BE1024839B1 - Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening - Google Patents

Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening Download PDF

Info

Publication number
BE1024839B1
BE1024839B1 BE2016/5951A BE201605951A BE1024839B1 BE 1024839 B1 BE1024839 B1 BE 1024839B1 BE 2016/5951 A BE2016/5951 A BE 2016/5951A BE 201605951 A BE201605951 A BE 201605951A BE 1024839 B1 BE1024839 B1 BE 1024839B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
container
mushroom
base portion
mushrooms
growing
Prior art date
Application number
BE2016/5951A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1024839A1 (nl
Inventor
Hilde Lapierre
Robays Steven Van
Original Assignee
Archiduc Usil Bvba
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Archiduc Usil Bvba filed Critical Archiduc Usil Bvba
Priority to BE2016/5951A priority Critical patent/BE1024839B1/nl
Publication of BE1024839A1 publication Critical patent/BE1024839A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1024839B1 publication Critical patent/BE1024839B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/02Receptacles, e.g. flower-pots or boxes; Glasses for cultivating flowers
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G18/00Cultivation of mushrooms
    • A01G18/60Cultivation rooms; Equipment therefor
    • A01G18/64Cultivation containers; Lids therefor
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/02Receptacles, e.g. flower-pots or boxes; Glasses for cultivating flowers
    • A01G9/022Pots for vertical horticulture
    • A01G9/025Containers and elements for greening walls
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02PCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES IN THE PRODUCTION OR PROCESSING OF GOODS
    • Y02P60/00Technologies relating to agriculture, livestock or agroalimentary industries
    • Y02P60/20Reduction of greenhouse gas [GHG] emissions in agriculture, e.g. CO2

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Mycology (AREA)
  • Packging For Living Organisms, Food Or Medicinal Products That Are Sensitive To Environmental Conditiond (AREA)

Abstract

De uitvinding omvat een houder, en het gebruik daarvan, voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, de houder omvattend een basisgedeelte met het kenmerk dat de onderkant één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen in een haagvorm, omvattend één of meerdere van deze houders. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze voor het groeien van planten of paddenstoelen in deze houder.

