BE1025295B1

BE1025295B1 - Absorberende kern, artikels bevattende deze kern, en methoden om te maken

Info

Publication number: BE1025295B1
Application number: BE2017/0132A
Authority: BE
Inventors: Thomas Heege; Manfred Breu; Christel Mailinger; Ainas Weber
Original assignee: Ontex Bvba; Ontex Group Nv
Priority date: 2016-12-27
Filing date: 2017-09-27
Publication date: 2019-01-15
Also published as: EP3760176A1; US20200323708A1; EP3753540B1; PL3760176T3; US20190321243A1; US20190343691A1; EP3738562A1; EP3692963A1; BE1025295A1; US11752047B2; US11938010B2; US11712378B2; EP3753540A3; EP3562455B8; US20200054503A1; BR112019013181A2; ES2834875T3; EP3692963B1; EP3542766B1; PL3342386T3

Abstract

Absorberende kern omvattende in hoofdzaak doorlopende zones van één of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren en discontinue zones van vloeistofabsorptiestructuren die de een of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren omringen, waarbij de een of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren zijn ingericht om vloeistof over de absorberende kern te verdelen met een snelheid die sneller is dan de snelheid van de vloeistofverdeling over de absorberende kern door de discontinue vloeistofabsorptiestructuren, en waarbij de continue zones zich uitstrekken langs een pad dat in hoofdzaak evenwijdig is aan ten minste een deel van de omtrek van de kern, waarbij het gedeelte van de omtrek van de kern omvattende ten minste een deel van de zijden van de kern en een van de uiteinden van de kern.

Description

ABSORBERENDE KERN, ARTIKELS BEVATTENDE DEZE KERN,

EN METHODEN OM TE MAKEN

TECHNISCH GEBIED

De bekendmaking heeft betrekking op het technisch gebied van absorberende hygiëneproducten. Huidige bekendmaking heeft in het bijzonder betrekking op een absorberende kern die kan worden gebruikt in een artikel voor het absorberen van lichaamsvloeistoffen en exudaten, zoals urine en fecaal materiaal of bloed, menstruatie en vaginale vloeistoffen. De huidige bekendmaking heeft meer in het bijzonder betrekking op absorberende kleding, zoals wegwerpluiers of luierbroekjes, wegwerpbare incontinentieluiers of -broekjes en die geconfigureerd zin om fecaal materiaal te verzamelen en te bevatten en om lekken te voorkomen of maandverbanden, inlegkruisjes die geconfigureerd zijn om bloed, menstruatie, urine en vaginale vloeistoffen te verzamelen en te bevatten en lekken te voorkomen.

ACHTERGROND

De bekendmaking heeft betrekking op een absorberende kern voor een absorberend artikel, in het bijzonder hygiënische artikelen, op absorberende artikelen die de genoemde absorberende kern omvatten en aan processen voor het verschaffen van de absorberende kern. In het bijzonder voor kernen met één of meer kanalen daardoorheen.

Absorberende kernen werden in de loop van de tijd onderwerp van aanzienlijke verbeteringen en innovatie om tegemoet te komen aan behoeften zoals verbeterde vloeistofabsorptie en -verdeling en de nood aan voortdurende verbetering bestaat. Dergelijke behoeften zijn steeds aanwezig in de veeleisende consumentenomgeving van vandaag. De volgende paragrafen verduidelijken enkele van de relevante toelichtingen die betrekking hebben op dit onderwerp.

EP 1077052 A1 en EP 1078617 A2 maken een maandverband bekend dat gecontroleerde vervorming mogelijk maakt als reactie op zijdelingse samendrukking bij gebruik. Het maandverband heeft preferentiële buigzones die zich uitstrekken langs een lengteas gevormd dooreen proces van perforatie, scheuren, snijden en bosseleren.

BE2017/0132

EP 1959903 B1 maken een incontinentieverband bekend met een paar vouwlijnen die het absorberend kernmateriaal verdelen in een centraal gedeelte en een paar lange zijgedeelten om zich beter aan te passen aan het lichaam van de gebruiker. De vouwlijnen worden gevormd door compressie van het absorberend materiaal.

EP 2211808 B1 maakt een absorberende kern bekend die een absorberende bovenkern en een absorberende onderkern bevatten. De absorberende bovenkern bevat vouwindicaties waardoor de absorberende kern een vooraf bepaalde driedimensionale vorm kan aannemen bij onderwerping aan druk en de breedterichting. De vouwindicaties zijn sneden of compressielijnen die zich al dan niet volledig door de bovenkern uitstrekken.

EP 1349524 B1 maakt een inlegkruisje bekent dat ten minste één vouwlijn omvat die een centraal gebied en twee zijgebieden definieert die het mogelijk maakt om de afmeting van het inlegkruisje in te stellen door het inlegkruisje over de vouwlijn te vouwen. De vouwlijnen zijn reliëflijnen.

EP 1267775 B1 maakt een maandverband bekend dat voldoet aan de lichaamsbeperkingen. Het maandverband omvat een breed voorgedeelte en een smal achtergedeelte en ten minste twee vouwlijnen die voorgevormd zijn op het bovenste of het onderste oppervlak van het smalle gedeelte. De vouwlijnen kunnen worden geselecteerd uit mechanische samengedrukte lijnen, chemisch verbonden bestanddelen die de lijnen vormen, door warmte gegenereerde lijnen, door laser gegenereerde lijnen, door lijm gegenereerde lijnen en/of door mechanische trillingen gegenereerde lijnen.

EP1088536 A2 maakte een hygiënisch maandverband bekend voorzien van ribbels die het mogelijk maken om het hygiënisch maandverband aan te passen aan het broekje van de gebruiker.

US 5,756,039 A maakt een absorberende kern bekend die afzonderlijke segmenten omvat die onafhankelijk worden verplaatst door een hefonderdeel. Het hefonderdeel zorgt dat het bovenste blad in overeenstemming is met het lichaam van de drager.

BE2017/0132

US 2006/0184150 A1 maakt een absorberende kern bekend met variërende flexibiliteit die werkt als vormgevend element om beter aan het lichaam aan te passen. De absorberende kern kan lijnen met verminderde buigweerstand hebben die worden gevormd door verwijdering van materiaal, bijv, in de vorm van openingen of gleuven.

US 6,503,233 B1 maakt een absorberend artikel bekend dat een combinatie van neerwaartse afbuigende plooilijnen en een opwaartse afbuigende vormlijn bevat om een geometrie te krijgen voor een betere aanpassing aan het lichaam. De plooilijnen worden gevormd door reliëf van het absorberende materiaal. De vormlijn wordt gevormd door perforatie of inkerving.

US 2015/0088084 A1 maakt een werkwijze bekend voor het maken van een absorberende structuur met een driedimensionale topografie die het plaatsen van ten minste een deel van de absorberende structuur tussen tegenover elkaar gelegen gietoppervlakken omvat. Ten minste een van de gietoppervlakken heeft een driedimensionale topografie. De driedimensionale topografie van het gietoppervlak wordt op de absorberende structuur aangebracht, zodat de absorberende structuur een driedimensionale topografie heeft die overeenkomt met de driedimensionale topografie van het gietoppervlak.

Er blijft echter een behoefte op gebied van verbeterde kernen en werkwijzen die niet alleen de vloeistofabsorberende eigenschappen van het product kan verhogen maar ook zorgt voor een langer durende droogheid en comfort, maar ook een perceptie biedt aan de gebruiker van de verbeterde kenmerken.

De huidige bekendmaking heeft tot doel ten minste enkele van de hierboven genoemde problemen op te lossen.

De huidige bekendmaking heeft tot doel een nieuwe absorberende kern te bieden met kanalen die in het bijzonder zijn ontworpen om een uniforme vloeistofverdeling en comfort te verbeteren; een absorberend artikel dat hetzelfde omvat en een effectief proces om dergelijke kernen op een vereenvoudigde, betrouwbare, reproduceerbare en kosteneffectieve manier te maken.

OVERZICHT

BE2017/0132

In één aspect heeft de bekendmaking betrekking op de absorberende kern die in hoofdzaak continue zones omvat van één of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren en discontinue zones van vloeistofabsorptiestructuren die de een of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren omringen, waarbij de een of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren zijn ingericht om vloeistof over de absorberende kern te verspreiden met een snelheid die hoger is dan de snelheid van de fluïdumverdeling over de absorberende kern door de discontinue vloeistofabsorptiestructuren, en waarbij de doorlopende zones zich uitstrekken langs een pad dat in hoofdzaak evenwijdig is aan ten minste een deel van de omtrek van de kern, waarbij het gedeelte van de omtrek van de kern ten minste een deel van de zijkanten van de kern en een van de uiteinden van de kern omvatten.

In een voorkeursaspect heeft de bekendmaking van de absorberende kern ten minste één van de onderling verbonden kanalen, bij voorkeur elk genoemd kanaal, die een vorm vormen met een gesloten uiteinde in de vorm van een U-bocht en een open uiteinde in de vorm van de twee divergerende einden of een trechtervorm, bij voorkeur waarbij het gesloten einde proximaal ten opzichte van het achterste deel van de absorberende kern is gepositioneerd en het open einde proximaal ten opzichte van het voorste deel van de absorberende kern en distaai van genoemd gesloten uiteinde is gepositioneerd.

In een verder aspect heeft de bekendmaking betrekking op een absorberende kern omvattende: een voorgedeelte, een achtergedeelte, een positie van het kruisgedeelte tussen het voorgedeelte en het achtergedeelte en een lengteas die zich uitstrekt langs een lengte van genoemde kern en die voorste, kruis- en achterste gedeelten kruist waarbij de absorberende kern een breedte heeft die zich loodrecht op genoemde lengte uitstrekt en een omtrek die ten minste twee tegenover elkaar liggende uiteinden bevat en ten minste twee tegenover elkaar liggende zijkanten gelegen tussen die twee einden waarin de absorberende kern een of meer in hoofdzaak onderling verbonden kanalen omvat die zich uitstrekken door ten minste een deel van het kruisgedeelte langs de lengte van de kern langs ten minste een deel van de breedte van de kern van de ene zijde van de kern naar de andere, bij voorkeur dat de één of meer in hoofdzaak onderling verbonden kanalen symmetrisch of asymmetrisch zijn rond de longitudinale as.

BE2017/0132

In een verder aspect heeft de bekendmaking betrekking op het absorberende artikel dat de genoemde term omvat, bij voorkeur genoemd artikel dat gekozen wordt uit wegwerpluiers of luierbroekjes, wegwerpbare incontinentie luiers of luierbroekjes, maandverbanden of inlegkruisjes en kenmerkend waarbij de kanalen in de kern zichtbaar blijven zowel voor als na gebruik van het artikel, bij voorkeur waarbij de kanalen na gebruik meer zichtbaar zijn dan vóór het gebruik van het artikel.

In weer een ander aspect heeft de bekendmaking betrekking op het gebruik van een absorberende kern volgens de bekendmaking in een absorberend artikel, voor verbeterde vloeistofverdeling in vergelijking met hetzelfde absorberende artikel die een kern omvat die vrij is van in hoofdzaak onderling verbonden kanalen.

In een weer ander aspect heeft de bekendmaking betrekking op het gebruik van een absorberende kern volgens de bekendmaking in een absorberende kern, voor het verschaffen van een fluïdumverdeling en drie stappen die een eerste vloeistofverdeling omvat bij een eerste snelheid, een tweede vloeistofverdeling bij een tweede snelheid en een derde vloeistofverdeling bij een derde snelheid, waarbij genoemde eerste snelheid groter is dan of gelijk aan de tweede snelheid en genoemde derde snelheid kleiner is dan genoemde eerste snelheid en lager dan of gelijk aan de tweede snelheid, bij voorkeur waarbij de eerste vloeistofverdeling gestuurd wordt door de in hoofdzaak onderling verbonden kanalen, de tweede vloeistofverdeling gestuurd wordt door een driedimensionaal absorberend materiaal die binnenin de kern zit en de derde vloeistofverdeling wordt gestuurd door een hoeveelheid superabsorberend polymeer gedispergeerd in het driedimensionale absorberende materiaal.

In een weer ander aspect heeft de bekendmaking betrekking op een proces voor het maken van een absorberende kern die volgende stappen omvat: een vorm bieden met een 3D-inzetstuk, waarbij het genoemde 3D-inzetstuk de omgekeerde vorm van de gewenste kanalen, waarbij in hoofdzaak het gehele oppervlak van de vorm in vloeibare communicatie staat met een onderdrukbron behalve voor het 3D-inzetstuk; het aanbrengen van een eerste niet-geweven vlies aan genoemde mal; het aanbrengen van een driedimensionaal absorberend materiaal over ten minste een deel van genoemd niet-geweven; het aanbrengen van een tweede niet-geweven vlies direct of indirect op het driedimensionale absorberend materiaal; eventueel het aanbrengen van een verbindingsstap voor het vormen van een laminaat dat genoemd eerste niet-geweven

BE2017/0132 bevat, genoemd tweede niet-geweven en genoemd driedimensionaal absorberend materiaal daartussen; eventueel de verwijdering van genoemd laminaat uit de mal om een absorberende kern te vormen die kanalen omvat met de omgekeerde vorm van genoemd 3D-inzetstuk; en waarbij ten minste gedurende de duur van de stap van het aanbrengen van een driedimensionaal absorberend materiaal; de onderdrukbron is ingericht om een vacuümkracht te verschaffen die genoemd driedimensionaal absorberend materiaal rond het 3D-inzetstuk dwingt om het oppervlak daarvan in hoofdzaak te evacueren van driedimensionaal absorberend materiaal en kanalen vormen die in hoofdzaak vrij zijn van driedimensionaal absorberend materiaal.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE AFBEELDINGEN

Afb. 1 toont een schematisch bovenaanzicht van een absorberende kern volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 2 toont een schematisch bovenaanzicht van een absorberende kern volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 3 toont een schematisch bovenaanzicht van een absorberende kern volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 4 toont een schematisch bovenaanzicht van absorberende kernen volgens een uitvoeringsvorm erin en met verschillende geometrische vormen gevormd door onderling verbonden kanalen.

Afb. 5 toont een schematisch bovenaanzicht van een absorberende kern volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 6 toont een algemeen perspectief van een product volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 7 toont een bovenaanzicht van een absorberend artikel volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 8 toont een bovenaanzicht van een absorberend artikel volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 9 toont een algemeen perspectief van het artikel volgens een uitvoeringsvorm erin. Afb. 10 toont een algemeen perspectief van een product volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 11 toont een bovenaanzicht van een absorberend artikel volgens een uitvoeringsvorm erin.

BE2017/0132

Afb. 12 toont een bovenaanzicht van een absorberend artikel volgens een uitvoeringsvorm erin.

Afb. 13 toont een schematisch zicht van een absorberend artikel volgens een uitvormingsvorm erin.

Afb. 14 toont een schematisch zicht van een absorberend artikel volgens een uitvormingsvorm erin.

Afb. 15A en Afb. 15B tonen afbeeldingen van mallen die een 3D-inzetstuk omvatten volgens een aspect van huidige bekendmaking.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING

Tenzij anders gedefinieerd, hebben alle termen in de bekendmakende karakteristieken van de bekendmaking, inclusief technische en wetenschappelijke termen, de betekenis zoals algemeen wordt begrepen door een van de deskundige in het vakgebied waartoe deze bekendmaking behoort. Door middel van verdere begeleiding zijn definities van termen opgenomen om de leer van huidige bekendmaking beter in te schatten.

Zoals hieronder gebruikt, hebben de volgende termen de volgende betekenissen:

“Een”, “de” die hierin worden gebruikt verwijzen naar zowel de enkelvoudige als de meervoudige referenties tenzij de context duidelijk anders dicteert. Bij wijze van voorbeeld, “een compartiment” verwijst naar een of meer compartimenten.

“Over” zoals hierin gebruikt verwijst naar een meetbare waarde zoals een parameter, een hoeveelheid, een tijdelijke duur, en de zoals is bedoeld om de variaties van +/-20% of minder, bij voorkeur +/-10% of minder, bij voorkeur +/-5% of minder of zelfs meer bij voorkeur +/-1% of minder en nog meer bij voorkeur +/-0,1% of minder en van de specifieke waarde te omvatten voor zover dat dergelijke variaties geschikt zijn om de bekendgemaakte bekendmaking uit te voeren. Het zal echter duidelijk zijn dat de waarde waarnaar de modificator “ongeveer” verwijst, zelf ook specifiek is beschreven.

“Omvatten”, “omvattende” en “omvat” en “omvatte” zoals hierin gebruikt zijn synoniemen voor “inbegrepen”, “met inbegrip van” of “bevatten”, “bevattende” en “bevat” en zijn inclusief op open termen die de aanwezigheid van wat volgt specificeert, bijvoorbeeld component en sluit niet uit of sluit de aanwezigheid uit van aanvullende, niet8

BE2017/0132 gereciteerde componenten, kenmerken, elementen, leden, stappen, bekend in de kunst of hierin bekendgemaakt.

De uitdrukking “% per gewicht” (gewichtspercentage), hier en doorheen de beschrijving tenzij anders gedefinieerd, verwijst naar het relatieve gewicht van de respectieve component op basis van het totale gewicht van de formulering.

Het reciteren van numerieke bereiken door eindpunten omvat alle hoeveelheden en fracties die zijn opgenomen binnen dat bereik, alsook de aangehaalde eindpunten.

“Absorberend artikel” verwijst naar inrichtingen die vloeistof absorberen en omvatten en meer specifiek, verwijst naar toestellen of inrichtingen die tegen of in de buurt van het lichaam van de drager worden geplaatst om verschillende exudaten die uit het lichaam worden afgevoerd te absorberen en te bevatten. Absorberende artikelen omvatten maar zijn niet beperkt tot luiers, incontinentiebroekjes voor volwassenen, trainingsbroekjes, luierhouders en inlegkruisjes, maandverbanden en dergelijke, alsook chirurgische verbanden en sponzen. Absorberende artikelen omvatten bij voorkeur een lengteas en een transversale as loodrecht op de genoemde lengteas. De lengteas wordt hierbij conventioneel gekozen in de richting van voor naar achter van het artikel wanneer wordt verwezen naar een artikel dat wordt gedragen en de transversale as wordt conventioneel gekozen in de richting van links naar rechts van het artikel wanneer wordt verwezen naar een artikel dat wordt gedragen. Absorberende wegwerpartikelen kunnen een vloeistofdoorlatendebovenlaag omvatten, een achterlaag die verbonden is met de bovenlaag en absorberende kern die is gepositioneerd en wordt vastgehouden tussen de bovenlaag en de achterlaag. De toplaag is operationeel doordringbaar voor vloeistoffen die bedoeld zijn om te worden vastgehouden of opgeslagen door een absorberend artikel en de achterlaag kan al dan niet hoofdzakelijk ondoordringbaar zijn of anders operationeel ondoordringbaar voor de bedoelde vloeistoffen. Het absorberende artikel kan ook andere componenten omvatten zoals vloeistoftransporterende lagen, vloestofinlaatlagen, vloeistofverdelingslagen, overdrachtlagen, barrièrelagen, omhullingslagen en dergelijke, alsook combinaties ervan. Wegwerpbare absorberende artikelen en de componenten ervan kunnen werken om een lichaamsgericht oppervlak en een kledinggericht oppervlak te bieden.

