De in Fig. 1a weergegeven spuitkop 1 omvat 6 verdeelkanalen 2-4’ en een inlaat 5, welke inlaat 5 en welke verdeelkanalen 2-4’ in eenzelfde vlak gelegen zijn. De verdeelkanalen 2-4’ zijn hierbij symmetrisch gekoppeld aan weerszijden van de inlaat 5. Elk van de verdeelkanalen 2-4" lopen uit tot een afzonderlijke uitlaat 6, waarbij de respectievelijke weglengte vertrekkende van de inlaat 5 tot de respectievelijke afzonderlijke uitlaten 6, voor elk van genoemde verdeelkanalen 2- 4’ in hoofdzaak gelijk is. De uitlaten 6 zijn evenwijdig aan elkaar georiënteerd en diens uiteinden liggen op eenzelfde rechte, welke configuratie toelaat dat de spuitkop 1 met diens uitlaten 6 zes gelijktijdige contactpunten maakt met een oppervlak, wat het gelijktijdig aanbrengen van zes lijmrillen op een oppervlak toelaat. De configuratie van de verschillende verdeelkanalen 2-4" en uitlaten 6 van de spuitkop

1 wordt verstevigd middels een draagvlak 7 dat de inlaat 5, verdeelkanalen 2-4’ en uitlaten 6 onderling verbindt. De in Fig. 1b weergegeven spuitkop 1 omvat 4 verdeelkanalen 2-3’ en een inlaat 5, welke inlaat 5 en welke verdeelkanalen 2-3’ in eenzelfde vlak gelegen zijn. De verdeelkanalen 2-3’ zijn hierbij symmetrisch gekoppeld aan weerszijden van de inlaat 5. Elk van de verdeelkanalen 2-3" lopen uit tot een afzonderlijke uitlaat 6, waarbij de respectievelijke weglengte vertrekkende van de inlaat 5 tot de respectievelijke afzonderlijke uitlaten 6, voor elk van genoemde verdeelkanalen 2- 3’ in hoofdzaak gelijk is. De uitlaten 6 zijn evenwijdig aan elkaar georiënteerd en diens uiteinden liggen op eenzelfde rechte, welke configuratie toelaat dat de spuitkop 1 met diens uitlaten 6 vier gelijktijdige contactpunten maakt met een oppervlak, wat het gelijktijdig aanbrengen van vier lijmrilen op een oppervlak toelaat. De configuratie van de verschillende verdeelkanalen 2-3" en uitlaten 6 van de spuitkop 1 wordt verstevigd middels een draagvlak 7 dat de inlaat 5, verdeelkanalen 2-3" en uitlaten 6 onderling verbindt. Fig. 2 geeft de spuitkop 1 uit Fig. 1 weer in gebruik. De spuitkop 1 omvat 6 verdeelkanalen 2-4" en een inlaat 5, welke inlaat 5 en welke verdeelkanalen 2-4" in eenzelfde vlak gelegen zijn. De verdeelkanalen 2-4’ zijn hierbij symmetrisch gekoppeld aan weerszijden van de inlaat 5. Elk van de verdeelkanalen 2-4’ lopen uit tot een afzonderlijke uitlaat 6, waarbij de respectievelijke weglengte vertrekkende van de inlaat 5 tot de respectievelijke afzonderlijke uitlaten 6, voor elk van genoemde verdeelkanalen 2-4" in hoofdzaak gelijk is. De uitlaten 6 zijn evenwijdig aan elkaar georiënteerd en diens uiteinden liggen op eenzelfde rechte, welke configuratie toelaat dat de spuitkop 1 met diens uitlaten 6 zes gelijktijdige contactpunten maakt met een oppervlak. De configuratie van de verschillende verdeelkanalen 2-4’ en uitlaten 6 van de spuitkop 1 wordt verstevigd middels een draagvlak 7 dat de inlaat 5, verdeelkanalen 2-4’ en uitlaten 6 onderling verbindt. Uit Fig. 2 wordt duidelijk hoe de verschillende lijmrillen 8 gelijktijdig worden aangebracht op een oppervlak middels het gebruik van de spuitkop 1. Fig. 3 toont een applicator volgens de onderhavige uitvinding. De applicator omvat een spuitkop 1, een plunjercilinder 10 waarin een plunjer 12 is gelagerd, waarbij de spuitkop 1 en de plunjercilinder 10 aan elkaar zijn gekoppeld middels een koppelstuk