Description

(30) Voorrangsgegevens :
(73) Houder(s) :
ARCHIDUC USIL BVBA 9930, ZOMERGEM België (72) Uitvinder(s) :
LAPIERRE Hilde 9930 ZOMERGEM België
VAN ROBAYS Steven 9930 ZOMERGEM België (54) Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening (57) De uitvinding omvat een houder, en het gebruik daarvan, voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, de houder omvattend een basisgedeelte met het kenmerk dat de onderkant één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen in een haagvorm, omvattend één of meerdere van deze houders. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze voor het groeien van planten of paddenstoelen in deze houder.
Figure BE1024839B1_D0001
Fig. 1
BELGISCH UITVINDINGSOCTROOI
FOD Economie, K.M.O., Middenstand & Energie
Publicatienummer: 1024839 Nummer van indiening: BE2016/5951
Dienst voor de Intellectuele Eigendom
Internationale classificatie: A01G 9/02 A01G 1/04 Datum van verlening: 23/07/2018
De Minister van Economie,
Gelet op het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot Bescherming van de industriële Eigendom;
Gelet op de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, artikel 22, voor de voor 22 september 2014 ingediende octrooiaanvragen ;
Gelet op Titel 1 Uitvindingsoctrooien van Boek XI van het Wetboek van economisch recht, artikel XI.24, voor de vanaf 22 september 2014 ingediende octrooiaanvragen ;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 december 1986 betreffende het aanvragen, verlenen en in stand houden van uitvindingsoctrooien, artikel 28;
Gelet op de aanvraag voor een uitvindingsoctrooi ontvangen door de Dienst voor de Intellectuele Eigendom op datum van 20/12/2016.
Overwegende dat voor de octrooiaanvragen die binnen het toepassingsgebied van Titel 1, Boek XI, van het Wetboek van economisch recht (hierna WER) vallen, overeenkomstig artikel XI.19, § 4, tweede lid, van het WER, het verleende octrooi beperkt zal zijn tot de octrooiconclusies waarvoor het verslag van nieuwheidsonderzoek werd opgesteld, wanneer de octrooiaanvraag het voorwerp uitmaakt van een verslag van nieuwheidsonderzoek dat een gebrek aan eenheid van uitvinding als bedoeld in paragraaf 1, vermeldt, en wanneer de aanvrager zijn aanvraag niet beperkt en geen afgesplitste aanvraag indient overeenkomstig het verslag van nieuwheidsonderzoek.
Besluit:
Artikel 1. - Er wordt aan
ARCHIDUC USIL BVBA, Meirlare 38, 9930 ZOMERGEM België;
vertegenwoordigd door
VANHALST Koen Victor Rachel, Ed. Gevaertdreef 10a, 9830, ST MARTENS LATEM;
DE CLERCQ Ann, Ed. Gevaertdreef 10a, 9830, ST MARTENS LATEM;
GOESAERT Hans, Ed. Gevaertdreef 10a, 9830, ST MARTENS LATEM;
een Belgisch uitvindingsoctrooi met een looptijd van 20 jaar toegekend, onder voorbehoud van betaling van de jaartaksen zoals bedoeld in artikel XI.48, § 1 van het Wetboek van economisch recht, voor: Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening.
UITVINDER(S):
LAPIERRE Hilde, Meirlare 38, 9930, ZOMERGEM;
VAN ROBAYS Steven, Meirlare 38, 9930, ZOMERGEM;
VOORRANG :
AFSPLITSING :
Afgesplitst van basisaanvraag : Indieningsdatum van de basisaanvraag :
Artikel 2. - Dit octrooi wordt verleend zonder voorafgaand onderzoek naar de octrooieerbaarheid van de uitvinding, zonder garantie van de verdienste van de uitvinding noch van de nauwkeurigheid van de beschrijving ervan en voor risico van de aanvrager(s).
Brussel, 23/07/2018,
Bij bijzondere machtiging:
B E2016/5951
Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening.
TECHNISCH DOMEIN
De uitvinding heeft betrekking op een houder, en het gebruik daarvan, voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of te koop stellen van planten of paddenstoelen. De uitvinding heeft eveneens betrekking op een dragersysteem, en, op een werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of te koop stellen van planten of paddenstoelen.
TECHNOLOGISCHE ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
Bij het kopen en verkopen van planten en paddenstoelen is het behoud van de versheid van deze van primordiaal belang. Om versheid te kunnen garanderen, worden planten en paddenstoelen meer en meer aangeboden in combinatie met een houder met een vast groeimedium waarin de plant of paddenstoel verder kan getijden en/of groeien. Aangezien de levende plant of paddenstoel metabolisch actief is, is verdere bevloeiing van de houder met water en/of voedingsstoffen noodzakelijk. De gebruikte houder is daarom preferentieel een open systeem dat mogelijk maakt om bij de bevloeiing van de plant of paddenstoel het overtollige vocht door drainage te laten verwijderden. Huidige gebruikte open systemen omvatten een houder waarin aan de onderkant drainageopeningen permanent aanwezig zijn. Deze openingen zijn gelijkmatig verspreid over de onderkant van de houder waardoor drainage op alle posities in de houder gelijkmatig kan verlopen. Alternatief kan er ook één centraal gelegen opening aan de onderkant aanwezig zijn.
Echter, bij het vervoeren, opslaan, en/of te koop stellen van planten of paddenstoelen in houders met open systemen wordt de omgeving (bakken, rekken,...) bevuild door de afgifte van vocht en/of groeimedium. Om de bevuiling van de omgeving tijdens het vervoer, opslag, en/of verkoop te minimaliseren wordt in de huidige systemen de houder omwikkeld en/of geplaatst in een vochtbestendig omhulsel (meestal een zak). Deze extra manipulatie resulteert echter in een duurdere verpakking (meer arbeid en extra materiaal), langere verwerking (extra stap is nodig om het omhulsel aan te brengen) en, een hogere kans tot externe contaminatie (door extra stap en aanwezige luchtlaag tussen houder en omhulsel en blijvende contact met de omgeving).
WO 2014/206870 beschrijft een houder met paddenstoelen voor het commercieel groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van paddenstoelen, omvattend een basis-, tussenen bovengedeelte, waarbij het transparante bovengedeelte één of meerdere perforaties omvat, het basisgedeelte geen, één of meerdere perforaties omvat, wanneer aanwezig, bij voorkeur
BE2016/5951 aan de onderkant van het basisgedeelte; en het tussengedeelte geen, één of meerdere perforaties omvat, wanneer afwezig in het tussengedeelte er extra perforaties aan de basis van het bovengedeelte van de houder aanwezig zijn, waarin de perforaties in het bovengedeelte, tussengedeelte en/of basisgedeelte het vochtgehalte en CO2 gehalte in de houder regelen. WO 2014/206870 beschouwt hoofdzakelijk de vochtregulatie door luchtuitwisseling, maar niet door drainage. Volgens WO 2014/206870 zijn de perforaties in de onderkant van het basisgedeelte optioneel·, indien aanwezig zijn deze permanent open en gelijkmatig verdeeld over de onderkant op het midden van straal. De lipstructuur in het tussengedeelte en het deel van het bovengedeelte gelegen ter hoogte van de lipstructuur van de houder vormt een breeksluitingssysteem wat het openen van de houder vergemakkelijkt. WO 2014/206870 verwijst niet naar hangsystemen in het tussengedeelte en/of verzegelde openingen in het basisgedeelte van de houder. WO 2014/206870 geeft enkel een mogelijkheid om microsystemen te genereren om de versheid van de paddenstoelen te verhogen, maar resulteert niet in de effecten bekomen door de houder van de huidige uitvinding.
SAMENVATTING
De huidige aanvraag beschrijft een houder voor het groeien van planten of paddenstoelen waarin optimale groei van de plant of paddenstoel mogelijk is, waarbij de houder verder is ontwikkeld voor een eenvoudige manipulatie (snel en goedkoop) van deze bij vervoer, opslag, verkoop, en/of gebruik, extra beschermd tegen externe contaminaties, en, die niet bevuilend is voor de omgeving (bakken, rekken ...). Meer bepaald, de huidige aanvraag beschrijft een houder voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, de houder omvattend een basisgedeelte met het kenmerk dat de onderkant één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen omvat. Deze houder maakt het dus mogelijk om het proces tussen de voorbereiding van de te-verkopen-houder (meestal bestaande uit de houder met groeimedium en plant of paddenstoel) en het uiteindelijk te koop stellen van deze zo kort, efficiënt, goedkoop, en proper mogelijk te houden. Indien meerdere openingen aanwezig zijn, kan er een combinatie zijn van zowel verzegelde breekopeningen als verzegelde openingen; bij voorkeur komt er per houder één type opening voor. De vorm van de verzegelde breekopening is bij voorkeur zo dat de matrijs voor het produceren van de houder met de verzegelde breekopening eenvoudig kan worden afgeleid van een matrijs die nu wordt gebruikt om een houder te produceren met een gesloten onderkant in het basisgedeelte of van de matrijs die nu wordt gebruikt om een houder te produceren met een
BE2016/5951 onderkant van het basissysteem waarin zich (een) open drainageopening(en) bevind(t)(en). De houder wordt dus bij voorkeur aangemaakt met de verzegelde breekopeningen aanwezig in de onderkant van het basisgedeelte.
Samengevat geeft de huidige uitvinding een oplossing voor bovenstaande problemen door één of meerdere van volgende aspecten te garanderen: 1/ optimale versheid van plant of paddenstoel (plant of paddenstoel wordt in optimale omstandigheden metabolisch actief gehouden), 2/ eenvoudig, snel en goedkoop vervoer, opslag, verkoop en gebruik van de houder bevattende groeimedium en planten of paddenstoelen (houder zoals voorgesteld door de uitvinding elimineert verdere verhandeling: het gebruik van extra externe verpakking wordt optioneel), 3/ gebruik van houder niet bevuilend voor omgeving (bakken, rekken, ... (door de gesloten verzegelde (breek)opening kan geen vocht of groeimedium lekken)), 4/ beperking van externe contaminatie in houder (door de gesloten verzegelde breekopening(en) zullen de wisselende omgevingen minder invloed hebben op de plant of paddenstoel), 5/ optimale groei van plant of paddenstoel (drainage mogelijk na openen van verzegelde (breek)opening), 6/ drainageflexibiliteit: bij groei in binnenruimtes of plaatsen waar vochtafgifte door de houder niet wenselijk is kan de verzegelde (breek)opening behouden blijven; bij groei in open ruimtes waar intensiteit van vocht variabel is (bv. buitengroei tijdens af- of aanwezigheid van stortbuien) of plaatsen waar vochtafgifte door de houder wenselijk is kan de verzegelde (breek)opening verbroken worden, 7/ eenvoudige, goedkope en snelle productie van de verzegelde breekopening in houder (verzegelde breekopening kan aangebracht worden na een eenvoudige verandering van de houdergietvorm), 8/ biologische groei van plant of paddenstoel (groei mogelijk onafhankelijk van externe oncontroleerbare factoren), en 9/ wereldwijde export van plant of paddenstoel (door behoud van de versheid voor een lange periode). De groei van een plant of paddenstoel in een houder zoals beschreven volgens de uitvinding is onbestaand. De uitvinders vonden onverwacht dat door gebruik van de houder van de uitvinding onder betere omstandigheden een hoogstaand en constant kwalitatief product kan worden verkregen.
Verder worden in de huidige kweekprocessen planten of paddenstoelen opgegroeid in volle grond (bv. kweekbedden), of in staande of hangende houders (pot, mand, zak, ...). Groei in volle grond maakt het mogelijk om planten of paddenstoelen op grote schaal te kweken; diverse landbouwmachines kunnen hiervoor worden aangewend. Groei in staande houders maakt het gemakkelijk een groeiende plant naar wens te verplaatsen; bv. vorst onbestendige planten kunnen zo gemakkelijk binnen genomen worden om de winter te overbruggen. Het gebruik van hangende houders maakt het mogelijk om plaats te besparen of worden gebruikt
BE2016/5951 om decoratieve redenen. Hangende houders hebben ook het voordeel dat hangende of zijwaartse groeiende planten of paddenstoelen meer onbelemmerd kunnen groeien. Bij het kiezen van een open systeem worden bij zowel staande als hangende systemen houders gebruikt waarin één of meerdere openingen aan de onderkant aanwezig zijn. Bij meerdere openingen zijn deze gelijkmatig verspreid over de onderkant van de houder; wanneer één aanwezig is die gepositioneerd in het centrum van de onderkant. Beiden maken het mogelijk om in de houder drainage gelijkmatig te laten verlopen. De term ‘gelijkmatig’ omvat proportioneel, regelmatig, met eenzelfde verhouding. Bij hangende houders kan de onderkant vlak zijn; of een andere structuur bezitten bv. een flessenhals-vormig uiteinde.
De huidige aanvraag beschrijft een houder voor het groeien en/of opslaan van planten of paddenstoelen waarin optimale groei van de plant of paddenstoel mogelijk is, waarbij na bevloeiing van de plant of paddenstoel water en/of voedingsstoffen kunnen ‘gericht behouden’, ‘gericht geregeld’, of ‘gericht gecontroleerd’ blijven in een precieze zone van de houder en het overtollig vocht gericht kan worden gedraineerd. De huidige aanvraag beschrijft een houder voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, de houder omvattend een basisgedeelte, en, een tussengedeelte dat zich aan de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevindt. Het tussengedeelte van de houder omvat een hangsysteem voor het ophangen van de houder onder een hoek ten opzichte van het grondoppervlak. Het basisgedeelte van de houder omvat aan de onderkant één of meerdere drainageopeningen in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, en geen drainageopening in de andere helft van de onderkant. In aanwezigheid van één drainageopening valt deze niet samen met het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte. De drainage gebeurt dus ongelijkmatig. Deze houder maakt het ook mogelijk om planten of paddenstoelen aanwezig in een hangende positie te bevloeien zonder de onderliggende materialen, zones, houders enz. te bevuilen en/of te bevochtigen. De term ‘ongelijkmatig’ omvat ongelijk, onevenredig, verschillend, niet proportioneel, zonder eenzelfde verhouding. De term ‘gericht’ omvat ‘gecontroleerd’. Bijvoorbeeld, omvat de term ‘gericht behouden’ ‘veranderlijk in functie van tijd en metabolisme’, en omvat de term ‘gerichte drainage’ 'veranderlijk in functie van onderliggende materialen, zones, houders’. De huidige uitvinding beschrijft voor het eerst een combinatie van een ‘gericht behoud van vocht’ met een ‘gerichte drainage’. De term ‘gerichte opening’ of ‘gerichte perforatie’ verwijst naar de aanwezigheid van de ‘opening’ of ‘perforatie’ op een welbepaalde en gecontroleerde positie. Het gewenste vocht in de houder kan behouden worden tot een specifieke hoogtelijn afhankelijk van de hoek die de
BE2016/5951 houder vormt met het grondoppervlak bij ophangen van de houder en de positie van de openingen in de onderkant van het basisgedeelte. In de aanwezigheid van een optimaal vochtgehalte aanwezig in het groeimedium en/of bovenliggende atmosfeer wordt een optimale groei van de plant of paddenstoel verzekerd. De uitvinding kan toegepast worden voor alle bestaande paddenstoelen maar ook diverse plantenvariëteiten. Een goedkoper en bij voorkeur volledig biologisch product kan worden geteeld met verhoogde productie en verhoogde kwaliteit. Samengevat geeft de huidige uitvinding een oplossing voor bovenstaande problemen door één of meerdere van volgende aspecten te garanderen: 1/ optimale versheid van plant of paddenstoel (plant of paddenstoel wordt in optimale omstandigheden metabolisch actief gehouden), 2/ optimale groei van plant of paddenstoel (groeicondities kunnen worden aangepast naargelang de behoefte van de plant of paddenstoel), 3/ plaatsbesparend en/of decoratief geschikter (houders kunnen naast en/of onder elkaar worden opgesteld), Al onbelemmerde groei van hangende of zijwaarts groeiende planten of paddenstoelen (belangrijk voor lange neerwaarts groeiende planten of paddenstoelen), 5/ optimale vochtregulatie door gerichte drainage (ophouden van de gewenste hoeveelheid vocht en het draineren van het overtollige vocht; de intensiteit van drainage kan gereguleerd worden bijvoorbeeld in functie van tijd afhankelijk van de vochtbehoefte van de plant of paddenstoel in een specifiek groeistadium; dit kan door positieverandering van de houder in een dragersysteem of door het aantal geopende verzegelde (breek)openingen te veranderen), 6/ optimaal drainagesysteem (het bevloeien van planten of paddenstoelen aanwezig in een hangende positie kan zonder de onderliggende materialen, zones, houders te bevuilen en/of te bevochtigen), 7/ optimale groeicondities in haagstructuren bestaande uit verschillende houders (structuur van haagstructuren kunnen worden opgesteld naargelang de behoefte van de plant of paddenstoel), en 8/ goede temperatuurresistentie van hangstructuur (door aanwezigheid van extra verstevigingen). De groei van een plant of paddenstoel in een houder zoals beschreven volgens de uitvinding is onbestaand. De uitvinders vonden onverwacht dat door gebruik van de houder van de uitvinding onder betere omstandigheden een hoogstaand en constant kwalitatief product kan worden verkregen.
Combinaties van de eigenschappen van ‘de houder met verzegelde (breek)opening’ en ‘de houder met hangsysteem en gerichte drainageopening(en)’ zoals beschreven in de huidige aanvraag zijn mogelijk; voordelige aspecten van deze kunnen zo verder worden geaccumuleerd.
BE2016/5951
De uitvinding omvat een houder voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, de houder omvattend een basisgedeelte met het kenmerk dat de onderkant één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de verzegelde breekopening een verzwakte zone omvat die een gedeelte van de onderkant van het basisgedeelte omringt; waarin de dikte van de verzwakte zone kleiner is dan de dikte van de onderkant van het basisgedeelte.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de verzegelde opening een opening omvat die afgeschermd wordt door een afschermingsplaat.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een tussengedeelte dat zich aan de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevindt; bij voorkeur een tussengedeelte dat zich rondom de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevindt; meer bij voorkeur waarbij het tussengedeelte een uitstekende en/of overhangende rand ten opzichte van het basisgedeelte vormt.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een transparant bovengedeelte dat één of meerdere perforaties omvat; waarin de omtrek van het basisgedeelte van de houder kleiner is dan de omtrek van het bovengedeelte, waartussen het tussengedeelte ligt, en waarin het bovengedeelte bevestigd is via het tussengedeelte aan het basisgedeelte door middel van een klik en/of draaisysteem; en waarin het tussengedeelte geen, één of meerdere perforaties omvat.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het kliksysteem een uitstekende horizontale klikrand(en) aan de binnenkant van het bovengedeelte van de houder, en een (bij voorkeur onderbroken horizontale) klikrand aan de buitenkant van het tussengedeelte van de houder omvat.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het tussengedeelte van de houder een hangsysteem omvat voor het ophangen van de houder onder een hoek ten opzichte van het grondoppervlak.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het hangsysteem deel uitmaakt van een uitstekend en/of overhangend gedeelte van het tussengedeelte.
BE2016/5951
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het hangsysteem gekozen is uit de groep bestaande uit een hangrand, een hanglip, een hanglus, en een hanguitsparing.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het tussengedeelte een versteviging omvat ter hoogte van het hangsysteem.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de versteviging in het tussengedeelte ter hoogte van het hangsysteem bestaat uit één of meerdere hangverstevigingsribben gelokaliseerd aan het tussenstuk.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de onderkant van het basisgedeelte één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem en geen verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat in de andere helft van de onderkant, en waarin bij aanwezigheid van één verzegelde breekopening of verzegelde opening deze niet samenvalt met het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de onderkant van het basisgedeelte één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat in het kwadrant van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, en geen verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat in de overige kwadranten van de onderkant, en waarin bij aanwezigheid van één verzegelde breekopening of verzegelde opening deze niet samenvalt met het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de verzegelde breekopening(en) of verzegelde opening(en) zich in het midden van de helft en/of aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem bevind(t)(en).
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het basisgedeelte van de houder aan de onderkant één verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin bij ophanging de hoek tussen de onderkant van het basisgedeelte en het grondoppervlak minstens 0.1 en hoogstens 65° is, bv. minstens 0.2 en hoogstens 60°, bv.
BE2016/5951 minstens 0.3 en hoogstens 55°, bv. minstens 0.4 en hoogstens 50°, bv. minstens 0.5 en hoogstens 45°, bv. minstens 0.6 en hoogstens 40°, bv. minstens 0.7 en hoogstens 35°, bv. minstens 0.8 en hoogstens 30°, bv. minstens 0.9 en hoogstens 25°, bv. minstens 1 en hoogstens 20°, bv. minstens 2 en hoogstens 15°, bv. minstens 3 en hoogstens 10°, bv. minstens 4 en hoogstens 9°, bv. minstens 5 en hoogstens 8°, bv. minstens 6 en hoogstens 7°.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een vast planten- of paddenstoelengroeimedium; bij voorkeur verder omvattend een vast planten- of paddenstoelengroeimedium met planten- of paddenstoelencellen en/of planten- of paddenstoelenlichamen.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de grootte van de perforatie in het bovengedeelte en/of tussengedeelte kan worden aangepast, bij voorkeur door een draaiende beweging tussen het basisgedeelte en het bovengedeelte van de houder, of, door een tussenstuk aanwezig bovenop het tussengedeelte dat door verdraaiing de perforaties geheel of gedeeltelijk kan afschermen.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de vorm van de opening en/of perforatie gekozen is uit de groep bestaande uit een ronde vorm, een ovale vorm, een lijnvormige vorm, een veelhoekige vorm, een veelvoudige vorm, willekeurige of onregelmatige vorm, een vierkante vomi, een rechthoekige vorm, een hexagonale vorm, een octogonale vorm, en, combinaties daarvan; bij voorkeur een ronde vorm.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de grootte van de opening en/of perforatie minstens 0.1 en hoogstens 31 mm is, bv. minstens 0.2 en hoogstens 30 mm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 29 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 28 mm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 27 mm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 26 mm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 25 mm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 24 mm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 23 mm, bv. minstens 1 en hoogstens 22 mm, bv. minstens 2 en hoogstens 21 mm, bv. minstens 3 en hoogstens 20 mm, bv. minstens 4 en hoogstens 19 mm, bv. minstens 5 en hoogstens 18 mm, bv. minstens 6 en hoogstens 17 mm, bv. minstens 7 en hoogstens 16 mm, bv. minstens 8 en hoogstens 15 mm, bv. minstens 9 en hoogstens 14 mm, bv. minstens 10 en hoogstens 13 mm, bv. minstens 11 en hoogstens 12 mm; bij voorkeur 12 mm.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin voor het opgroeien van paddenstoelen het vochtgehalte in de houder tussen g
BE2016/5951 en 100% bedraagt, bij voorkeur tussen 80 en 95%; meer bij voorkeur tussen 90 en 95%; en; waarin het CO2 gehalte in de houder tussen 300 en 5000 ppm bedraagt, bij voorkeur tussen 1000 en 2000 ppm.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een logo en/of gebruiksaanwijzing voor de groei en/of het opslaan van planten of paddenstoelen op het basisgedeelte, optioneel tussengedeelte en/of optioneel bovengedeelte van de houder.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de paddenstoel of plant gekozen is uit de groep bestaande uit opwaartsgroeiende, kruipende-, en hangende planten of paddenstoelen.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de plant gekozen is uit de groep bestaande uit groenten, bij voorkeur sla (meer bij voorkeur andijvie, krulandijvie, molsla, kropsla, radiccio, rode sla, Lollo Biondo, Lollo Rosso, rade eikenbladsla, groene eikenbladsla, ijsbergsla, Frillice, Batavia, Romeinse sla, veldsla, roquette, rucola of rode bietenblad), kruiden (meer bij voorkeur basilicum, bieslook, dille, daslook, dragon, kervel, koriander, marjolein, melisse, munt, oregano, paardenbloem, peterselie, rozemarijn, salie, stevia, tijm of zuring), eetbare bloemen (meer bij voorkeur viooltje, hoefblad, komkommerkruid, goudsbloem of klein afrikaantje), en, bieten voor humane consumptie (meer bij voorkeur snijbiet, rode biet of gele biet).
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de paddenstoel gekozen is uit de groep bestaande uit witte paddenstoelen, kastanje paddenstoelen, kastanjechampignon, shiitake, paarse ridderzwam, bundelzwam, parasolzwam, akkerpaddenstoel, beukenzwam, bundelzwam, cantharel, enoli, moriel, pied de mouton, pom pom Blanc, portabella, trompette de la mort, tropische beurszwam, geschubde inktzwam, oesterzwam, eekhoorntjesbrood, zwavelzwam en fluweel pootje; bij voorkeur gekozen uit het genus Agaricus bisporus; meer bij voorkeur de witte paddenstoel of de kastanje paddenstoel.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de doorsnede van de onderkant van het basisgedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 30 cm is, bv. minstens 2 en hoogstens 29 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 28 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 27 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 26 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 22 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 21 cm, bv.
BE2016/5951 minstens 11 en hoogstens 20 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 19 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 18 cm, bv. minstens 14 en hoogstens 17 cm, bv. minstens 15 en hoogstens 16 cm; bij voorkeur 15 cm en, waarin de doorsnede van de buitenkant van het tussengedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 38 cm is, bv. minstens 2 en hoogstens 37 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 36 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 35 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 34 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 33 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 32 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 31 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 30 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 29 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 28 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 27 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 26 cm, bv. minstens 14 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 15 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 16 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 17 en hoogstens 22 cm bv. minstens 18 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 19 en hoogstens 20 cm; bij voorkeur 19 cm.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de hoogte van het basisgedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 50 cm is, bv. minstens 1 en hoogstens 45 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 40 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 35 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 30 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 22 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 20 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 19 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 18 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 17 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 16 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 15 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 14 cm; bij voorkeur 13 cm, en waarin de hoogte van het tussengedeelte van de houder minstens 0.4 en hoogstens 10 cm is, bv. minstens 0.5 en hoogstens 9 cm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 8 cm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 7 cm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 6 cm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 5 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 4 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 3 cm; bij voorkeur 2 cm.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de houder vervaardigd is uit kunststof, plastic, papier, zachtboard, karton, hout, steen, of combinaties daarvan.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen in een haagvorm, omvattend één of meerdere houders zoals hierboven beschreven.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem zoals hierboven beschreven, waarin de houder(s) gedragen word(t)(en) volgens een hoek met het grondoppervlak; waarin de hoek minstens 0.1 en hoogstens 65° is, bv. minstens 0.2 en
BE2016/5951 hoogstens 60°, bv. minstens 0.3 en hoogstens 55°, bv. minstens 0.4 en hoogstens 50°, bv. minstens 0.5 en hoogstens 45°, bv. minstens 0.6 en hoogstens 40°, bv. minstens 0.7 en hoogstens 35°, bv. minstens 0.8 en hoogstens 30°, bv. minstens 0.9 en hoogstens 25°, bv. minstens 1 en hoogstens 20°, bv. minstens 2 en hoogstens 15°, bv. minstens 3 en hoogstens 10°, bv. minstens 4 en hoogstens 9°, bv. minstens 5 en hoogstens 8°, bv. minstens 6 en hoogstens 7°.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem zoals hierboven beschreven, waarin de compositie van de drager van het dragersysteem gekozen is uit de groep bestaande uit staal, kunststof, hout, steen, of combinaties daarvan.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem zoals hierboven beschreven, waarin het staal deel uitmaakt van een composietmateriaal, bij voorkeur staalvezelbeton.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze voor het groeien van planten of paddenstoelen in een houder zoals hierboven beschreven omvattend de stappen van:
a) het vullen van het basisgedeelte van de houder met vast planten- of paddenstoelengroeimedium; bij voorkeur vast planten- of paddenstoelengroeimedium met planten- of paddenstoelencellen en/of planten- of paddenstoelenlichamen, en
b) het groeien van de planten of paddenstoelen in de planten- of paddenstoelengroeimedium en de vorming van de planten- of paddenstoelenlichamen in de houder.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, verder omvattend de stappen van:
- het aanbrengen van een transparant bovengedeelte,
- het openbreken van de verzegelde breekopening(en) of verzegelde opening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder,
- het vasthechten van de houder door middel van een hangsysteem van de houder aan een dragersysteem,
- het vasthechten van meerdere houders door middel van een hangsysteem aan een dragersysteem met vorming van een haagnetwerk, en/of
- het optimaliseren van de hoek waaronder de houder hangt ten opzichte van het grondoppervlak.
BE2016/5951
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven voor het commercieel groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, verder omvattend de stappen van:
- het opslaan van de houder,
- het vervoeren van de houder naar de verkoopsruimte, en/of,