BE2017/0132

Een absorberend artikel, zoals een luier, bevat een heupbandgebied vooraan, een heupbandgebied achteraan, een tussenliggend kruisgebied dat de voorste en de achterste heupbandgebieden onderling verbindt. Wanneer hierin gebruikt, verwijzend naar een “voorste” gedeelte van dat deel van het absorberend gedeelte dat zich in het algemeen aan de voorkant van een onderwerp bevindt, zoals een kind of een volwassene, bij gebruik. Verwijzend naar het “achterste” gedeelte verwijst naar het absorberende artikel dat in het algemeen gelegen is aan de achterkant van het onderwerp, zoals een kind of volwassenen, bij gebruik ervan en verwijzend naar het “kruis” gedeelte verwijst in het algemeen naar het gedeelte dat in het algemeen is gelegen tussen de benen van een onderwerp, zoals een kind of een volwassene, bij gebruik ervan. Het kruisgebied is een gebied waar typische herhaalde vloeistofpieken voorkomen binnen de absorberende artikelsamenstelling.

“Voorste”, “achterste of achter” en “kruis” gedeelten van de absorberende kern zoals hierin gebruikt, verwijzen typisch naar de gedeelten van de absorberende kern die zich het dichtst bij de respectievelijke gedeelten van het absorberende artikel bevinden. Bijvoorbeeld, het “voorste” gedeelte van de kern is dat het dichtst bij de voorkant van het onderwerp tijdens het dragen, de “achterste of achter” deel van de kern is dat het dichtst bij de achterste of de achterkant van het onderwerp bij het dragen en het “kruis” gedeelte van de kern is het middengedeelte van de absorberende kern tussen de “voor” en “achterst” gedeelte.

Bij voorkeur omvat een luier een vloeistofdoorlatende “toplaag”, een ondoordringbare “achterlaag” en “een absorberend midden” aangebracht tussen de toplaag en de achterlaag. De bovenlaag, de achterlaag en het absorberend midden kan gemaakt zijn van een geschikt materiaal dat bij de vakman gekend is. De toplaag bevindt zich in het algemeen op of naast de lichaamskant van het artikel, terwijl de achterlaag in het algemeen op of naast de kledingkant van het artikel is gelegen. Optioneel kan het artikel een of meer lagen bevatten die in aanvulling zijn van de achterlaag en geplaatst zijn tussen de achterlaag en het absorberend midden. De toplaag en de achterlaag zijn verbonden of anders samen gekoppeld op een operationele manier.

Het “absorberend midden” of “absorberende kern” of “absorberend lichaam” is de absorberende structuur gelegen tussen de toplaag en de achterlaag van het absorberend artikel in ten minste het kruisgebied van het absorberend artikel en is in staat om lichaamsuitscheidingen te absorberen of vast te houden. De grootte en de

BE2017/0132 absorberende capaciteit van het absorberend midden moet compatibel zijn met de grootte van de beoogde drager en de vloeistofbelasting die wordt verleend door het beoogde gebruik van het absorberende artikel. Verder kan de grootte en de absorberende capaciteit van het absorberende midden worden gevarieerd om tegemoet te komen aan de dragers die variëren van baby’s tot volwassenen. Het kan in een groot aantal verschillende vormen worden geproduceerd (bijv, rechthoekig, trapeziumvormig, T-vormig, l-vormig, zandlopervorm, enz.) en van een grote verscheidenheid aan materialen. Voorbeelden van veel voorkomende absorberende materialen zijn cellulosepluizige pulp, tissuelagen, sterk absorberende polymeren (zogenaamde superabsorberende polymeerdeeltjes (SAP), absorberende schuimmaterialen, absorberende niet-geweven materialen en dergelijke. Het is gebruikelijk om cellulosepluizige pulp met superabsorberende polymeren te combineren in een absorberend materiaal.

“Acquisitie- en distributielaag”, “ADL” of “piekbeheersingsgedeelte” verwijst naar een onderlaag die bij voorkeur een niet-geweven afvoerende laag is onder de toplaag van een absorberend product die het transport versnelt en de distributie van de vloeistoffen doorheen de absorberende kern verbeteren. Het piekbeheersingsgedeelte is typisch minder hydrofiel dan het retentiegedeelte en heeft het vermogen om snel vloeistofpieken te verzamelen en tijdelijk vast te houden en om de vloeistof van het initiële ingangspunt naar andere delen van de absorberende structuur, in het bijzonder het retentiegedeelte, te transporteren. Deze configuratie kan helpen voorkomen dat de vloeistof zich ophoopt en verzamelt in het gedeelte van de absorberende kledij gelegen tegen de huid van de drager, waardoor het gevoel van nattigheid bij de drager wordt verminderd. Het piekbeheersingsgedeelte is bij voorkeur gelegen tussen de toplaag en het retentiegedeelte.

De term “klevend” zoals hierin gebruikt, is bedoeld om te verwijzen naar elke hot-melt, water of oplosmiddel gedragen kleefstof die kan worden toegepast op een oppervlak van een filmlaag in het vereiste patroon of netwerk van klevende gebieden om een nietgeweven laminaat te vormen van de huidige bekendmaking. Overeenkomstig bevatten geschikte kleefstoffen gebruikelijke thermische lijmstoffen, drukgevoelige kleefstoffen en reactieve kleefstoffen (d.w.z. polyurethaan).

Zoals hierin gebruikt, betekent de term “hechtende binding” een bindingsproces dat een binding vormt door aanbrenging van een bindmiddel. Dergelijke toepassing van kleefstof

BE2017/0132 kan worden aangebracht door verschillende processen zoals spleetbekleding, spraybekleding en andere topische toepassingen. Verder kan dergelijke kleefstof worden toegepast binnen een productcomponent en vervolgens worden blootgesteld aan druk zodat het contact van het tweede productcomponent met de kleefstof die productcomponent bevat een klevende binding vormt tussen de componenten.

Zoals hierin gebruikt, verwijst een ’luchtgevormd net” naar een materiaal dat cellulozevezels bevat zoals die uit donspulp die werden gescheiden, zoals door een hamermetreringsproces en vervolgens afgezet op een poreus oppervlak zonder een aanzienlijke hoeveelheid aanwezige bindmiddelvezels.Luchtviltmaterialen die worden gebruikt als de absorberende kern, bijvoorbeeld, bij vele luiers, zijn een typisch voorbeeld van een luchtviltmateriaal.

Zoals hierin gebruikt, is een “web met luchtlagen” een vezelige structuur die in de eerste plaats wordt gevormd door een werkwijze waarbij afzetting van met lucht meegevoerde vezels op een mat, typisch met aanwezige bindmiddelvezels en kenmerkend gevolgd door verdichting en thermische binding. Naast de traditionele thermisch gebonden luchtlagige structuren (deze gevormd met niet-kleverig bindmiddelmateriaal aanwezig en substantieel thermisch gebonden), kan de reikwijdte van de term “luchtlagig” volgens de huidige bekendmaking ook een co-vorm omvatten, die wordt geproduceerd door het combineren van lucht meegevoerde droge, gedispergeerde cellulosevezels met smeltgeblazen synthetische polymeervezels, terwijl polymeervezels nog steeds kleverig zijn. Verder kan een luchtgevormd net waaraan vervolgens bindmiddelmateriaal wordt toegevoegd, worden beschouwd binnen het kader van de term ’luchtlagig” volgens huidige bekendmaking. Er kan bindmiddel worden toegevoegd aan een luchtgevormd net in de vorm van vloeistof (bijvoorbeeld een waterige oplossing of een smelt) door sproeikoppen, richtinginjectie of impregnatie, vacuümtrekken, schuimimpregnatie, enzovoort. Vaste bindmiddeldeeltjes kunnen ook worden toegevoegd door mechanische of pneumatische middelen.

Zoals hierin gebruikt, omvat de term “geassocieerd” configuraties waarbij de bovenlaag direct is verbonden met de achterlaag door de bovenlaag rechtstreeks op de achterlaag te bevestigen en configuraties waarbij de bovenlaag is verbonden met de achterlaag door de bovenlaag met de tussendelen.te bevestigen die op hun beurt zijn bevestigd op de achterlaag. De bovenlaag en de achterlaag kunnen rechtstreeks aan elkaar worden bevestigd door bevestigingsmiddelen zoals kleefmiddel, sonische bindingen, thermische

BE2017/0132 bindingen of elke andere vorm van bevestiging bekend in het vak. Een uniforme continue laag kleefstof kan bijvoorbeeld een patroonlaag kleefstof, een gesproeid patroon of kleefmiddel of een zone van afzonderlijke lijnen, wervelingen of vlekken van constructielijm kunnen worden gebruikt om de bovenlaag met de achterlaag te bevestigen. Het dient zonder meer duidelijk te zijn dat de hierboven beschreven bevestigingsmiddelen ook kunnen worden gebruikt voor onderlinge verbinding en het samenvoegen van de verschillende andere componentdelen van het hierin beschreven artikel.

De termen ‘achtergedeelte” en “achterste achtergedeelte” worden hierin gebruikt als synoniemen en verwijzen naar het gebied van het absorberende artikel dat in contact is met de achterkant van de drager wanneer het absorberend artikel wordt gedragen.

De term “achterlaag” verwijst naar een materiaal dat de buitenste afdekking van het absorberend artikel vormt. De achterlaag voorkomt dat uitscheidingen die zich in de absorberende structuur bevinden artikelen bevochtigen zoals beddengoed en overkleding die in contact komen met het wegwerpbaar absorberend artikel. De achterlaag kan een eenheidslaag van materiaal zijn of kan een composietlaag zijn die is samengesteld uit meerdere componenten die zij-aan-zij zijn samengesteld of gelamineerd. De achterlaag kan dezelfde zijn of verschillend op verschillende plaatsen van het absorberend artikel. Ten minste in het gebied van het absorberend middel omvat de achterlaag een vloeistofondoorlatend materiaal in de vorm van een dunne kunststoffolie, bijv, een polyethyleen- of polypropyleenfilm, een niet-geweven materiaal bekleed met een vloeistofondoorlatend materiaal, een hydrofoob niet-geweven materiaal, dat vloeistofpenetratie weerstaat, of een laminaat van kunststoffilm en een niet-geweven materiaal. Het materiaal van de ruglaag kan ademend zijn zodat er damp kan ontsnappen uit absorberend materiaal terwijl er nog steeds wordt voorkomen dat vloeistoffen daar doorheen komen. Voorbeelden van ademende materialen voor de achterlaag zijn polymeerfilms, niet-geweven laminaten en spingebonden en smeltgeblazen lagen en laminaten van poreuze polymeerfilms en niet-geweven materialen.

De termen ‘buikgedeelte” en “voorste gedeelte” worden hierin gebruikt als synoniemen en verwijzen naar het gebied van het absorberende artikel dat in contact is met de buik van de drager wanneer het absorberend artikel wordt gedragen.

BE2017/0132

De term “mengeling” betekent een mix van twee of meer polymeren terwijl de term “legering” een subklasse van mengsels betekent waarbij de componenten niet mengbaar zijn maar compatibel zijn gemaakt.

Zoals hierin gebruikt, het “lichaamsgericht” of “lichaamskant” oppervlak betekent dat het oppervlak van het artikel of component dat bedoeld is om te worden geplaatst richting of naast het lichaam van de gebruiker bij normaal gebruik, terwijl “buitenwaarts”, “naar buiten gericht” of “kledingkant” oppervlak bevindt zich aan de tegenovergestelde zijde en is bedoeld om weg van het lichaam van de drager te plaatsen bij normaal gebruik. Dergelijk buitenoppervlak kan worden geregeld om te worden gericht naar of geplaatst naast de onderkleding van de drager wanneer het absorberend artikel wordt gedragen.

“Gebonden” verwijst naar verbinden, hechten, bevestigen of dergelijke van ten minste twee elementen. Twee elementen kunnen worden beschouwd samen te zijn gehecht wanneer ze direct aan een ander of indirect aan een ander kan worden gehecht, zoals wanneer elk direct is gehecht aan de tussenliggende elementen.

De term “ademend” verwijst naar de films met een waterdamptransmissiesnelheid. (WVTR) van ten minste 300 gram/m² - 24 uur.

“Gekaart net” verwijst naar netten die gemaakt worden van stapelvezels die door een kam- en kaardeenheid worden gestuurd, die de stapelvezels in de machinerichting opent en uitlijnt om een in het algemeen een in de machinerichting geörienteerde vezelige nietgeweven baan te vormen. Het net wordt vervolgens samengevoegd door een of meer verschillende bekende verbindingswerkwijzen. De binding van niet-geweven netten kan bereikt worden door een aantal werkwijzen; poederbinding, waarbij een poedervormig kleefmiddel of een bindmiddel door een net wordt verdeeld en daarna geactiveerd, gewoonlijk door het net en kleefstof met hete lucht te verwarmen; patroonhechting, waarbij verwarmde kalenderrollen of ultrasone hechtingsapparatuur worden gebruikt om de vezels aan elkaar te hechten, gewoonlijk in een gelokaliseerd hechtingspatroon, hoewel het net desgewenst over zijn gehele oppervlak kan worden gehecht; doorgaande luchthechting, waarbij lucht die voldoende heet is om ten minste één component van het net zacht te maken, door het net wordt geleid; chemische hechting met bijvoorbeeld gebruik van latexkleefstoffen die worden afgezet op het net door bijvoorbeeld sproeien; en consolidatie door andere werkwijzen zoals vernaalden of hydroverstrikking.

BE2017/0132

Zoals hierin gebruikt is de term “celluloseachtig” bedoeld om elk materiaal te omvatten met cellulose als hoofdbestanddeel en specifiek ten minste 50 procent per gewicht cellulose of cellulosederivaat te omvatten. Zo omvat de term katoen, typische houtpulpen, niet-houtachtige cellulosevezels, celluloseacetaat, cellulosetriacetaat, rayon, thermomechanische houtpulp, chemische houtpulp, onthechte chemische houtpulp, milkweed of bacteriële cellulose.

“Chassis” verwijst naar een fundamenteel bestanddeel van een absorberend artikel waarop de rest van de structuur van het artikel is opgebouwd of bedekt, bijv, in een luier, de structurele elementen die de luier de vorm geven van een slip of broek als deze geconfigureerd om te dragen als een ruglaag, een bovenlaag of een combinatie van een bovenlaag en een ruglaag.

“Co-vorm” zoals hierin gebruikt is bedoeld om een mengsel te beschrijven van smeltgeblazen cellulosevezels gevormd door lucht en die een smeltgeblazen polymeermateriaal vormt, terwijl tegelijkertijd met lucht opgehangen cellulosevezels in de stroom van smeltgeblazen vezels wordt geblazen. Het co-vormmateriaal kan ook andere materialen omvatten zoals superabsorberende deeltjes. De smeltgeblazen vezels die houtvezels bevatten worden verzameld op een vormoppervlak, zoals geboden door een geperforeerde riem. Het vormoppervlak kan een gasdoorlatend materiaal omvatten zoals spingebonden weefselmateriaal, dat op het vormoppervlak werd geplaatst.

“Compressie” verwijst naar het proces of het resultaat van druk door kracht uit te oefenen op een object, waardoor de dichtheid van het object wordt vergroot.

De term “in hoofdzaak bestaande uit” sluit de aanwezigheid van aanvullende materialen niet uit, die de gewenste kenmerken van een gegeven samenstelling of product niet beïnvloeden. Voorbeelden van dergelijke materialen omvatten, zonder beperking, pigmenten, antioxidanten, stabilisatoren, oppervlakteactieve stoffen, wassen, stroompromotoren, oplosmiddelen, deeltjes en materialen die zijn toegevoegd om de verwerkbaareid van de samenstelling te verbeteren.

De luier kan “insluitflappen” of “barrièremanchetten” omvatten. De insluitflappen worden in het algemeen beschouwd bijzonder goed geschikt te zijn voor het insluiten van fecale materie en om de laterale stroom van vloeibaar afval te voorkomen totdat het vloeibare afval kan worden geabsorbeerd door het absorberend artikel. Er zijn vele constructies van insluitflappen bekend. Dergelijke insluitflappen omvatten in het algemeen een

BE2017/0132 proximale rand, bedoeld om te worden bevestigd aan het absorberende artikel en een tegenoverliggende distale rand die in het algemeen niet bevestigd is aan het absorberende artikel langs ten minste gedeelte van zijn lengte. Een elastisch lid bevindt zich in het algemeen nabij de distale rand om te helpen bij het behoud van de afsluitflap in een rechtopstaande toestand en in het behoud van een afdichtende relatie tussen de distale rand van de afsluitflap en het lichaam van de drager tijdens het gebruik. Het elastisch lid bevindt zich in het algemeen tussen twee materiaallagen zodat het elastiek niet in contact komt met het lichaam van de drager. De insluitflappen kunnen vervaardigd zijn uit een grote verscheidenheid aan materialen zoals polypropyleen, polyester, rayon, nylon, schuimen, kunststoffolies, gevormde films en elastische schuimen. Een aantal producttechnieken kan worden gebruikt om de insluitflappen te vervaardigen. De insluitflappen kunnen geweven, niet-geweven, spingebonden, gekaart, gegoten, geblazen en dergelijke zijn.

De luier kan beeninsluitpakkingen omvatten. Been “insluitpakkingen” helpen lekken van lichaamsuitscheidingen te voorkomen wanneer de drager drukkrachten uitoefent op het absorberende artikel. In het bijzonder, de stijfheid van de insluitpakkingen voorkomt het draaien en ophoping van de beenopeningen van het absorberend artikel die kunnen leiden tot lekken. Daarnaast zorgt de elasticiteit en de conformeerbaarheid van de beenafsluitpakkingen ervoor dat het lichaamsgericht oppervlak een adequate afdichting biedt tegen het lichaam van de drager. De fysieke eigenschappen van de beenafsluitpakkingen, zoals de dikte en stijfheid, werken ook om het naar het lichaam gerichte inlegkruisje, de buitenste hoes en de absorberende kern weg te houden van het lichaam van de drager tijdens het gebruik. Als zodanig, wordt een leeg volume gecreëerd tussen het lichaam van de drager en het lichaamsgerichte inlegkruisje en de absorberende kern van het absorberende artikel om lichaamsuitscheidingen te helpen bevatten.