9. De aandrijvingseenheid 11 is danig opgesteld dat de plunjer 12 doorheen de plunjercilinder 10 kan worden verplaatst, zodat de in de plunjercilinder 10 aanwezige lijm wordt verplaatst doorheen het koppelstuk 9, en doorheen de spuitkop 1 voor het aanbrengen van de lijm. De aandrijvingseenheid 11 is mogelijks voorzien van een handgreep opdat een subject welke de applicator hanteert, de genoemde applicator vlot kan vasthouden en bedienen. De aandrijvingseenheid 11 is hierbij mogelijks voorzien, bij voorkeur op de handgreep, van een knop voor het in- en/ of uitschakelen van de aandrijvingseenheid. Ter hoogte van de plunjercilinder 10, en bij voorkeur dichter bij het koppelstuk 9 dan bij de aandrijvingseenheid 11, is mogelijks een geleidingseenheid 13 bevestigd, welke toelaat de applicator te laten steunen op een oppervlak bij het aanbrengen van de lijm op dit oppervlak. Mogelijks is de geleidingseenheid 13 voorzien van één of meerdere wielen, welke toelaten de applicator vlot voort te bewegen over het oppervlak tijdens gebruik van de applicator. Fig. 4 toont het perspectivisch aanzicht van een applicator volgens een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding in gebruik. De applicator omvat een spuitkop 1 en een plunjercilinder 10, waarin een plunjer 12 verschuifbaar is gelagerd, welke spuitkop 1 en plunjercilinder 10 aan elkaar gekoppeld zijn middels een koppelstuk 9. Een subject 14 gebruikt de applicator door het vasthouden van de applicator ter hoogte van de aandrijvingseenheid 11 welke hij, bijvoorbeeld middels een schakelaar, kan inschakelen. Bij inschakeling van de aandrijvingseenheid 11, wordt de plunjer 12 doorheen de plunjercilinder 10 voortbewogen, waarbij de in de plunjercilinder 10 aanwezige lijm wordt verplaatst doorheen de plunjercilinder 10, doorheen het koppelstuk 9, en doorheen, de spuitkop 1. Hierbij worden verschillende lijmrillen 8 egaal en gelijkmatig aangebracht op een oppervlak. De applicator laat een ergonomische en eenvoudige bediening toe dankzij de geleidingseenheid 13, welke is gekoppeld aan de plunjercilinder 10, bij voorkeur dichter bij het koppelstuk 9 dan bij de aandrijvingseenheid 11. De geleidingseenheid 13 is bij voorkeur voorzien van één of meerdere wielen, welke een eenvoudige verplaatsing van de applicator over het oppervlak toelaten voor, tijdens en / of na het aanbrengen van de lijmrillen 8 op het oppervlak.

Fig. 5 toont het dwarse aanzicht van een koppelstuk 9 volgens de onderhavige uitvinding. Het koppelstuk 9 omvat een verbindingsring 15, bij voorkeur voorzien van een schroefdraad, voor koppeling met de plunjercilinder 10 en een verbindingsring 16, bij voorkeur voorzien van een schroefdraad, voor koppeling met de spuitkop 1. Verder is het koppelstuk 9 voorzien van één of meerdere messen 17, welke de verpakkingsfolie 19 van een lijmworst 18 versnijden bij verplaatsing van de plunjercilinder 10 doorheen het koppelstuk 9, naar de spuitkop 1, waardoor de lijm uit de verpakkingsfolie wordt verplaatst, onder voorbeweging van de plunjer 12. Fig. 6 toont degelijke lijmworst 18 voor gebruik in een applicator volgens de onderhavige uitvinding.

De lijmworst 18 omvat een lijmsamenstelling omgeven door een verpakkingsfolie 19. Lijst van aangeduide onderdelen: 1 spuitkop 2,2’ eerste en tweede verdeelkanaal, eerste kanaalpaar 3,3’ derde en vierde verdeelkanaal, tweede kanaalpaar 4,4 vijfde en zesde verdeelkanaal, derde kanaalpaar 5 inlaat 6 uitlaat 7 draagvlak 8 lijmril 9 koppelstuk 10 plunjercilinder 11 aandrijvingseenheid 12 plunjer 13 geleidingseenheid 14 subject 15 verbindingsring plunjercilinder 16 verbindingsring spuitkop 17 mes 18 lijmworst 19 verpakkingsfolie

Claims

CONCLUSIES

1. Adhesief omvattende één of meerdere silaan gemodificeerde polymeren en één of meerdere weekmakers, waarbij de ratio tussen genoemde silaan gemodificeerde polymeren en genoemde weekmakers is begrepen tussen 1:2 en 2:1, en waarbij genoemde silaan gemodificeerde polymeren een difunctioneel silaan gemodificeerd polymeer omvatten, met het kenmerk, dat dit difunctioneel silaan gemodificeerd polymeer dimethoxymethylsilaan is.