- het verkopen van de houder aan een tussenpersoon en/of consument.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin de paddenstoel of plant gekozen is uit de groep bestaande uit opwaartsgroeiende, kruipende-, en hangende planten of paddenstoelen.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin de plant gekozen is uit de groep bestaande uit groenten, bij voorkeur sla (meer bij voorkeur andijvie, krulandijvie, molsla, kropsla, radiccio, rode sla, Lollo Biondo, Lollo Rosso, rode eikenbladsla, groene eikenbladsla, ijsbergsla, Frillice, Batavia, Romeinse sla, veldsla, roquette, rucola of rode bietenblad), kruiden (meer bij voorkeur basilicum, bieslook, dille, daslook, dragon, kervel, koriander, marjolein, melisse, munt, oregano, paardenbloem, peterselie, rozemarijn, salie, stevia, tijm of zuring), eetbare bloemen (meer bij voorkeur viooltje, hoefblad, komkommerkruid, goudsbloem of klein afrikaantje) en, bieten voor humane consumptie (meer bij voorkeur snijbiet, rode biet of gele biet); en, waarin de paddenstoel gekozen is uit de groep bestaande uit witte paddenstoelen, kastanje paddenstoelen, kastanjechampignon, shiitake, paarse ridderzwam, bundelzwam, parasolzwam, akkerpaddenstoel, beukenzwam, bundelzwam, cantharel, enoli, moriel, pied de mouton, pom pom Blanc, portabella, trompette de la mort, tropische beurszwam, geschubde inktzwam, oesterzwam, eekhoorntjesbrood, zwavelzwam en fluweelpootje; bij voorkeur gekozen uit het genus Agaricus bisporus-, meer bij voorkeur de witte paddenstoel of de kastanje paddenstoel.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin de stappen automatisch worden uitgevoerd.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm het gebruik van een houder zoals hierboven beschreven, of een dragersysteem zoals hierboven beschreven, voor het groeien, opslaan, vervoeren en/of verkopen van planten of paddenstoelen.
BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN
Figuur 1 illustreert een vooraanzicht (A) en zijaanzicht (B) van een houder volgens één van de uitvoeringsvormen van de uitvinding, met een hangsysteem (243) en uitstekende
BE2016/5951 horizontale klikranden in het tussengedeelte (200) van de houder. Figuur 1C illustreert een onder/zijaanzicht van de houder volgens één van de uitvoeringsvormen van de uitvinding: openingen in de onderkant van het basisgedeelte (300) van de houder worden weergegeven. Een denkbeeldige scheidingslijn S gelegen tussen de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem (a) en de andere helft (b) wordt gevisualiseerd; M stelt het middelpunt voor, en, R de straal van de onderkant loodrecht op de scheidingslijn en aanwezig in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem. Het hangsysteem, de verstevigingsribben en perforaties in het tussengedeelte zijn ook waarneembaar. Figuur 1D illustreert een onderaanzicht van de houder volgens één van de uitvoeringsvormen van de uitvinding, met een hangsysteem (rechts in buitenste cirkel), de randverstevigingsribben (die de paddenstoelvormige perforaties in het tussengedeelte van de houder van elkaar scheiden), en de hangverstevigingsribben (zonder perforaties van elkaar gescheiden) in het tussengedeelte. In de voorgestelde uitvoeringsvorm zijn drie ronde geclusterde openingen in de onderkant van het basisgedeelte van de houder aanwezig. Een denkbeeldige scheidingslijn S tussen de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem (a) en de andere helft (b) wordt gevisualiseerd. In de voorgestelde uitvoeringsvorm van een houder van de huidige uitvinding is de afstand tussen het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte en het middelpunt van de opening aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem 67.29 mm; in de overeenkomstige spuitgietmatrijs (of mold) is deze afstand groter (68.5 mm). Het verschil in afstand in de matrijsmaten en productmaten wordt veroorzaakt door de krimpfactor (in dit geval 1.8%); de gesmolten kunststof wordt onder hoge temperatuur en druk in de matrijs geïnjecteerd, na vorming van het product snel afgekoeld. De inhoud van de matrijs of gietvorm is dus altijd iets groter dan de houder zelf. Een overzicht van de gebruikte verwijzingscijfers wordt in Figuur 7 weergegeven.
Figuur 2 illustreert een zijaanzicht van hangende houders volgens mogelijke uitvoeringsvormen van de uitvinding, waarbij de onderkant van het basisgedeelte van de houder een hoek (a) van 45° (A en B), 10° (C) en 60° (D), respectievelijk, vormt met het grondoppervlak. De arceringslijn illustreert een denkbeeldige lijn parallel aan het grondoppervlak; de stippellijn duidt de hoogtelijn van het opgehouden vocht aan. In Figuur 2A wordt de hoogtelijn van 2B geprojecteerd op 2A (open pijl duidt de verandering van de hoogtelijn aan, veroorzaakt door lagergelegen, i.e. dichter naar het middelpunt toe, open drainageopening(en)). De gearceerde zone geeft voor elke voorgestelde houder het gebied in de houder weer waarin het vocht kan worden opgehouden. De lijnvormige pijl duidt de richting
BE2016/5951 van de drainage van het overtollige vocht aan. Figuur 2A illustreert de aanwezigheid van drainageopeningen op verschillende (met verschillende afstanden ten opzichte van het middelpunt) posities in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem; Figuren 2B, 2C en 2D illustreren de aanwezigheid van één opening (of mogelijks meerdere openingen aanwezig op een denkbeeldige lijn parallel met de denkbeeldige scheidingslijn S) dichtbij öfter hoogte van het hangsysteem. De opening wordt hier voorgesteld als een zichtbaar punt op de voorstelling van de houder; in werkelijkheid is de opening in deze voorstelling onzichtbaar aangezien die dan samenvalt met de onderkant van het basisgedeelte en geen uitstulping ten opzichte van deze vertoont.
Figuur 3 illustreert een onderaanzicht van het basisgedeelte van houders volgens mogelijke uitvoeringsvormen van de uitvinding. De ‘arceringslijn’ of ‘streepjeslijn’ stelt de denkbeeldige scheidingslijn (grens- of diameterlijn), S, tussen de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem en de andere helft van de onderkant voor; de ‘dikke lijn’ de projectie van het hangsysteem. In de helft van de onderkant van het basisgedeelte van de houder aan de zijde van het hangsysteem kunnen de openingen willekeurig of (min of meer) gestructureerd voorkomen. Bijvoorbeeld: 1/ willekeurig (Figuur 3A); 2/ gestructureerd op één of meerdere denkbeeldige lijn(en) op of parallel met de scheidingslijn (Figuur 3B); 3/ gestructureerd op één of meerdere denkbeeldige lijnen loodrecht op de scheidingslijn (Figuur 3D); 4/ gestructureerd op één of meerdere stralen (bijvoorbeeld r1, r2, r3, Figuur 3C); 5/willekeurig in een specifiek deel gedefinieerd aan de hand van een denkbeeldige lijn parallel met de scheidingslijn S en snijdend op straal R gelegen op de omtrek van het basisgedeelte ter hoogte van het hangsysteem; hoe verder de parallelle lijn van het middelpunt hoe kleiner dit gebied (zie open pijl) (Figuur 3E); 6/ willekeurig in een specifiek deel gedefinieerd aan de hand van twee stralen (bijvoorbeeld r1 en r2) waarbij het centraal punt van de boog gevormd door beide stralen ter hoogte van het hangsysteem ligt, de hoek tussen beide stralen α kan variëren van 1° tot 180°. Indien α 90° bedraagt, spreekt men van een kwadrant (Figuur 3F); 7/ gebundeld of geclusterd in (een) specifiek(e) gebied(en); bij voorkeur aan het midden van de helft; meer bij voorkeur dichtbij of aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem (Figuur 3G); of; 8/ als één opening, mogelijk op verschillende posities, bij voorkeur aan het midden van de helft; meer bij voorkeur dichtbij of aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem (Figuur 3H).
Figuur 4 illustreert een zijaanzicht van telkens 2 onder elkaar hangende houders volgens mogelijke uitvoeringsvormen van de uitvinding, waarbij de onderkant van het
BE2016/5951 basisgedeelte van de houder een hoek (a) van 45e (Figuur 4A), 60° (Figuur 4B) en 10° (Figuur 4C), respectievelijk, vormt met het grondoppervlak. De figuur illustreert de aanwezigheid van 3 mogelijke openingen op verschillende (met verschillende afstanden ten opzichte van het middelpunt) posities in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem: één dichtbij of op het middelpunt van de onderkant, één op het midden van de straal R en één dichtbij of aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem. De arceringslijn illustreert een denkbeeldige lijn parallel aan het grondoppervlak; de stippellijn duidt de hoogtelijn aan van het opgehouden vocht. De gearceerde zone geeft voor elke voorgestelde houder het gebied in de houder weer waarin het vocht kan worden opgehouden. De lijnvormige pijl duidt de richting van de drainage van het overtollige vocht aan. De gestippelde zone geeft de oppervlakte weer van de ondergelegen gebieden of omgeving die door de gedraineerde vloeistof worden bevochtigd en/of bevuild. De korte pijlen op de onderste houder (zie Figuur 4A en 4B) geven de waterstroming op de onderstaande houders weer veroorzaakt door de naar beneden vloeiende gedraineerde vloeistof. De opening wordt hier voorgesteld als een zichtbaar punt op de voorstelling van de houder; in werkelijkheid is de opening in deze voorstelling onzichtbaar aangezien die dan samenvalt met de onderkant van het basisgedeelte en geen uitstulping ten opzichte van deze vertoont.
Figuur 5 illustreert een zij- en onderaanzicht (A) van een houder volgens één van de uitvoeringsvormen van de uitvinding met één opening (meer bepaald met één verzegelde breekopening) aan de omtrek van de onderkant van het basisgedeelte van de houder ter hoogte van het hangsysteem. Figuur 5B geeft een vergroting weer van de verzegelde breekopening gezien aan de onderkant van het basisgedeelte. De middenplaat van de verzegelde breekopening ((315) met een mogelijke inscriptie ‘PUSH’) is gelegen in de twee middelste cirkels; waarin de binnenste cirkel het centraal gedeelte van de middenplaat voorstelt en de daar-rond-liggende cirkel het grensgebied of einde van de middenplaat met gebogen randen (zie ook Figuur 5C). De open zone (316) geeft de ‘verzwakte zone’ of ‘breekzone’ weer; de gestippelde zone een deel van de onderkant van het basisgedeelte liggend rondom de breekopening. De verschillende gebogen parallelle lijnen aan de rechterkant van de figuur stellen de projecties van de verschillende gebieden in de buitenkant van de onderkant voor; een uitspringende of verstevigingsrand aan de onderkant (omtrek) van het basisgedeelte wordt ook weergegeven (zie (318) Figuur 5C). Figuur 5C illustreert de doorsnede door de verzegelde breekopening op de positie aangeduid door de pijlen in Figuur 5B. Projecties van specifieke
BE2016/5951 gebieden van Figuur 5B worden voorgesteld. Mogelijke afmetingen worden in millimeters en graden aangeduid.
Figuur 6 illustreert een zij- en onderaanzicht (A) van een houder volgens één van de uitvoeringsvormen van de uitvinding met één opening (meer bepaald met één verzegelde breekopening) aan de omtrek van de onderkant van het basisgedeelte van de houder ter hoogte van het hangsysteem (hier voorgesteld als een hanglip). De pijl en lijnvormige voorstelling op onderkant van basisgedeelte verwijzen naar mogelijke inscripties op de houder zoals ‘registered design’ (lijn) en ‘recycleringcode (code 05 in een driehoek)’ (pijl). Figuur 6B geeft een vergroting weer van de verzegelde breekopening en het tussengedeelte met het hangsysteem gezien aan de onderkant van het basisgedeelte van de houder. Paddenstoelvormige perforaties aanwezig in het tussengedeelte zijn deels waarneembaar. Het linkse meervoudige lijnenpatroon (*) stelt de projecties van verschillende gebieden in de omtrek van de onderkant van de houder voor; het middelste meervoudige lijnenpatroon (**) de projecties van verschillende gebieden in de omtrek aan de binnenkant van het tussengedeelte van de houder, en het buitenste meervoudige lijnenpatroon (***) de projecties van verschillende gebieden in de omtrek aan de buitenkant van het tussengedeelte van de houder (een insprong of vernauwing is waarneembaar door de aanwezigheid van een hangsysteem). De halve open buitenste cirkel aan de rechterkant stelt de onderste rand van de buitenkant van het tussengedeelte en het hangsysteem van de houder voor. De fijne dwarsstructuren tussen de binnenkant (gelegen in het verlengde van de buitenzijde van het basisgedeelte) en de rand van het tussengedeelte stellen de randverstevigingsribben (2X) voor; de dikkere en kortere dwarsstructuren de hangverstevigingsribben (2X) gelegen tussen de binnenkant van het tussengedeelte (gelegen in het verlengde van de buitenzijde van het basisgedeelte) en de binnenkant van het hangsysteem (hier gelegen ter hoogte van de vernauwing van de rand van het tussengedeelte). Figuur 6C geeft een overlangse doorsnede weer gelegen dwars op de hangverstevigingsribben (voorgesteld als F-F in Figuur 6B). Het oogvormig symbool F-F duidt de richting van het gezichtsveld aan. De gearceerde zone geeft het snijvlak aan gevormd door de doorsnede. De randverstevigingsribben zijn hier U-vormig en strekken minder ver in de buitenkant van het tussengedeelte dan de hangverstevigingsribben. Achterliggende structuren, zoals de hanglip (243), de buitenrand of onderste steunrand (232) van het tussengedeelte waarop een bovengedeelte kan worden geplaatst en de bovenste steunrand aan de buitenkant van het tussengedeelte (231), worden ook weergegeven. Mogelijke afmetingen in millimeters en graden, en posities van de hangverstevigingsribben worden vermeld. Figuur 6D geeft een overlangse
BE2016/5951 doorsnede weer in het tussengedeelte ter hoogte van één van de hangverstevigingsribben (244) bevattend een extern (242) en intern (241) gedeelte van de hangstructuur (240) (voorgesteld als E-E in Figuur 6B). Het oogvormig symbool E-E duidt de richting van het gezichtsveld aan. De gearceerde zone geeft het snijvlak aan gevormd door de doorsnede. Dieper gelegen structuren van tussengedeelte, hanglip en basisgedeelte worden ook weergegeven; hier zijn ook de randen aan de buitenkant van het tussengedeelte waarop een bovengedeelte kan steunen duidelijk zichtbaar ((231) en (232)). Voorbeelden van afstanden in millimeters van de hangverstevigingsribben worden vermeld. Figuur 6D vertoont een voorkeursvorm van een houder van de uitvinding waarin de hangverstevigingsrib doorloopt tot in de rand en het einde van het extern gedeelte van het hangsysteem (hanglip).
Figuur 7 illustreert een vooraanzicht van een houder met kliksysteem volgens één van de uitvoeringsvormen van de uitvinding voor het opgroeien van paddenstoelen. Zoals eerder vermeld kan de houder (mits verdere aanpassingen) gebruikt worden om planten op te groeien. De verwijzingscijfers hebben betrekking op volgende vermelde delen van de houder; referentie naar andere figuren zijn aangegeven:
100 bovengedeelte
101 top van het bovengedeelte
102 onderkant van het bovengedeelte
103 binnenkant van bovengedeelte
110 perforatie bovenaan het bovengedeelte
111 perforatie onderaan het bovengedeelte
112 luchtstroom
120 verticale steunverstevigingsribben
130 uitstekende horizontale klikrand
140 positie gebruiksaanwijzing en/of logo
200 tussengedeelte
201 binnenkant van tussengedeelte in het verlengde van de buitenkant van het basisgedeelte
202 binnenkant van tussengedeelte aan de rand van
300 - basisgedeelte
301 onderkant van het basisgedeelte
310 opening in basisgedeelte of drainageopening
311 helften onderkant basisgedeelte a en b (Figuur 1D)
312 Scheidingslijn S (Figuur 1D)
313 Middelpunt M (Figuur 1C en 1D)
314 staal r / R (Figuur 1C, 3C en 3E)
315 middenplaat (Figuur 5B)
316 breekzone (Figuur 5B)
317 drainagestroom
318 verstevigingsrand (Figuur5C)
320 buitenkant van het basisgedeelte
321 positie gebruiksaanwijzing en/of logo
330 binnenkant van het basisgedeelte
331 stapelnokken
332 paddenstoelen groeimedium
BE2016/5951
333 paddenstoelen groeilaag
334 compostlaag
335 mycelium-ent
336 vruchtlichaam het tussengedeelte
203 tussenstuk
210 perforatie in tussengedeelte 220 randverstevigingsrib (U-vormig)
230 uitstekende (onderbroken) klikrand
231 bovenste steunrand (zie Figuur 6D)
232 onderste steunrand
240 hangstructuur (zie Figuur 6D)
241 intern gedeelte van hangstructuur (zie Figuur6D)
242 extern gedeelte van hangstructuur (zie Figuur 6D)
243 hangsysteem (zie Figuur 6C)
244 hangverstevingsrib (zie Figuur 6C en 6D)
Figuur 8 illustreert een zij/vooraanzicht van een dragersysteem voor het groeien, opslaan, en/of verkopen van planten in een haagvorm, omvattend 15 houders van een uitvoeringsvorm zoals in de huidige aanvraag beschreven. De gelijktijdige groei van diverse groenten en kruiden zijn hierbij geïllustreerd.
De waarden vermeld in figuren 1D, 5C, 6C en 6D kunnen als referentie worden gebruikt voor andere structuren van dezelfde figuren waardoor de waarden van deze structuren kunnen worden afgeleid.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING
Zoals verder gebruikt in deze tekst omvatten de enkelvoudsvormen “een”, “de”, “het” zowel het enkelvoud als de meervoudsvorm tenzij de context duidelijk anders is.
De termen “omvatten”, “omvat zoals verder gebruikt, zijn synoniem met “inclusief’, “includeren” of “bevatten, “bevat” en zijn inclusief of open en sluiten bijkomende, niet vernoemde leden, elementen of methode stappen niet uit. De termen “omvatten”, “omvat” zijn inclusief de termen “bevatten”, “verwijst naar”, “bedoelt men”, en omgekeerd.
De opsomming van numerische waarden aan hand van cijferbereiken omvat alle waarden en fracties in deze bereiken, zowel als de geciteerde eindpunten. Opgegeven waarden omvatten ook waarden na de komma zoals: x.1, x.2, x.3, x.4, x.5, x.6, x.7, x.8, x.9, x.x1, x.x2, x.x3, x.x4, x.x5, x.x6, x.x7, x.x8, x.x9, x.x1, x.xx2, x.xx3, x.xx4, x.xx5, x.xxö, x.xx7, x.xx8, x.xx9. Met de meetbare waarden term refereert men naar een meetbare waarde zoals een parameter, een hoeveelheid, en zo meer, is bedoeld variaties te omsluiten van +/- 10% of minder, bij
BE2016/5951 voorkeur +/-5% of minder, meer bij voorkeur +/-1 % of minder, en meer nog bij voorkeur +/-0.1% of minder, van en vanaf de gespecificeerde waarde, in zo ver de variaties van toepassing zijn om te functioneren in de bekend gemaakte uitvinding. De symbolen < en > verwijzen naar ‘kleiner of gelijk aan' en ‘groter of gelijk aan’, respectievelijk.
Tenzij anders gedefinieerd, hebben alle termen bekend gemaakt in de uitvinding, inclusief technische en wetenschappelijke termen, de betekenis zoals een vakman deze gewoonlijk verstaat. Als verdere leidraad, worden definities opgenomen voor verdere toelichting van termen die in de beschrijving van de uitvinding worden gebruikt. Figuur 7 geeft een schematische voorstelling van een mogelijke uitvoeringsvorm van de uitvinding voor het groeien van paddenstoelen met verwijzing van de meest frequent gebruikte termen; de beschreven uitvoeringsvorm kan ook toegepast worden voor het groeien van planten.
De uitvinding omvat een houder voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, de houder omvattend een basisgedeelte met het kenmerk dat de onderkant één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat. De term ‘verzegelde breekopening', ‘pushopening’ of ‘duwopening’ verwijst naar een opening die na de productie van de houder gecontroleerd kan worden gevormd door het ’induwen’ of ‘breken’ van een selectieve zone van de houder. De vorm en grootte van de gevormde opening worden bepaald door de positie van verzwakte zones (of breekzones) in de houder. Niettegenstaande in de huidige beschrijving de term ‘opening’ preferentieel wordt gebruikt om te verwijzen naar een ‘drainageopening’ in het basisgedeelte, kan de term ‘perforatie’ in dit gedeelte als ‘drainageopening’ of ‘drainageperforatie’ geïnterpreteerd worden. De term ‘verzegelde opening’ verwijst naar een opening die afgeschermd wordt door een afschermingsplaat. Onmiddellijk na de productie van de houder is deze opening typisch opien, maar in een later stadium kan deze worden afgesloten resulterend in de vorming van een verzegelde opening. De afschermingsplaat is bij voorkeur iets groter dan de omtrek van de opening, maar kan even groot of zelfs groter zijn dan de oppervlakte van de onderkant van het basisgedeelte en één of meerdere openingen overbruggen. Deze ‘afschermingsplaat’ of ‘afschermplaat’ kan tijdens gebruik van de houder van de huidige uitvinding ‘verwijderd’ worden door het weghalen van deze. Deze afschermingsplaat kan bijvoorbeeld een inklikbare knop of kleefbare strook zijn.
Een verzegelde breekopening wordt bij voorkeur tijdens de productie van de houder aan de onderkant van het basisgedeelte geïntroduceerd. Bij voorbeeld kan het materiaal van de houder als vloeibaar bestanddeel geïnjecteerd worden in een gietvorm die de vorm en de grootte van de houder en de posities, grootte en de vorm van al de mogelijke elementen daarop
BE2016/5951 of daarin (bijvoorbeeld (breek)openingen; inscripties (in-mold-labeling (IML)), verstevigingen, ...) bepalen. In Figuur 6A kan men de positie van het spuitgat van de matrijs waarnemen (zie middelpunt van onderkant). Anderzijds kunnen de verzegelde breekopeningen en/of inscripties aangebracht worden aan de hand van een latere stap in de productie; bijvoorbeeld door het inbranden, weghalen of wegsmelten van het materiaal met behulp van een vormstuk of zetsel. Andere productiemethodes voor het maken van de houder van de huidige uitvinding zijn mogelijk. Welke methode gebruikt wordt is afhankelijk van het type materiaal waaruit de houder wordt vervaardigd. Afhankelijk van het gebruikte materiaal kan de vakman zelf bepalen welke productiemethode bij voorkeur zal worden gebruikt. Bij aanwezigheid van een opening aan of dichtbij de omtrek van de onderkant van het basisgedeelte zal deze zich normaalgezien niet exact op de omtrek zelf bevinden, dit door productievereisten van de houder en de desbetreffende openingen.
De houder kan één of meerdere verzegelde (breek)openingen bevatten. Indien meerdere (breek)openingen aanwezig zijn, kunnen die de gebruiker van de houder in staat stellen om het aantal ‘geopende’ openingen, en, ‘gesloten’ of ‘verzegelde’ openingen in de houder te laten variëren. Een keuze voor het aantal gevormde openingen kan gemaakt worden afhankelijk van bijvoorbeeld de algemene specifieke vochtbehoeften van een specifieke plant of paddenstoel. Het aantal kan ook variëren in functie van tijd indien bijvoorbeeld de vochtbehoefte in tijd varieert. De verzegelde (breek)openingen stellen de gebruiker dus in staat om de ‘vochtinhoud’ en/of de ‘drainagestroom’ van de houder te regelen. Met de term ‘drainagestroom’ (of ‘drainage’) verwijst met naar de intensiteit en/of positie van de drainage in de houder. Bijvoorbeeld kan de verzegelde (breek)opening gesloten blijven bij het verhandelen (vervoer, te-koop-stellen etc.) van de houder en/of bij het groeien van de paddenstoelen of planten in een omgeving waar vochtafgifte door de houder niet gewenst is (bijvoorbeeld groei in een binnenruimte of op tafel) maar opengesteld worden indien vochtafgifte mag (bijvoorbeeld bij aanwezigheid van onderschaal of bord) of gewenst is (bijvoorbeeld bij groei in een buitenomgeving met mogelijkheid tot overvloedige regeninslag en/of een te hoge vochtophoud catastrofaal is voor de groei). De houder van de huidige uitvinding geeft dus de mogelijkheid om snel en efficiënt de vochtopslag en/of drainagecapaciteit van een houder te kunnen veranderen. Daarom kunnen dezelfde houders worden aangewend voor het opgroeien van diverse planten en paddenstoelen. Open drainageopeningen en verzegelde (breek)openingen kunnen samen op de houder voorkomen; de verhouding tussen beide hangt af van de noden van de te kweken plant of paddenstoel. De middenplaat van de breekopening of de afschermingsplaat kan een
BE2016/5951 bijkomende inscriptie of gegraveerde tekst omvatten; bijvoorbeeld verwijzend naar de actie die moet worden ondernomen om de verzegeling van de opening te verbreken. Deze inscriptie of gegraveerde tekst kan bijvoorbeeld ‘PUSH’ zijn (zie figuur 5B). Deze inscriptie kan uitstulpen of dieper gelegen zijn te opzichte van de naastliggende oppervlakte. Ook op andere posities van de houder kunnen inscripties aanwezig zijn (bijvoorbeeld pijl en lijnvormige voorstelling op onderkant van basisgedeelte; verwijzend naar 'registered design’ (lijn) en het ‘recyclage logo’ (Pijl) (Figuur 6A)).
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de verzegelde breekopening een verzwakte zone omvat die een gedeelte van de onderkant van het basisgedeelte omringt; waarin de dikte van de verzwakte zone kleiner is dan de dikte van de onderkant van het basisgedeelte. Bij het induwen van de verzegelde breekopening kan een opening worden gevormd. Volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding kan de breedte van de verzwakte zone variëren tussen 3 en 0.01 mm; bijvoorbeeld (bv.) minstens 0.01 en hoogstens 3.0 mm, bv. minstens 0.02 en hoogstens 2.9 mm, bv. minstens 0.05 en hoogstens 2.8 mm, bv. minstens 0.10 en hoogstens 2.7 mm, bv. minstens 0.15 en hoogstens 2.6 mm, bv. minstens 0.20 en hoogstens 2.5 mm, bv. minstens 0.25 en hoogstens 2.4 mm, bv. minstens 0.30 en hoogstens 2.3 mm, bv. minstens 0.35 en hoogstens
2.2 mm, bv. minstens 0.40 en hoogstens 2.1 mm, bv. minstens 0.45 en hoogstens 2.0 mm, bv. minstens 0.50 en hoogstens 1.9 mm, bv. minstens 0.55 en hoogstens 1.8 mm, bv. minstens 0.60 en hoogstens 1.7 mm, bv. minstens 0.61 en hoogstens 1.6 mm, bv. minstens 0.62 en hoogstens 1.5 mm, bv. minstens 0.63 en hoogstens 1.4 mm, bv. minstens 0.64 en hoogstens
1.3 mm, bv. minstens 0.65 en hoogstens 1.2 mm, bv. minstens 0.66 en hoogstens 1.0 mm, bv. minstens 0.67 en hoogstens 0.9 mm, bv. minstens 0.68 en hoogstens 0.8 mm, bv. minstens 0.69 en hoogstens 0.70 mm; bij voorkeur 0.70 mm. In ingesloten figuur is deze breedte 0.74 mm (Figuur 5C). De dikte van de verzwakte zone kan variëren tussen 0.1 en 0.01 mm, bv. minstens 0.01 en hoogstens 0.1 mm, bv. minstens 0.02 en hoogstens 0.09 mm, bv. minstens 0.03 en hoogstens 0.08 mm, bv. minstens 0.04 en hoogstens 0.07 mm, bv. minstens 0.05 en hoogstens 0.06 mm; bij voorkeur 0.05 mm In ingesloten figuur is deze dikte 0.05 mm (Figuur 5C). De dikte van de onderkant van het basisgedeelte (of bodem van de houder) kan variëren tussen 3 en 0.1 mm; bv. minstens 0.1 en hoogstens 3.0 mm, bv. minstens 0.2 en hoogstens 2.8 mm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 2.6 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 2.4 mm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 2.2 mm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 2.0 mm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 1.8 mm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 1.6 mm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 1.4 mm, bv.
BE2016/5951 minstens 1.0 en hoogstens 1.2 mm; bij voorkeur 1.0 mm. De verhouding tussen de dikte van de onderkant van het basisgedeelte en de dikte van de verzwakte zone kan variëren tussen 300 en
1.5 maal (X); bv. minstens 1.5 en hoogstens 300X, bv. minstens 2 en hoogstens 275X, bv. minstens 4 en hoogstens 250X, bv. minstens 6 en hoogstens 225X, bv. minstens 8 en hoogstens 200X, bv. minstens 10 en hoogstens 175X, bv. minstens 12 en hoogstens 150X, bv. minstens 14 en hoogstens 125X, bv. minstens 16 en hoogstens 100X, bv. minstens 18 en hoogstens 75X, bv. minstens 20 en hoogstens 50X; bij voorkeur 20X. Volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding kunnen de randen van de opening recht zijn en vormen deze bij voorkeur een hoek met de rechte loodrecht op de onderkant van het basisgedeelte, waarin de hoek kan variëren tussen 40 en 2°, bv. minstens 2 en hoogstens 40°, bv. minstens 4 en hoogstens 38°, bv. minstens 6 en hoogstens 36°, bv. minstens 8 en hoogstens 34 °, bv. minstens 10 en hoogstens 32°, bv. minstens 12 en hoogstens 30°, bv. minstens 14 en hoogstens 28°, bv. minstens 15 en hoogstens 26°, bv. minstens 16 en hoogstens 25°, bv. minstens 17 en hoogstens 24°, bv. minstens 18 en hoogstens 23°, bv. minstens 19 en hoogstens 22°, bv. minstens 20 en hoogstens 21°; bij voorkeur 20°. In ingesloten figuur is deze hoek 20° (Figuur 5C). De randen van de middenplaat van de verzegelde breekopening zijn bij voorkeur gebogen en vormen bij voorkeur een hoek met de rechte loodrecht op de onderkant van het basisgedeelte, waarin de hoek kan variëren tussen 40 en 2°, bv. minstens 2 en hoogstens 40°, bv. minstens 4 en hoogstens 38°, bv. minstens 6 en hoogstens 36°, bv. minstens 8 en hoogstens 34 °, bv. minstens 10 en hoogstens 32°, bv. minstens 12 en hoogstens 30°, bv. minstens 14 en hoogstens 28°, bv. minstens 15 en hoogstens 26°, bv. minstens 16 en hoogstens 25°, bv. minstens 17 en hoogstens 24°, bv. minstens 18 en hoogstens 23°, bv. minstens 19 en hoogstens 22°, bv. minstens 20 en hoogstens 21°; bij voorkeur 20°; de straal van een denkbeeldige cirkel gevormd door de kromming van deze randen kan variëren tussen 2 en 0.1 mm; bv. minstens 0.10 en hoogstens 2.0 mm, bv. minstens 0.15 en hoogstens 1.8 mm, bv. minstens 0.20 en hoogstens 1.6 mm, bv. minstens 0.25 en hoogstens 1.4 mm, bv. minstens 0.30 en hoogstens 1.2 mm, bv. minstens 0.35 en hoogstens 1.0 mm, bv. minstens 0.40 en hoogstens 0.8 mm, bv. minstens 0.45 en hoogstens 0.7 mm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 0.6 mm; bij voorkeur 0.5 mm. In ingesloten figuur is deze straal 0.5 mm (Figuur 5C). Zoals boven aangegeven kunnen de aangegeven numerische waarden variëren. De samenstelling van de verzwakte zone is meestal gelijk aan deze van het materiaal waaruit het basisgedeelte van de houder bestaat; echter deze kan er ook van verschillen. Bij voorkeur bestaat de samenstelling van de verzwakte zone uit een flexibel
BE2016/5951 materiaal; bijvoorbeeld gekozen uit de groep kunststof, plastic (bijvoorbeeld polypropyleen of polyethyleen), papier, zachtboard, karton. Vastere materialen kunnen ook gebruikt worden aangezien bij aanwezigheid in een fijne zone deze ook op een eenvoudige manier (bijvoorbeeld door induwen) kunnen gebroken worden. Volgens de uitvinding kan de positie van de verzwakte zone ten opzichte van de onderkant van het basisgedeelte ook variëren. Meer bepaald kan deze zich ter hoogte van het binnenoppervlak van de onderkant, ter hoogte van het buitenoppervlak van de onderkant, of, ertussen bevinden. Bij voorkeur komt de verzwakte zone ter hoogte van het binnenoppervlak van de onderkant voor, of tussen het binnen- en het buitenoppervlak van de onderkant. Zo kan bij het bekijken van een (bijvoorbeeld gevulde) houder de gebruiker gemakkelijk waarnemen waar de verzegelde breekopening(en) zich bevinden om op de juiste positie de verzegelde (breek)opening te verbreken(openen). De voorgestelde afrondingen en vlakken in de figuren zijn voorkeursvormen en hebben zowel product-, productietechnische als mogelijke esthetische redenen. Alternatief kan de houder aan de onderkant van het basisgedeelte verzegelde opening(en) bevatten. De terni ‘verzegelde opening’ verwijst naar een opening die afgeschermd wordt door een afschermingsplaat; deze term werd reeds hierboven uitvoerig besproken.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een tussengedeelte dat zich aan de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevindt; bij voorkeur een tussengedeelte dat zich rondom de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevindt, meer bij voorkeur waarbij het tussengedeelte een uitstekende en/of overhangende rand ten opzichte van het basisgedeelte vormt. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het tussengedeelte van de houder een hangsysteem omvat voor het ophangen van de houder onder een hoek ten opzichte van het grondoppervlak. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het hangsysteem deel uitmaakt van een uitstekend en/of overhangend gedeelte van het tussengedeelte. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de onderkant van het basisgedeelte één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem en geen verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat in de andere helft van de onderkant, en waarin bij aanwezigheid van één verzegelde breekopening of verzegelde opening deze niet samenvalt met het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte.