Een “continue tailleband” kan een elastomeer, doekachtig, niet-geweven vezelachtig materiaal zijn zoals een elastomeer rekgebonden laminaatnet of een elastomeer smeltgeblazen net. Door de juiste selectie van materialen kan de continue tailleband tijdelijk elastisch worden geremd, zoals door compressie. Eenmaal tijdelijk elastisch geremd kan het elastische materiaal, dat de tailleband omvat, worden geactiveerd, bijvoorbeeld door het behandelen met warmte, om terug te keren naar een elastische toestand.

BE2017/0132 “Conventionele hot-melt” betekent een formulering die in het algemeen meerdere componenten omvat. Deze componenten omvatten typisch een of meer polymeren om cohesiesterkte te bieden (bijv, alifatische polyolefinen zoals poly(ethyleen-co-propyleen) copolymeer, ethyleenvinylacetaatcopolymeren, styreen-butadieen of styreenisopreenblokcopolymeren, enz.); een hars of analoog materiaal (soms een hechtmiddel) om kleefkracht te bieden (bijv, koolwaterstoffen gedestilleerd uit petroleumdestillaten, natuurharsen en/of colofoniumesters, terpenen afgeleid van bijvoorbeeld hout of citrus, enz.); misschien wassen, weekmakers of andere materialen om de viscositeit te modificeren (d.w.z. vloeibaarheid) (voorbeelden van dergelijke materialen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, minerale olie, polybutyleen, paraffineoliën, esteroliën en dergelijke); en/of andere additieven waaronder, maar niet beperkt tot, antioxidanten of andere stabilisatoren. Een typische smeltlijmformulering kan 15 tot ongeveer 35 gewichtsprocent cohesiesterktepolymeer of polymeren bevatten; van ongeveer 50 tot ongeveer 65 gewichtsprocent hars of een ander hechtmiddel of hechtmiddelen; van nul tot ongeveer 30 gewichtsprocent weekmaker of andere viscositeitsmodificator en eventueel minder dan ongeveer 1 gewichtsprocent stabilisator of een ander additief hebben. Het moet duidelijk zijn dat andere hechtmiddelformuleringen die verschillende gewichtsprocenten bevatten van deze componenten mogelijk zijn.

De term “dichtheid” of “concentratie” wanneer wordt verwezen naar een absorberend materiaal, in het bijzonder de SAP, of een laag, verwijst naar de hoeveelheid materiaal gedeeld door het oppervlakgebied van de laag waarover het absorberend middel wordt uitgespreid.

Zoals hierin gebruikt, verwijst de term “luier” naar het absorberend artikel dat in het algemeen wordt gedragen door zuigelingen rond de onderste torso.

De term “wegwerpbaar” wordt hierin gebruik om absorberende artikelen te beschrijven die in het algemeen niet bedoeld zijn om uit te wassen of anderzijds hersteld of hergebruikt te worden als een absorberend artikel (d.w.z. ze zijn bedoeld om te worden weggegooid na eenmalig gebruik en bij voorkeur om te worden gerecycleerd, gecomposteerd of anders om op een milieuvriendelijke manier te worden verwijderd).

Zoals hierin gebruikt beschrijft de term “elastische weerstand” een elastische kracht die de neiging heeft om weerstand te bieden tegen een uitgeoefende trekkracht waardoor

BE2017/0132 een materiaal dat daarmee is voorzien de neiging heeft om samen te trekken tot een onspannen configuratie in reactie op een trekkracht.

Zoals hierin gebruikt worden de termen “elastisch”, “elastomeer, “elasticiteit” of afleidingen daarvan gebruikt om het vermogen te beschrijven van verschillende materialen en voorwerpen die ervan zijn voorzien om omkeerbare vervorming onder druk te ondergaan, bijv, gespannen of uitgetrokken, in ten minste een richting wanneer een kracht wordt toegepast op het materiaal en om in hoofdzaak terug te keren naar de oorspronkelijke afmetingen bij het ontspannen, d.w.z. wanneer de kracht wordt vrijgegeven, zonder scheuren of breuk. Het verwijst bij voorkeur naar een materiaal of composiet dat in ten minste één richting uitgerekt kan zijn met ten minste 50% van zijn ontspannen lengte, dat wil zeggen verlengd tot ten minste 150% van zijn ontspannen lengte en dat ten minste 40% van zijn rek herstelt na vrijgave van de toegepaste spanning. Overeenkomstig trekt het materiaal of composiet bij het loslaten van de aangebrachte spanning 50% rek samen tot een ontspannen lengte van niet meer dan 130% van zijn oorspronkelijke lengte. Voorbeelden van geschikte elastomeermaterialen omvatten polyether-polyamide blokcopolymeren, polyurethanen, synthetische lineaire ABA en AB blokcopolymeren gechloreerde rubber/EVA (etyleen-vinylacetaat) mengsels, EPDM (ethyleenpropyleen dieen monomeer) rubbers, EPM (ethyleen-propyleen monomeer) rubbers, mengsels van EPDM/EPM/EVA en dergelijke.

De term “elastisch gemaakt” verwijst naar een materiaal, laag of substraat dat van nature niet-elastisch is, door op een geschikte een elastisch materiaal, laag of substraat eraan te verbinden.

“Verlenging” betekent de verhouding van de verlenging van een materiaal tot de lengte van het materiaal voor de verlenging (uitgedrukt als percentage), zoals als volgend weergegeven: “Uitbreiding” betekent de verandering in lengte door uitrekking (uitgedrukt in lengte-eenheden).

Zoals hierin gebruikt, betekent de term “uittrekbaar” in ten minste één richting verlengbaar, maar niet noodzakelijkerwijs herstelbaar.

De term “stoffen” wordt gebruik om te verwijzen naar alle geweven, gebreide en nietgeweven vezelachtige netten.

BE2017/0132 “Bevestiging betekent”, zoals bevestigingstape voor bandjes, worden typisch toegepast op het achterste gebied van de tailleband van de luier om een mechanisme te bieden om de luier op de drager te doen houden. Bevestigen betekent zoals bevestigingsmiddelen voor bandjes, drukknopen, pennen, riemen, haken, gespen, “haak/paddenstoel” en lusbevestigingsmiddelen (bijv. VELCRO®) en dergelijke kunnen worden gebruikt en worden gewoonlijk toegepast op de zijdelingse, zijdelingse uiteinden van het achterste gebied van de tailleband van de luier om een mechanisme te bieden om de luier te doen houden rond de taille van de luier op een conventionele manier. Tapebevestiging voor bandjes kunnen een van deze zijn, goed gekend in het vak en worden typisch toegepast aan de hoeken van de luier. Voor bijvoorbeeld kleefbevestigingen, mechanische bevestigingen, haak- en lusbevestigingen, drukknopen, pennen of gespen kunnen alleen of in combinatie worden gebruikt. De bevestigingen kunnen bijvoorbeeld kleefbevestigingen zijn die geconstrueerd zijn losneembaar te hechten aan een bevestigingspatch aan de voorkant van de tailleband van de luier om een herbevestigingsysteem te bieden.

De term “afgewerkt” of “eind” wanneer gebruikt met verwijzing naar een product betekent dat het product overeenkomstig werd gemaakt voor zijn beoogd gebruik.

De term “flexibel” verwijst naar materialen geschikt zijn en die zich gemakkelijk aanpassen aan de algemene vorm en contouren van het lichaam van de drager.

Zoals hierin gebruikt, de term “kleding” betekent elk type kleding die kan worden gedragen. Dit omvat luiers, trainingsbroeken, incontinentieproducten, chirurgische jassen, industriële werkkleding, overalls, onderkleding, broeken, hemden, jassen en dergelijke.

Veel van de bekende superabsorberende polymeerdeeltjes vertonen gelblokkering. “Gelblokkeringen” treedt op wanneer superabsorberende polymeerdeeltjes worden bevochtigd en de deeltjes zwellen om de vloeistoftransmissie naar anderen gebieden van de absorberende structuur te remmen. Het bevochtigen van die andere gebieden van het absorberend lid vinden derhalve plaats via een heel langzaam diffusieproces. In de praktijk betekent dit dat de acquisitie van vloeistoffen door de absorberende structuur veel trager is dan de snelheid waarmee vloeistoffen worden afgevoerd, in het bijzonder voor stromingssituaties. Lekkage van het absorberend artikel kan plaatsvinden voordat de delen van SAP in het absorberend lid even dicht zijn om volledig verzadigd te zijn of

BE2017/0132 vooraleer de vloeistof kan diffunderen of langs de “blokkerende” deeltjes van de rest van het absorberende orgaan kan slingeren. Gelblokkering kan een bijzonder acuut probleem zijn wanneer de superabsorberende polymeerdeeltjes onvoldoende gelsterkte hebben en onder stress vervormen of verspreiden eens de deeltjes zwellen met de absorberende vloeistof.

De term “grafisch” omvat maar is niet beperkt tot een type ontwerp, afbeelding, markering, figuur, codes, woorden, patronen en dergelijke. Voor een product als een trainingsbroek zullen afbeeldingen over het algemeen voorwerpen omvatten verbonden met kleine jongens en kleine meisjes, zoals veelkleurige trucks, vliegtuigen, ballen, popen bogen en dergelijke.

“Hydro-verwarmingsproces” verwijst naar de productie van niet-geweven netten. Het proces omvat het richten van een reeks waterstralen naar een vezelachtig net dat ondersteund wordt op een bewegende poreuze riem. De waterstralen gaan naar beneden door de vezelmassa’s en wanneer ze contact maken met het oppervlak van de riem, worden de stralen teruggekaatst en gebroken: de vrijgekomen energie zorgt voor verstrikking van de vezelmassa.

De term “hoogabsorberend materiaal” verwijst naar materialen die in staat zijn om ten minste 10 keer zijn eigen gewicht in vloeistof te absorberen. Het hoogabsorberend materiaal kan gelmateriaal omvatten zoals superabsorberende polymeren. Superabsorberende polymeren zijn in water zwelbaar, in water-onoplosbaar organisch of anorganische materiaal die in staat is om ten minsten 20 keer hun eigen gewicht van een waterige oplossing die 0,9 gewichtsprocent van natriumchloride omvat. Absorberende gelerende materialen kunnen natuurlijke, synthetische en gemodificeerde natuurlijke polymeren en materialen zijn. Bovendien kunnen absorberende gelerende materiale anorganische materialen zijn, zoals silicagels of organische verbindingen zoals verknoopte polymeren. De term “verknoopt” verwijst naar elk middel voor het effectief renderen van normaal in water oplosbare materialen, in hoofdzaak wateronoplosbaar maar zwelbaar. Dergelijke middelen kunnen bijvoorbeeld fysieke verstrengeling, kristallijne domeinen, covalente bindingen, ionische complexen en associaties, hydrofiele associaties, zoals waterstofbinding en hydrofobe associaties of Van der Waals-krachten omvatten. Voorbeelden van synthetische absorberende gelerende materiaalpolymeren omvatten de alkalimateriaal- en ammoniumzouten van poly (acrylzuur) en poly (methacrylzuur), poly (acrylamiden), poly (vinylethers)

BE2017/0132 maleïnezuuranhydridecopolymeren met vinylethers en a-olefinen, poly (vinylpyrrolidan), poly (vinylmorfolinon), poly (vinylalcohol) en mengsels en copolymeren ervan. Ander polymeren die geschikt zijn voor gebruik in de absorberende structuur omvatten natuurlijke en gemodificeerde natuurlijke polymeren, zoals gehydrolyseerd acrylonitrilgeënt zetmeel, met acrylzuur geënt zetmeel, methylcellulose, carboxymethylcellulose, hydroxypropylcellulose en de natuurlijke gommen, zoals alginaten, xanthaangom, johannesbroodpitmeel en dergelijke. Mengsels van natuurlijke en geheel of gedeeltelijk synthetische absorberende polymeren kunnen ook gebruikt worden. Synthetische absorberende gelerende materialen zijn typisch xerogels die hydrogels vormen wanneer ze bevochtigd worden. De term “hydrogel” is echter vaak gebruikt om ook naar zowel de bevochtigde als de niet-bevochtigde vormen van het materiaal te verwijzen. Het hoogabsorberend materiaal kan in elk breed gamma van aan geometrische vormen zitten. Als algemene regel is het beter dat het hoogabsorberend materiaal in de vorm van discrete deeltjes is. Het hoogabsorberend materiaal kan echter ook de vorm hebben van vezels, vlokken, staven, bollen, naalden, spiraalvormig, halfspiraalvormig, kubisch, staafachtig, veelvlakkig of dergelijke. Er kunnen ook conglomeraten van deeltjes van hoogabsorberend materiaal worden gemaakt. Het hoogabsorberend materiaal kan aanwezig zijn in de absorberende kern in een hoeveelheid van 5 tot ongeveer 10 gewichtsprocent en bij voorkeur van ongeveer 30 tot ongeveer 100 gewichtsprocent op basis van het totale gewicht van de absorberende kern. De verdeling van het hoogabsorberend materiaal binnen de verschillende gedeelten van de absorberende kern kunnen variëren afhankelijk van het beoogd eindgebruik van de absorberende kern. Het hoogabsorberend materiaal kan geregeld worden in een algemeen discrete laag binnen de matrix van hydrofiele vezels. Als alternatief kan de absorberende kern een laminaat van vezelachtige netten en hoogabsorberend materiaal of andere geschikte middelen ter handhaving van een hoogabsorberend materiaal in een gelokaliseerd gebied.

Een “haak- en lusbevestiging” verwijst naar een complementaire bevestigingsmiddelen met een “haak”gedeelte en een “lus” gedeelte en die hersluitbaar is. De term “haak” wordt hierin gebruikt voor elk element dat in staat is om een ander element, het bekende “lus” gedeelte. De term “haak” wordt niet beperkt tot enkel “haken” in de normale zin, maar omvat in plaats daarvan elke vorm van aangrijpende elementen, hetzij unidirectioneel of bidirectioneel. De term “lus” is eveneens niet beperkt tot “lussen” in de normale betekenis maar omvat ook elke structuur die in staat is om aan te grijpen met

BE2017/0132 een “haak”-bevestiging. Voorbeelden van “lus’’-materialen zijn vezelachtige structuren zoals niet-geweven materialen.

De term “hydrofiel” beschrijft vezels of de oppervlakken van vezels die bevochtigd worden door waterige vloeistof die in contact zijn met de vezels. De mate van bevochtiging van de materialen kan op zijn beurt beschreven worden in termen van contacthoeken en de oppervlaktespanningen van de betrokken vloeistoffen of materialen. De term “bevochtigbaar” is bedoeld om te verwijzen naar een vezel die een vloeistof zoals water, synthetische urine of 0,9 gewichtsprocent aan waterachtige zoutoplossing bevat in een luchtcontacthoek van minder dan 90°, terwijl “hydrofoob” of “niet-vloeibaar” vezels beschrijft met contacthoeken die gelijk zijn of groter dan 90°

Zoals hierin gebruikt, verwijst de term “waterdicht” in het algemeen naar artikelen en/of elementen die hoofdzakelijk niet doordrongen zijn door waterachtige vloeistof door de volledige dikte ervan onder 1,0 kPa of minder druk. Bij voorkeur is een ondoordringbaar artikel of element niet doordrongen door een waterachtige vloeistof onder 3,4kPa of minder druk. Bij voorkeur is een ondoordringbaar artikel of element niet doordrongen door een vloeistof onder 6,8kPa of minder druk Een artikel of een element dat niet waterdicht is is waterdoorlatend.

“Integraal” wordt gebruikt om te verwijzen naar de verschillende gedeelten van een enkelvoudig eenheidselement in plaats vaneen afzonderlijke structuur gebonden aan of geplaatst met of geplaatst in de buurt van elkaar.

“Samenvoegen”, “samenvoeging”, “samengevoegd” of variaties ervan gebruikt voor het beschrijven van de relatie tussen twee of meer elementen betekent dat de elementen op een gepaste manier met elkaar kunnen worden verbonden, zoals door middel van smeltlassen, ultrasoon lijmen, thermische binding, door kleefstoffen, stiksels en dergelijke. Verder kunnen de elementen worden verbonden met elkaar of kunnen ze een of meer tussenliggende elementen hebben die allen samen zijn verbonden.

De term “platgelegde toestand” is bedoeld om te verwijzen naar een artikel wanneer plat is gemaakt in een vlak of in hoofdzaak vlak wordt gemaakt in een vlak en wordt gebruikt in tegenstelling tot wanneer het artikel anders gepositioneerd is, zoals wanneer het artikel wordt gevouwen of gevormd in of voor gebruik door een drager.

BE2017/0132 “Laminaat” verwijst naar elementen die met elkaar worden verbonden in een gelaagde opstelling.

Het gebruik van de term “laag” kan verwijzen, maar is niet beperkt tot, een type van substraat, zoals een geweven net, een niet-geweven net, folies, laminaten, composieten, elastomere materialen en dergelijke. Een laag kan vloeibaar en luchtdoorlatend zijn, doorlatend voor lucht maar ondoorlatend voor vloeistoffen, ondoorlatend voor zowel lucht en vloeistof, en dergelijke. Bij gebruik in het enkelvoud kan het een dubbele betekenis hebben van een enkel element of een meervoud aan elementen.

Het kruisgedeelte van het absorberend artikel omvat bij voorkeur tegen over elkaar liggende longitudinale zijgedeelten die een paar geëlastificeerde, longitudinaaluitbreidende “beenmanchetten” hebben. De beenmanchetten zijn in het algemeen aangepast om rond de benen van de drager te passen bij gebruik en te dienen als mechanische barrière voor de zijdelingse stroom van lichaamsafscheidingen. Beenmanchetten worden geëlastificeerd door beenelastieken. De luier kan verder een voorste taille-elastiek bevatten en een achterste taille-elastiek. Materialen geschikt voor gebruik bij het vormen van beenelastieken zijn bekend bij de vakmannen. Voorbeelden van dergelijke materialen zijn strengen of linten van een polymeer, elastomere materialen die aan de luier aan de beenmanchet is bevestigd in een uitgestrekte positie zijnde of die aan de luier zijn bevestigd wanneer de luier is geplooid zodat elastische beperkende krachten worden verleend aan het beenmanchet. Voorbeelden van geschikte elastomeermaterialen die gebruikt kunnen worden omvatten polyetherpolyamide blokcopolymeren, polyurethanen, synthetische lineaire ABA en AB blokcopolymeren gechloreerde rubber/EVA (etyleen-vinylacetaat) mengsels, EPDM (ethyleenpropyleen dieen monomeer) rubbers, EPM (ethyleen-propyleen monomeer) rubbers, mengsels van EPDM/EPM/EVA en dergelijke.