2. Adhesief volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de weekmakers worden gekozen uit de groep van polyetherpolyolen, polyesterpolyolen, di- isobutylftalaat, di-isononylftalaat, di-isononyl-1,2-cyclohexaandicarboxylaat, di-ethylhexylftalaat, benzylbutylftalaat, di-n-butylftalaat, di-isodecylftalaat, dioctylftalaat, of combinaties ervan.

3. Adhesief volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de weekmakers worden gekozen uit de groep van polyetherpolyolen, polyesterpolyolen, of combinaties ervan.

4, Adhesief volgens één der voorgaande conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het adhesief een viscositeit heeft begrepen tussen 90000 en 750000 CP bij °C.

20 5. Adhesief volgens één der voorgaande conclusies 1-4, met het kenmerk, dat het adhesief minstens twee hechtingspromotoren omvat, genoemde hechtingspromotoren worden gekozen uit de groep van gamma-amino- propyltrimethoxysilaan, N-beta-(aminoethyl)-gamma-aminopropyltri- methoxysilaan, n-(2-aminoethyl)-3-aminopropylmethyldimethoxysilaan, 3- aminopropyl-methyldimethoxysilaan, N-2-aminoethyl-3-aminopropyltri- methoxysilaan, 3-aminopropyltrimethoxysilaan, 3-aminopropyltriethoxy- silaan, bis-(3-trimethoxysilylpropyl)amine, 3-aminopropyltrimethoxysilaan, 3-glycidyloxypropyltrimethoxysilaan, of combinaties ervan.

6. Adhesief volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de hechtingspromotoren 2-aminoethyl-3-aminopropyltrimethoxy-silaan en 3-aminopropyltrimethoxy- silaan zijn, welke zich respectievelijk verhouden volgens een ratio begrepen tussen 3:1 en 1:1.

7. Adhesief volgens één der voorgaande conclusies 1-6, met het kenmerk, dat het adhesief een additief omvat gekozen uit de groep van een katalysator, een water scavenger, een antioxidant, een hittestabilisator, een pigment, een vulstof, of combinaties ervan.

8. Kit van een applicator geschikt voor het aanbrengen van een adhesief en een lijmworst, genoemde lijmworst omvattende een adhesief volgens één der conclusies 1-7, de genoemde applicator omvattende een spuitkop (1), welke spuitkop een inlaat (5) en minstens een eerste (2) en een tweede verdeelkanaal (2) omvat, welke inlaat, eerste en tweede verdeelkanaal met diens lengterichtingen in eenzelfde vlak gelegen zijn, en waarbij het eerste en tweede verdeelkanaal symmetrisch zijn gekoppeld aan weerszijden van genoemde inlaat, en elk van de verdeelkanalen uitlopen tot een afzonderlijke uitlaat (6), met het kenmerk, dat de respectievelijke weglengte vertrekkende van de inlaat tot de respectievelijke afzonderlijke uitlaten, voor elk van genoemde verdeelkanalen in hoofdzaak gelijk is.

9. Kit volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de respectievelijke uitlaten (6) in hun lengterichting evenwijdig aan elkaar zijn georiënteerd.

10.Kit volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat de respectievelijke uiteinden van de uitlaten (6) op één rechte gelegen zijn.

11.Kit volgens één der voorgaande conclusies 8-10, met het kenmerk, dat de spuitkop (1) een even aantal verdeelkanalen (2-4) omvat begrepen tussen 2 en 12, bij voorkeur begrepen tussen 2 en 8.

12.Kit volgens één der voorgaande conclusies 8-11, met het kenmerk, dat de applicator een plunjercilinder (10) omvat, welke plunjercilinder een plunjer (12) omvat, en welke plunjercilinder geschikt is voor het opnemen en voortduwen van een lijmworst (18).

13. Kit volgens conclusie 12, waarbij de applicator een koppelstuk (9) omvat, welk koppelstuk de spuitkop (1) en de plunjercilinder (10) met elkaar verbindt, met het kenmerk, dat het koppelstuk één of meerdere messen omvat (17), welke messen geschikt zijn voor het versnijden van een lijmworst (18).

14.Kit volgens één der voorgaande conclusies 8-13, met het kenmerk, dat de applicator verder een aandrijvingseenheid (11) en / of een geleidingseenheid (13) omvat.

15. Werkwijze voor het aanbrengen van een adhesief volgens één der conclusies 1-7 middels een applicator uit de kit volgens één der conclusies 8-14, omvattende de stappen: a. het monteren van de applicator, b. het inbrengen van het adhesief in de applicator, en c. het aanbrengen van het adhesief op een te verljmen materiaal, waarbij het adhesief de applicator verlaat via de spuitkop,

met het kenmerk, dat het adhesief zich verplaatst van de inlaat naar elk van de uitlaten van de spuitkop in eenzelfde reistijd.