B E2016/5951
De uitvinding omvat eveneens een houder voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, de houder omvattend een basisgedeelte, en, een tussengedeelte dat zich aan de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevindt; met het kenmerk dat het tussengedeelte van de houder een hangsysteem bevat voor het ophangen van de houder onder een hoek ten opzichte van het grondoppervlak; met het kenmerk dat het basisgedeelte van de houder aan de onderkant één of meerdere drainageopeningen bevat in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, en geen drainageopening bevat in de andere helft van de onderkant, en waarin bij aanwezigheid van één drainageopening deze niet samenvalt met het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte. Deze houder wordt voorgesteld in Figuur 1.
De term ‘houder’ omvat ook de termen ‘doos’, ‘container’, ‘pot’, ‘teeltcel’, ‘serre’ en ‘korf. Volgens de uitvinding kan de houder opgevuld worden met een beperkte hoeveelheid aan planten- of paddenstoelengroeimedium, met een beperkte hoeveelheid bedoelt men een hoeveelheid variërend tussen 0.10 en 5 kilogram (kg) medium; bv. minstens 0.1 en hoogstens 5.0 kg, bv. minstens 0.2 en hoogstens 4.5 kg, bv. minstens 0.3 en hoogstens 4.0 kg, bv. minstens 0.4 en hoogstens 3.5 kg, bv. minstens 0.5 en hoogstens 3.0 kg, bv. minstens 0.6 en hoogstens 2.5 kg, bv. minstens 0.7 en hoogstens 2.0 kg, bv. minstens 0.8 en hoogstens 1.75 kg, bv. minstens 0.9 en hoogstens 1.5 kg, bv. minstens 1.0 en hoogstens 1.25 kg, ); bij voorkeur 1, 1.25 of 1.5 kilogram medium. De grootte van de houder kan worden aangepast naar de behoefte van de plant; mogelijkheden in verband met grote en vorm worden hieronder besproken. Betreffende de groei planten is de uitvinding meer gericht tot het telen van planten die een eerder beperkte worteluitgroei hebben en waarvan het plantenlichaam klein tot middelmatig groot is. Met ‘middelmatig, groot lichaam’ bedoelt men een plantenlichaam die tot maximaal 1 meter hoog groeit, bij voorkeur tot 10, 20, 30,40, 50, 60, 70 80, 90 of 100 cm hoog. Met ‘beperkte wortelgroei’ bedoelt men een groei van een plant waarvan de wortel gemakkelijk in een houder zoals hierin beschreven kan uitbreiden zonder enige beperking in groei te ondervinden. Planten die uitgroeien tot grote heesters of bomen komen hiervoor niet of minder in aanmerking. Groei van scheuten, geminiaturiseerde versies of bonsai-vormen kan wel. De vakman kan gemakkelijk bepalen of een plant kan groeien in een houder en hoe groot de houder dan wel moet zijn.
De term ‘groei’ verwijst naar ‘hoog metabolisch actief, ‘ontwikkeling’, ‘groter wordend’;
verwijzend naar de aanwezigheid van snel delende cellen. De term Opslaan’ of Opslag’ omvat ‘het stockeren’ of ‘in voorraad houden’. Tijdens het opslaan worden de planten of paddenstoelen
BE2016/5951 meestal laag metabolisch actief gehouden; deze term verwijst naar de aanwezigheid van traag delende en/of rustende cellen.
Tot nu toe zijn er een 3000-tal paddenstoelensoorten geïdentificeerd, het totaal aantal bestaande soorten is echter niet gekend. De uitvinding beschrijft een houder die voor de groei van elk type paddenstoel kan worden gebruikt; bijvoorbeeld voor het groeien van eetbare, nieteetbare, stuif-, plaatjes- of buisjeszwammen. Niet-eetbare paddenstoelen kunnen bijvoorbeeld in lage dosering in de geneeskunde worden gebruikt. Ook het aantal bestaande plantensoorten is nog niet gekend. De uitvinding beschrijft een houder die bij voorkeur voor de groei van elk type plant kan worden gebruikt; bijvoorbeeld voor het groeien van eetbare en niet-eetbare planten, geneeskrachtige en siergewassen; kamer-, tuin-, pot- en snijplanten; kruidachtige en houtige planten; één- en tweehuizige planten, hetero- (afhankelijk van andere organismen) en autotrofe (onafhankelijk van andere organismen) planten, éénzaadlobbigen en tweezaadlobbigen, bedekten naaktzadigen; één-, twee-, meerjarige en overblijvende planten; mossen, paardenstaarten, varens, en zaadplanten. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de paddenstoel of plant gekozen is uit de groep bestaande uit opwaarts-groeiende, kruipende-, en hangende planten of paddenstoelen. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de paddenstoel gekozen is uit de groep bestaande uit witte paddenstoelen, kastanje paddenstoelen, kastanjechampignon, shiitake, paarse ridderzwam, bundelzwam, parasolzwam, akkerpaddenstoel, beukenzwam, bundelzwam, cantharel, enoli, moriel, pied de mouton, pom pom Blanc, portabella, trompette de la mort, tropische beurszwam, geschubde inktzwam, oesterzwam, eekhoorntjesbrood, zwavelzwam en fluweelpootje; bij voorkeur gekozen uit het genus Agaricus bisporus; meer bij voorkeur de witte paddenstoel of de kastanje paddenstoel. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de plant gekozen is uit de groep bestaande uit groenten, bij voorkeur sla (meer bij voorkeur andijvie, krulandijvie, molsla, kropsla, radiccio, rode sla, Lollo Biondo, Lollo Rosso, rode eikenbladsla, groene eikenbladsla, ijsbergsla, Frillice, Batavia, Romeinse sla, veldsla, roquette, rucola of rode bietenblad), kruiden (meer bij voorkeur basilicum, bieslook, dille, daslook, dragon, kervel, koriander, marjolein, melisse, munt, oregano, paardenbloem, peterselie, rozemarijn, salie, stevia, tijm of zuring), eetbare bloemen (meer bij voorkeur viooltje, hoefblad, komkommerkruid, goudsbloem of klein afrikaantje), en bieten voor humane consumptie (meer bij voorkeur snijbiet, rode biet of gele biet).
BE2016/5951
Indien een hangsysteem aanwezig is, kan de onderkant van het basisgedeelte van de houder onderverdeeld worden in 3 specifieke gebieden: 1/ de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, a, 2/ de scheidingslijn S, en, 3/ de andere helft van de onderkant, b (zie Figuur 1C). De scheidingslijn S verdeelt dus beide helften en ligt op het middelpunt, M, van de onderkant en staat loodrecht op de straal van de onderkant, R, gepositioneerd in het midden van de projectie (of ter hoogte) van het hangsysteem bij het onderaanzicht van de houder. De andere helft van de onderkant kruist deze straal R niet.
Het aantal openingen in het basisgedeelte kan variëren en bepaalt de drainagecapaciteit van de houder en het vochtgehalte in het groeimedium. Volgens de uitvinding kan het aantal openingen in de onderkant van het basisgedeelte variëren tussen 1 en 50, bij voorkeur variëren tussen 1 en 30; bv. minstens 1 en hoogstens 30 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 25 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 20 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 15 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 10 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 9 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 8 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 7 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 6 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 5 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 4 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 3 openingen; bv. minstens 1 en hoogstens 2 openingen; meer bij voorkeur 1, 2 of 3 openingen. Bij aanwezigheid van een hangsysteem in de houder komen deze openingen bij voorkeur voor in de helft van de onderkant van het basisgedeelte aan de zijde van het hangsysteem. In het concept van de uitvinding waarbij een hangsysteem aanwezig is, geldt dat het basisgedeelte van de houder aan de onderkant één of meerdere openingen bevat in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, en geen opening bevat in de andere helft van de onderkant. Bij aanwezigheid van één opening valt die niet samen met het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte van de houder, bij aanwezigheid van meerdere openingen kan één van de openingen samenvallen met deze. Bij aanwezigheid van meerdere openingen kunnen één of meerdere van de openingen samenvallen met de scheidingslijn, maar dan altijd gecombineerd met de afwezigheid van openingen in de helft van de onderkant aan de overstaande zijde van het hangsysteem. De openingen kunnen willekeurig of gestructureerd voorkomen; deze posities worden uitvoerig besproken in Figuur 3 en bijhorende legende. Bijvoorbeeld kunnen de openingen gepositioneerd zijn in specifieke delen gedefinieerd aan de hand van denkbeeldige lijnen parallel aan de scheidingslijn S van de onderkant (Figuur 3E). Volgens de uitvinding kunnen deze lijnen liggen op of verder dan >1/2, >1/3, >2/3 >1/4, >3/4, >1/5, >2/5, >3/5, >4/5, >1/6, >5/6, >1/7 >2/7 >3/7 >4/7 >5/7 >6/7 >1/8 >3/8 >5/8 >7/8 >1/9, >2/9 >4/9 >5/9 >6/9
BE2016/5951 >7/9 >8/9 enz. van de straal R (gevormd door het middelpunt van onderkant van de houder en het punt aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem) vertrekkende van M. Anderzijds kunnen de openingen ook aanwezig zijn in een deel van de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem gedefinieerd door de hoek gevormd door 2 stralen twee stralen waarbij het centraal punt van de gevormde boog centraal ten opzichte van het hangsysteem ligt (Figuur 3F). Volgens de huidige uitvinding kan deze hoek <180, <170, <160, <150, <140, <130, <120, <110, <100, <90 (kwadrant), <80, <70, <60, <55, <50, <45, <40, <35, <30, <25, <20, <15, <10, <5, <4, <3, <2 en <1° bedragen. Besproken posities kunnen gecombineerd worden. De uitvinding omvat dus eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het basisgedeelte van de houder aan de onderkant één of meerdere drainageopeningen, verzegelde breekopeningen of verzegelde openingen bevat in het kwadrant van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, en/of geen drainageopening, verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat in de overige kwadranten van de onderkant. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de drainageopening (en), verzegelde breekopening(en) of verzegelde opening(en) zich in het midden van de helft en/of aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem bevind(t)(en). De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het basisgedeelte van de houder aan de onderkant één drainageopening, verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat. Indien slechts één opening aanwezig kan deze op verschillende posities aanwezig zijn, bij voorkeur dichtbij of aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem (Figuur 3H). In deze (preferentiële) positie kan bij ophanging de drainage gebeuren mits een minimale bevuiling en/of bevochtiging van de onderliggende materialen, zones, en/of houders. Figuur 4 illustreert de gevolgen van de positie van de opening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder volgens mogelijke uitvoeringsvormen van de uitvinding. Optimale drainage gebeurt mits een minimale bevuiling en/of bevochtiging van de onderliggende materialen, zones, en/of houders. De positie van de opening(en) bepaalt tot welke hoogte van het basisgedeelte vocht in de houder kan worden geaccumuleerd, maar beïnvloedt ook de graad van bevuiling van onderliggende zones, gebieden, en/of onderliggende houders. Hoe dichter bij het middelpunt hoe minder vocht er kan worden geaccumuleerd maar hoe meer bevuiling van onderliggende gebieden; hoe dichter bij de omtrek van de onderkant (& dichter ten opzichte van het hangsysteem) hoe meer vocht er kan worden geaccumuleerd en hoe minder bevuiling van de onderliggende gebieden plaatsgrijpt. Bovendien, hoe meer en/of groter de opening(en) op
BE2016/5951 eenzelfde hoogte worden aangebracht, hoe sneller het vocht op die hoogte kan worden verwijderd of gedraineerd.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin bij ophanging de hoek tussen de onderkant van het basisgedeelte en het grondoppervlak minstens 0.1 en hoogstens 65° is, bv. minstens 0.2 en hoogstens 60°, bv. minstens 0.3 en hoogstens 55°, bv. minstens 0.4 en hoogstens 50°, bv. minstens 0.5 en hoogstens 45°, bv. minstens 0.6 en hoogstens 40°, bv. minstens 0.7 en hoogstens 35°, bv. minstens 0.8 en hoogstens 30°, bv. minstens 0.9 en hoogstens 25°, bv. minstens 1 en hoogstens 20°, bv. minstens 2 en hoogstens 15°, bv. minstens 3 en hoogstens 10°, bv. minstens 4 en hoogstens 9°, bv. minstens 5 en hoogstens 8°, bv. minstens 6 en hoogstens 7°. Hoe groot de hoek moet bedragen hangt af van de situatie en de groeinoden van de paddenstoel of plant of het moment. Hoe groter de hoek, hoe dichter de houders onder elkaar kunnen gebracht worden (zijwaartse of horizontale groei kan hierbij worden gestimuleerd) en hoe meer vocht er zal worden opgehouden. Figuur 4 illustreert ook de gevolgen van de hoek waarop houders volgens mogelijke uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen worden opgehangen. Voor sommige opstellingen worden niet alleen de onderliggende houders bevuild maar ook planten of paddenstoelen die in deze worden opgegroeid. Bevochtiging van deze kan leiden tot beschadiging van de plant of paddenstoel.
Indien er een bovengedeelte wordt aangebracht op de houder van de huidige uitvinding zal de luchtvochtigheid hoger zijn, resulterend in een lagere nood voor het ophouden van vocht in het basisgedeelte van de houder zelf. De vakman kan zelf bepalen aan de hand van de groeinoden van de plant of paddenstoel hoe groot deze hoek moet bedragen.
De positie van de drainageopeningen, de hoek waaronder de houder zich bevindt en/of de aan- of afwezigheid van een bovengedeelte beïnvloeden dus de vochtregulatie; bij planten zijn de eerste twee factoren meestal van belang, bij paddenstoelen de drie factoren.
Zoals eerder besproken kan het tussengedeelte zich rondom de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevinden, bij voorkeur het tussengedeelte een uitstekende en/of overhangende rand ten opzichte van het basisgedeelte vormen en bij voorkeur het hangsysteem deel uitmaken van het uitstekende en/of overhangende gedeelte. Ingesloten Figuren illustreren een houder waarin het basisgedeelte over de ganse bovenomtrek overvloeit in het tussengedeelte dat op zijn beurt via een deel van een overhangende rand het een hangsysteem omvat. Volgens de huidige uitvinding kan de overhangende of uitstekende rand volledig zijn of zich slechts op bepaalde posities aan de bovenomtrek van het basisgedeelte bevinden; het
BE2016/5951 hangsysteem kan deel uitmaken van een tussengedeelte of overeenkomen met het tussengedeelte. Anderzijds kan het tussengedeelte zo minimalistisch zijn dat het hanggedeelte kan gezien worden als het verlengde van de bovenkant van het basisgedeelte.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het hangsysteem gekozen is uit de groep bestaande uit een hangrand, een hanglip, een hanglus, en een hanguitsparing. De term ‘hangrand’ verwijst naar een rand, meestal groter dan een hanglip, -lus of -uitsparing, aanwezig in het tussengedeelte dat ophanging van de houder mogelijk maakt. De termen ‘hanglip’ en ‘hanglus’ omvat een meer lipof lusvormige structuur, de term ‘hanguitsparing’ (‘hangopening’, ‘hanggat’, of ‘hangperforatie’) verwijst naar een beperkte geopende zone in het tussengedeelte die kan gebruikt worden om de houder op te hangen. Het hangsysteem kan ook onafhankelijk zijn van specifieke hangvormen maar gebruik maken van een hanghulpmiddel, bijvoorbeeld een koord, waarbij bij ophangen de opening(en) zich aan het hogerliggend gedeelte van de onderkant ten opzichte van het grondoppervlak bevind(t)(en).
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de drainageopening(en) (een) verzegelde breekopening(en) en/of verzegelde opening(en) is(zijn). De termen ‘verzegelde breekopening(en)‘ en ‘verzegelde opening(en)’ werden reeds hierboven besproken.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de vorm van de opening en/of perforatie gekozen is uit de groep bestaande uit een ronde vorm, een ovale vorm, een lijnvormige vorm, een veelhoekige vorm, een veelvoudige, willekeurige of onregelmatige vorm, een vierkante vorm, een rechthoekige vorm, een hexagonale vorm, een octogonale vorm, en, combinaties daarvan; bij voorkeur een ronde vorm. Bij het verbreken van de verzegeling kan voldoende vocht worden gedraineerd; bij verzegeling van de openingen in het basisgedeelte van de houder zal weinig of geen vocht worden afgegeven. Deze functies worden dus niet gelimiteerd door de aanwezige vorm.
Verder kan volgens de uitvinding de grootte van de opening en/of perforatie variëren tussen > 0.1 mm en < 30 mm, bij voorkeur tussen ä 5 mm en s 25 mm, meer bij voorkeur 12 mm. Volgens de uitvinding kan deze opening minstens 0.1 en hoogstens 31 mm zijn, bv. minstens 0.2 en hoogstens 30 mm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 29 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 28 mm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 27 mm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 26 mm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 25 mm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 24 mm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 23 mm, bv. minstens 1 en hoogstens 22 mm, bv. minstens 2 en hoogstens 21
BE2016/5951 mm, bv. minstens 3 en hoogstens 20 mm, bv. minstens 4 en hoogstens 19 mm, bv. minstens 5 en hoogstens 18 mm, bv. minstens 6 en hoogstens 17 mm, bv. minstens 7 en hoogstens 16 mm, bv. minstens 8 en hoogstens 15 mm, bv. minstens 9 en hoogstens 14 mm, bv. minstens 10 en hoogstens 13 mm, bv. minstens 11 en hoogstens 12 mm; bij voorkeur 12 mm of combinaties daarvan, groot zijn. De grootte en/of aantallen van de openingen kunnen ook aangepast worden afhankelijk van de grootte van de houder. Hoe groter de oppervlakte van de houder, hoe groter en/of hogere aantallen er kunnen worden aangebracht in specifieke delen of gebieden daarvan. Hoe groter de verzegelde breekopening, verzegelde opening of opening en/of aantallen in de onderkant van de houder, hoe sneller de drainage plaatsgrijpt, maar hoe groter de kans tot contaminatie. Evenwicht tussen beide moet dus worden gerespecteerd en kan gemakkelijk door de vakman bepaald worden. In ingesloten figuur is de grootte van de verzegelde breekopening in diameter 11.79 mm (Figuur 5C).
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin het tussengedeelte een versteviging omvat ter hoogte van het hangsysteem. Deze versteviging kan bestaan uit één of meerdere ‘hangverstevigingsribben’, ‘hangsteunribben’ of ‘hangnokken’, die als doel hebben om het hangsysteem in het tussengedeelte van de houder te verstevigen waardoor het mogelijk wordt om de houder van de huidige uitvinding voor een lange periode aan een dragersysteem te bevestigen zonder dat er in de houder scheuren of vervormingen gevormd worden, resulterend in het verzwakken van het hangsysteem en/of het afbreken van de houder van het dragersysteem. De term ‘hangstructuur’ verwijst naar de combinatie van ‘hangverstevigingsrib(ben)’ met een ‘hangsysteem’. Op basis van het voorgestelde concept en afhankelijk van de te groeien plant of paddenstoel, en, de zwaarte, grootte en materiaaltype van de gevulde houder kan de vakman de versteviging aanpassen. Zo kunnen bijvoorbeeld het aantal, grootte en vorm van de hangverstevigingsribben aangepast worden. De versteviging maakt de houder ook temperatuur resistenter; ophanging van houders zonder deze versteviging aan een muur kan resulteren in het verzwakken, doorbuigen of zelfs afbreken van het hangsysteem (door reflectie van de zon op de houder kan de temperatuur plaatselijk hoog doen oplopen tot 30°, zelfs tot 50° Celsius). Volgens de huidige uitvinding kan de hangstructuur (240) een intern (241) en een extern (242) gedeelte bevatten; omvattende een hangsysteem (243) met bij voorkeur hangverstevigingsrib(ben) (244) inhouden (zie bijvoorbeeld Figuur 6D).
Volgens de huidige uitvinding kan, in een mogelijke of preferentiële uitvoeringsvorm, de versteviging in het tussengedeelte ter hoogte van het hangsysteem één of meerdere
BE2016/5951 hangverstevigingsribben omvatten, gelokaliseerd aan het tussenstuk. Deze hangverstevigingsribben kunnen gelokaliseerd zijn aan de binnenkant van het tussengedeelte in het verlengde van de buitenkant van het basisgedeelte tot aan de rand van het tussengedeelte. Bij voorkeur zijn deze hangverstevigingsribben U-vormig en/of plaatvormig vertrekkende van het tussenstuk van het tussengedeelte tot de onderkant van het uitstekende gedeelte van het tussengedeelte (zie bijvoorbeeld Figuur 6D); korte structuren zijn ook mogelijk. Het aantal hangverstevigingsribben in de houder kan variëren tussen 1 en 50, bv. minstens 1 en hoogstens 50 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 40 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 30 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 20 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 10 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 9 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 8 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 7 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 6 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 5 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 4 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 3 ribben; bv. minstens 1 en hoogstens 2 ribben; bij voorkeur 1, 2, 3, 4 of 5 ribben. De dikte (of breedte) van de hangverstevigingsribben kan variëren tussen 0.01 en 100 mm of meer; de maximum dikte overeenkomend met de breedte van het hangsysteem of overvloeiend in de randverstevigingsribben palend aan het hangsysteem. Bij deze laatste zal er dus maar één hangverstevigingsrib aanwezig zijn en kan gelijk gesteld worden aan een groot aantal hangverstevigingsribben die vlak naast elkaar worden gepositioneerd. De dikte van de hangverstevigingsribben kan bv. minstens 0.01 en hoogstens 100 mm zijn, bv. minstens 0.02 en hoogstens 90 mm, bv. minstens 0.03 en hoogstens 80 mm, bv. minstens 0.04 en hoogstens 70 mm, bv. minstens 0.05 en hoogstens 60 mm, bv. minstens 0.06 en hoogstens 50 mm, bv. minstens 0.07 en hoogstens 40 mm, bv. minstens 0.08 en hoogstens 30 mm, bv. minstens 0.09 en hoogstens 20 mm, bv. minstens 0.1 en hoogstens 10 mm, bv. minstens 0.2 en hoogstens 5 mm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 2 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 1 mm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 0.8 mm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 0.7 mm. Figuur 6 stelt de aanwezigheid van twee hangverstevigingsribben voor. Bij voorkeur zijn aan de basis ter hoogte van het tussenstuk de hangverstevigingsribben breder (of dikker) dan de randverstevigingsribben (zie Figuur 6C). Het tussengedeelte (of tussenstuk) kan een vernauwing ter hoogte van het hangsysteem vertonen; waardoor de hangverstevigingsribben korter worden dan de randverstevigingsribben. Door deze vernauwing is het mogelijk, indien gecombineerd met een bovengedeelte, het hangsysteem verder te gebruiken als openingslip dat deel uitmaakt van een sluitingssysteem wat verwijdering van het bovengedeelte van de houder vergemakkelijkt. In een voorkeurs uitvoeringsvorm van de houder van de huidige uitvinding
BE2016/5951 strekken de hangverstevigingsribben verder dan de randverstevigingsribben; bij voorkeur tot aan de onderkant van het uitstekende (of buiten-) gedeelte van het tussengedeelte; meer bij voorkeur tot in het uiterste gedeelte van het hangsysteem. De afstand tussen de hangverstevigingsribben kan variëren tussen 1 mm tot de breedte van het hangsysteem. Bijvoorbeeld kan die afstand variëren tussen 1 en 100 mm of meer. De afstand kan bv. minstens 1 en hoogstens 100 mm zijn, bv. minstens 2 en hoogstens 80 mm, bv. minstens 4 en hoogstens 60 mm, bv. minstens 6 en hoogstens 40 mm, bv. minstens 8 en hoogstens 20 mm, bv. minstens 10 en hoogstens 19 mm, bv. minstens 11 en hoogstens 18 mm, bv. minstens 12 en hoogstens 17 mm, bv. minstens 13 en hoogstens 16 mm, bv. minstens 14 en hoogstens 15 mm. De hoek tussen de verschillen ribben kan variëren tussen 1 en 45°, bv. minstens 1 en hoogstens 45°, bv. minstens 2 en hoogstens 40°, bv. minstens 3 en hoogstens 35°, bv. minstens 4 en hoogstens 30°, bv. minstens 5 en hoogstens 25°, bv. minstens 6 en hoogstens 20°, bv. minstens 7 en hoogstens 18°, bv. minstens 8 en hoogstens 17°, bv. minstens 9 en hoogstens 16°, bv. minstens 10 en hoogstens 15°, bv. minstens 11 en hoogstens 14°, bv. minstens 12 en hoogstens 13°, bij voorkeur 12°, afhankelijk van de breedte van het hangsysteem en het aantal hangverstevigingsribben aanwezig. Bij voorkeur hebben de hangverstevigingsribben een driehoekige vorm, waarbij de basis gelegen aan het tussenstuk van het tussengedeelte breder is dan aan het (bijna) punteinde ter hoogte van het extern gedeelte van het hangsysteem (zie bijvoorbeeld Figuur 6C). In het midden van het extern gedeelte van het hangsysteem bedraagt de breedte van de hangverstevigingsribben bij voorkeur 0.7 mm (Figuur 6C, sectie F-F); andere voorbeelden van breedtes of variaties daarvan werden hierboven vermeld. De lange zijden van de driehoek kunnen een hoek vormen, bij voorkeur variëren tussen 10 en 0.2°; bv. minstens 0.2 en hoogstens 10°, bv. minstens 0.5 en hoogstens 9°, bv. minstens 0.75 en hoogstens 8°, bv. minstens 1 en hoogstens 7°, bv. minstens 1.25 en hoogstens 6°, bv. minstens 1.50 en hoogstens 5°, bv. minstens 1.75 en hoogstens 4°, bv. minstens 2.0 en hoogstens 3°; bij voorkeur 2° (Figuur 6C). Deze lange zijden gaan over in het tussenstuk van het tussengedeelte onder een mogelijke kromming waarvan de denkbeeldige cirkel een straal heeft die varieert tussen 4 en 0.01 mm, bv. minstens 0.01 en hoogstens 4 mm, bv. minstens 0.02 en hoogstens 3 mm, bv. minstens 0.03 en hoogstens 2 mm, bv. minstens 0.04 en hoogstens 1 mm, bv. minstens 0.05 en hoogstens 0.9 mm, bv. minstens 0.06 en hoogstens 0.8 mm, bv. minstens 0.07 en hoogstens, 0.7 mm bv. minstens 0.08 en hoogstens 0.6 mm, bv. minstens 0.09 en hoogstens 0.5 mm, bv. minstens 0.1 en hoogstens 0.4 mm bv. minstens 0.2 en hoogstens 0.3 mm; bij voorkeur 0.2 mm (zie Figuur 6C). In een uitvoeringsvorm van de houder van de uitvinding lopen de
BE2016/5951 hangverstevigingsribben door in enerzijds het verlengde van het basisgedeelte, en, anderzijds in het extern gedeelte van het hangsysteem, dus verder dan het tussengedeelte (Figuur 6D, sectie E-E). De driehoekige vorm geeft de meeste steun en dus preferentieel. Bij aanwezigheid van één breed hangverstevigingsrib is de vorm van de rib niet belangrijk. De totale hoogte van de hangverstevigingsribben kan variëren tussen 10 en 0.1 cm, bv. minstens 0.1 en hoogstens 10 cm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 9 cm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 8 cm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 7 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 6 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 5 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 4 cm, bij voorkeur 3 cm. Van die totale hoogte bevindt zich een gedeelte in het tussengedeelte (variërend tussen 0.1 en 10 cm, bv. minstens 0.1 en hoogstens 10 cm, bv. minstens 0.2 en hoogstens 9 cm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 8 cm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 7 cm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 6 cm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 5 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 4 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 3 cm; bij voorkeur 2 cm) en een gedeelte in het zichtbare hanggedeelte (variërend tussen 0.1 en 10 cm, bv. minstens 0.1 en hoogstens 10 cm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 9 cm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 8 cm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 7 cm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 6 cm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 5 cm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 4 cm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 3 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 2 cm; bij voorkeur 1 cm (Figuur 6D)). In een mogelijke uitvoeringsvorm van de uitvinding heeft de hangverstevigingsrib een hoogte van 20.5 mm in het tussengedeelte (of intern gedeelte van de hangstructuur) en 10 mm in het zichtbare hanggedeelte (of extern gedeelte van de hangstructuur) (Figuur 6D).
De samenstelling van de hangstructuur is bij voorkeur dezelfde als die van het tussengedeelte van de houder; de volledige structuur kan zo op hetzelfde moment geproduceerd worden. In het tussengedeelte kunnen de hangverstevigingsribben dus mogelijks onderscheiden worden van de randverstevigingsribben op basis van hun vorm (driehoekig of recht in overlangse doorsnede), dikte (of breedte), lengte (of hoogte), en/of hun positie in de houder. Volgens de huidige uitvinding is de positie in het hanggedeelte ten opzichte van het randgedeelte voor beide soorten de onderscheidende factor en kunnen de vorm, dikte en lengte voor beide soorten verschillend of gelijk zijn.
Verstevigingsribben die niet ter hoogte van het hangsysteem liggen hebben als doel het tussengedeelte van de houder algemeen te verstevigen. Aangezien deze het tussengedeelte of de rand van de houder verstevigen, kunnen deze ‘randverstevigingsribben’ genoemd worden. Zoals reeds boven vermeld, kan bij afwezigheid van een hangsysteem, de houder opgehangen worden met behulp van een hanghulpmiddel. Bij het gebruik van deze houder kan bv. het
BE2016/5951 volledige tussengedeelte aangewend worden voor het ophangen van de houder. Door deze verstevigingsribben is het niet alleen mogelijk om de veilige ophang van de houder aan het dragersysteem te garanderen maar resulteert men ook in een steviger systeem wat verdere behandeling van de houder toelaat (bijvoorbeeld voor het vervoeren of het aanhechten van een bovengedeelte (zie onder). Bij voorkeur zijn de randverstevigingsribben U-vormig (zie Figuur 6C) en/of plaatvormig. Het aantal randverstevigingsribben in de houder kan variëren tussen 1 en 50, bv. minstens 1 en hoogstens 50, bv. minstens 2 en hoogstens 45, bv. minstens 4 en hoogstens 40, bv. minstens 6 en hoogstens 35, bv. minstens 8 en hoogstens 30, bv. minstens 10 en hoogstens 28, bv. minstens 12 en hoogstens 26, bv. minstens 14 en hoogstens 24, bv. minstens 16 en hoogstens 22, bv. minstens 18 en hoogstens 20, bij voorkeur 18 randverstevigingsribben. De dikte van de randverstevigingsribben kan variëren tussen 0.01 en 5 mm, bv. minstens 0.01 en hoogstens 5.0 mm, bv. minstens 0.02 en hoogstens 4.0 mm, bv. minstens 0.04 en hoogstens 3.0 mm, bv. minstens 0.06 en hoogstens 2.0 mm, bv. minstens 0.08 en hoogstens 1.0 mm, bv. minstens 0.09 en hoogstens 0.9 mm, bv. minstens 0.1 en hoogstens 0.8 mm, bv. minstens 0.2 en hoogstens 0.7 mm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 0.6 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 0.5 mm; bij voorkeur 0.4 mm. De hoek tussen de verschillende ribben kan variëren tussen 3-180°, bv. minstens 3 en hoogstens 180°, bv. minstens 4 en hoogstens 150°, bv. minstens 5 en hoogstens 100°, bv. minstens 6 en hoogstens 50°, bv. minstens 7 en hoogstens 18°, bv. minstens 8 en hoogstens 17°, bv. minstens 9 en hoogstens 16°, bv. minstens 10 en hoogstens 15°, bv. minstens 11 en hoogstens 14°, bv. minstens 12 en hoogstens 13°; bij voorkeur 12°, afhankelijk van het aantal ribben aanwezig.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een vast planten- of paddenstoelengroeimedium; bij voorkeur verder omvattend een vast planten- of paddenstoelengroeimedium met planten- of paddenstoelencellen en/of planten- of paddenstoelenlichamen.