“Vloeistof’ betekent een niet-vluchtige substantie en/of materiaal dat stroomt en de binnenvorm kan aannemen van een vat waarin het gegoten of geplaatst is.

“Longitudinaal” is de richting die parallel loopt met de maximale lineaire grootte van het artikel.

De term “smeltgeblazen vezels” betekent vezels gevormd door het extruderen van een gesmolten thermoplastisch materiaal door een veelvoud van fijne, gewoonlijk ronde

BE2017/0132 malcapillairen zoals gesmolten draden of filamenten in een hoge snelheidsstroom van gas (bijv. Lucht) die de filamenten van gesmolten thermoplastisch materiaal verzwakt om hun diameter te verminderen, die de diameter van de microvezel kan zijn. In het algemeen hebben smeltgeblazen vezels een gemiddelde vezeldiameter van tot ongeveer 10 micron. Nadat de vezels zijn gevormd, worden de smeltgeblazen vezels gedragen door de hoge snelheidsstroom van het gas en afgezet op een verzameloppervlak om een net van willekeurig verdeelde smeltgeblazen vezels te vormen.

De term “niet-elastisch” verwijst naar elk materiaal dat niet binnen de definitie van “elastisch” hierboven valt.

De term “niet-geweven stof of net” betekent een velvormig materiaal met een structuur van individuele vezels die tussenliggend zijn, maar niet op een regelmatige manier zoals gebeurt met brei- of weefprocessen. Niet-geweven stoffen of netten zijn gevormd uit vele processen zoals bijvoorbeeld, smeltblaasprocessen, spingebonden processen en gebonden gekaarde netprocessen.

“Broeklichaam” verwijst naar het kledingstuk dat een tailleopening heeft en een paar beenopening, vergelijkbaar met shorts, zwemkledij en dergelijke. De beschreven kan al dan niet een manueel scheurbare zijnaad hebben.

Met de termen “deeltje”, “deeltjes”, “deeltjesvormig” en dergelijke wordt bedoeld dat het materiaal in het algemeen in de vorm van afzonderlijke eenheden is. De eenheden kunnen korrels, poeders, bollen, verpulverde materialen of dergelijke omvatten, evenals combinaties ervan. De deeltjes kunnen elke gewenste vorm hebben, zoals kubisch, staafachtig, polyedrisch, bolvormig of half bolvormig, afgerond of halfrond, hoekig, onregelmatig, enz. Vormen met een grote grootste afmeting/kleinste afmetingsverhouding, zoals naalden, vlokken en vezels, worden ook overwogen voor opname hierin. De termen “deeltje” of “deeltjesvormig” kunnen ook een agglomeratie omvatten die meer dan een individueel deel of deeltjesvormig materiaal of dergelijke omvat. Bovendien kan een deeltje, deeltjesvormig materiaal of elke gewenste agglomeratie daarvan zijn samengesteld uit meer dan een type materiaal.

De term “polymeer” omvat in het algemeen, maar is niet beperkt tot, homopolymeren, copolymeren, zoals, bijvoorbeeld, blok, ent, willekeurige en alternerende copolymeren, terpolymeren, enz. en mengsels en modificaties ervan. Verder, tenzij anderszins

BE2017/0132 specifiek beperkt, zal de term “polymeer” alle mogelijke geometrische configuraties van het materiaal omvatten. De configuraties omvatten, maar zijn niet beperkt tot, isotactische, syndiatactische en willekeurige symmetrieën.

Met de term “voorverpakt” zoals hierin gebruikt wordt bedoeld dat een of meer absorberende artikelen zijn verpakt in een enkele eenheid alvoerens te worden gestapeld.

“Pulpdons” of “donspulp” verwijst naar een materiaal gemaakt van cellulosevezels. De vezels kunnen natuurlijk of synthetisch zijn, of een combinatie daarvan. Het materiaal is typisch licht en heeft absorberende eigenschappen.

“Herbevestigbaar” verwijst naar de eigenschap van twee elementen die in staat zijn tot losmaakbare bevestiging, scheiding en daarop volgende losmaakbare herbevestiging zonder wezenlijk permanente vervorming of breuk.

Het “retentiegedeelte” of “vloeiabsorptielaag” maakt deel uit van het absorberend medium. Dit gedeelte kan een matrix van hydrofiele vezels omvatten zoals een net van cellulose dons, gemengd met deeltjes van hoogabsorberend materiaal. In bepaalde opstellingen kan het retentiegedeelte een mengeling van superabsorberende hydrogelvormende deeltjes en synthetisch polymeer smeltgeblazen vezels of een mengsel van superabsorberende deeltjes met een vezelachtige co-vormmateriaal omvatten met een mengsel van natuurlijke vezels en/of synthetische polymeervezels. De superabsorberende deeltjes kunnen in hoofdzaak homogeen worden gemengd met hydrofiele vezels of kunnen niet-uniform worden gemengd. De concentraties van superabsorberende deeltjes kunnen bijvoorbeeld in een niet-stapsgewijze gradiënt door een aanzienlijk deel van de dikte van de absorberende structuur worden gerangschikt, met lagere concentraties naar de lichaamszijde van de absorberende structuur en relatief hogere concentraties naar de buitenzijde van de absorberende structuur. Het hoogabsorberende deeltjes kunnen geregeld worden in een algemeen discrete laag binnen de matrix van hydrofiele vezels. Bovendien kunnen twee of meer verschillende soorten superabsorberend middel selectief op verschillende locaties in of langs de vezelmatrix worden gepositioneerd.

Zoals hierin gebruikt verwijst de term “vel” of “velmateriaal” naar geweven materialen, niet-geweven netten, polymere folies, polymere weefselachtige materialen en polymere schuimvellen.

BE2017/0132

Het absorberend artikel kan ook zijpanelen bevatten. De “zijpanelen” kunnen een vorm hebben zoals, maar niet beperkt tot, een vierkant, driehoek, cirkel en trapézoïdale vorm. Ze kunnen worden verbonden met de respectievelijke tegenoverliggende zijgedeelten van de rugsectie, door middel van een bekende werkwijze, zoals smeltlassen of lijmen. De zijpanelen kunnen ook integraal zijn gevormd met het ruggedeelte door projectie en samenvoeging van de respectieve bovenlaag en/of achterlaag en/of absorberend midden buiten door de lussen die de vorm hebben van de zijpanelen. Bij voorkeur worden de zijpanelen gevormd door het lamineren van een laag niet-geweven stof, een laag thermoplastische folie en een laag elastisch materiaal. De laag elastisch materiaal kan door kleefstoflagen worden gesandwiched tussen de niet-geweven laag stof en de thermoplastische folie met lagen kleefstof. De laag niet-geweven stof kan gemaakt zijn van natuurlijke vezels, synthetische vezels of een mix van natuurlijke vezels en synthetische vezels. De laag thermoplastische folie kan vervaardigd zijn van polyethyleen of polypropyleen.

De term “spingebonden vezels” verwijst naar de vezels gevormd door het extruderen van gesmolten thermoplastische polymeren als filamenten of vezels uit een veelheid van relatief fijne, gewoonlijk ronde, capillairen van een spindop en vervolgens snel de geëxtrudeerde filamenten te trekken door een educatieve en andere welbekende tekenmechanisme om de moleculaire oriëntatie en fysieke sterkte aan de filamenten te verlenen. De gemiddelde diameter van de spingebonden vezels ligt typisch in het bereik van 15-60pm of hoger. De spindop kan een grote spindop zijn met enkele duizenden gaten per meter breedte of banken van kleinere spindoppen, die bijvoorbeeld slechts 40 gaten bevatten.

De term “spingebonden, smeltgeblazen spingebonden (SMS) niet-geweven stof als hierin gebruikt verwijst naar een meerlagig composietlaag die een net smeltgeblazen vezels omvat die ertussen is geklemd en gehecht aan twee lagen spindoppen. Een nietgeweven SMS-materiaal kan in lijn worden gevormd door achtereenvolgens een eerste laag spingebonden vezels af te zetten, een laag smeltgeblazen vezels en een tweede laag spingebonden vezels op een bewegend poreus verzameloppervlak. De samengestelde lagen kunnen worden verbonden door ze door een spleet te halen die gevormd is tussen twee rollen die kunnen worden verwarmd of onverwarmd en glad zijn of van een patroon voorzien. Als alternatief kunnen de individuele spingebonden en smeltgeblazen lagen voorgevormd en optioneel afzonderlijk gebonden en verzameld worden zoals door de weefsels op opwindrollen te wikkelen. De individuele lagen

BE2017/0132 kunnen worden geassembleerd door ze op een later tijdstip op elkaar te stapelen en aan elkaar te hechten om een niet-geweven SMS-materiaal te vormen. Extra spingebonden en/of smeltgeblazen lagen kunnen worden opgenomen in de SMS-stof, bijvoorbeeld spingebonden-smeltgeblazen-smeltgeblazen-spingebonden (SMMS), enz.

“Stapelvezels” verwijzen naar commercieel beschikbare vezels met een diameter tussen minder dan ongeveer 0,001 mm tot meer dan ongeveer 0,2 mm; ze bestaan in verschillende vormen zoals korte vezels tussen ongeveer 10 tot 50 mm in lengte en lange vezels met een lengte hoger dan 50 mm, bij voorkeur tot 100 mm.

Met “uitrekken” wordt bedoeld dat het materiaal de mogelijkheid heeft om verder uit te rekken dan de originele grootte voor ten minste een afmeting, bij onderwerping aan een trekkracht (d.w.z. Spanning) toegepast in de richting van die afmeting, zonder het materiaal te breken. Een uitrekking van bijvoorbeeld 50% betekent dat het materiaal met een initiële lengte heeft van 100 mm een lengte bereikte van 150 mm. Uitrekking kan unidirectioneel, bidirectioneel of multidirectioneel zijn. De specifieke rekeigenschappen van een materieel kunnen variëren via een van de rekvectoren. De term kan elastische materialen omvatten, alsook niet-geweven materialen die inherent uitrekbaar kunnen zijn, maar niet noodzakelijk op een elastische manier. Dergelijke niet-geweven materialen kunnen worden gemaakt om zich op een elastische te gedragen door ze te binden aan elastische films.

Met “kanalen” wordt bedoeld dat de genoemde structuur (bijvoorbeeld de absorberende kern) uitgespaarde gebieden omvat die zichtbare leidingen of doorgangen vormen die zich typisch uitstrekken langs de lengteas van de kern en een diepte hebben in een richting loodrecht op genoemde longitudinale as. Met “zichtbaar” wordt het hierin duidelijk zichtbaar gemaakt met het blote oog en kenmerkend dat de kanalen een breedte hebben die in het algemeen groter is dan 1 mm, bij voorkeur van 5 mm tot 50mm, nog liever van 8 mm tot 40 mm en veel liever van 10 mm tot 30 mm, en het liefst groter dan 10 mm tot minder dan 25 mm.

Met “onderling verbonden” wordt bedoeld dat de structuur waarnaar wordt verwezen (bijvoorbeeld de kanalen) van een hoofdzakelijk ononderbroken pad zoals van een eerste einde van een kanaal naar een tweede uiteinde van een kanaal.

Met “substantieel” wordt bedoeld, ten minste de meerderheid van de structuur waarnaar wordt verwezen. Bijvoorbeeld met betrekking tot onderling verbonden kanalen, betekent

BE2017/0132 “in hoofdzaak onderling verbonden” dat het grootste deel van het kanaal met elkaar is verbonden en in het algemeen waarin een direct en continu pad kan worden gevolgd door te beginnen van één uiteinde van het kanaal naar een andere uiteinde van het kanaal, (wordt hier ook naar verwezen als eindposities) die distaai ten opzichte van elkaar zijn in een breedterichting van de kern en proximaal met een gedeelte van de perimeter van de kern, bij voorkeur de zijkanten ervan.

Met “direct over” wordt bedoeld dat het betreffende kenmerk wordt geplaatst over de structuur waarnaar wordt verwezen, zodanig dat de twee ten minsten in een substantieel gedeelte van genoemde structuur in direct contact met elkaar staan.

Met “indirect over” wordt bedoeld dat het betreffende kenmerk wordt geplaatst over de structuur waarnaar wordt verwezen, zodanig dat de twee ten minsten in een substantieel gedeelte van genoemde structuur in direct contact met elkaar staan. Een niet-geweven net dat indirect wordt toegepast over een driedimensionaal absorberend materiaal omvat bijvoorbeeld een andere laag materiaal tussen genoemd niet-geweven net en genoemd driedimensionaal absorberend materiaal.

Het gebruik van de term “substraat” omvat, maar is niet beperkt tot, geweven of nietgeweven netten, poreuze folies, inktdoorlatende folies, papier, composietstructuren en dergelijke.

Superabsorberende materialen die geschikt zijn voor gebruik in huidige bekendmaking zijn gekend bij vakmannen en kunnen in elke werkzame vorm zijn, zoals in deeltjesvorm, vezels en een mix ervan. In het algemeen gesteld, kan het “superabsorberend materiaal” een in water zwelbaar, in het algemeen in water onoplosbaar, hydrogelvormend polymeer absorberend materiaal zijn, dat in staat is om ten minste ongeveer 15, geschikt ongeveer 30% en mogelijk ongeveer 60 keer of meer het eigen gewicht in fysiologische zoutoplossing (bijvoorbeeld zoutoplossing met 0,9% gew.% NaCl). Het superabsorberend materiaal kan biologisch afbreekbaar of bipolair zijn. Het hydrogelvormende polymeer absorberend materiaal kan worden gevormd uit organisch hydrogelvormend polymeer materiaal, dat natuurlijk materiaal kan omvatten zoals agar, pectine en guargom; gemodificeerde natuurlijke materialen zoals carboxymethylcellulose, carboxyethylcellulose en hydroxypropylcellulose en synthetische hydrogel-vormende polymeren. Synthetische hydrogel-vormende polymeren omvatten bijvoorbeeld alkalimetaalzouten van polyacrylzuur, polyacrylamiden, polyvinylalcohol,

BE2017/0132 ethyleenmaleïnezuuranhydridecopolymeren, polyvinylethers, polyvinylmorfolinon, polymeren en copolymeren van vinylsulfonzuur, polyacrylaten, polyacrylamiden, polyvinylpyridine en dergelijke. Andere geschikte hydrogel-vormende polymeren omvatten gehydrolyseerd acrylonitirl geënt zetmeel, met acrylzuur geënt zetmeel en isobuteen maleïnezuuranhydride copolymeren en mengsels daarvan. De hydrogelvormende polymeren kunnen licht verknoopt zijn om het materiaal in hoofdzaak in water oplosbaar te maken. Verknoping kan bijvoorbeeld door bestraling of covalente, ionische, Van der Waals of waterstofbinding zijn. Het superabsorberend materiaal kan op een geschikte wijze worden opgenomen in een toegewezen opslag of retentiegedeelte van het absorberend systeem en kan eventueel gebruikt worden in andere componenten en gedeelten van het absorberend artikel. Het superabsorberende materiaal kan zijn opgenomen in de absorberende laag of een andere vloeistofopslaglaag van het absorberende artikel van de huidige bekendmaking in een hoeveelheid tot ongeveer 60 gew.%. Typisch zal het superabsorberende materiaal, indien aanwezig, worden omvat in een hoeveelheid van ongeveer 5% tot ongeveer 40 gew.%, op basis van het totale gewicht van de absorberende laag.

“Superabsorberende polymeerdeeltjes” of “SAP’s” verwijzen naar water zwelbare organische of anorganische materialen die onder de gunstigste omstandigheden in staat zijn ten minste ongeveer 10 maal hun gewicht te absorberen, of ten minste ongeveer 15 maal hun gewicht of ten minste ongeveer 25 maal hun gewicht in een waterige oplossing die 0,9 gew.% natriumchloride bevat. In absorberende artikelen als luiers, incontinentieluiers, enz. is de deeltjesgrootte typisch tussen 100 en 800pm, bij voorkeur tussen 300 tot 600 μm, liever tussen 100 tot 500 μm.

De term “doelzone” verwijst naar een gebied van een absorberende kern waar het in het bijzonder wenselijk is dat het merendeel van een vloeistofindringing, zoals urine, menstruatie of stoelgang, initieel contact maakt. In het bijzonder voor een absorberende kern met een of meer vloeistofindringpunten in gebruik, verwijst de doelzone van indringing naar het gebied van de absorberende kern die de afstand met 15% uitrekt van een totale lengte van het composiet van elk indringpunt in beide richtingen.

“Spanning” omvat een uniaxiale kracht die de neiging heeft om de uitrekking van een lichaam of de balanceerkracht binnen dat lichaam die het uitrekken weerstaat te veroorzaken.

BE2017/0132

Zoals hierin gebruikt, is de term “thermoplastisch” bedoeld om een materiaal te beschrijven dat zachter wordt wanneer het wordt blootgesteld aan warmte en dat in hoofdzaak terugkeert naar zijn oorspronkelijke toestand wanneer het wordt gekoeld tot kamertemperatuur.

De term “bovenlaag” verwijst naar een vloeistofdoorlatend vel materiaal die de binnenbedekking van het absorberend artikel vormt en die in gebruik is geplaatst in direct contact met de huid van de drager. De toplaag wordt typisch gebruikt om de huid van de drager te isoleren van vloeistoffen die in de absorberende structuur worden gehouden. Het bovenste vel kan een niet-geweven materiaal omvatten, bijv, spingebonden, smeltgeblazen, gekaard, hydroverstrengeld, bevochtigd enz. Geschikte niet-geweven materialen kunnen samengesteld zijn uit door de mens gemaakte vezels, zoals polyester, polyethyleen, polypropyleen, viscose, rayon, enz. of natuurlijke vezels, als houtpulp of katoenvezels of uit een mengsel van natuurlijke en door de mens gemaakte vezels. Het topvelmateriaal kan verder zijn samengesteld uit twee vezels, die in een bindingspatroon aan elkaar kunnen zijn gehecht. Andere voorbeelden van topvelmaterialen zijn poreuze schuimen, van openingen voorziene kunststoffolies, laminaten van niet-geweven materialen en van openingen voorzien kunststoffolies enz. De materialen die geschikt zijn als topvelmaterialen moeten zacht en niet-irriterend voor de huid zijn en vlot kan worden gepenetreerd door lichaamsvloeistof zoals bijv, urine of menstruatie. De binnenste buitenbekleding kan verder verschillend zijn in verschillende delen van het absorberend artikel. De stoffen van de bovenlaag zijn samengesteld uit een hoofdzakelijk hydrofoob materiaal en het hydrofoob materiaal is optioneel behandeld met een oppervlakte-actieve stof of op een andere wijze worden bewerkt om een gewenst niveau van bevochtigbaarheid en hydrofiliteit te verlenen.

Er zijn “trainingsbroeken” beschikbaar voor gebruik door kinderen in tijdens de zindelijkheidstraining en zijn populair bij moeders en verzorgers. Een trainingsbroek omvat typisch een bovenlaag, een ruglaag, een absorberend medium tussen de toplaag en de achterste laag en zijnaden die delen van de zijranden van de broek aan elkaar binden om taille- en beenopeningen te vormen.

Zoals hierin gebruikt, verwijst de term “transversaal” of “lateraal” naar een lijn, een as of een richting die in het vlak van het absorberende artikel ligt en in het algemeen loodrecht op de longitudinale richting is.

BE2017/0132 “Ultrasoon lassen” verwijst naar een technologie die twee materialen verbindt door ze te smelten met warmte gegenereerd door ultrasone oscillatie en ze vervolgens samen te lamineren, zodanig dat de gesmolten materialen stromen en de opening vullen tussen de twee niet-geaffecteerde gedeelten van de twee materialen, respectievelijk. Na afkoeling en vormgeving worden de twee materialen met elkaar verbonden.

Zoals hierin gebruikt wordt met de term “zwelbaar door water, niet in water oplosbaar” bedoeld om te verwijzen naar een materiaal dat, wanneer het wordt blootgesteld aan een overmaat water, zwelt tot zijn evenwichtsvolume maar niet oplost in de oplossing. Als zodanig behoudt een in water zwelbaar, niet in water oplosbaar materiaal in het algemeen zijn oorspronkelijke identiteit of fysieke structuur, maar in een sterk geëxpandeerde toestand, gedurende de absorptie van het water en moet dus voldoende fysieke integriteit hebben om te weerstaan aan de stroming en samensmelting met naburige deeltjes.

Met de term “wikkelmateriaal” zoals hierin gebruikt, wordt een buigbaar materiaal bedoeld, bij voorkeur een foliemateriaal waarvan de dikte kleiner is, met meer voorkeur veel kleiner is dan de breedte en de lengte ervan, dan een vel, een film of een folie. In een bijzonder geprefereerde uitvoeringsvorm kan genoemd wikkelmateriaal worden opgerold.

Door de hoge concentraties van superabsorberende deeltjes of ander hoogabsorberend materiaal, in het retentiegedeelte kan er een toegenomen moeilijkheid zijn met betrekking tot het bevatten van de hoogabsorberende deeltjes binnen het retentiegedeelte en het beperken van de beweging of de migratie van de superabsorbeerder op de lichaamskant van de luier. Om de inhoud van het hoogabsorberend materiaal te verbeteren kan de absorberende structuur een verbeterde overomhulling omvatten, zoals een “omslagvel”, die meteen aangrenzend en rond het retentiegedeelte wordt geplaatst. Het omslagvel is bij voorkeur een laag absorberend materiaal dat de belangrijkste lichaamskant en buitenkant van de oppervlakken van het retentiegedeelte bedekt en bij voorkeur hoofdzakelijk nagenoeg alle omtrekranden van het retentiegedeelte omsluit om een nagenoeg volledige omhulling daaromheen te vormen. Alternatief kan het omslagvel een absorberende omslag bieden die de belangrijkste lichaamskant en de buitenoppervlakken van het retentiegedeelte bedekt en hoofdzakelijk alleen de laterale zijkanten van het retentiegedeelte bevat. Dienovereenkomstig zouden zowel de lineaire als de naar

BE2017/0132 binnen gekromde delen van de laterale zijranden van het omslagvel om het retentiegedeelte gesloten zijn. In dergelijke regeling kunnen de eindranden van het omslagvel echter niet volledig rond de eindranden van het retentiegedeelte bij de taillebandgebieden van het artikel worden gesloten. Het omslagvel kan een omslagvel met meerdere elementen bevatten dat een afzonderlijk omslagvel aan de lichaamszijde en een afzonderlijke omslagvel aan de buitenzijde omvat, die zich elk uitstrekken langs alle of sommige van de omtrekranden van het retentiegedeelte. Een dergelijke configuratie van het omslagvel kan bijvoorbeeld de vorming van een in hoofdzaak volledige afdichting en sluiting van de omtrekranden van het retentiegedeelte vergemakkelijken. De lagen aan de lichaamszijde en de buitenzijde van het omslagvel kunnen zijn samengesteld uit in hoofdzaak hetzelfde materiaal of kunnen uit verschillende materialen zijn samengesteld, de buitenste laag van het omslagvel kan bijvoorbeeld zijn samengesteld uit een materiaal met een relatief lager basisgewicht met een relatief hoge porositeit, zoals een vochtsterk cellulose weefsel samengesteld uit zacht houtpulp. De laag aan de lichaamszijde van het omslagvel kan een van de eerder beschreven omslagvelmaterialen omvatten (bijvoorbeeld kan deze bestaan uit een smeltgeblazen net samengesteld uit smeltgeblazen polypropyleenvezels of een laag poreus celluloseweefselnet samengesteld uit een mix van hardhout/zachthoutvezels) die een relatief lage porositeit hebben. De lichaamskantlaag met lage porositeit kan beter de migratie van superabsorberende deeltjes op de huid van de drager voorkomen en de hoge porositeit, de buitenkantlaag met een lager basisgewicht kan de kosten helpen reduceren.

Nu worden de uitvoeringsvormen van de artikelen en processen in de bekendmaking beschreven. Het is duidelijk dat de technische eigenschappen beschreven in een of meer uitvoeringsvormen kunnen worden gecombineerd met een of meer andere uitvoeringsvormen zonder af te wijken van de intentie van de bekendmaking en zonder veralgemening ervan.

ABSORBERENDE KERN

Absorberende kernen 101 volgens de huidige bekendmaking omvatten: een voorgedeelte 122:

een ruggedeelte 124; een kruisgedeelte 126 tussen het voorgedeelte 122 en het ruggedeelte 124 en longitudinale as die zich uitstrekt langs een lengte van genoemde kern 101 en die voorste, kruis- en achterste gedeelten 122, 126, 124 kruist, waarbij de

BE2017/0132 absorberende kern 101 een breedte heeft die zich loodrecht op genoemde lengte uitstrekt en een omtrek die ten minste twee tegenoverliggende einden 102 omvat, 103 en ten minste twee tegenover elkaar gelegen zijden 104, 105 gelegen tussen genoemde uiteinden 102, 103 waarbij de absorberende kern 101 een of meer in hoofdzaak onderling verbonden kanalen 106 omvat die zich uitstrekken door ten minste een gedeelte van het kruisgedeelte 126 (bij voorkeur ten minste 60%, meer bij voorkeur ten minste 70%, met nog meer voorkeur ten minste 80%, van een lengte van het kruisgedeelte die in hoofdzaak evenwijdig loopt aan de longitudinale as) langs de lengte van de kern en langs ten minste een deel van de breedte van de kern, typisch langs en in hoofdzaak parallel aan de lengteas en vanaf één kant van de kern [bijv. De eerste zijde 104] met de andere [bijv, een tweede zijde 105], bij voorkeur een of meer in hoofdzaak onderling verbonden kanalen 106 die symmetrisch of asymmetrisch zijn rond de longitudinale as. Een voordeel van dergelijke onderling verbonden kanaalregeling is dat snellere onmiddellijke verdeling van de vloeistof wordt bereikt over de kern ten opzichte van een kern die vrij is van dergelijke onderling verbonden kanalen of kernen die alleen discontinue kanalen omvatten. Dit draagt bij aan het beperken van oververzadiging van de kern in het deel van de vloeistofafvoer. Zonder aan theorie gebonden te willen zijn, wordt aangenomen dat het feit dat de vloeistof wordt verdeeld over de kern en direct weg van de positie van de vloeistofafvoer, een perceptie van droogte en huidcomfort wordt verschaft aan het onderwerp, evenals een indruk voor langer durende droogte door de gebruiker.

De longitudinale as van de kern waarnaar hierin wordt verwezen, kan in hoofdzaak evenwijdig aan de longitudinale richting 48 (zoals bijvoorbeeld geïllustreerd in afb. 11 en afb. 12) en de breedte van de kern of breedte-as van de kern waarnaar hierin wordt verwezen kan in hoofdzaak parallel zijn aan de laterale richting 49 (zoals bijvoorbeeld geïllustreerd in afb. 11 en afb. 12).

In een uitvoeringsvorm zijn de een of meer onderling verbonden kanalen zodanig gevormd dat ze de vloeistof effectief wegleiden van een afvoergebied, typisch door het vormen van een vorm die een afstand heeft gradiënt tussen tegenover elkaar liggende oppervlakken van de onderling verbonden kanalen, bij voorkeur een trechtervormig profiel.

BE2017/0132

In een uitvoeringsvorm vormen de kanalen een geometrische vorm over de absorberende kern en langs een vlak dat zich evenwijdig aan de longitudinale as van genoemde kern uitstrekt, waarbij genoemde geometrische vorm wordt gekozen uit de groep bestaande uit een half-zandlopervormige, V-vormige, U-vormige, taartvormige en combinaties ervan. Waarin “door half-zandlopervormig” wordt bedoeld een zandlopervorm met slechts enkele uiteinden, voorbeeldige vormen worden getoond in afb. 4.

In een uitvoeringsvorm omvatten de kanalen of liever bestaan uit een eerste nietgeweven net die met een of meer hechtmiddelen aan een tweede niet-geweven net is gebonden. Bij voorkeur wordt de kleefstof aangebracht in zones over een breedte van de kanalen om zones te vormen, bij voorkeur alternerende zones met verschillende bindingssterkte tussen het niet-geweven netlaminaat. Het eerste niet-geweven net kan bijvoorbeeld op ten minste drie zones langs de breedte van het kanaal aan de tweede niet-geweven baan worden gehecht. Dergelijke regeling kan een eerste hechtende zone, een tweede hechtende zone en een derde hechtende zone omvatten, waarbij de tweede hechtende zone is geplaatst tussen de eerste en derde hechtzones langs de breedte van het kanaal (bijvoorbeeld op een as evenwijdig aan de kernbreedte en loodrecht op elkaar op de longitudinale as van de kern), waarbij de hechtingssterkte van de tweede kleefstofzone groter is dan de hechtingssterkte van de eerste en derde hechtzones. Voorbeelden van manieren om een dergelijke sterkere hechtingssterkte in de tweede zone te bereiken omvatten het gebruik van grotere hoeveelheden kleefstof in deze zone, toepassen van grotere mechanische druk op deze zone of gebruikmakend van een ander kleefmiddeltype, andere manieren worden ook overwogen door het veronderstellen van een betere hechting tussen niet-geweven netten resulteren in dergelijk gebied.

In een uitvoeringsvorm is de hechtingssterkte in de eerste en derde zones kleiner dan de trekkracht die wordt gegenereerd door het absorberende materiaal dat proximaal ten opzicht van het kanaal is gelegen na bevochtiging, zodanig dat de eerste en tweede netten in genoemde zones kunnen scheiden en waarbij de hechtingssterkte in de tweede zone groter is dan de trekkracht die wordt gegenereerd door het absorberend materiaal dat proximaal ten opzichte van het kanaal is gelegen na bevochtiging zodanig dat de eerste en tweede niet-geweven netten zich niet in die zone kunnen scheiden na bevochtiging en typisch de zwelling van het absorberend materiaal en kan in plaats

BE2017/0132 daarvan vast gehecht blijven. Een voordeel van deze regeling is dat in droge omstandigheden een merkbaar kanaal zichtbaar is vanaf de kant vanaf het bovenvel van het artikel en/of de kern die brede kanalen verschaft die verder nuttig zijn voor het kanaliseren van meer vloeistof bij bijzonder initiële/vroege afvoer. Deze opstelling maakt het dan verder mogelijk dat de binding in de eerste en derde regio’s faal door bijvoorbeeld de zwelling van de SAP zodanig dat meer volume beschikbaar kan zijn voor expansie daarvan (en vroege verzadiging of niet-optimale absorptie voorkomen), met typische de tweede zone die dergelijke uitzetting weerstaat en zo de integriteit van de kanalen verschaft van de kanalen zelfs in vochtige staat.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn het eerste niet-geweven en/of het tweede nietgeweven web bij voorkeur het tweede niet-geweven web, een elastisch niet-geweven materiaal zoals Vistamaxx hars van ExxonMobil of andere geschikte polymeren die in staat zijn om elasticiteit te verlenen aan een niet-geweven net). Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat het niet-geweven net en gemakkelijker omhulsels rond het 3Dinzetstuk kunnen worden gewikkeld bij de toepassing van een vacuüm en het daaropvolgend mogelijk maakt een verbinding te maken met het eerste niet-geweven net op de plaats die overeenkomt met de positie van de basis van het 3D-inzetstuk (tegenover een vooruitstekende top ervan). Dit heeft het voordeel dat de vorming van verzamelbassins -of gootstenen binnenin de kanalen wordt beperkt.

De kernen hierin kunnen een in hoofdzaak rechtlijnige omtrek hebben zoals geïllustreerd in afb. 1 en afb. 2 of kunnen symmetrische concave gedeelten in het middengedeelte ervan omvatten zoals geïllustreerd in afb. 3. In de laatste uitvoeringsvorm kunnen de concave gedeelten worden uitgelijnd met en/of gepositioneerd worden in een kruisgedeelte van het absorberende voorwerp om een betere ergonomie te verschaffen en te passen langs het been van de drager. In elke van deze uitvoeringsvormen van de kernvorm heeft het de voorkeur dat genoemde kernen symmetrisch zijn, ten minste rond de longitudinale as ervan. Onafhankelijke van de kerngeometrie, wordt hier begrepen dat dezelfde of soortgelijke kanalen als hierin beschreven uitwisselbaar kunnen worden gebruikt.

In een uitvoeringsvorm, met verwijzing naar afb. 1 tot afb. 3 omvat elk hoofdzakelijk onderling verbonden kanaal 106: een eerste kanaalgedeelte 107 dat zich in hoofdzaak langs de longitudinale as proximaal van een eerste zijde 104 en de kern 101 uitstrekt;

BE2017/0132 een tweede kanaalgedeelte 108 dat zich in hoofdzaak langs de longitudinale as proximaal van een tweede zijde 105 van de kern 101 uitstrekt; en

Ten minste een, bij voorkeur slechts, een, verbindingskanaalgedeelte 109 dat in vloeistofverbinding staat met de eerste en tweede kanaaldelen 107, 108. Een voordeel van deze regeling is de snelle vloeistofverdeling langs meer dan een assen van de absorberende kern, typisch zowel de longitudinale as als de breedte-as daarvan, om de absorptievermogens van de absorberende kern over zijn gehele oppervlaktegebied te maximaliseren. Bovendien verbetert een dergelijke geometrie het vouwen van de kern en maakt aldus een beteren en nauwsluitende pasvorm op de huid van het onderwerp (met of zonder toevoeging van meer elastieken proximaal aan de genoemde kanaaldelen).

De eerste en de tweede kanaalgedeelten kunnen hoofdzakelijk lineair zijn of hebben hoofdzakelijk gekromde profielen, bij voorkeur geselecteerd uit een concaaf of convex; of kan een combinatie van genoemde lineaire en gekromde profielen omvatten. In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de eerste en de tweede kanaaldelen concaaf van vorm en zijn in het algemeen symmetrisch rond ten minste de longitudinale as.

De eerste en tweede kanaalgedeelten kunnen zich uitstrekken door ten minste een meerderheid, bij voorkeur het geheel, van de lengte van het kruisgedeelte langs de longitudinale as en lopen typisch in hoofdzaak evenwijdig met de zijden van de kern die de omtrek daarvan vormen.

In een zeer geprefereerde uitvoeringsvorm omvat elk onderling verbonden kanaal hierin slechts een enkelvoudig verbindend kanaaldeel 109, dat typisch een apex van het onderling verbonden kanaal vormt. Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is de snelle vloeistofverdeling door de kern terwijl het risico van verstopping wordt beperkt die ander zouden kunnen resulteren als zakken van bevochtigde gebieden eerder worden gevormd.

Bij voorkeur strekt het verbindingskanaalgedeelte 109 zich in hoofdzaak uit langs de breedte van de kern 101, bij voorkeur vormt het een gesloten einde binnen een oppervlak van de kern 101 langs een vlak evenwijdig aan de longitudinale as en bij voorkeur gepositioneerd tegenover een open einde gevormd door niet-verbonden eerste en tweede eindposities 110, 111 van het onderling verbonden kanaal 106, bij voorkeur

BE2017/0132 van de eerste en tweede kanaalgedeelten 107, 108 respectievelijk, typisch de nietverbonden eerste en tweede eindposities 110, 111 die distaai ten opzichte van elkaar zijn en proximaal ten opzichte van de eerste en tweede zijden 104, 105 van genoemde kern 101 respectievelijk met nog meer voorkeur voor genoemde eindpositie 110, 111 weggekeerd van elkaar om zo een trechtervormige geometrische opening ertussen te vormen. Zonder door de theorie gebonden te willen zijn, wordt aangenomen dat een dergelijke geometrie helpt om meer vloeistof te “trechteren” en te verzamelen waar het nodig is en snel en effectief uit het gebied van verzameling te verdelen.

In een uitvoeringsvorm is het gesloten uiteinde in hoofdzaak kromlijnig van vorm, bij voorkeur vormt het een convexe vorm tussen de eerste en tweede kanaaldelen 107, 108 of is het in hoofdzaak lineair van vorm, bij voorkeur vormt het een rechte of driehoekige vorm tussen de eerste en tweede kanaalgedeelten 107, 108. Het gesloten uiteinde kan worden gevormd door het verbonden kanaalgedeelte 109. Een voordeel van zo’n vorm is het vergroten van het contactoppervlaktegebied met de naburige gebieden van driedimensionaal absorberend materiaal om de absorptie van de verdeelde vloeistof beter te bevorderen, eenmaal geëvacueerd uit gebieden met typische hoge verzadiging.