De term ‘vast medium’ of ‘vaste media’ omvat ‘niet-vloeibaar medium (media)’ dat zijn positie in de houder gemakkelijk kan bewaren en dat onder andere via schepbewegingen kan worden toegevoegd of weggehaald.
De term ‘plantengroeimedium’ of ‘paddenstoelengroeimedium’ omvat medium die de groei en/of bewaring van de planten of paddenstoelen onafhankelijk maakt van externe vaste media. Met ‘extern’ bedoelt men buiten de houder aanwezig, bij aanwezigheid van extern medium moet de plant of paddenstoel voor zijn groei via zijn wortels, voet of mycelium de nutriënten en/of water uit het extern medium halen. In de houder van de uitvinding is er dus
BE2016/5951 geen noodzaak voor de plant of paddenstoel om met de wortel, voet of mycelium contact te houden met de buitenomgeving van de houder. Bij voorkeur wordt een vochthoudende grond die gemakkelijk drainage van het overtollige vocht mogelijk maakt maar toch genoeg vocht ophoudt om de groei van de plant of paddenstoel optimaal te bewerkstelligen als groeimedium gebruikt in de houder van de uitvinding. De grondsamenstelling beïnvloedt de hoeveelheid aan vocht dat zal worden vastgehouden door het groeimedium i.e. zandbodems houden minder vocht vast in vergelijking met kleibodems. Een keuze moet dus gemaakt worden in functie van de voorkeur en behoeften van de te groeien plant of paddenstoel (zie verder). Zoals reeds aangegeven kan het vocht in de houder van de uitvinding verder bepaald worden door posities van de openingen aanwezig in de onderkant van het basisgedeelte van de houder en door de hoek die de houder vormt met het grondoppervlak. De uitvinders hebben verder onverwacht gevonden dat bij ophanging van de houder de combinatie van het aanleggen van een onderliggend waterreservoir in de houder (aanwezig bv. ter hoogte van de onderste helft van de onderkant) en een bovenliggend drainagegedeelte in de houder (aanwezig bv. ter hoogte van de bovenste helft van de onderkant) kan resulteren in een optimale planten- en/of paddenstoelengroei. In bijzonder geeft het onderliggend reservoirgedeelte de mogelijkheid om bij droogte extra water aan de plant en/of paddenstoel ter beschikking te stellen zonder dat de plant en/of paddenstoel hinder ervaart van overbevloeiing.
Elke paddenstoelensoort heeft zijn eigen preferentiële voedingsbodem. Meeste paddenstoelen hebben een compostlaag nodig die nutriënten bevat voor de groei. Sommige paddenstoelen hebben voor hun optimale groei een bijkomende lichte vochtdoorlaatbare grond (of paddenstoelengroeilaag) nodig. De optimale verhouding paddenstoelengroeilaag/ compostlaag in het paddenstoelenmedium hangt af van de soort paddenstoel en kan gemakkelijk door de vakman worden bepaald. De term ‘paddenstoelengroeimedium’ omvat dus ‘paddenstoelengroeimedium omvattende een paddenstoelengroeilaag en compostlaag’ of ‘paddenstoelengroeimedium omvattende een compostlaag'. Voor de witte en kastanjepaddenstoel is er bij voorkeur een paddenstoelengroeilaag aanwezig. Voor andere soorten is deze paddenstoelengroeilaag optioneel. Het vaste paddenstoelengroeimedium kan dus bestaan uit een paddenstoelengroeilaag met paddenstoelvruchtlichamen en een onderliggende compostlaag met mycelium.
De compostlaag bruikbaar voor paddenstoelen, omvat bij voorkeur cellulose, lignine, en/of hemicellulose. De term ‘compost’ omvat een stabiel en humusrijk eindproduct door compostering van (soms selectief ingezameld) organisch-biologisch afval. Compost bestaat uit
BE2016/5951 plantaardige resten (bijvoorbeeld groenten, fruitschillen, grasmaaisel, bladeren, koffiefilters, snoeihout, ...) die door micro-organismen bijna tot humus zijn afgebroken. Het is het resultaat van een natuurlijk composteringsproces dat door de mens gecontroleerd en gestuurd kan worden. Het is een product met een hoog stabiel organisch stofgehalte en nutriënten die geleidelijk beschikbaar komen. De paddenstoel is een saprofyt en groeit op dood organisch materiaal. De compost of champignonsubstraat voor de groei van witte paddenstoel is bij voorkeur samengesteld uit tarwestro (koolstofbron en structuur), paardenmest (voor nutriënten), kippenmest (of drijfmest (als stikstofbron)), gips (als regulator voor zuurtegraad) en water. Paddenstoelsubstraat wordt meestal bereid door volgende stappen: (i) aerobe fermentatie van het bovenvermelde compost waardoor nuttige voedingsstoffen kunnen vrijkomen, (ii) pasteuriseren en het conditioneren van de gefermenteerde compost waardoor schadelijke organismen worden gedood en afbreekbare suikers worden weggewerkt, stikstof wordt ingebouwd en schadelijke ammoniak wordt verwijderd. De ‘geënte compost’ kan dan gevormd worden door het enten van een paddenstoelenschimmel (‘mycelium-ent’; meestal onder de vorm van ‘broed’ dat bestaat uit gesteriliseerde roggekorrels waarop het mycelium is aangebracht) aan het substraat. Na deze enting kan de paddenstoelenschimmel de compost volledig koloniseren. De compost of paddenstoelensubstraat in de houder van de uitvinding kan bijvoorbeeld het paddenstoelensubstraat van de firma Walkro uit Maasmechelen zijn.
De term ‘paddenstoelengroeilaag’, ‘dekaarde’, ‘vochtdoorlaatbare grond’ of ‘vochthoudende grond’ omvat een groeilaag die de groei van bepaalde paddenstoelen of mycelium vergemakkelijkt door bijvoorbeeld het vocht in het paddenstoelengroeimedium beter te kunnen reguleren. De deklaag is meestal een voedselarme aardelaag waarin het paddenstoelenmycelium overgaat tot het vormen van vruchtlichamen. Dekaarde bestaat meestal uit een mengsel van veenaarde (meestal 80%) en schuimaarde (meestal 20%). De veenaarde geeft de dekaarde een zachte, stevige structuur, de schuimaarde is kalkhoudend verwerkt bijproduct van de suikerbietverwerking. De schuimaarde maakt de dekaarde zwaarder en geeft de dekaarde een pH van 7 tot 8. In de dekaarde bevinden zich specifieke bacteriën, bijvoorbeeld Pseudomonas putida, die onmisbaar zijn voor de vorming van paddenstoelen. De dekaarde dient als waterbuffer voor de verdere teelt. Bij voorkeur wordt voor het telen van witte paddenstoelen de dekaarde van de firma Sterckx uit Roeselare, België, als paddenstoelengroeilaag gebruikt. De pH van de geënte compost heeft bij voorkeur een pH waarde tussen 6 en 6,5. De preferentie voor het type dekaarde hangt af van de soort paddenstoel, mogelijke voorbeelden van types zijn zwarte veengrond, lichtbruine grond en
BE2016/5951 mergel. Mergel is een type kalkhoudende klei. Volgens de uitvinding kan de paddenstoelengroeilaag optioneel aangerijkt worden met paddenstoelensubstraat of geënt compost, bij voorkeur in een verhouding 5gr/500g paddenstoelensubstraat/dekaarde. De term ‘caccing’ verwijst naar een beetje doorgroeid substraat, dat ingemengd wordt met de dekaarde voor een vlottere ingroei van het mycelium in de dekaarde. Bij voorkeur is er een homogene menging van de dekaarde en de caccing.
Ook elke plantensoort heeft zijn eigen preferentiële voedingsbodem aangereikt met specifieke addities zoals compost (afgebroken plantenresten), korrels (zoals zand, vermiculiet, perliet, hydrokorrels, kleikorrels, watergelkorrels, stenen), macro-elementen (zoals C, H, O, N, S, P, K, Ca en Mg), en micro-elementen (zoals Fe, Si, Mn, Mo en Cu). Commercieel zijn er groeimedia of potgrond te verkrijgen specifiek aangepast voor kuipplanten, bloeiende planten, coniferen, groene planten, etc. Plantengroeimedium of potgrond bestaat voornamelijk uit turfmolm en compost; maar ook een potgrond niet op basis van compost en turfmolm maar op basis van kokosvezels (Cocopeat) kan worden gebruikt. Voedingsstoffen kunnen regelmatig worden toegevoegd als vloeibare voeding of voedingskorrels (bolletjes die de voeding in kleine hoeveelheden over een lange periode vrij gegeven). Sommige plantensoorten hoeven weinig of geen voeding. Door het toevoegen van zand, vermiculiet of perliet maakt men potgrond ‘losser’ en ‘luchtiger’ resulterend in een betere drainage. Watergelkorrels of kleikorrels hebben de capaciteit om water op te nemen en indien nodig terug af te geven aan het medium. Mulch (bodembedekker bestaande uit organisch materiaal zoals herfstbladeren, grasmaaisel en houtsnippers) zorgt voor minder onkruid en houdt vocht vast onder de mulchlaag. Voor een goed afwatering of drainage kunnen hydrokorrels onderaan het plantengroeimedium worden aangebracht; deze zijn minder zwaar dan kiezels of scherven. Een rotsplant heeft bij voorkeur een zanderige grond met wat steentjes. Sommige termen gebruikt voor het beschrijven van het paddenstoelengroeimedium kan ook gebruikt worden voor het planten-groeimedium. Sommige planten groeien op andere planten (zoals Bromelia) en hebben dus de aanwezigheid van houtfragmenten nodig in het groeimedium. Daarom omvat de uitvinding in een uitvoeringsvorm bij voorkeur een houder zoals hierboven beschreven, waarin het vaste plantengroeimedium plantenlichamen omvat.
In het kader van het gezondheidsbewustzijn van de consument worden in de houder van de uitvinding bij voorkeur alle componenten van het planten- of paddenstoelengroeimedium van biologische oorsprong gebruikt. De houder van de uitvinding maakt het mogelijk de biologische condities niet alleen vanaf de start van de teelt, maar ook tijdens de teelt, van de planten of
BE2016/5951 paddenstoelen in deze unieke biologische omstandigheden te houden. Groeiomstandigheden zijn beter te controleren waardoor geen bestrijdingsmiddelen meer moeten worden aangewend.
De houder kan een alwezigheid van planten- of paddenstoellichamen vertonen; zaden voor planten en mycelium en/of sporen voor paddenstoelen kunnen dan bijvoorbeeld aanwezig zijn in het groeimedium. De term “vruchtlichaam’ of ‘paddenstoellichamen’ verwijst naar de vrucht gevormd door het mycelium van de paddenstoel die bij rijping de sporen verspreiden. Het vruchtlichaam wordt gevormd tijdens de generatieve fase van de paddenstoel en wordt door de gebruiker geconsumeerd. De start van de vorming van het vruchtlichaam noemt men ‘knopvorming’. De term ‘mycelium’ of ‘zwamvlok’ verwijst naar een netwerk van lange schimmeldraden, hyfen genaamd, die in de bodem, hout, mest enz. voorkomen die aangroeit tijdens de vegetatieve fase van de paddenstoel. De term ‘plantenlichamen’ omvat stengel, wortel, en/of blad; de wortel is hoofdzakelijk aanwezig in het groeimedium, stengel en blad hoofdzakelijk boven het plantengroeimedium. Al deze structuren omvatten individuele cellen; de aanwezigheid van planten en/of paddenstoelencel(len) kan(kunnen) eenvoudig door de vakman worden bepaald. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld biochemische en/of moleculair biologische gebaseerde testen worden aangewend.
Bij voorkeur wordt er tussen 1000 g en 1500 g planten- of paddenstoelengroeimedium gebruikt. Het gewicht aan gebruikte groeimedium hangt af hoe diep men de houder vult en van de grootte van de gebruikte houder; het gewicht kan variëren tussen 1 gram (g) en 5 kilogram (kg). Bijvoorbeeld kan dit gewicht minstens 1 g en hoogstens 5000 g zijn, bv. minstens 50 en hoogstens 4500 g, bv. minstens 100 en hoogstens 4000 g, bv. minstens 125 en hoogstens 3500 g, bv. minstens 250 en hoogstens 3000 g, bv. minstens 750 en hoogstens 2500 g, bv. minstens 750 en hoogstens 2000 g, bv. minstens 1000 en hoogstens 1500 g, bv. minstens 1150 en hoogstens 1450 g, bv. minstens 1250 en hoogstens 1350 g. Het totale gewicht van de houder hangt af van de hoeveelheid medium maar ook van het gewicht van de houder zelf. Bij het gebruikt van kunststof als materiaal van de houder zal het totale gewicht van de houder bij voorkeur tussen 1200 en 2000 g bedragen, meer bij voorkeur 1200, 1450, of 1700 g. Het totale gewicht kan variëren tussen 1 gram (g) en 8 kilogram (kg). Bijvoorbeeld kan dit gewicht minstens 1 en hoogstens 8000 g zijn, bv. minstens 50 g en hoogstens 7000 g, bv. minstens 100 en hoogstens 6000 g, bv. minstens 200 en hoogstens 5000 g, bv. minstens 500 en hoogstens 4000 g, bv. minstens 750 en hoogstens 3500 g, bv. minstens 1000 en hoogstens 3000 g, bv. minstens 1200 en hoogstens 2500 g, bv. minstens 1500 en hoogstens 2000 g, bv. minstens 1700 en hoogstens 1800 g. Aan de hand van het gewicht van de houder in gebruik kan
BE2016/5951 beoordeeld worden of de plant of paddenstoel zich in een optimale vochtomgeving bevindt of niet. Hiervoor kan in eerste instantie het gewicht bij optimale omstandigheden bepaald worden; een lager of hoger gewicht wijst dan op de aanwezigheid van te weinig of te veel vocht, respectievelijk.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een transparant bovengedeelte dat één of meerdere perforaties omvat; waarin de omtrek van het basisgedeelte van de houder kleiner is dan de omtrek van het bovengedeelte, waartussen het tussengedeelte ligt, en waarin het bovengedeelte bevestigd is via het tussengedeelte aan het basisgedeelte door middel van een klik en/of draaisysteem; en waarin het tussengedeelte geen, één of meerdere perforaties omvat. De perforaties in het bovengedeelte en/of tussengedeelte zijn geconfigureerd om door luchtuitwisseling het vochtgehalte en CO2 gehalte in de houder regelen. Na het aanbrengen van het bovengedeelte geeft het tussengedeelte van de houder de planten of paddenstoelen aan de zijkant van het basisgedeelte extra ruimte om deze onbelemmerd te laten groeien. Niettegenstaande in de huidige beschrijving de term ‘perforatie’ preferentieel wordt gebruikt om te verwijzen naar een ‘ventilatieperforatie’ in het bovengedeelte en/of tussengedeelte, kan de term Opening’ in deze gedeeltes als ‘ventilatieopening’ of ‘ventilatieperforatie’ geïnterpreteerd worden.
Het gebruikte bovengedeelte van de houder is bij voorkeur ‘transparant’ verwijzend naar de mogelijkheid om er door te kunnen kijken. De teler en/of consument kan zo de groei van de planten of paddenstoelenlichamen gemakkelijk volgen. Het bovengedeelte van de houder kan verschillende vormen aannemen afhankelijk van de optimale groeinoden van de te-groeien-plant of paddenstoel. Bij het groeien van een paddenstoel zal bij voorkeur gekozen worden voor een gesloten bolvormig bovengedeelte met één of meerdere perforaties waardoor een min of meer gesloten systeem wordt gecreëerd waarin luchtvochtigheid beter kan worden vastgehouden en gecontroleerd. Het transparant bolvormig bovengedeelte wordt ontworpen zodanig dat er bijna geen condensvorming aan de binnenkant van het bovengedeelte plaatsgrijpt waardoor visualisatie van de paddenstoel niet wordt verhinderd. Bij hef groeien van planten kan meer een open of kokervormig bovengedeelte gekozen worden waardoor de plant gemakkelijker een actieve gasuitwisseling kan doorvoeren. Indien aanwezig kan het tussenstuk in het tussengedeelte in de houder de paddenstoel of plant de mogelijkheid geven om zijwaarts te groeien. Voor de groei van kruip- en/of hangplanten of -paddenstoelen zal bij voorkeur houders gebruikt worden in afwezigheid van een bovengedeelte. Echter kan voor de groei van planten of paddenstoelen geopteerd worden voor een gecombineerd gebruik; waarbij men eerst de groei
BE2016/5951 stimuleert in de aanwezigheid van het bovengedeelte gevolgd door een groei in de afwezigheid van deze of omgekeerd, afhankelijk van de groeinoden van de plant of paddenstoel. De vakman kan zelf bepalen wanneer tijdens de groei het bovengedeelte aan of afwezig moet zijn. Bij vervoer of opslag kan het ook voordeliger zijn om het bovengedeelte te gebruiken waardoor bescherming van de plant of paddenstoel optimaler kan gebeuren.
Het tussengedeelte van de houder kan deel uitmaken van het basisgedeelte en/of bovengedeelte van de houder, bij voorkeur deel van het basisgedeelte (Figuur 1). In een geprefereerde uitvoeringsvorm is het tussengedeelte U-vormig met opening naar beneden gericht (Figuur 7). In de houder kan de oppervlakte van het gesloten deel van de U-vorm van het tussengedeelte parallel of schuin staan ten opzichte van de oppervlakte van het onderste deel van het basisgedeelte van de houder. Wanneer het schuin staat, kan de hoek tussen de buitenrand van het tussengedeelte en de verticale wanden van het basisgedeelte variëren tussen 1 en 150°, bv. minstens 1 en hoogstens 150°, bv. minstens 2 en hoogstens 120°, bv. minstens 3 en hoogstens 100°, bv. minstens 4 en hoogstens 80°, bv. minstens 5 en hoogstens 70°, bv. minstens 10 en hoogstens 60°, bv. minstens 15 en hoogstens 50°, bv. minstens 20 en hoogstens 45°, bv. minstens 25 en hoogstens 40°, bv. minstens 30 en hoogstens 35°. Het tussengedeelte van de houder kan mogelijke perforaties te omvatten (zie paddenstoelenfiguren in Figuren 1, 5 en 6), en, geeft aan de zijkant van het basisgedeelte extra ruimte om de paddenstoel of plant onbelemmerd te laten groeien. De breedte gekozen voor de overbrugging (of tussenstuk) is ook afhankelijk van het soort plant of paddenstoel, hoe breder het lichaam, hoe breder het tussenstuk dit om deze onbelemmerde groei te kunnen garanderen.
Indien een gesloten bovengedeelte aanwezig, komen er bij voorkeur minimum één, bij voorkeur minimum 5 perforatie(s) in het top gedeelte van het bovengedeelte van de houder voor, dit gecombineerd met, minimum één, bij voorkeur minimum 5 perforatie(s) in het tussengedeelte of minimum één, bij voorkeur minimum 5, perforatie(s) in de basis van het bovengedeelte van de houder. Zo krijgt men doorheen de houder een optimale luchtstroom waardoor vocht en CO2 in de houder eenvoudig en constant kan worden gehouden worden en/of gereguleerd. In de houder van de huidige uitvinding wordt een optimale luchtstroom gecombineerd met een optimale drainage door de aanwezigheid van openingen in de onderkant van het basisgedeelte van de houder. Openingen in het basisgedeelte kunnen ook ‘drainagegaten’, drainageperforaties’ of‘drainageopeningen’ genoemd worden; perforaties in het tussengedeelte en/of bovengedeelte ‘ventilatieperforaties, ‘ventilatiegaten’, of ‘ventilatieopeningen’.
BE2016/5951
In een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, is de vorm van de perforatie in het boven en/of tussengedeelte gekozen uit de groep bestaande uit een ronde vorm, een ovale vorm, een lijnvormige vorm, een veelhoekige vorm, een veelvoudige, willekeurige of onregelmatige vorm, een vierkante vorm, een rechthoekige vorm, een hexagonale vorm, een octogonale vorm, en, combinaties daarvan. Ook herkenbare figuren kunnen worden gebruikt zoals een paddenstoel- of bloemmotief. Afmetingen van de perforaties kunnen gelijk of verschillend zijn van deze van de openingen aanwezig in de houder, mogelijks afhankelijk van de positie van deze in de houder. Bijvoorbeeld kan de grootte of de diameter van de perforaties in het bovengedeelte variëren tussen >0.1 mm en £ 50 mm; bv. minstens 0.1 en hoogstens 50 mm, bv. minstens 0.2 en hoogstens 40 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 38 mm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 36 mm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 34 mm, bv. minstens 1 en hoogstens 33 mm, bv. minstens 2 en hoogstens 32 mm, bv. minstens 4 en hoogstens 31 mm, bv. minstens 6 en hoogstens 30 mm, bv. minstens 8 en hoogstens 29 mm, bv. minstens 10 en hoogstens 28 mm, bv. minstens 12 en hoogstens 27 mm, bv. minstens 14 en hoogstens 26 mm, bv. minstens 16 en hoogstens 25 mm, bv. minstens 17 en hoogstens 24 mm, bv. minstens 18 en hoogstens 23 mm, bv. minstens 19 en hoogstens 22 mm, bv. minstens 20 en hoogstens mm, of combinaties daarvan, zijn; bij voorkeur 20 mm. De grootte of de diameter van de perforaties in het tussengedeelte kan variëren tussen ä 0.1 mm en < 50 mm; minstens 0.1 en hoogstens 50 mm is, bv. minstens 0.2 en hoogstens 45 mm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 40 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 35 mm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 30 mm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 25 mm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 23 mm, bv. minstens 0.8 en hoogstens mm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 21 mm, bv. minstens 1 en hoogstens 20 mm, bv. minstens 2 en hoogstens 19 mm, bv. minstens 3 en hoogstens 18 mm, bv. minstens 4 en hoogstens 17 mm, bv. minstens 5 en hoogstens 16 mm, bv. minstens 6 en hoogstens 15 mm, bv. minstens 7 en hoogstens 14 mm, bv. minstens 8 en hoogstens 13 mm, bv. minstens 9 en hoogstens 12 mm, bv. minstens 10 en hoogstens 11 mm; bij voorkeur 10 of 11 mm. Bij een onregelmatige vorm kan voor dezelfde perforatie de grootte naargelang positie van meting verschillen. De grootte en aantallen van de perforaties kunnen aangepast worden afhankelijk van de grootte van de houder, hoe groter de oppervlakte van de houder, en dus ook aparte gedeeltes, hoe groter en/of hogere aantallen er kunnen worden aangebracht. Hoe groter de perforaties, hoe sneller de luchtuitwisseling (verluchting) plaatsgrijpt, maar hoe groter de kans tot contaminatie. Alternatief kunnen de grootte van de perforatie in het boven en/of tussengedeelte van de houder worden aangepast, bij voorkeur door een draaiende beweging
BE2016/5951 tussen het basisgedeelte en het bovengedeelte van de houder, of, door een tussenstuk aanwezig bovenop het tussengedeelte dat door verdraaiing de perforaties geheel of gedeeltelijk kan afschermen. Evenwicht wordt bij voorkeur gerespecteerd en kan gemakkelijk door de vakman bepaald worden.
Bij het gebruik van een gesloten systeem bestaat de gebruikte houder meestal uit twee aparte delen die aan elkaar kunnen worden bevestigd en/of van elkaar worden losgemaakt. Deze twee delen zijn bijvoorbeeld: bovengedeelte/tussengedeelte en basisgedeelte; bovengedeelte en tussengedeelte/basis-gedeelte; of; bovengedeelte/tussengedeelte en tussengedeelte/basis-gedeelte. Het bevestigingssysteem dat in de houder wordt aangewend is niet gelimiteerd tot één type van systeem. In een geprefereerde uitvoeringsvorm wordt in een houder zoals hierboven beschreven een kliksysteem gebruikt omvattend een uitstekende horizontale klikrand(en) aan de binnenkant van het bovengedeelte van de houder, en een (bij voorkeur onderbroken horizontale) klikrand aan de buitenkant van het tussengedeelte van de houder (Figuur 7 (130) en (230)). Beide klikranden passen over elkaar waardoor aanhechting mogelijk wordt. Bij het sluiten bevindt zich de klikrand van het bovengedeelte (130) bij voorkeur tussen de klikrand (230) en de bovenste steunrand (231)van het tussengedeelte (Figuur 7); en het onderste van het bovengedeelte (102) op de onderste steunrand van het tussengedeelte (232) (Figuur 7). Mogelijks kunnen er ook verticale steunverstevigingsribben in het bovengedeelte van de houder aanwezig zijn, bij voorkeur aan de buitenkant van de rand van het bovengedeelte (Figuur 7 (120)). De uitstekende klikrand aan de binnenkant van het bovengedeelte staat dan dwars op deze verticale steunverstevigingsribben. In een andere geprefereerde uitvoeringsvorm worden in een houder zoals hierboven beschreven het bovengedeelte, basisgedeelte, en/of tussengedeelte, aan elkaar verbonden door middel van pinnen in één gedeelte, en, gaten voor het ontvangen van de genoemde pinnen in het andere gedeelte. In een nog andere geprefereerde uitvoeringsvorm van de uitvinding worden in een houder zoals hierboven beschreven het bovengedeelte, basisgedeelte, en/of tussengedeelte, aan elkaar verbonden zijn door middel van een tamper-evidente sluiting. In een nog andere geprefereerde uitvoeringsvorm van de uitvinding worden in een houder zoals hierboven beschreven het bovengedeelte, basisgedeelte, en/of tussengedeelte, aan elkaar verbonden door middel van een draaisysteem. In de huidige aanvraag worden de termen ‘steun-’, ‘rand- en ‘hangverstevigingsrib’ gebruikt om de aanwezigheid van een verstevigingrib ter hoogte van de rand van het bovengedeelte, ter hoogte van de rand van het tussengedeelte en ter hoogte van de hangstructuur, respectievelijk, van de houder van de huidige uitvinding aan te duiden.
B E2016/5951
Bij het gebruik van een bovengedeelte is deze bij voorkeur gemakkelijk afneembaar, maar tijdens transport of in supermarkt stabiel verzegeld. Naast het kliksysteem kan de houder bij voorkeur ook een verzegelsysteem bevatten. Dit verzegelsysteem maakt het mogelijk de houder intact geassembleerd te houden, waardoor uiteenvallen van de houder in de individuele delen tegengegaan wordt, waardoor manipulatie-efficiëntie verhoogt en kans tot contaminatie verkleint. Met ’verzegelsysteem’ verwijst men naar een systeem dat gebruikt wordt om iets veilig en goed te bevestiging of af te sluiten; opening daarvan kan niet ongemerkt gebeuren. In een preferentiële uitvoeringsvorm van de houder van de uitvinding gebruikt men hiervoor een breeksluitinglip; opening van de houder kan na afbreken van een lipfragment.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin voor het opgroeien van paddenstoelen het vochtgehalte in de houder tussen 10 en 100% bedraagt, bij voorkeur tussen 80 en 95%; meer bij voorkeur tussen 90 en 95%; en; waarin het CO2 gehalte in de houder tussen 300 en 5000 ppm bedraagt, bij voorkeur tussen 1000 en 2000 ppm. Afhankelijk van de groeinoden van het soort paddenstoel of plant kan de vakman de houderopstelling en de bevochtiging aanpassen zodanig dat een optimaal vochtgehalte en CO2 gehalte voor die paddenstoel of plant in de houder kan worden bekomen.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een logo en/of gebruiksaanwijzing voor de groei en/of het opslaan van planten of paddenstoelen op het basisgedeelte, optioneel tussengedeelte en/of optioneel bovengedeelte van de houder. De gebruiksaanwijzing kan een eenvoudig overzicht verschaffen onder vorm van een twee dimensionaal opschrift, of onder de vorm van een uitklapbaar of uitvouwbaar document. Indien de logo en/of gebruiksaanwijzing zich rondom het basisgedeelte van de houder bevindt kan deze door middel van een voegnaad overbonden worden. De gebruiksaanwijzing geeft aan de consument bij voorkeur duidelijke richtlijnen voor het groeien en behandelen van de plant of paddenstoelen, bijvoorbeeld suggesties kunnen gegeven worden in verband met de bewatering, belichting, oogsten, temperatuur en eventueel koelen van de houder tijdens de groei, opslag, en/of vervoer van de plant of paddenstoel.
De houder kan aan de buitenkant van het basisgedeelte nog een bijkomend zakje met plantenzaden bevatten; zodanig dat na extensieve paddenstoelengroei de uitgeputte grond nog kan verder aangewend worden voor het groeien van planten.
Het bovengedeelte en/of tussengedeelte van de houder kan eventueel ook een (optioneel verstelbare) opening bevatten die gieten, verstuiven, en/of irrigatie in de houder mogelijk maakt. Het bovengedeelte en/of tussengedeelte kan ook bijkomend een specifiek
BE2016/5951 irrigatiesysteem bevatten die bij voorkeur bevloeiing of bewatering van het planten- of paddenstoelengroeimedium mogelijk maakt.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de doorsnede van de onderkant van het basisgedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 30 cm is, bv. minstens 2 en hoogstens 29 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 28 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 27 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 26 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 22 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 20 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 19 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 18 cm, bv. minstens 14 en hoogstens 17 cm, bv. minstens 15 en hoogstens 16 cm; bij voorkeur 15 cm en, waarin de doorsnede van de buitenkant van het tussengedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 38 cm is, bv. minstens 2 en hoogstens 37 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 36 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 35 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 34 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 33 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 32 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 31 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 30 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 29 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 28 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 27 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 26 cm, bv. minstens 14 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 15 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 16 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 17 en hoogstens 22 cm bv. minstens 18 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 19 en hoogstens 20 cm; bij voorkeur 19 cm. De doorsnede van de binnenkant van het tussengedeelte kan variëren tussen 1 en 30 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 30 cm is, bv. minstens 2 en hoogstens 29 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 28 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 27 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 26 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 22 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 20 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 19 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 18 cm, bv. minstens 14 en hoogstens 17 cm, bv. minstens 15 en hoogstens 16 cm; bij voorkeur 16 cm. Door het verschil tussen de doorsnede van de binnenkant en de doorsnede van de buitenkant van het tussengedeelte ontstaat er een ‘uitsparing’ of ‘tussenstuk’ (zie Figuur 7 (203)). De breedte van dit tussenstuk kan variëren tussen 1 en 80 mm, bv. minstens 1 en hoogstens 80 mm, bv. minstens 2 en hoogstens 70 mm, bv. minstens 3 en hoogstens 60 mm, bv. minstens 4 en hoogstens 55 mm, bv. minstens 5 en hoogstens 50 mm, bv. minstens 6 en hoogstens 45 mm, bv. minstens 7 en hoogstens 40 mm, bv. minstens 8 en hoogstens 35 mm, bv. minstens 9 en hoogstens 30 mm, bv. minstens 10 en hoogstens 25 mm, bv. minstens 11 en hoogstens 20
BE2016/5951 mm, bv. minstens 12 en hoogstens 19 mm, bv. minstens 13 en hoogstens 18 mm, bv. minstens 14 en hoogstens 17 mm, bv. minstens 15 en hoogstens 16 mm; bij voorkeur 1.5 cm. Volgens de huidige uitvinding kan er naast het basis- en tussengedeelte ook een bovengedeelte aanwezig zijn; waarin de doorsnede van de onderkant van het bovengedeelte van de houder varieert tussen 1 en 38 cm, minstens 1 en hoogstens 38 cm is, bv. minstens 2 en hoogstens 37 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 36 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 35 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 34 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 33 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 32 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 31 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 30 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 29 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 28 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 27 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 26 cm, bv. minstens 14 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 15 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 16 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 17 en hoogstens 22 cm bv. minstens 18 en hoogstens 21.5 cm, bv. minstens 18.5 en hoogstens 21 cm; bv. minstens 19 en hoogstens 20.5 cm; bv. minstens 19.5 en hoogstens 20 cm; bij voorkeur tussen 19.5 cm. Bij voorkeur steunt het bovengedeelte op de onderste steunrand aanwezig aan de buitenzijde van het tussengedeelte van de houder (zie Figuur 7 (232)); de omtrek van het bovengedeelte is dus bij voorkeur iets groter dan de omtrek van de buitenzijde van het tussengedeelte.