In een uitvoeringsvorm is een eerste afstand (d1) tussen het eerste kanaalgedeelte 107 en het tweede kanaalgedeelte 108, een tweede afstand (d2) tussen het eerste kanaalgedeelte 107 en het tweede kanaalgedeelte 108, waarbij de eerste afstand (d1) proximaal is ten opzichte van het voorste gedeelte 122 van de kern 101 en de tweede afstand (d2) is proximaal ten opzichte van het achterste gedeelte 124 van de absorberende kern 101 en waarbij de eerste afstand (d1) groter is dan de tweede afstand (d2), bij voorkeur waarbij de eerste afstand (d1) op ten minste 1,5d2 is, bij voorkeur van 1,8d2 tot 3d2. Een voordeel is de snelle en effectieve vloeistofverdeling uit de gebieden met typisch hoge verzadiging naar gebieden met typisch lagere verzadiging.

In een uitvoeringsvorm omvat de kern van een eerste niet-geweven net, typisch in de vorm van een rugvel; een tweede niet-geweven net, typisch in de vorm van een bovenvel en een driedimensionaal absorberend materiaal gelegen tussen de eerste en tweede niet-geweven netten om een absorberend kernlaminaat te vormen, typisch waarbij het driedimensionaal absorberend materiaal een vezelachtig net omvat die

BE2017/0132 typisch luchtlagige vezels omvat en bij voorkeur een vooraf bepaalde hoeveelheid superabsorberend polymeer erdoorheen gedispergeerd omvat.

In een zeer geprefereerde uitvoeringsvorm in het onderling verbonden kanaal 106 hoofdzakelijk vrij van driedimensionaal absorberend materiaal en bij voorkeur ook vrij van superabsorberend polymeer. Zonder aan een theorie te willen gebonden zijn, wordt aangenomen dat absorberende materialen de vloeistofverdeling vertragen in vergelijking met de effectiviteit van dergelijke kanalen, omdat vloeistof inderdaad wordt geabsorbeerd door absorberende materialen die ze opzwellen en/of verzadigen, waardoor de hoeveelheid vloeistof die kan worden toegestaan effectief verminderd om er doorheen te reizen. Het verwijderen van dergelijke materialen uit de kanalen maakt het mogelijk om een zeer efficiënt vloeistofverdeelsysteem te handhaven dat hoofdzakelijk onafhankelijk functioneert van het vloeistofacquisitie/absorptiemechanisme van de naburige gebieden.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de kern een aantal in hoofdzaak onderling verbonden kanaal, bij voorkeur aangebracht op een in hoofdzaak concentrische wijze, waarbij een voorbeeld is getoond in afb. 4E. Een voordeel is de exponentiële effectiviteit in vloeistofverdeling en kanaalvorming, vooral als naburige regio’s meer verzadigd raken of opzwellen.

In een uitvoeringsvorm zoals weergegeven in afb. 4C en 4D omvat de kern verder een of meer ontkoppelde kanalen waarbij bij voorkeur ten minste een deel daarvan concentrisch is aangebracht ten opzichte van het in hoofdzaak onderling verbonden kanaal. Een voordeel is een effectieve toegevoegde lokale uniforme vloestofverdeling. Bovendien wordt aangenomen dat bij het zwellen van de naburige gebieden naar de kanalen bij verzadiging, visuele patronen kunnen worden gevormd die duidelijker de perceptie van de werkzaamheid van het gehele kernoppervlak voor absorptie van vloeistof overdragen.

Bij voorkeur hebben de in hoofdzaak onderling verbonden kanalen 106 een regelmatige of onregelmatige diepte, waarbij genoemde diepte wordt gemeten op een as loodrecht op zowel de longitudinale as en de as langs de breedte van de kern 101, bij voorkeur waarbij de dwarsdoorsnede van genoemde kanalen 106 is geselecteerd uit de groep bestaande uit gebogen, veelhoekige of combinaties ervan.

BE2017/0132

Het is duidelijk dat een aantal alternatieve vormen kan worden gebruikt voor kanalen die hierin worden beschreven, waarvan voorbeelden worden getoond in afb. 4 zonder af te wijken van de hierin beschreven bekendmakingsuitvoeringsvormen.

De huidige bekendmaking heeft verder betrekking op een absorberende kern 101 die in hoofdzaak continue zones omvat van één of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren 112 en continue of discontinue zones van vloeistofabsorptiestructuren 113, 114 die de één of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren 112 omringen, waarbij de een of meer hoge vloeistofverdelingsstructuren 112 zijn geregeld om de vloeistof over de absorberende kern 101 te verdelen met een snelheid die sneller is dan de snelheid van de vloeistofverdeling over de absorberende kern door de discontinue vloeistofabsorptiestructuren 113, 114 en waarbij de doorlopende zones zich uitstrekken langs een baan die in hoofdzaak evenwijdig is aan ten minste een gedeelte van de omtrek van de kern 101, waarbij genoemd deel van de omtrek van de kern ten minste een gedeelte van de zijden 104, 105 omvat, bij voorkeur ten minste een deel van beide zijden 104, 105 van de kern 101 en een van de uiteinden van 102, 103 van de kern 101 (bij voorkeur enkel uiteinde 103), bij voorkeur uiteinde 103 proximaal op het ruggedeelte 124. Voordelen van deze uitvoeringsvormen omvatten het scheiden van de absorberende gebieden van de kern met vloeistofverdelingsgebieden die op effectieve wijze vloeistof gelijkmatig over het kernoppervlak verdelen met een mechanisme zoals hierboven beschreven, evenals een visuele perceptie efficiëntie verschaffen.

In een uitvoeringsvorm zijn de vloeistofverdelingsstructuren zodanig gevormd dat ze vloeistof effectief wegleiden van een afvoergebied, typisch door een vorm te vormen die een afstandsgradiënt heeft tussen tegenover elkaar gelegen oppervlakken van genoemde structuren, bij voorkeur door een trechtervormig profiel te vormen dat in hoofdzaak wordt begrensd door een of meer vloeistofabsorptiestructuren.

In een uitvoeringsvorm vormen de hoge vloeistofverdelingsstructuren een geometrische vorm doorheen de absorberende kern en langs een vlak evenwijdige parallel naar een longitudinale as van genoemde kern, genoemde geometrische vorm geselecteerd uit de groep bestaande uit een half-zandlopervorm, V-vorm, U-vorm, taartvorm en combinaties

BE2017/0132 ervan. Waarin “door half-zandlopervormig” wordt bedoeld een zandlopervorm met slechts een uiteinde, zoals bijvoorbeeld afb. 4.

In een geprefereerde uitvoeringsvorm omvatten de een of meer structuren voor hoge vloeistofverdeling bij voorkeur twee niet-geweven netten die aan elkaar zijn gehecht (bijvoorbeeld door een kleefstof) en de zones van vloeistofabsorptiestructuren omvatten een driedimensionaal absorberend materiaal (als cellulose dons en/of vezelachtig net, dat typisch luchtlagige vezels omvat, typisch van het celluloseachtige type) en/of superabsorberend polymeer (typisch in de vorm van een veelheid aan discrete deeltjes die verdeeld kunnen worden binnen een driedimensionaal absorberend materiaal of direct geagglomereerd in een of meer zakjes tussen ten minste twee niet-geweven netten.

Bij voorkeur omvatten de genoemde vloeistofverdelingsstructuren hoofdzakelijk onderling verbonden kanaal zoals beschreven in de voorgaande uitvoeringsvormen en de vloeistofabsorptiestructuren omvatten een driedimensionaal absorberend materiaal en/of superabsorberende polymeer zoals beschreven in de voorgaande uitvoeringsvormen.

ABSORBERENDE ARTIKELS

In een aspect van bekendmaking omvat een absorberend artikel een kern zoals hierboven omschreven. Bij voorkeur wordt genoemd artikel gekozen uit wegwerpluiers of luierbroekjes, wegwerpbare incontinentie luiers of luierbroekjes; maandverbanden of inlegkruisjes en typisch waarbij de kanalen in de genoemde kern zichtbaar blijven zowel voor als na gebruik van het artikel, bij voorkeur waarbij de kanalen meer zichtbaar zijn na gebruik dan voor het gebruik van het artikel.

In een uitvoeringsvorm omvat een absorberend artikel een bovenvel en een achtervel die de kern omvatten, waarbij ten minste een van het achtervel of bovenvel een kleur omvat die verschillend is van de kleur van de kern, bij voorkeur waarbij het achtervel een kleur heeft dat verschillend is van de kleur van het bovenvel en de kern, zodat de kanalen zichtbaar waarneembaar zijn vanaf de bovenvelkant van het artikel.

De voorbeelden hierin omvatten meer uitvoeringsvormen en structurele technische kenmerken die kunnen worden toegevoegd (in isolatie of combinatie) in absorberende

BE2017/0132 artikelen overeenkomstig de huidige bekendmaking. Het is echter duidelijk dat alternatieve structurele kenmerken van het absorberend artikel kunnen worden toegepast zonder te vertrekken van een inventieve reikwijdte van de huidige bekendmaking.

WERKWIJZEN VOOR HET MAKEN EN GEBRUIK

De bekendmaking heeft betrekking op het proces voor het maken van absorberende kern 101 die de stappen omvatten:

i. een mal bieden met een 3D-inzetstuk erin, genoemd 3D-inzetstuk is de omgekeerde vorm van de gewenste kanalen waarbij in hoofdzaak het hele oppervlak van de mal in vloeistofverbinding staat met een onderdrukbron behalve voor het 3D-iinzetstuk.

ii. toepassing van een eerste niet-geweven net op genoemde mal.

iii. toepassing van een driedimensionaal absorberend materiaal op ten minste een gedeelte van genoemd niet-geweven materiaal.

iv. Toepassing van een tweede niet-geweven net direct of indirect op het driedimensionaal absorberend materiaal.

V. eventuele toepassing van een bindingsstap om een laminaat te vormen die het genoemde eerste niet-geweven, het genoemde tweede niet-geweven en genoemd derde niet-geweven absorberend materiaal ertussen bevat.

vi. eventuele verwijdering van genoemd laminaat uit de mal om een absorberende kern te vormen die kanalen omvat met de omgekeerde vorm van genoemd 3D-inzetstuk en waarin ten minste, voor de duur van stap iii, de onderbrondruk is geregeld om een vacuümkracht te bieden die de het genoemde driedimensionaal absorberend materiaal rond het 3D-inzetstuk forceert om in hoofdzaak het oppervlak ervan te evacueren van drie-dimensionaal materiaal en kanalen vormen die in hoofdzaak vrij zijn van driedimensionaal materiaal. Dergelijk proces is effectief gebleken bij het creëren van kanalen die in hoofdzaak vrij zijn van driedimensionaal absorberend materiaal in vergelijking met processen die gebruik maken van bosselering (bijv. Het creëren van kanalen van zeer dicht/gepakt driedimensionaal absorberend materiaal) of materiaalverwijderingsprocessen die het verwijderen van driedimensionaal absorberend materiaal van een voorgevormde kernstructuur wat onvermijdbaar leidt tot de aanwezigheid van wat driedimensionaal absorberend materiaal die effectieve/uniforme vloeistofverdeling kan hebben op de verzadiging ervan.

BE2017/0132

Afb. 15A en afb; 15B illustreren een voorbeeld van een mal die een 3D-inzetstuk omvat zoals hierin beschreven.

In een uitvoeringsvorm omvat de mal meerdere perforaties of openingen doorheen het oppervlak die typische kanalen vormen die geregeld worden om in vloeistof (bij voorkeur lucht) verbinding staan met de onderdrukbron. Bij voorkeur is het 3D-inzetstuk gepositioneerd boven en/of onder genoemd maloppervlak dat een veelvoud aan genoemde perforaties of openingen bevat en genoemd 3D-inzetstuk vrij is van genoemde perforaties of openingen en bestaat uit een vast component dat niet in vloeistofverbinding staat met de onderdrukbron.

Het 3D-inzetstuk heeft bij voorkeur een dwarsdoorsnede gekozen uit een groep bestaand uit een vierkant, rechthoek, ovaal, halfrond en combinaties ervan.

Met meer voorkeur heeft het 3D-inzetstuk dezelfde of variërende diepte doorheen de perimeter ervan.

In een uitvoeringsvorm is het 3D-inzetstuk 3D geprint, bij voorkeur gemaakt van een materiaal gekozen uit alumide of is gemaakt van metaal en gevormd door frezen of gieten.

In een geprefereerde uitvoeringsvorm omvat de bindingsstap te toepassing van een kleefmiddel op een oppervlak van het tweede niet-geweven net en de verbinding van genoemd eerste niet-geweven net en/of driedimensionaal absorberend materiaal, bij voorkeur het kleefmiddel toegepast in continue of discontinue apart geplaatste strepen uitgelijnd met genoemde kanalen zodat het resulterende kernlaminaat kleefrijke en kleefarme gebieden omvat waarbij de kleefrijke gebieden hoofdzakelijk gelegen zijn langs de kanalen en de kleefarme gebieden zijn gelegen in zones van de kern die verschillen van de genoemde kanalen. Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is om het risico van hechting van absorberend materiaal binnen de kanalen te beperken en om het niet-geweven bovenvel en het achtervel samen te binden op deze kanaalgebieden.

In een uitvoeringsvorm wordt het kleefmiddel toegepast in zones doorheen de breedte van de kanalen om zo zones te vormen, bij voorkeur alternerende zones van verschillende verbindingssterkten tussen de laminaten. Het eerste niet-geweven net kan

BE2017/0132 bijvoorbeeld op ten minste drie zones langs de breedte van het kanaal aan de tweede niet-geweven baan worden gehecht. Dergelijke regeling kan een eerste hechtende zone, een tweede hechtende zone en een derde hechtende zone omvatten, waarbij de tweede hechtende zone is geplaatst tussen de eerste en derde hechtzones langs de breedte van het kanaal (bijvoorbeeld op een as evenwijdig aan de kernbreedte en loodrecht op elkaar op de longitudinale as van de kern), waarbij de hechtingssterkte van de tweede kleefstofzone groter is dan de hechtingssterkte van de eerste en derde hechtzones. Voorbeelden van manieren om een dergelijke sterkere hechtingssterkte in de tweede zone te bereiken omvatten het gebruik van grotere hoeveelheden kleefstof in deze zone, toepassen van grotere mechanische druk op deze zone of gebruikmakend van een ander kleefmiddeltype, andere manieren worden ook overwogen door het veronderstellen van een betere hechting tussen niet-geweven netten resulteren in dergelijk gebied.

In een uitvoeringsvorm is de hechtingssterkte in de eerste en derde zones kleiner dan de trekkracht die wordt gegenereerd door het absorberende materiaal dat proximaal ten opzichte van het kanaal is gelegen na bevochtiging, zodanig dat de eerste en tweede niet-geweven netten in genoemde zones kunnen scheiden en waarbij de hechtingssterkte in de tweede zone groter is dan de trekkracht die wordt gegenereerd door het absorberend materiaal dat proximaal ten opzichte van het kanaal is gelegen na bevochtiging zodanig dat de eerste en tweede niet-geweven netten zich niet in die zone kunnen scheiden na zwelling van het absorberend materiaal en eerder vast samengehechtblijven. Een voordeel van deze regeling is dat in droge omstandigheden een merkbaar kanaal zichtbaar is vanaf de kant vanaf het bovenvel van het artikel en/of de kern die brede kanalen verschaft die verder nuttig zijn voor het kanaliseren van meer vloeistof bij bijzonder initiële/vroege afvoer. Deze opstelling maakt het dan verder mogelijk dat de binding in de eerste en derde regio’s faal door bijvoorbeeld de zwelling van de SAP zodanig dat meer volume beschikbaar kan zijn voor expansie daarvan (en vroege verzadiging of niet-optimale absorptie voorkomen), met typische de tweede zone die dergelijke uitzetting weerstaat en zo de integriteit van de kanalen verschaft van de kanalen zelfs in vochtige staat.

In een voorkeursuitvoeringsvorm is het eerste niet-geweven en/of het tweede nietgeweven net bij voorkeur het tweede niet-geweven net, een elastisch niet-geweven materiaal (bijv. Dat een elastisch materiaal omvat als Vistamaxx hars van ExxonMobil).

BE2017/0132

Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat het niet-geweven net en gemakkelijker omhulsels rond het 3D-inzetstuk kunnen worden gewikkeld bij de toepassing van een vacuüm en het daaropvolgend mogelijk maakt een verbinding te maken met het eerste niet-geweven net op de plaats die overeenkomt met de positie van de basis van het 3Dinzetstuk (tegenover een vooruitstekende top ervan). Dit heeft het voordeel dat de vorming van verzamelbassins -of gootstenen binnenin de kanalen wordt beperkt.

Meer bij voorkeur worden de kanalen in hoofdzaak alleen gevormd door de genoemde vacuümkracht en geen extra mechanische actie zoals bosselering.

In een uitvoeringsvorm wordt het kleefmiddel zo toegepast dat, wanneer gelamineerd, de gehechte eerste en tweede niet-geweven netten in de kanaallocaties hoofdzakelijk gelijk liggen met de niet-gehechte gedeelten van het tweede niet-geweven net om de vorming van vloestofretentiezakken in de resulterende gelamineerde kernen te beperken. Een voordeel van deze uitvoeringsvorm is om de vorming van zakken vloeistof te voorkomen die het comfort van het onderwerp kunnen verminderen.

De mal die hierboven is beschreven kan omvat zitten binnen de omtrek van een roterend trommelapparaat, waarbij genoemd trommelapparaat typisch een veelvoud van genoemde vormen omvat langs zijn omtrek. Genoemd trommelapparaat kan geïntegreerd worden in bestaande apparaten voor het vormen van absorberende kernlaminaten. Een voordeel van dergelijke eenvoudige regelingen is dat het de vorming van dergelijk nieuwe absorberende kernen mogelijk maakt op een eenvoudige en effectieve wijze zonder aanzienlijke kapitaalinvesteringen om belangrijke delen van bestaande kernvormingsapparatuur substantieel te veranderen.

De bekendmaking heeft ook betrekking op het gebruik van een absorberende kern die beschreven is in de vorige secties ervan in een absorberend artikel hierboven beschreven, voor een verbeterde vloeistofverdeling in vergelijking met hetzelfde absorberend artikel dat een kern vrij van hoofdzakelijk onderling verbonden kanalen bevat.