Bijkomend kan de hoek tussen het onderste gedeelte (horizontaal) en de verticale wanden van het basisgedeelte kan variëren, bij voorkeur tussen 89 en 94°, bv. minstens 89° en hoogstens 94°, bv. minstens 90° en hoogstens 93;5°, bv. minstens 90.5° en hoogstens 93°, bv. minstens 91° en hoogstens 92.9°, bv. minstens 91.1° en hoogstens 92.8°, bv. minstens 91.2° en hoogstens 91.7°, bv. minstens 91.3° en hoogstens 92.6 °, bv. minstens 91.4° en hoogstens 92.5°, bv. minstens 91.5° en hoogstens 92.4°, bv. minstens 91.6° en hoogstens 92.3°, bv. minstens 91.7° en hoogstens 92.2°, bv. minstens 91.8° en hoogstens 92.1°, bv. minstens 91.9° en hoogstens 92.0°; bij voorkeur 91,9°. Daardoor ontstaat er een verschil in doorsnede tussen de onderkant en bovenkant van het basisgedeelte van de houder. Hierdoor kunnen verschillende houders van de uitvinding gemakkelijk op elkaar gestapeld worden en uit elkaar genomen worden. De ‘luchtspleet’, tussenruimte’ of ‘air gap’ bevindt zich tussen de verticale wanden van verschillende op elkaar gestapelde basisgedeeltes. De breedte van de luchtspleet kan variëren tussen 0.01 en 1 cm, bij voorkeur 0.2 en 0.3 cm, meer bij voorkeur 0.23 cm. De ‘stapelhoogte’ of ‘nesthoogte’ bepaalt de afstand tussen gelijke delen van verschillende gedeeltes (boven-, tussen- of basisgedeelte) van de houder, voor het basisgedeelte is de preferentiële stapelhoogte 3,1 cm, voor het bovengedeelte 2,06 cm. De ‘stapelhoogte’ kan ook verwijzen naar de afstand tussen de onderkant van het tussengedeelte en de onderkant van het
BE2016/5951 bovengedeelte, die kan variëren tussen 0-20 cm, bij voorkeur 0-5 cm, meer bij voorkeur 1.0 cm. Om het stapelen van de ongebruikte houders te vergemakkelijken kunnen aan de onderzijde en binnenkant van het basisgedeelte van de houder stapelnokken (331) worden aangebracht (zie Figuur 5A, 6A en 7). De stapelnokken starten bij voorkeur aan de basis of onderkant van het basisgedeelte, hun lengte varieert tussen 0 en 20 cm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 10 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 5 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 3 cm; bij voorkeur 3,1 cm; hun breedte varieert tussen 0 en 2 cm, bv. minstens 0.01 en hoogstens 1 cm, bv. minstens 0.05 en hoogstens 0.5 cm, bv. minstens 0.1 en hoogstens 0.2 cm; bij voorkeur 0.1 of 0.2 cm. De stapelnokken kunnen ook driehoekig van vomi zijn, de basis van deze gepositioneerd aan de onderkant van het basisgedeelte.
Aan de rand van de onderkant van het basisgedeelte kan ook een uitspringende rand (of verstevigingsrand) voorkomen (zie bv. Figuur 5C en 7 (318)). Indien aanwezig steunt de houder in rechtopstaande stand op deze; de volledige onderstructuur van het basisgedeelte van de houder wordt hierdoor verstevigd. De hoogte van de rand van de onderkant van het basisgedeelte kan variëren tussen 10 en 0.1 mm, bv. minstens 0.1 en hoogstens 10 mm, bv. minstens 0.2 en hoogstens 9 mm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 8 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 7 mm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 6 mm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 5 mm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 4 mm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 3 mm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 2 mm, bv. minstens 1 en hoogstens 1.1 mm; bij voorkeur 1 mm.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de hoogte van het basisgedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 50 cm is, bv. minstens 1 en hoogstens 45 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 40 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 35 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 30 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 22 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 20 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 19 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 18 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 17 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 16 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 15 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 14 cm; bij voorkeur 13 cm. Afhankelijk van de hoeveelheid vocht dat moet worden opgehouden, kan een houder worden gekozen met hoog of laag basisgedeelte. Indien een hoog vochtigheidsgehalte is vereist voor de groei zal bij voorkeur een hoge houder worden gekozen. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de hoogte van het tussengedeelte van de houder minstens 0.4 en hoogstens 10 cm is, bv. minstens 0.5 en hoogstens 9 cm, bv. minstens 0.6 en
BE2016/5951 hoogstens 8 cm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 7 cm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 6 cm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 5 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 4 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 3 cm; bij voorkeur 2 cm. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de hoogte van het bovengedeelte van de houder varieert tussen 1 en 20 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 20 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 19 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 18 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 17 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 16 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 15 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 14 cm, bv. minstens 7.5 en hoogstens 13 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 12 cm, bv. minstens 8.5 en hoogstens 11 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 10.5 cm, bv. minstens 9.5 en hoogstens 10 cm; bij voorkeur 9.5 cm.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, waarin de houder vervaardigd is uit kunststof, papier, zachtboard, karton, hout, steen, of combinaties daarvan. Er is echter geen limitatie voor het materiaal waaruit de houder van de huidige uitvinding kan vervaardigd worden; het materiaal kan bv. gekozen worden uit de groep bestaande uit kunststof (of plastic), papier, zachtboard, karton, hout, zink, geglazuurde ceramiek, terracotta, steen of combinaties daarvan. Volgens de uitvinding is de houder bij voorkeur duurzaam, esthetisch, schimmelbestendig, goedkoop, transportvriendelijk, bij voorkeur en/of recycleerbaar. Indien nodig voor ophanging, worden de houders bij voorkeur gemaakt uit kunststof, papier, zachtboard, karton, hout, en/of zink gebruikt; deze zijn licht, minder breekbaar, en goedkoop. Bij de aanwezigheid van verzegelde breekopeningen die tijdens de productie van de houder worden aangebracht worden bij voorkeur materialen gebruikt die wat flexibel zijn, zoals kunststof. Voorbeelden van kunststof zijn polypropyleen, polyethyleen enz. Mogelijks laat de verpakking een gunstige verdamping en COrUitwisseling toe zoals hierboven beschreven. De houder, bestaande uit het basisgedeelte, tussengedeelte en bovengedeelte kan bij voorkeur een nagenoeg constante relatieve vochtigheid behouden; waarbij de constante waarde afhankelijk is van het groeistadium van de plant of paddenstoel.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder voor het groeien van paddenstoelen omvattend:
- een basisgedeelte dat drager is van een vast paddenstoelengroeimedium die de groei en/of bewaring van de paddenstoelen onafhankelijk maakt van externe vaste media, en,
- een transparant bovengedeelte dat één of meerdere perforaties omvat, waarin de omtrek van het basisgedeelte van de houder kleiner is dan de omtrek van het bovengedeelte, waardoor er een uitsparing ontstaat tussen het bovengedeelte en basisgedeelte van de houder, waarin de
BE2016/5951 uitsparing overbrugd wordt door een tussengedeelte dat deel uitmaakt van het basisgedeelte en/of bovengedeelte van de houder, en waarin het bovengedeelte bevestigd is via het tussengedeelte aan het basisgedeelte door middel van een klik en/of draaisysteem; en het tussengedeelte geen, één of meerdere perforaties omvat, wanneer afwezig in het tussengedeelte er extra perforaties aan de basis van het bovengedeelte van de houder aanwezig zijn; waarin de perforaties in het bovengedeelte, tussengedeelte en/of openingen in het basisgedeelte het vochtgehalte en/of CO2 gehalte in lucht (of atmosfeer rond de paddenstoel of plant) en het groeimedium, respectievelijk, in de houder regelen, en waarin het tussengedeelte van de houder de paddenstoelen aan de zijkant van het basisgedeelte extra ruimte geeft om de paddenstoelen onbelemmerd te laten groeien, met het kenmerk dat het tussengedeelte van de houder een hangsysteem bevat voor het ophangen van de houder onder een hoek ten opzichte van het grondoppervlak, en bij voorkeur in het tussengedeelte een versteviging aanwezig is voor het ondersteunen van het hangsysteem, met het kenmerk dat het basisgedeelte van de houder aan de onderkant één of meerdere openingen bevat in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, en geen opening bevat in de andere helft van de onderkant.
Gerichte drainage van het vochtgehalte in de houder is dus mogelijk; het vocht in de houder kan behouden worden tot een specifieke hoogtelijn afhankelijk van de hoek die de houder vormt met het grondoppervlak en de positie van de openingen in de onderkant van het basisgedeelte. Verder kan het overtollige vocht gedraineerd worden zonder onderliggende materialen, zones of andere onderliggende houders ongewenst te bevochtigen en/of te bevuilen. De houder kan aan de buitenkant van het basisgedeelte nog een bijkomend zakje met plantenzaden bevatten; zodanig dat na extensieve paddenstoelengroei de uitgeputte grond nog kan verder aangewend worden voor het groeien en van planten.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een houder voor het groeien van planten omvattend:
- een basisgedeelte dat drager is van een vast plantengroeimedium die de groei en/of bewaring van de planten onafhankelijk maakt van externe vaste media, en,
- het tussengedeelte dat geen, één of meerdere perforaties omvat; waarin de omtrek van het basisgedeelte van de houder kleiner is dan de omtrek van het buitenste gedeelte van het tussengedeelte, waardoor er een uitsparing ontstaat tussen het bovengedeelte van het basisgedeelte en het buitenste gedeelte van het tussengedeelte van de houder, waarin de
BE2016/5951 uitsparing overbrugd wordt door een tussenstuk dat deel uitmaakt van het basisgedeelte en/of tussengedeelte van de houder, en waarin de perforaties in het tussengedeelte de luchtvochtigheid en het CO2 gehalte in de houder regelen, en waarin het tussengedeelte van de houder de planten aan de zijkant van het basisgedeelte extra ruimte geeft om de planten onbelemmerd te laten groeien, met het kenmerk dat het tussengedeelte van de houder een hangsysteem bevat voor het ophangen van de houder onder een hoek ten opzichte van het grondoppervlak, en bij voorkeur in het tussengedeelte een versteviging aanwezig is voor het ondersteunen van het hangsysteem, met het kenmerk dat het basisgedeelte van de houder aan de onderkant één of meerdere openingen bevat in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, en geen opening bevat in de andere helft van de onderkant.
De huidige aanvraag focusseert zich hoofdzakelijk op een houder voor het opslaan, vervoeren, verkopen, en/of groeien van planten of paddenstoelen, waarin de houder een ronde vorm heeft. De bevindingen (houder, dragersysteem en werkwijze van de uitvinding) kunnen echter eenvoudig verder worden aangepast voor houders met andere vormen zoals houders met vierkante vorm, rechthoekige vorm, ovale vorm, een veelhoekige vorm, een veelvoudige vorm, een hexagonale vorm, een octogonale vorm, en, combinaties daarvan.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen in een haagvorm, omvattend één of meerdere houders zoals hierboven beschreven. De term ‘haagvorm’ of ‘haagstructuur’, ‘haagnetwerk’, ‘haag’ of ‘heg’ verwijst naar een dichte rij van planten of paddenstoelen verkregen door de positie in hetzelfde vlak van verschillende houders naast, boven, en/of onder elkaar. Een voorbeeld van dragersysteem (draagsysteem of draagnetwerk) wordt in Figuur 8 gevisualiseerd; in dit systeem worden verschillende soorten planten opgegroeid. Het aantal houders dat kan gebruikt worden om een haag te vormen hangt af van de grootte van de ruimte die men daarvoor ter beschikking heeft, en van de minimale afstand die een paddenstoel of plant nodig heeft om zonder interferentie van elkaar te kunnen groeien. De minimale afstand hangt dus af van de ruimte die de desbetreffende plant of paddenstoel nodig heeft en van de hoek waaronder de houder is opgehangen. Éénzelfde haag kan houders met verschillende soorten paddenstoelen en/of planten omvatten; onderliggende afstanden tussen de verschillende houders kunnen gelijk of verschillend zijn. Houders kunnen onder elkaar of geschrankt opgehangen worden. Het aantal opgehangen houders kan variëren van één,
BE2016/5951 twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, tot tientallen, tot honderdtallen, of zelfs tot duizendtallen houders. Bij het vervoeren, kan het dragersysteem ingebouwd worden in het vervoersmiddel; bv. in de laadruimte van een vrachtwagen.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem zoals hierboven beschreven, waarin de houder(s) gedragen word(t)(en) volgens een hoek met het grondoppervlak, waarin de hoek minstens 0.1 en hoogstens 65° is, bv. minstens 0.2 en hoogstens 60°, bv. minstens 0.3 en hoogstens 55°, bv. minstens 0.4 en hoogstens 50°, bv. minstens 0.5 en hoogstens 45°, bv. minstens 0.6 en hoogstens 40°, bv. minstens 0.7 en hoogstens 35°, bv. minstens 0.8 en hoogstens 30°, bv. minstens 0.9 en hoogstens 25°, bv. minstens 1 en hoogstens 20°, bv. minstens 2 en hoogstens 15°, bv. minstens 3 en hoogstens 10°, bv. minstens 4 en hoogstens 9°, bv. minstens 5 en hoogstens 8°, bv. minstens 6 en hoogstens 7°. Deze hoek kan gemeten worden aan de hand van de onderkant van de houder en het grondoppervlak. De hoek kan bij voorkeur (individueel) worden aangepast afhankelijk van de noden van de plant of paddenstoel. Het dragersysteem kan vlak tegen een muur opgesteld staan; de hoek wordt dan bepaald door het type van dragersysteem (hoe dieper het dragersysteem kan inklikken in het hangsysteem van de houder, hoe kleiner de hoek kan behouden blijven) en de afstand van het hangsysteem van de houder en de muur (hoe verder van de muur, hoe groter de hoek kan worden). Anderzijds kan men de houder(s) laten afhangen in afwezigheid van omgevende wanden, bv. in een individuele staander met uitsparingen (openingen of ruimtes) waarin de houder kan worden opgehangen. De hoek kan dan worden aangepast (vergroot of verkleind) door het gebruik van één of meerdere steunplaten die deel uitmaken van het dragersysteem en die tegen de zij- of onderkant van de houder steunen; het verschuiven van de steunplaten resulteert in een verandering van de hoek. Steunplaten zijn bij voorkeur aanwezig aan zowel de voor als achterkant van de houder waardoor een hoge flexibiliteit voor het creëren van hoeken met verschillende waarden mogelijk wordt.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een dragersysteem zoals hierboven beschreven, waarin de compositie van de drager van het dragersysteem gekozen is uit de groep bestaande uit staal, kunststof, hout, steen, of combinaties daarvan. Indien staal wordt gebruikt, is die bij voorkeur staaldraad, meer bij voorkeur koolstof-staaldraad; meer bij voorkeur laagkoolstof-staaldraad. Al deze materialen kunnen als zodanig aangewend worden of als deel van het volledige dragersysteem. Bv. kan het staal deel uitmaken van een composietmateriaal, bij voorkeur staalvezelbeton. Een netwerk van geplastificeerde kunstvezels of staalnet kan hiervoor ook worden aangewend.
BE2016/5951
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze voor het groeien van planten of paddenstoelen in een houder zoals hierboven beschreven omvattend de stappen van;
a) het vullen van het basisgedeelte van de houder met vast planten- of paddenstoelengroeimedium; bij voorkeur vast planten- of paddenstoelengroeimedium met planten- of paddenstoelencellen en/of planten- of paddenstoelenlichamen,
b) optioneel, het aanbrengen van een transparant bovengedeelte,
c) optioneel, het openbreken van de verzegelde breekopening(en) of verzegelde opening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder,
d) optioneel, het vasthechten van de houder door middel van het hangsysteem van de houder aan een dragersysteem,
e) optioneel, het vasthechten van meerdere houders door middel van het hangsysteem aan een dragersysteem met vorming van een haagnetwerk,
f) optioneel, het optimaliseren van de hoek waaronder de houder hangt ten opzichte van het grondoppervlak, en
g) het groeien van de planten of paddenstoelen in de planten- of paddenstoelengroeimedium en de vorming van de planten- of paddenstoelenlichamen in de houder.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
b) het aanbrengen van een transparant bovengedeelte.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
c) het openbreken van de verzegelde breekopening(en) of verzegelde opening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
d) het vasthechten van de houder door middel van het hangsysteem van de houder aan een dragersysteem.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
e) het vasthechten van meerdere houders door middel van het hangsysteem aan een dragersysteem met vorming van een haagnetwerk.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap;
f) het optimaliseren van de hoek waaronder de houder hangt ten opzichte van het grondoppervlak.
BE2016/5951
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de combinatie van stappen b-c, b-e, b-f, c-e, c-f, of e-f. In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de combinatie van stappen b-c-e, b-c-f, b-e-f, of c-e-f. In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de combinatie van stappen b-c-e-f.
Bij afwezigheid van een hangsysteem in de houder van de uitvinding wordt stap van het vasthechten van de houder door middel van het hangsysteem van de houder aan een dragersysteem d) optioneel. Zoals reeds aangegeven kan in de werkwijze houders worden aangewend die zelf geen hangsysteem in het tussengedeelte bevatten maar in de onderkant van hun basisgedeeltes een opening bevatten die asymmetrisch aanwezig is ten opzichte van gans de onderkant zodanig dat bij het schuin positioneren van de houder water voor een gedeelte kan opgehouden worden in de houder en het overtollige vocht gericht kan worden gedraineerd. Houders kunnen in een schuine positie gehouden worden aan de hand van bv. een steunvlak of steunplaten.
Volgens de huidige uitvinding kunnen bepaalde stappen op andere positie(s) binnen de werkwijze voorkomen. Bijvoorbeeld; in een werkwijze zoals hierboven beschreven, kan het aanbrengen van het bovengedeelte b) plaatsgrijpen: na (i) het openbreken van de openingen c), (ii) het vasthechten van de houder aan een dragersysteem d) en/of e), (iii) het optimaliseren van de hoek f), en/of, (iv) de groei van de plant of paddenstoel g).
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin het openbreken van de openingen c) kan plaatsgrijpen: (i) voor het vullen van het basisgedeelte a), (ii) voor aanbrengen van het bovengedeelte b), (iii) na het vasthechten van de houder aan een dragersysteem d) en/of e), en/of, (iv) na het optimaliseren van de hoek f).
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin het vasthechten van de houder aan een dragersysteem d) en/of e) kan plaatsgrijpen: voor (i) het vullen van het basisgedeelte met groeimedium a), (ii) het aanbrengen van het bovengedeelte b), en/of, (iii) het openbreken van de openingen c).
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin na het oogsten van de plant of paddenstoel een tweede, derde, vierde vijfde, etc. ronde van groei van dezelfde planten- of paddenstoelensoort kan bewerkstelligen. De term ‘ronde’ verwijst naar de oogstperiode van de plant of paddenstoel. Het aantal rondes hangt af van de groeicondities waaraan men de plant of paddenstoel onderwerpt, bij optimale groeicondities kan verschillende malen geoogst worden; bij slechte condities maar één of twee
BE2016/5951 keer. Bij meerjarige planten kan het aantal rondes hoop oplopen. De groeicondities worden beïnvloed door de gebruikte grondsoort, temperatuur, bewatering etc.... De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin na de vorming van de plant of paddenstoelenlichamen in de houder f), de lichamen worden geoogst en optioneel verder aangewend kunnen worden voor een nieuwe ronde van andere planten of paddenstoelen soorten. Bijvoorbeeld kan na het oogsten van de paddenstoel de houder met het gebruikte en/of uitgeputte paddenstoelengroeimedium verder aangewend wordt om planten op te groeien. Volgens de huidige uitvinding is de houder met het gebruikte paddenstoelengroeimedium nog steeds geschikt voor het opgroeien van groenten en kruiden, meer in het bijzonder voor het opgroeien van sla. In dit gebruikte of uitgewerkte paddenstoelengroeimedium zijn er nog voldoende nutriënten aanwezig, mits optioneel toevoegen van andere grond, zodat groei van planten mogelijk wordt. Zo kan men na het opgroeien van paddenstoelen het gegenereerd afval verder optimaal te gebruiken of recycleren. Men kan het de koper van de houder gemakkelijk maken en de plantenzaden onmiddellijk bij aankoop van de houder voor het groeien van paddenstoelen aanbieden. De uitvinding omvat dus eveneens in een uitvoeringsvorm een houder zoals hierboven beschreven, verder omvattend een zakje met zaden, bij voorkeur plantenzaden.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, voor het commercieel groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, verder omvattend
- het opslaan van de houder,
- het vervoeren van de houder naar de verkoopsruimte, en/of,
- het verkopen van de houder aan een tussenpersoon en/of consument.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin de stap van het groeien van de plant of paddenstoel kan plaatsvinden: (i) na het opslaan van de houder, (ii) na het vervoeren van de houder, en/of, (iii) na het verkopen van de houder.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin de stap van het opslaan van de houder kan plaatsvinden: (i) na het vullen van het basisgedeelte met groeimedium, (ii) na het aanbrengen van het bovengedeelte, (iii) na het openbreken van de openingen, (iv) na het vasthechten van de houder aan een dragersysteem, (v) na het groeien van de plant of paddenstoel in de houder, en/of, (vi) na het vervoeren van de houder.
BE2016/5951
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze voor het groeien van paddenstoelen in een houder zoals hierboven gedefinieerd omvattend de stappen van:
a) het enten van compost, bruikbaar voor paddenstoelengroei, met mycelium,
b) het vullen van het basisgedeelte van de houder met de geënte compost,
c) optioneel, het toevoegen van een paddenstoelengroeilaag bovenop de compostlaag (met vorming van het groeimedium),
d) het sluiten van het basisgedeelte van de houder met het transparant bovengedeelte van de houder door middel van een klik en/of draaisysteem,
e) optioneel, het openbreken van de verzegelde breekopening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder,
f) het vasthechten van de houder door middel van het hangsysteem van de houder aan een dragersysteem,
g) optioneel, het vasthechten van meerdere houders door middel van het hangsysteem aan een dragersysteem met vorming van een haagnetwerk,
h) het groeien van het mycelium in de compost en/of paddenstoelengroeilaag en de vorming van de paddenstoelenvruchtlichamen in de houder,
i) het openen van het bovengedeelte van de houder en het oogsten van de paddenstoelenvruchtlichamen, jj het zaaien of planten van planten,
k) het groeien en vorming van de plantenlichamen,
l) het oogsten van plantenlichamen.
De stappen h)-i), en k)-l) kunnen meermaals herhaald worden, voor de groei kan een (preferentieel half open voor planten, of, gesloten voor paddenstoelen) bovengedeelte op het basisgedeelte worden geplaatst.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
c) het toevoegen van een paddenstoelengroeilaag bovenop de compostlaag.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
e) het openbreken van de verzegelde breekopening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
g) het vasthechten van meerdere houders door middel van het hangsysteem aan een dragersysteem met vorming van een haagnetwerk.
BE2016/5951
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de combinatie van stappen c-e, c-g, of e-g. In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de combinatie van stappen c-e-g.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze voor het groeien van planten in een houder zoals hierboven gedefinieerd omvattend de stappen van:
a) het vullen van het basisgedeelte van de houder met plantengroeimedium,
b) het zaaien of planten van planten in de houder,
c) optioneel, het sluiten van het basisgedeelte van de houder met het transparant bovengedeelte van de houder door middel van een klik en/of draaisysteem,
d) optioneel, het openbreken van de verzegelde breekopening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder,
e) het vasthechten van de houder door middel van het hangsysteem van de houder aan een dragersysteem,
f) optioneel, het vasthechten van meerdere houders door middel van het hangsysteem aan een dragersysteem met vorming van een haagnetwerk,
g) het groeien en vorming van de plantenlichamen,
h) optioneel, het openen van het bovengedeelte van de houder, en
i) het oogsten van plantenlichamen.
De stappen g)-i) kunnen meermaals herhaald worden, voor de groei kan een, preferentieel half open, bovengedeelte op het basisgedeelte worden geplaatst.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
c) het sluiten van het basisgedeelte van de houder met het transparant bovengedeelte van de houder door middel van een klik en/of draaisysteem.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
d) het openbreken van de verzegelde breekopening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
f) het vasthechten van meerdere houders door middel van het hangsysteem aan een dragersysteem met vorming van een haagnetwerk.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de stap:
h) het openen van het bovengedeelte van de houder.
In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de combinatie van stappen c-d, c-f, c-h, d-f. d-h, f-h. In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de combinatie van stappen c-d-f, c56
B E2016/5951 d-h, c-f-h, d-f-h. In sommige uitvoeringsvormen omvat de werkwijze de combinatie van stappen c-d-f-h.
De uitvindinig omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin tijdens de groei van de plant of paddenstoelen door de kweker, tussenpersoon of consument bijkomende vloeibare nutriënten en/of water wordt toegevoegd. De houder van de uitvinding laat toe op een eenvoudige manier de relatieve vochtigheid te controleren. Optimale waterhoeveelheid kan afhankelijk zijn van de soort plant of paddenstoel, en/of groeistadium. De relatieve vochtigheid (RV) wordt bepaald door de verdamping (beïnvloed voor de perforatieaantallen en perforatiegroottes in het boven en/of tussengedeelte van de houder), de hoeveelheid water dat aan het groeimedium wordt toegevoegd, en, de drainagecapaciteit van de houder (beïnvloed voor de aantallen, posities en groottes van de openingen in het basisgedeelte van de houder). De vakman kan de vochtigheid aanpassen afhankelijk van de specifieke noden van de plant of paddenstoel (afhankelijk van soort en groeistadium).
De bepaling van het vochtigheidsgehalte in de lucht boven en in het groeimedium en en/of CO2 gehalte in de houder kan gebeuren door het aanwenden van vele gekende meettechnieken. Bij voorkeur worden de RV-meting en CO^meting uitgevoerd met behulp van een mobiele en geijkte RV-meter, en/of CC>2-meter, via het inbrengen van een slangetje door één van de perforaties van de bovenvermelde houder. Het vochtigheidsgehalte van grond of vast groeimedium kan gemakkelijk worden bepaald door bijvoorbeeld de elektrische geleidbaarheid van de grond of medium te meten.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin voor de groei van de plant of paddenstoelen, de houder wordt verwarmd tot een temperatuur die kan gekozen worden afhankelijk van de noden en/of groeistadium van de plant en/of paddenstoel. De temperatuur in geïsoleerde teeltcondities kan onder controle gehouden aan de hand van bijvoorbeeld geklimatiseerde lucht. Tijdens het vervoeren, opslaan, en/of verkopen kan de houder bij kamertemperatuur gehouden of gekoeld worden. Bij koelen bij transport kan bijvoorbeeld een geklimatiseerde koelcontainer gebruikt worden.
Men kan drie stadia onderscheiden tijdens de groei van paddenstoelen: 1/ knopvorming of fructificatie, 2/ uitgroei van het vruchtlichaam, en 3/ rijpen van het vruchtlichaam met sporenvorming. In de werkwijze volgens de uitvinding kan dus op verschillende posities groei waargenomen worden, met in de eerste fase de knopvorming, en, een latere fase de verdere
BE2016/5951 uitgroei van het vruchtlichaam. De vakman kan de optimale temperatuur en vochtigheid van de houder kiezen naargelang het stadia waarin de paddenstoel zich bevindt.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin de paddenstoel of plant gekozen is uit de groep bestaande uit opwaartsgroeiende, kruipende-, en hangende planten of paddenstoelen. De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin de plant gekozen is uit de groep bestaande uit groenten, bij voorkeur sla (meer bij voorkeur andijvie, krulandijvie, molsla, kropsla, radiccio, rode sla, Lollo Biondo, Lollo Rosso, rode eikenbladsla, groene eikenbladsla, ijsbergsla, Frillice, Batavia, Romeinse sla, veldsla, roquette, rucola of rode bietenblad), kruiden (meer bij voorkeur basilicum, bieslook, dille, daslook, dragon, kervel, koriander, marjolein, melisse, munt, oregano, paardenbloem, peterselie, rozemarijn, salie, stevia, tijm of zuring), eetbare bloemen (meer bij voorkeur viooltje, hoefblad, komkommerkruid, goudsbloem of klein afrikaantje), en, bieten voor humane consumptie (meer bij voorkeur snijbiet, rode biet of gele biet); en, waarin de paddenstoel gekozen is uit de groep bestaande uit witte paddenstoelen, kastanje paddenstoelen, kastanjechampignon, shiitake, paarse ridderzwam, bundelzwam, parasolzwam, akkerpaddenstoel, beukenzwam, bundelzwam, cantharel, enoli, moriel, pied de mouton, pom pom Blanc, portabella, trompette de la mort, tropische beurszwam, geschubde inktzwam, oesterzwam, eekhoorntjesbrood, zwavelzwam en fluweelpootje; bij voorkeur gekozen uit het genus Agaricus bisporus; meer bij voorkeur de witte paddenstoel of de kastanje paddenstoel.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een werkwijze zoals hierboven beschreven, waarin de stappen automatisch worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld, automatisatie kan uitgevoerd worden voor het vullen van het basisgedeelte met groeimedium, het sluiten van het basisgedeelte met een bovengedeelte; het openbreken van de verzegelde breekopeningen, het vasthechten van de houder aan een dragersysteem, het inbrengen van de houder in een incubator voor het groeien van de plant of de paddenstoel, het opslaan van de houder en/of het vervoeren van de houder.
De uitvinding omvat eveneens in een uitvoeringsvorm een gebruik van een houder zoals hierboven beschreven, of een gebruik van een dragersysteem zoals hierboven beschreven, voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen. Deze gebruiken kunnen commercieel van aard zijn.
BE2016/5951