De bekendmaking heeft verder betrekking op het gebruik van een absorberende kern die in de vorige secties is beschreven in een hierboven beschreven absorberend artikel voor het verschaffen van een driestaps vloeistofacquisitie die typisch een eerste vloeistofverdeling aan een eerste versnelling omvat, een tweede vloeistofverdeling aan

BE2017/0132 een tweede versnelling en een derde vloeistofverdeling aan een derde snelheid, genoemde eerste versnelling is groter of gelijk aan de genoemde tweede snelheid en genoemde derde snelheid is lager dan genoemde eerste snelheid en lager dan of gelijk aan de genoemde eerste snelheid, bij voorkeur waarbij de eerste vloeistofverdeling gestuurd wordt door een driedimensionaal absorberend materiaal dat in de kern is omvat en de derde vloeistofverdeling die gestuurd wordt door een hoeveelheid superabsorberend polymeer verdeeld binnen het driedimensionaal absorberend materiaal. Zonder aan enige theorie gebonden te willen zijn, wordt aangenomen dat de nieuwe kernen die hierin worden beschreven de nieuwe beschreven onderling verbonden kanaalregelingen omvatten, het mogelijk maken om een uniek en eerste in zijn soort onderscheidbare vloeistofverdeling en absorptiesysteem te bereiken waarbij eerst de kanalen zorgen voor snelle vloeistofverdeling/-evacuatie uit het gebied van afvoer, gevolgd door verdere verdeling van naburige oppervlakken van de kanalen naar andere delen van de kern via het driedimensionaal absorberende materiaal en tenslotte het superabsorberende polymeer gedispergeerd in het driedimensionale absorberende wanneer voorgesteld met vloeistof een absorptie van genoemde vloeistof begint terwijl het zwelt om zo het driedimensionaal absorberend materiaal de mogelijkheid te bieden om meer van genoemde vloeistof te verdelen en over te brengen naar het superabsorberend polymeer.

De bekendmaking wordt verder beschreven door de volgende niet-beperkende voorbeelden die verder de bekendmaking illustreren en zijn niet bedoeld om, noch om geïnterpreteerd te worden om de reikwijdte van de bekendmaking te beperken.

VOORBEELDEN

Voorbeeld 1:

Afbeeldingen 5-8 illustreren op een representatieve wijze en voorbeeld van een wegwerpluier zoals in het algemeen aangegeven bij 20, volgens de huidige bekendmaking.

Zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-7 definieert de luier een voorste taillegebied 22, een achterste taillegebied 24, een kruisgebied 26, dat zich uitstrekt tussen en verbinding maakt met het voorste en achterste taillegebied 22 en 24, een paar zijdelings tegenover elkaar gelegen zijranden 28, een binnenste oppervlak 30 en een

BE2017/0132 buitenoppervlak 32. Het voorste taillegebied 22 omvat het gedeelte van de luier 20 dat, wanneer gedragen gepositioneerd is aan de voorkant van de drager terwijl het achterste taillegebied 24 het gedeelte omvat van de pamper 20 die, wanneer gedragen, gepositioneerd is aan de achterkant van de drager. Het kruisgebied 26 van de luier omvat het gedeelte van de luier 20 dat, wanneer gedragen, gepositioneerd is tussen de benen van de drager en de onderste torso van de drager bedekt.

De luier 20 omvat een buitenbedekking 34, een absorberend chassis 36 en een bevestigingssysteem 50. Het absorberend chassis 36 is geconfigureerd om lichaamsafscheidingen te omvatten en/of te absorberen die door de drager worden afgegeven. Terwijl de buitenbedekking 34 en het bevestigingssysteem 50 geconfigureerd zijn om de luier 20 vast te houden rond de taille van de drager, het absorberend chassis 36 wordt verborgen en biedt een op kleding gelijkend uiterlijk. De luier 20 kan verder beenelastieken 96 en 98 en insluitflappen 100 en 102 omvatten. Er moet worden erkend dat de individuele componenten van de luier 20 optioneel kunnen zijn afhankelijk van het beoogde gebruik van de luier 20.

Zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-8, de lateraal tegen over elkaar gelegen zijranden 28 van de luier 20 zijn in het algemeen gedefinieerd door de zijranden van de buitenbedekking 34 die verder de beenopeningen definiëren die kromlijnig kunnen zijn. De heupranden van de buitenbedekking 34 definiëren ook een tailleopening die geconfigureerd is om de taille van de drager te omcirkelen wanneer deze wordt gedragen.

Zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-8, het absorberend chassis 36 van luier 20 is geschikt verbonden met de buitenbedekking 34 om een wegwerpbare luier 20 te bieden. Het absorberend chassis 36 kan verbonden zijn met de buitenbedekking 34 op wijzen die goed bekend zijn bij vakmannen. Het absorberend chassis 36 kan bijvoorbeeld gehecht zijn aan de buitenbedekking 34 door gebruik van hechtmiddel, thermische of ultrasone technieken die goed bekend zijn bij vakmannen. Als alternatief kant het absorberend chassis 36 verbonden worden met de buitenbedekking 34 door gebruik van conventionele bevestigingsmiddelen zoals knopen, haal- en lusbevestigingsmiddelen, kleeftapebevestiging en dergelijke. De andere componenten van de luier 20 kunnen geschikt samen worden verbonden door gebruik van gelijkaardige middelen.

BE2017/0132

Het absorberend chassis 36 wordt bij voorkeur verbonden met de buitenbedekking 34 enkel op of grenzend aan de tailleranden van de buitenbedekking 34, waarbij een voorste bevestigd gedeelte, een achterste bevestigd gedeelte en een niet bevestigd gedeelte wordt gecreëerd dat zich uitstrekt en verbindt met de bevestigde gedeelten. Het onbevestigde deel van het absorberende chassis 36 blijft hoofdzakelijk onbevestigd aan de buitenbedekking 34 en is in het algemeen geconfigureerd om te passen tussen de benen van de drager en die ten minste gedeeltelijk het onderste torso van de drager bedekt wanneer deze wordt gedragen. Resultaat, het onbevestigde gedeelte is in het algemeen het gedeelte van het absorberende chassis 36 dat geconfigureerd is om initieel de lichaamsuitscheidingen van de drager ontvangen wanneer deze in gebruik is.

Op die manier is het absorberend chassis 36 verbonden met de buitenbedekking 34 op dergelijke manier dat het chassis 36 veilig op zijn plaats wordt gehouden terwijl de beweging van de buitenbedekking 34 bij gebruik niet nadelig wordt beperkt. Als alternatief kan het absorberende chassis 36 bevestigd worden op de buitenbedekking 34 langs de volledige longitudinale lengte van het absorberende chassis 36 of elke gedeelte ervan of langs enkel de buitenomtrek van het absorberende chassis 36.

Zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-8, het absorberende chassis 36 volgens de huidige bekendmaking kan een achtervel 38, een bovenvel 40 omvatten dat verbonden is met het achtervel 38 e-in een boven elkaar gelegen verhouding, en een absorberende kern 42 die gelegen is tussen het bovenvel 40 en het achtervel 38.

Het absorberend chassis 36 is in het algemeen vervormbaar en in staat om lichaamsafscheidingen te absorberen en vast te houden. Het absorberende chassis 36 kan een aantal vormen en afmetingen hebben. Bijvoorbeeld zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-8, het absorberende chassis 36 kan rechthoekig, l-vormig of T-vormig zijn. De grootte en de absorberende capaciteit van het absorberend chassis 36 moet compatibel zijn met de grootte van de beoogde drager en de vloeistofbelasting die wordt verleend door het beoogde gebruik van de luier 20.

Het bovenvel 40 van het absorberende chassis 36 zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-8 presenteert op geschikte wijze een aan de lichaamszijde liggend

BE2017/0132 oppervlak dat bedoeld is om grenzend aan het lichaam van de drager te worden gedragen en is soepel, zacht aanvoelend en niet-irriterend voor de huid van de drager.

Verder kan het bovenvel 40 minder hydrofiel zijn dan de absorberende kern 42, om een relatief droog oppervlak te bieden aan de drager en kan voldoende poreus zijn om vloeistofdoorlatend te zijn waardoor de vloeistof gemakkelijk door zijn dikte kan penetreren. Een geschikt bovenvel 40 kan worden vervaardigd uit een brede selectie aan netmaterialen zoals poreuze schuimen, netvormige schuimen, van openingen voorziene kunststoffolies, natuurlijke vezels (bijvoorbeeld, hout of katoenvezels), synthetische vezels (bijvoorbeeld polyester of polypropyleen vezels) of een combinatie van natuurlijke en synthetische vezels. Het topvel 40 is geschikt gebruikt om de huid van de drager te beschermen tegen vloeistoffen die worden vastgehouden in de absorberende kern 42 van het absorberend chassis 36.

Het topvel 40 en het achtervel 38 zijn in het algemeen aan elkaar gehecht om zo een zak te vormen waarin de absorberende kern 42 is gelegen om een absorberend chassis 36 te bieden. Het topvel 40 en het achtervel 38 kunnen direct aan elkaar zijn gehecht rond de buitenomtrek van het absorberend chassis 36 door middelen gekend door de vakman zoals hechtende bindingen, sonische bindingen of thermale bindingen. Een uniforme continue laag kleefstof kan bijvoorbeeld een patroonlaag kleefstof, een gesproeid patroon of een smeltgeblazen kleefmiddel of een zone van afzonderlijke lijnen, wervelingen of vlekken van lijm kunnen worden gebruikt om het bovenvel 40 met achtervel 38 te bevestigen. Er dient te worden opgemerkt dat zowel het topvel 40 als het achtervel 38 zich niet volledig moet uitstrekken tot de buitenomtrek van het absorberende chassis 36. Het achtervel 38 kan bijvoorbeeld uitstrekken tot de buitenomtrek van het absorberende chassis 36 terwijl het topvel 40 kan worden bevestigd aan het achtervel 38 binnenwaarts van de buitenomtrek van het absorberende chassis 36 of meer in de richting van de longitudinale middenlijn van de luier 20.

De absorberende kern 42 zoals representatief geïllustreerd in figuren 5-8 is gelegen tussen het topvel 40 en het achtervel 38 om een absorberend chassis 36 te vormen. Het absorberend kern 42 is bij voorkeur vervormbaar en in staat om lichaamsafscheidingen te absorberen en vast te houden. De absorberende kern 42 kan eender welk aantal vormen en in het algemeen discrete lagen hebben binnen de matrix van hydrofiele vezels. Als alternatief kan de absorberende kern 42 een laminaat van vezelachtige

BE2017/0132 netten en hoogabsorberend materiaal of andere geschikte middelen bevatten ter handhaving van een hoogabsorberend materiaal in een gelokaliseerd gebied.

Zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-8, het absorberende chassis 36 van de wegwerpluier 20 kan een paar insluitflappen 100 en 102 omvatten die geconfigureerd zijn om een barrière te bieden aan de laterale stroom van lichaamsafscheidingen. De insluitflappen 100 en 102 kunnen gelegen zijn langs de lateraal tegen over elkaar liggende zijranden van het absorberende chassis 36. Elke insluitflap definieert een bevestigde rand 104 en een niet-bevestigde rand 106. Elke insluitflap 100 en 102 kan ook ten minste een langwerpig elastisch lid 108 omvatten dat is gehecht aan de nietbevestigde rand 106 van de insluitflap 100 en 102 en geconfigureerd om de nietbevestigde rand 106 te verzamelen en een afdichting tegen het lichaam van de drager te bieden bij gebruik. De insluitflappen 102 en 104 kunnen longitudinaal uitstrekken langs de volledige lengte van het absorberende chassis 36 of kan slechts gedeeltelijk uitstrekken langs de lengte van het absorberende chassis 36. Wanneer de insluitflappen 100 en 102 korter zijn in lengte dan het absorberende chassis 36 kunnen de insluitflappen 100 en 102 selectief overal gepositioneerd worden langs de zijranden 38 van het absorberende chassis 36. In het bepaald aspect van de bekendmaking strekken de insluitflappen 100 en 102 uit langs de volledige lengte van het absorberende chassis 36 om beter lichaamsuitscheidingen te omvatten.

Elke insluitflap 100 en 102 is op dergelijke wijze bevestigd aan de zijranden 38 van het absorberende chassis dat de insluitflappen 100 en 102 een barrière bieden aan de laterale stroom van de lichaamsafscheidingen. De bevestigde rand 104 van elke insluitflap 100 en 102 is bevestigd aan de zijranden 38 van het absorberende chassis terwijl de niet-bevestigde randen 106 onbevestigd blijven van het absorberende chassis 36 op ten minste het kruisgebied 26 van de luier 20. De bevestigde rand 104 van de insluitflappen 100 en 102 kunnen op verschillende wijzen bevestigd worden aan het absorberende chassis 36 die goed gekend zijn bij de vakman. Bijvoorbeeld, de bevestigde rand 104 van de flappen 100 en 102 kunnen ultrasoon gebonden, thermisch gebonden of kleefgebonden zijn met het absorberende chassis 36. In een bepaald aspect blijft de niet-bevestigde rand 106 van alle afsluitflappen 100 en 102 nietbevestigd van de zijrand 38 van het absorberende chassis langs hoofdzakelijk de gehele lengte van de niet-bevestigde rand 106 om verbeterde prestaties te bieden.

BE2017/0132

Als alternatief, zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 4-7, de insluitflappen 100 en 102 kunnen integraal zijn met het achtervel 38 of het bovenvel 40 van het absorberende chassis 36.

Elke insluitflap 100 en 102 is ook zo geconfigureerd dat de niet-bevestigde rand 106 van de insluitflappen 100 en 102 neigen zichzelf te positioneren in een afstandsrelatie weg van het absorberende chassis 36 in de richting van een in het algemeen rechte of loodrechte configuratie, vooral in het kruisgebied 26 bij gebruik ervan. Zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-8, de niet-bevestigde rand 106 van elke insluitflap 100 en 102 wordt, bij gebruik, bij voorkeur weg gespatieerd van het absorberende chassis 36 om zo een barrière te bieden aan de stroom van lichaamsafscheidingen. Het is wenselijk dat de niet-bevestigde rand 106 van elke insluitflap 100 en 102 een contactverhouding behoudt met het lichaam van de drager terwijl het absorberende chassis 36 gespatieerd kan worden weg van het lichaam van de drager, bij gebruik ervan. Een elastisch lid 108 wordt typisch bevestigd aan een nietbevestigde rand 106 van elke insluitflap 100 en 102 om weg gespatieerd te blijven van de relatie tussen de niet-bevestigde rand 106 en het absorberende chassis 36. Het elastisch lid 108 kan bijvoorbeeld zo bevestigd zijn aan de niet-bevestigde rand 106 in een elastisch samentrekbare toestand dat de samentrekking van het elastische lid 108 de niet-bevestigde rand 106 van de afsluitflap 100 en 102 verzamelt of samentrekt en inkort.

De wegwerpluier 20 van de verschillende aspecten van de huidige bekendmaking kunnen verder de elastieken bevatten aan de tailleranden en zijrande 28 van de luier 20 om verder lekkage van de lichaamsafscheidingen te voorkomen en het absorberende chassis 36 te ondersteunen. Bijvoorbeeld zoals representatief geïllustreerd in afbeeldingen 5-8, de luier 20 van de huidige bekendmaking kan een paar elastische beenleden 96 en 98 omvatten die verbonden zijn met de zijdelings tegen over elkaar liggende zijranden 28 in het kruisgebied 26 van de luier 20. De beenelastieken 96 en 98 worden in het algemeen aangepast om rond de benen van de drager die ze draagt te passen om een positieve positie, contactrelatie te behouden met de drager om effectief het lek van de lichaamsafscheidingen van de luier 20 te verminderen of te elimineren.

BE2017/0132

Het absorberende artikel geïllustreerd in afb. 9 tot afb. 12 toont in het algemeen een trainingsbroek. Het absorberende artikel 10. De longitudinale richting 48 strekt in het algemeen uit van de voorkant van het absorberende artikel tot de achterkant van het absorberende artikel. Tegenover de longitudinale richting 48 is er een zijdelingse richting 49. Het absorberende artikel 10 omvat een chassis 12 dat bestaat uit een voorgedeelte 22, een achtergedeelte 24 en een kruisgedeelte 26. Gepositioneerd binnen het kruisgedeelte 26 en uitstrekkend van het voorgedeelte 22 tot het achtergedeelte 24 is een absorberende kern 28.

Het absorberende artikel 10 definieert een binnenoppervlak dat geconfigureerd is op geplaatst te worden aangrenzend aan het lichaam tijdens het dragen. Het absorberende artikel lO.omvat ook een buitenoppervlak tegenover het binnenoppervlak. De voor- en achtergedeelten 22 en 24 zijn die gedeelten van het artikel die, tijdens het dragen, gedeeltelijk de taille of het middelste ondertorso van de drager bedekken of omcirkelen. Anderzijds is de kruispositie 26 in het algemeen gepositioneerd tussen de benen van de drager wanneer het absorberende artikel is aangetrokken.

Zoals weergegeven in AFB. 9, omvat het absorberende artikel verder een eerste zijgebied 30 en een tweede zijgebied 34. De zijgebieden 30 en 34 verbinden het voorste gedeelte 22 met het achterste gedeelte 24. De zijgebieden 30 en 34 kunnen ook helpen bij de definiëring van de beenopeningen en de tailleopeningen.

De zijgebieden 30 en 34 in een uitvoeringsvorm kunnen gemaakt zijn van een uitrekbaar of rekbaar materiaal. In een uitvoeringsvorm is de het zijgebied 30 en 34 bijvoorbeeld gemaakt van een elastisch materiaal. De zijgebieden dienen om een goede maar comfortabele pasvorm te bieden rond de torso van de drager. De zijgebieden 30 en 24 kunnen ook de opname van de verschillende torsieomtrekken mogelijk maken.

Zoals weergegeven, elk zijgebied 30 en 34 kan gemaakt zijn van verschillende rekbare panelen. Bijvoorbeeld, de uitvoeringsvorm weergegeven in afb. 9, de zijgebieden 30 en zijn uit twee panelen gemaakt. Zoals weergegeven, het zijgebied 30 omvat bijvoorbeeld een eerste paneel 31 en een tweede paneel 33. Evenzo, het zijgebied 34 omvat een eerste paneel 35 bevestigd aan een tweede paneel 37. De panelen 31 en 33 van het eerste zijgebied 30 zijn samen bevestigd om een eerste verticaal bevestigingsgebied 41 te vormen terwijl de panelen 35 en 37 van het tweede zijgebied

BE2017/0132 samen zijn bevestigd langs een tweede verticaal bevestigingsgebied 43. De bevestiging tussen de panelen kunnen permanent zijn of on bevestig baar en herbevestigbaar. Wanneer de panelen losmaakbaar aan elkaar worden bevestigd, bij voorbeeld, kan elk geschikt mechanisch bevestigingsmiddel worden gebruikt. In een uitvoeringsvorm kunnen de panelen bijvoorbeeld losmaakbaar aan elkaar worden bevestigd met behulp van elke geschikte klevende bevestiging. Geschikte mechanische bevestigingselementen kunnen worden verschaft door in elkaar grijpende geometrisch gevormde materialen als haken, lussen, bollen, paddenstoelen, pijlkoppen, kogels op steel, mannelijke en vrouwelijke paringscomponenten, gespen, drukknopen en dergelijke.

In de uitvoeringsvorm geïllustreerd in afb. 9-12, worden de panelen 31 en 33 die het eerste zijgebied 30 en de panelen 35 en 37 bevatten, die het tweede zijgebied 34 zijn met elkaar verbonden door middel van een bevestigingssysteem 80 dat lateraal tegenover elkaar gelegen eerste bevestigingscomponenten 82 omvat die zijn aangepast voor herbevestiging aan de overeenkomstige tweede bevestigingscomponenten 84. Bijvoorbeeld, in een uitvoeringsvorm omvat een voor- of buitenoppervlak van elk van de bevestigingscomponenten 82, 84 een veelvoud aan aangrijpelementen. De aangrijpelementen van de eerste bevestigingscomponenten 82 zijn aangepast om herhaaldelijk corresponderende aangrijpelementen van de tweede bevestigingscomponenten 84 aan te grijpen of los te koppel om het absorberende artikel in zijn driedimensionale configuratie veilig los te laten.

In een uitvoeringsvorm omvatten bijvoorbeeld de eerste bevestigingscomponenten 82 lusbevestiging en de tweede bevestigingscomponenten 84 omvatten bijkomende haakbevestigingen. Als alternatief kunnen de eerste bevestigingscomponenten 82 haakbevestigingen omvatten en de tweede bevestigingscomponenten 84 kunnen bijkomende lusbevestigingen bevatten. In een ander aspect kunnen de bevestigingscomponenten 82 en 84 in elkaar grijpende soortgelijke bevestigingsmiddelen voor het oppervlak zijn of kleefmiddel of co-adhesieve bevestigingsmiddelen als kleefmiddelbevestigingsmiddelen en een kleefmiddelontvangende aanlegzone of materiaal.

Zoals hierboven beschreven kunnen, in een alternatieve uitvoeringsvorm, de panelen die de zijgebieden omvatten permanent met elkaar zijn bevestigd. Bijvoorbeeld,

BE2017/0132 verwijzend naar afb. 10, wordt een alternatieve uitvoeringsvorm van een absorberend artikel 10 weergegeven. Gelijke verwijzingscijfers zijn gebruikt om dezelfde of soortgelijke elementen aan te duiden. Zoals weergegeven, het absorberend artikel 10 in afb. 10 omvat een eerste zijgebied 30 bestaande uit panelen 31 en 33 en het tweede zijgebied 34 bestaande uit panelen 35 en 37. Het eerste zijpaneel 30 definieert een eerste verticaal bevestigingsgebied 41 waar de panelen 31 en 33 permanent met elkaar zijn gebonden. Idem, het tweede zijgebied 34 definieert een tweede verticaal bevestigingsgebied 43 waar de panelen 35 en 37 permanent met elkaar zijn gebonden. In deze uitvoeringsvorm bevatten de verticale bevestigingsgebieden naden. De naden kunnen bijvoorbeeld op iedere geschikte wijze gebouwd zijn. Bijvoorbeeld, de verticale naad bevat een overlapnaad, een stompe naad of eender welke andere geschikte configuratie. De naden kunnen gevormd worden door de panelen samen te bevestigen door gebruik van een geschikte werkwijze of techniek. De panelen kunnen bijvoorbeeld permanent samen worden bevestigd met behulp van ultrasone binding, thermale binding, kleefbinding en/of drukbinding. In nog een andere alternatieve binding kunnen de afzonderlijke panelen samen worden genaaid.

Zoals weergegeven in AFB. 9 en 10 wanneer de zijgebieden 30 en 34 in een bevestigde positie zijn, zijn de voor- en achtergedeelten 22 en 24 samen verbonden om een driedimensionale broekconfiguratie te definiëren met een tailleopening 50 en een paar beenopeningen 52. De zijgebieden 30 en 34 omvatten bij het dragen van het absorberende artikel 10 dus de delen van het artikel dat op de heupen van de drager zijn geplaatst en, in een uitvoeringsvorm, de bovenrand van de beenopeningen 52 bepalen.

Zoals hierboven beschreven kan het chassis 12, in een uitvoeringsvorm, een buitenbedekking 40 en een bovenvel 42 omvatten zoals meer bepaald weergegeven in afb. 11 en 12. Afhankelijk van de uitvoeringsvorm kunnen de buitenbedekking 40 en het topvel 42 een unitair materiaal uit een stuk bevatten of verschillende stukken omvatten van materiaal dat samen is gebonden. Het topvel 42 kan worden met de buitenbedekking 40 worden gehecht in een bovenliggend verband door gebruik, bijvoorbeeld, van kleefmiddelen, ultrasone bindingen, thermische bindingen, drukbindingen of andere conventionele technieken. Het bovenvel 42 kan op een geschikte wijze worden verbonden met de buitenbedekking 40 langs de perimeter van het chassis 12 om een voorste taillenaad 62 en een achterste taillenaad 64 te vormen.

BE2017/0132

Het topvel 42 kan ook worden met de buitenbedekking 40 worden verbonden om een paar zijnaden 61 te vormen. Het topvel 42 kan in het algemeen worden aangepast, d.w.z. Gepositioneerd ten opzichte van de andere componenten van het absorberende artikel 10 om te worden opgesteld in de richting van de huid van de drager bij het aantrekken. Zoals hierboven beschreven omvat het chassis 12 ook een absorberende kern 28 die geplaatst is tussen de buitenbedekking 40 en het bovenvel 42 voor het absorberen van de lichaamsafscheiding die door de drager worden afgescheiden.

In overeenstemming met de huidige bekendmaking, omvat het absorberende artikel een of meer verlengde taillebanden die bedoeld zijn om het uiterlijk van het product te verbeteren, om de pasvorm te verbeteren en/of het product meer als echt ondergoed te laten aanvoelen. Zoals weergegeven in de afbeeldingen kan bijvoorbeeld het absorberende artikel 10 een achterste tailleband 56, een voorste tailleband 54 of kan zowel een voorste als een achterste tailleband bevatten. Zoals weergegeven strekt de achterste tailleband zich bijvoorbeeld uit over het volledige achtergedeelte 24 van het chassis 12 en eindigt aan elk uiteinde op de zijgebieden 30 en 34..

Er wordt verondersteld dat de huidige bekendmaking niet beperkt is tot enige eerder beschreven vorm van realisatie en dat enkele modificaties kunnen worden toegevoegd aan het voorgestelde voorbeeld van vervaardiging zonder herwaardering van de bijgevoegde conclusies. Hoewel het bovenstaande voorbeeld bijvoorbeeld verwijst naar de uitvoeringsvormen van afb. 5 tot afb. 8, kunnen soortgelijke structuren worden gevonden in andere uitvoeringsvormen zoals weergegeven in afb. 9 tot afb. 12 en verdere artikelen voor vrouwelijke verzorging zoals die van afb. 13 tot fig. 14. Bovendien, hoewel het voorbeeld en de figuren betrekking hebben op de babyluiers en -broeken, blijft hetzelfde van toepassing om incontinentieluiers en -broeken voor volwassenen, zij het met enkele structurele veranderingen die voor de vakman duidelijk zouden zijn.

BE2017/0132

Voorbeeld 2

Verwijzend naar afb. 13 en afb. 14 kunnen de absorberende artikelen type maandverband of inlegkruisje zijn.

De structuur van het verband of inlegkruisje kan in constructie variëren zolang als een kern zoals hierin beschreven wordt gebruikt. In het algemeen omvat een dergelijk verband of inlegkruisje een laminaat dat een achtervel omvat, een absorberende kern (met of zonder driedimensionaal absorberend materiaal) en eventueel een vloeistofverdelingslaag (ADL) gepositioneerd tussen het bovenvel en de absorberende 10 kern.

Zoals weergegeven in afb. 14 kan het onderling verbonden kanaal 106 in meervoud zijn en in hoofdzaak concentrisch ten opzichte van elkaar zijn met respect voor elkaar en kan in omgekeerde vorm zijn om een as parallel aan de breedte van de kern. Hoewel een 15 dergelijk patroon wordt weergegeven als een voorbeeld voor gebruik in een kern voor een maandverband of een inlegkruisje 300, kan dergelijke vorm op gelijkaardige wijze worden toegepast en wordt omvat in de leer van kernen voor luiers en broeken (hetzij voor baby’s of incontinentie voor volwassenen).

Claims

CONCLUSIES

1. Een absorberende kern (101) omvat:

een voorste gedeelte (122) een achterste gedeelte (124) een kruisgedeelte (126) positie tussen het voorste gedeelte (122) en het achterste gedeelte (124) en een longitudinale as die zich uitstrekt langs een lengte van genoemde kern (101) en die voorste kruis- en achterste delen (122, 126, 124) kruist, waarbij de absorberende kern (101) een breedte heeft die zich loodrecht op genoemde lengte uitstrekt en een perimeter die ten minste twee tegenovergestelde einden (102, 103) omvat en ten minste twee tegenover elkaar gelegen zijden (101, 105) gepositioneerd tussen die einden (102, 103) met het kenmerk, dat de absorberende kern (101) een of meer in hoofdzaak onderling verbonden kanalen (106) omvat die zich uitstrekken door het kruisgedeelte (126) langs een in hoofdzaak evenwijdig aan de longitudinale as en zich verder uitstrekkend langs ten minste een gedeelte van de breedte van de kern van de ene zijde van de kern naar de andere, bij voorkeur waarbij de een of meer in hoofdzaak onderling verbonden kanalen (126) symmetrisch zijn of asymmetrisch rond de lengteas.
2. In een absorberende kern volgens Claim 1 waarbij ten minste één van de onderling verbonden kanalen (106), bij voorkeur elk genoemd kanaal (106), een vorm vormt met een gesloten uiteinde in de vorm van een U-bocht en een open uiteinde in de vorm van twee divergerende einden of een trechtervorm, bij voorkeur waarbij het gesloten uiteinde proximaal ten opzichte van het achterste gedeelte (124) van de absorberende kern (101) is gepositioneerd en het open uiteinde proximaal ten opzichte van het voorste gedeelte (122) van de absorberende kern is gepositioneerd (101) en distaai van dat gesloten einde.
3. Een absorberende kern (101) volgens een van de voorgaande claims, waarbij elk in hoofdzaak onderling verbonden kanaal (106) omvat:

een eerste kanaalgedeelte (107) dat zich in hoofdzaak langs de longitudinale as proximaal van een eerste zijde (104) van de kern (101) uitstrekt.

een tweede kanaalgedeelte (108) dat zich in hoofdzaak langs de longitudinale as proximaal van een tweede zijde (105) van de kern (101) uitstrekt; en

BE2017/0132 ten minste een, bij voorkeur slechts, een, verbindingskanaalgedeelte (109) dat in vloeistofverbinding staat met genoemde eerste en tweede kanaaldelen (107, 108).
4. Een absorberende kern (101) volgens conclusie 3 waarbij het verbindingskanaaldeel (109) zich in hoofdzaak langs de breedte van de kern (101) uitstrekt, bij voorkeur een gesloten eindvorm vormt binnen een oppervlak van de kern (101) langs een vlak evenwijdig aan de lengteas, en bij voorkeur gepositioneerd tegenover een open eindvorm gevormd door niet-verbonden eerste en tweede eindstandige posities (110, 111) van het onderling verbonden kanaal (106), bij voorkeur van respectievelijk de eerste en tweede kanaalgedeelten (107, 108), typisch waarbij de niet-verbonden eerste en tweede eindstanden (110, 111) distaai ten opzichte van elkaar zijn en proximaal ten opzichte van de eerste en tweede zijden (104, 105) van de kern (101) respectievelijk, met nog meer voorkeur de eindstandige posities (110, 111); ) die van elkaar zijn afgekeerd om een trechtervormige spleet daartussen te vormen.
5. Een absorberende kern (101) volgens Claim 4 waarbij het gesloten uiteinde in hoofdzaak kromlijnig van vorm is, die bij voorkeur een convexe vorm vormt tussen de eerste en tweede kanaaldelen (107, 108) of in hoofdzaak lineair van vorm is, bij voorkeur een rechte vorm of driehoekige vorm tussen de eerste en tweede kanaalgedeelten (107, 108)
6. Een absorberende kern (101) volgens een van de voorgaande claims met een eerste afstand (dl) tussen het eerste kanaalgedeelte (107) en het tweede kanaalgedeelte (108), een tweede afstand (d2) tussen het eerste kanaalgedeelte (107 ) en het tweede kanaalgedeelte (108), waarbij de eerste afstand (dl) proximaal is ten opzichte van het voorste gedeelte (102) van de kern (101) en de tweede afstand (d2) proximaal is ten opzichte van het achterste gedeelte (103) van de absorberende kern (101), en waarbij de eerste afstand (dl) groter is dan de tweede afstand (d2), bij voorkeur waarbij de eerste afstand (dl) ten minste 1,5d2, met meer voorkeur van 1,8d2 tot 3d2 is.
7. In een absorberende kern (101) volgens een van de voorgaande claims, omvattende een eerste niet-geweven net, typisch in de vorm van een achtervel; een tweede nietgeweven net, typisch in de vorm van een bovenvel; en een driedimensionaal absorberend materiaal gepositioneerd tussen de eerste en tweede niet-geweven netten om een absorberend kernlaminaat te vormen, typisch waarbij het driedimensionale

BE2017/0132 absorberende materiaal een vezelachtig net omvat dat typisch luchtlagige vezels omvat, en bij voorkeur een vooraf bepaalde hoeveelheid superabsorberend polymeer gedispergeerd omvat daardoorheen.
8. Een absorberende kern (101) volgens een van de voorgaande claims, waarbij het onderling verbonden kanaal (106) in hoofdzaak vrij is van driedimensionaal absorberend materiaal.
9. Een absorberend kern (101) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de in hoofdzaak onderling verbonden kanalen (106) een regelmatige of onregelmatige diepte hebben, waarbij de diepte wordt gemeten op een as loodrecht op zowel de longitudinale as als de as langs de breedte van de kern (101), bij voorkeur waarbij de dwarsdoorsnede van genoemde kanalen (106) wordt gekozen uit de groep bestaande uit gekromd, veelhoekig of combinaties daarvan.
10. Een absorberend artikel (10, 20, 300) die een kern omvat (101) volgens een van de voorgaande conclusies, bij voorkeur waarbij het artikel wordt gekozen uit wegwerpluiers of luierbroekjes; wegwerpbare incontinentie luiers of luierbroekjes; maandverband; of inlegkruisjes; en kenmerkend waarbij de kanalen in de kern zichtbaar blijven zowel voor als na gebruik van het artikel, bij voorkeur waarbij de kanalen na gebruik meer zichtbaar zijn dan vóór gebruik van het voorwerp.
11. Het gebruik van een absorberende kern volgens één van de conclusies 1 tot 9 in een absorberend artikel volgens conclusie 10, voor verbeterde vloeistofverdeling vergeleken met hetzelfde absorberende artikel die een kern omvat vrij van in hoofdzaak onderling verbonden kanalen.
12. Gebruik van een absorberende kern volgens een van de conclusies 1 tot 9 in een absorberend artikel volgens conclusie 10, voor het verschaffen van een drietraps vloeistofverdeling die een eerste vloeistofverdeling omvat bij een eerste snelheid, een tweede vloeistofverdeling bij een tweede snelheid en een derde vloeistofverdeling bij een derde snelheid, waarbij genoemde eerste snelheid groter of gelijk is aan genoemde tweede snelheid en genoemde derde snelheid kleiner is dan genoemde eerste snelheid en kleiner dan of gelijk aan genoemde tweede snelheid, bij voorkeur waarbij de eerste

BE2017/0132 vloeistofverdeling wordt aangedreven door de onderling verbonden kanalen, de tweede fluïdumverdeling wordt aangedreven door een driedimensionaal absorberend materiaal omvat binnen de kern, en de derde fluïdumverdeling wordt aangedreven door een hoeveelheid superabsorberend polymeer gedispergeerd in het driedimensionale absorberende materiaal.
13. Een proces voor het maken van een absorberende kern (101) die de stappen omvat:

i. een mal bieden met een 3D-inzetstuk erin, genoemd 3D-inzetstuk is de omgekeerde vorm van de gewenste kanalen waarbij in hoofdzaak het hele oppervlak van de mal in vloeistofverbinding staat met een onderdrukbron behalve voor het 3D-iinzetstuk.

ii. toepassing van een eerste niet-geweven net op genoemde mal.

iii. toepassing van een driedimensionaal absorberend materiaal op ten minste een gedeelte van genoemd niet-geweven materiaal.

iv. Toepassing van een tweede niet-geweven net direct of indirect op het driedimensionaal absorberend materiaal.

v. eventuele toepassing van een bindingsstap om een laminaat te vormen die het genoemde eerste niet-geweven, het genoemde tweede niet-geweven en genoemd derde niet-geweven absorberend materiaal ertussen bevat.

vi. eventuele verwijdering van genoemd laminaat uit de mal om een absorberende kern te vormen die kanalen omvat met de omgekeerde vorm van genoemd 3-D-inzetstuk en gekarakteriseerd, voor de duur van stap iii, de onderbrondruk is geregeld om een vacuümkracht te bieden die de het genoemde driedimensionaal absorberend materiaal rond het 3D-inzetstuk forceert om in hoofdzaak het oppervlak ervan te evacueren van drie-dimensionaal materiaal en kanalen vormen die in hoofdzaak vrij zijn van driedimensionaal materiaal.
14. Werkwijze volgens conclusie 13 waarbij de bindingsstap omvat het aanbrengen van een kleefmiddel op een oppervlak van het tweede niet-geweven net en het verbinden van genoemde net met genoemde eerste niet-geweven net en/of driedimensionaal absorberend materiaal, bij voorkeur de kleefstof die wordt aangebracht in continue of discontinue tussenruimte uit afzonderlijke strepen uitgelijnd met de kanalen zodanig dat het resulterende kernlaminaat kleefstofrijke en hechtende arme gebieden omvat, waarbij de kleefstofrijke gebieden in hoofdzaak zijn gelegen langs de kanalen en de arme kleefgebieden zich in gebieden van de kern anders dan de kanalen bevinden.

BE2017/0132
15. Een proces volgens conclusies 13 tot 14, waarbij de kanalen die in hoofdzaak vrij zijn van absorberend materiaal alleen worden gevormd door de werking van de genoemde vacuümkracht en geen aanvullende mechanische actie zoals het bosseleren of paren van een of meer bij elkaar passende delen of bij elkaar passende stroken.