Claims (39)

  1. CONCLUSIES
    1. Een houder voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, de houder omvattend een basisgedeelte met het kenmerk dat de onderkant één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat.
  2. 2. De houder volgens conclusie 1, waarin de verzegelde breekopening een verzwakte zone omvat die een gedeelte van de onderkant van het basisgedeelte omringt; waarin de dikte van de verzwakte zone kleiner is dan de dikte van de onderkant van het basisgedeelte.
  3. 3. De houder volgens één van de conclusies 1 of 2, waarin de verzegelde opening een opening omvat die afgeschermd wordt door een afschermingsplaat.
  4. 4. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 3, verder omvattend een tussengedeelte dat zich aan de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevindt; bij voorkeur een tussengedeelte dat zich rondom de bovenkant van het basisgedeelte van de houder bevindt; meer bij voorkeur waarbij het tussengedeelte een uitstekende en/of overhangende rand ten opzichte van het basisgedeelte vormt.
  5. 5. De houder volgens conclusie 4, waarin het tussengedeelte van de houder een hangsysteem omvat voor het ophangen van de houder onder een hoek ten opzichte van het grondoppervlak.
  6. 6. De houder volgens conclusie 5, waarin het hangsysteem deel uitmaakt van een uitstekend en/of overhangend gedeelte van het tussengedeelte.
  7. 7. De houder volgens conclusie 5 of 6, waarin het hangsysteem gekozen is uit de groep bestaande uit een hangrand, een hanglip, een hanglus, en een hanguitsparing.
  8. 8. De houder volgens één van de conclusies 5 tot 7, waarin het tussengedeelte een versteviging omvat ter hoogte van het hangsysteem.
    BE2016/5951
  9. 9. De houder volgens conclusie 8, waarin de versteviging in het tussengedeelte ter hoogte van het hangsysteem bestaat uit één of meerdere hangverstevigingsribben gelokaliseerd aan het tussenstuk.
  10. 10. De houder volgens één van de conclusies 5 tot 9, waarin de onderkant van het basisgedeelte één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat in de helft van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem en geen verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat in de andere helft van de onderkant, en waarin bij aanwezigheid van één verzegelde breekopening of verzegelde opening deze niet samenvalt met het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte.
  11. 11. De houder volgens één van de conclusies 5 tot 9, waarin de onderkant van het basisgedeelte één of meerdere verzegelde breekopeningen en/of verzegelde openingen bevat in het kwadrant van de onderkant aan de zijde van het hangsysteem, en geen verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat in de overige kwadranten van de onderkant, en waarin bij aanwezigheid van één verzegelde breekopening of verzegelde opening deze niet samenvalt met het middelpunt van de onderkant van het basisgedeelte.
  12. 12. De houder volgens één van de conclusies 5 tot 11, waarin de verzegelde breekopening(en) of verzegelde opening(en) zich in het midden van de helft en/of aan de omtrek van de onderkant ter hoogte van het hangsysteem bevind(t)(en).
  13. 13. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 12, verder omvattend een transparant bovengedeelte dat één of meerdere perforaties omvat; waarin de omtrek van het basisgedeelte van de houder kleiner is dan de omtrek van het bovengedeelte, waartussen het tussengedeelte ligt, en waarin het bovengedeelte bevestigd is via het tussengedeelte aan het basisgedeelte door middel van een klik en/of draaisysteem; en waarin het tussengedeelte geen, één of meerdere perforaties omvat.
  14. 14. De houder volgens conclusie 13, waarin het kliksysteem een uitstekende horizontale klikrand(en) aan de binnenkant van het bovengedeelte van de houder, en een (bij
    BE2016/5951 voorkeur onderbroken horizontale) klikrand aan de buitenkant van het tussengedeelte van de houder omvat.
  15. 15. De houder volgens één van de conclusies 4 tot 14, waarin de grootte van de perforatie in het bovengedeelte en/of tussengedeelte kan worden aangepast, bij voorkeur door een draaiende beweging tussen het basisgedeelte en het bovengedeelte van de houder, of, door een tussenstuk aanwezig bovenop het tussengedeelte dat door verdraaiing de perforaties geheel of gedeeltelijk kan afschermen.
  16. 16. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 15, waarin het basisgedeelte van de houder aan de onderkant één verzegelde breekopening of verzegelde opening bevat.
  17. 17. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 16, waarin bij ophanging de hoek tussen de onderkant van het basisgedeelte en het grondoppervlak minstens 0.1 en hoogstens 65° is, bv. minstens 0.2 en hoogstens 60°, bv. minstens 0.3 en hoogstens 55°, bv. minstens 0.4 en hoogstens 50°, bv. minstens 0.5 en hoogstens 45°, bv. minstens 0.6 en hoogstens 40°, bv. minstens 0.7 en hoogstens 35°, bv. minstens 0.8 en hoogstens 30°, bv. minstens 0.9 en hoogstens 25°, bv. minstens 1 en hoogstens 20°, bv. minstens 2 en hoogstens 15°, bv. minstens 3 en hoogstens 10°, bv. minstens 4 en hoogstens 9°, bv. minstens 5 en hoogstens 8°, bv. minstens 6 en hoogstens 7°.
  18. 18. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 17, verder omvattend een vast plantenof paddenstoelengroeimedium; bij voorkeur verder omvattend een vast planten- of paddenstoelengroeimedium met planten- of paddenstoelencellen en/of planten- of paddenstoelenlichamen.
  19. 19. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 18, waarin de vorm van de opening en/of perforatie gekozen is uit de groep bestaande uit een ronde vorm, een ovale vorm, een lijnvormige vorm, een veelhoekige vorm, een veelvoudige vorm, willekeurige of onregelmatige vorm, een vierkante vorm, een rechthoekige vorm, een hexagonale vorm, een octogonale vorm, en, combinaties daarvan; bij voorkeur een ronde vorm.
  20. 20. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 19, waarin de grootte van de opening en/of perforatie minstens 0.1 en hoogstens 31 mm is, bv. minstens 0.2 en hoogstens 30
    BE2016/5951 mm, bv. minstens 0.3 en hoogstens 29 mm, bv. minstens 0.4 en hoogstens 28 mm, bv. minstens 0.5 en hoogstens 27 mm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 26 mm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 25 mm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 24 mm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 23 mm, bv. minstens 1 en hoogstens 22 mm, bv. minstens 2 en hoogstens 21 mm, bv. minstens 3 en hoogstens 20 mm, bv. minstens 4 en hoogstens 19 mm, bv. minstens 5 en hoogstens 18 mm, bv. minstens 6 en hoogstens 17 mm, bv. minstens 7 en hoogstens 16 mm, bv. minstens 8 en hoogstens 15 mm, bv. minstens 9 en hoogstens 14 mm, bv. minstens 10 en hoogstens 13 mm, bv. minstens 11 en hoogstens 12 mm; bij voorkeur 12 mm.
  21. 21. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 20, waarin voor het opgroeien van paddenstoelen het vochtgehalte in de houder tussen 10 en 100% bedraagt, bij voorkeur tussen 80 en 95%; meer bij voorkeur tussen 90 en 95%; en; waarin het CO2 gehalte in de houder tussen 300 en 5000 ppm bedraagt, bij voorkeur tussen 1000 en 2000 ppm.
  22. 22. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 21, verder omvattend een logo en/of gebruiksaanwijzing voor de groei en/of het opslaan van planten of paddenstoelen op het basisgedeelte, optioneel tussengedeelte en/of optioneel bovengedeelte van de houder.
  23. 23. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 22, waarin de paddenstoel of plant gekozen is uit de groep bestaande uit opwaarts-g roeiende, kruipende-, en hangende planten of paddenstoelen.
  24. 24. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 22, waarin de plant gekozen is uit de groep bestaande uit groenten, bij voorkeur sla (meer bij voorkeur andijvie, krulandijvie, molsla, kropsla, radiccio, rode sla, Lollo Biondo, Lollo Rosso, rode eikenbladsla, groene eikenbladsla, ijsbergsla, Frillice, Batavia, Romeinse sla, veldsla, roquette, rucola of rode bietenblad), kruiden (meer bij voorkeur basilicum, bieslook, dille, daslook, dragon, kervel, koriander, marjolein, melisse, munt, oregano, paardenbloem, peterselie, rozemarijn, salie, stevia, tijm of zuring), eetbare bloemen (meer bij voorkeur viooltje, hoefblad, komkommerkruid, goudsbloem of klein afrikaantje), en, bieten voor humane consumptie (meer bij voorkeur snijbiet, rode biet of gele biet).
    BE2016/5951
  25. 25. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 22, waarin de paddenstoel gekozen is uit de groep bestaande uit witte paddenstoelen, kastanje paddenstoelen, kastanjechampignon, shiitake, paarse ridderzwam, bundelzwam, parasolzwam, akkerpaddenstoel, beukenzwam, bundelzwam, cantharel, enoli, moriel, pied de mouton, pom pom Blanc, portabella, trompette de la mort, tropische beurszwam, geschubde inktzwam, oesterzwam, eekhoomtjesbrood, zwavelzwam en fluweelpootje; bij voorkeur gekozen uit het genus Agaricus bisporus, meer bij voorkeur de witte paddenstoel of de kastanje paddenstoel.
  26. 26. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 25, waarin de doorsnede van de onderkant van het basisgedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 30 cm is, bv. minstens 2 en hoogstens 29 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 28 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 27 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 26 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 22 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 20 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 19 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 18 cm, bv. minstens 14 en hoogstens 17 cm, bv. minstens 15 en hoogstens 16 cm; bij voorkeur 15 cm en, waarin de doorsnede van de buitenkant van het tussengedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 38 cm is, bv. minstens 2 en hoogstens 37 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 36 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 35 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 34 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 33 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 32 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 31 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 30 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 29 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 28 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 27 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 26 cm, bv. minstens 14 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 15 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 16 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 17 en hoogstens 22 cm bv. minstens 18 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 19 en hoogstens 20 cm; bij voorkeur 19 cm.
  27. 27. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 26, waarin de hoogte van het basisgedeelte van de houder minstens 1 en hoogstens 50 cm is, bv. minstens 1 en hoogstens 45 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 40 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 35 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 30 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 25 cm, bv. minstens 3 en hoogstens 24 cm, bv. minstens 4 en hoogstens 23 cm, bv. minstens 5 en hoogstens 22 cm, bv. minstens 6 en hoogstens 21 cm, bv. minstens 7 en hoogstens 20
    BE2016/5951 cm, bv. minstens 8 en hoogstens 19 cm, bv. minstens 9 en hoogstens 18 cm, bv. minstens 10 en hoogstens 17 cm, bv. minstens 11 en hoogstens 16 cm, bv. minstens 12 en hoogstens 15 cm, bv. minstens 13 en hoogstens 14 cm; bij voorkeur 13 cm, en waarin de hoogte van het tussengedeelte van de houder minstens 0.4 en hoogstens 10 cm is, bv. minstens 0.5 en hoogstens 9 cm, bv. minstens 0.6 en hoogstens 8 cm, bv. minstens 0.7 en hoogstens 7 cm, bv. minstens 0.8 en hoogstens 6 cm, bv. minstens 0.9 en hoogstens 5 cm, bv. minstens 1 en hoogstens 4 cm, bv. minstens 2 en hoogstens 3 cm; bij voorkeur 2 cm.
  28. 28. De houder volgens één van de conclusies 1 tot 27, waarin de houder vervaardigd is uit kunststof, plastic, papier, zachtboard, karton, hout, steen, of combinaties daarvan.
  29. 29. Een dragersysteem voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen in een haagvorm, omvattend één of meerdere houders volgens één van de conclusies 1 tot 28.
  30. 30. Het dragersysteem volgens conclusie 29, waarin de houder(s) gedragen word(t)(en) volgens een hoek met het grondoppervlak; waarin de hoek minstens 0.1 en hoogstens 65° is, bv. minstens 0.2 en hoogstens 60°, bv. minstens 0.3 en hoogstens 55°, bv. minstens 0.4 en hoogstens 50°, bv. minstens 0.5 en hoogstens 45°, bv. minstens 0.6 en hoogstens 40°, bv. minstens 0.7 en hoogstens 35°, bv. minstens 0.8 en hoogstens 30°, bv. minstens 0.9 en hoogstens 25°, bv. minstens 1 en hoogstens 20°, bv. minstens 2 en hoogstens 15°, bv. minstens 3 en hoogstens 10°, bv. minstens 4 en hoogstens 9°, bv. minstens 5 en hoogstens 8°, bv. minstens 6 en hoogstens 7°.
  31. 31. Het dragersysteem volgens conclusie 29 of 30, waarin de compositie van de drager van het dragersysteem gekozen is uit de groep bestaande uit staal, kunststof, hout, steen, of combinaties daarvan.
  32. 32. Het dragersysteem volgens conclusie 31, waarin het staal deel uitmaakt van een composietmateriaal, bij voorkeur staalvezelbeton.
  33. 33. Werkwijze voor het groeien van planten of paddenstoelen in een houder zoals gedefinieerd in één van conclusies 1 tot 28, omvattend de stappen van:
    BE2016/5951
    a) het vullen van het basisgedeelte van de houder met vast planten- of paddenstoelengroeimedium; bij voorkeur vast planten- of paddenstoelengroeimedium met planten- of paddenstoelencellen en/of planten- of paddenstoelenlichamen, en
    b) het groeien van de planten of paddenstoelen in de planten- of paddenstoelengroeimedium en de vorming van de planten- of paddenstoelenlichamen in de houder.
  34. 34. De werkwijze volgens conclusie 33, verder omvattend de stappen van:
    - het aanbrengen van een transparant bovengedeelte,
    - het openbreken van de verzegelde breekopening(en) of verzegelde opening(en) in de onderkant van het basisgedeelte van de houder,
    - het vasthechten van de houder door middel van een hangsysteem van de houder aan een dragersysteem,
    - het vasthechten van meerdere houders door middel van een hangsysteem aan een dragersysteem met vorming van een haagnetwerk, en/of
    - het optimaliseren van de hoek waaronder de houder hangt ten opzichte van het grondoppervlak.
  35. 35. De werkwijze volgens conclusie 33 of 34 voor het commercieel groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen, verder omvattend de stappen van:
    - het opslaan van de houder,
    - het vervoeren van de houder naar de verkoopsruimte, en/of, het verkopen van de houder aan een tussenpersoon en/of consument.
  36. 36. De werkwijze volgens één van de conclusies 33 tot 35, waarin de paddenstoel of plant gekozen is uit de groep bestaande uit opwaarts-graeiende, kruipende-, en hangende planten of paddenstoelen.
  37. 37. De werkwijze volgens conclusie 33 of 34, waarin de plant gekozen is uit de groep bestaande uit groenten, bij voorkeur sla (meer bij voorkeur andijvie, krulandijvie, molsla, kropsla, radiccio, rode sla, Lollo Biondo, Lollo Rosso, rode eikenbladsla, groene eikenbladsla, ijsbergsla, Frillice, Batavia, Romeinse sla, veldsla, roquette, rucola of rode
    BE2016/5951 bietenblad), kruiden (meer bij voorkeur basilicum, bieslook, dille, daslook, dragon, kervel, koriander, marjolein, melisse, munt, oregano, paardenbloem, peterselie, rozemarijn, salie, stevia, tijm of zuring), eetbare bloemen (meer bij voorkeur viooltje, hoefblad, komkommerkruid, goudsbloem of klein afrikaantje) en, bieten voor humane consumptie
    5 (meer bij voorkeur snijbiet, rode biet of gele biet); en, waarin de paddenstoel gekozen is uit de groep bestaande uit witte paddenstoelen, kastanje paddenstoelen, kastanjechampignon, shiitake, paarse ridderzwam, bundelzwam, parasolzwam, akkerpaddenstoel, beukenzwam, bundelzwam, cantharel, enoli, moriel, pied de mouton, pom pom Blanc, portabella, trompette de la mort, tropische beurszwam, geschubde
    10 inktzwam, oesterzwam, eekhoorntjesbrood, zwavelzwam en fluweelpootje; bij voorkeur gekozen uit het genus Agaricus bisporus; meer bij voorkeur de witte paddenstoel of de kastanje paddenstoel.
  38. 38. De werkwijze volgens één van de conclusies 33 tot 37, waarin de stappen automatisch
    15 worden uitgevoerd.
  39. 39. Gebruik van een houder volgens één van de conclusies 1 tot 28, of een dragersysteem volgens één van de conclusies 29 tot 32 voor het groeien, opslaan, vervoeren en/of verkopen van planten of paddenstoelen.
    BE2016/5951
BE2016/5951A 2016-12-20 2016-12-20 Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening BE1024839B1 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2016/5951A BE1024839B1 (nl) 2016-12-20 2016-12-20 Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2016/5951A BE1024839B1 (nl) 2016-12-20 2016-12-20 Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1024839A1 BE1024839A1 (nl) 2018-07-16
BE1024839B1 true BE1024839B1 (nl) 2018-07-23

Family

ID=57838084

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2016/5951A BE1024839B1 (nl) 2016-12-20 2016-12-20 Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1024839B1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US11503780B2 (en) * 2018-10-08 2022-11-22 Corey Sangiacomo Pot cover growing system

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN201726703U (zh) * 2010-07-07 2011-02-02 南京绿色组合环保有限公司 一种阳台绿化组合
US20160135382A1 (en) * 2013-06-28 2016-05-19 Archiduc Usil Bvba Holder and method for the commericial growing, storage, transportation and/or sale of mushrooms

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN201726703U (zh) * 2010-07-07 2011-02-02 南京绿色组合环保有限公司 一种阳台绿化组合
US20160135382A1 (en) * 2013-06-28 2016-05-19 Archiduc Usil Bvba Holder and method for the commericial growing, storage, transportation and/or sale of mushrooms

Also Published As

Publication number Publication date
BE1024839A1 (nl) 2018-07-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1020875A4 (nl) Houder en methode voor het commercieel groeien, opslaan, vervoeren en/of verkopen van paddestoelen.
CN103650971A (zh) 一种保水保肥且独立于环境的植物栽培模块
Landis et al. Containers [Chapter 7]
BE1024839B1 (nl) Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met verzegelde opening
JP2017029126A (ja) 栽培シート
Ajmeri et al. Developments in nonwovens as agrotextiles
BE1024838B1 (nl) Houder en werkwijze voor het groeien, opslaan, vervoeren, en/of verkopen van planten of paddenstoelen; houder met hangsysteem en gerichte drainageopening
EP1550367A1 (en) Plant container
JP2008092942A (ja) 植栽ブロックおよび植栽構造体
Vitale Rebel Gardening: A beginner’s handbook to organic urban gardening
Sumangla et al. Urban and Peri-Urban Horticulture—A Perspective
KR102640446B1 (ko) 수직정원의 식물 식재방법
Espiritu Field Guide to Urban Gardening: How to Grow Plants, No Matter Where You Live: Raised Beds• Vertical Gardening• Indoor Edibles• Balconies and Rooftops• Hydroponics
Saxena et al. A Review Paper on Plasticulture
KR200359141Y1 (ko) 식물재배세트 및 이를 위한 식물재배용기
Evans Season extension in organic systems
Godara et al. Influence of soilless media and containers on shoot growth of strawberry Fragaria x ananassa Duch cv Sweet Charlie
Olatunji Plastics, Food Security, and Sustainable Urbanization
WO2024085776A1 (fr) Colonnes et tableaux végétaux à réservoir d&#39;eau intégré
Niemiera Indoor Plant Culture
Ellis Container and Small-Space Gardening for the South: How to Grow Flowers and Food No Matter Where You Live
Barad et al. Role of Rural Women in Post-harvest Handling and Export of Jasmine Flower
OA20921A (fr) Colonnes et tableaux végétaux à réservoir d&#39;eau intégré.
Mattson et al. 10 Substrates and Containers for Seed and Cutting Propagation and Transplanting
Brown Gardening Lab for Kids: 52 Fun Experiments to Learn, Grow, Harvest, Make, Play, and Enjoy Your Garden

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20180723

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20181231