BE1023988B1 - Warmteterugwineenheid voor een ventilatiesysteem - Google Patents

Abstract

Deze uitvinding betreft een warmteterugwineenheid (1) voor een ventilatiesysteem omvattende een warmtewisselaar (2), die twee naar de onderzijde van de warmteterugwineenheid (1) toe naar elkaar toe convergerende wanden (7, 8) omvat, en een steunelement (9) voor het onderaan steunen van de warmtewisselaar (2), waarop de onderranden van de genoemde wanden (7, 8) zijn aangebracht, waarbij het steunelement (9) een afwateringsgoot (10) omvat, die zich onder de genoemde onderranden uitstrekt en die één of meerdere afwateringsopeningen (11) omvat voor het via de genoemde wanden (7, 8) en de afwateringsgoot (10) afvoeren van condenswater.

Description

WARMTETERUGWINEENHEID VOOR EEN VENTILATIESYSTEEM

Deze uitvinding betreft een warmteterugwineenheid voor een ventilatiesysteem omvattende een warmtewisselaar, die twee naar de onderzijde van de warmteterugwineenheid toe naar elkaar toe convergerende wanden omvat, en een steunelement voor het onderaan steunen van de warmtewisselaar, waarop de onderranden van de genoemde wanden zijn aangebracht.

Dergelijke warmteterugwineenheden worden ingezet bij centrale ventilatiesystemen waarmee zowel verse lucht vanuit een buitenomgeving mechanisch wordt toegevoerd naar één of meerdere ruimtes in een gebouw, als binnenlucht uit één of meerdere ruimtes in dit gebouw afgevoerd wordt naar de buitenomgeving. In dit gebouw wordt lucht dan tussen de ruimtes doorgevoerd. Met behulp van de warmteterugwineenheid wordt de aangevoerde verse lucht voorverwarmd met behulp van warmte uit de afgevoerde binnenlucht.

Een gekend probleem bij warmteterugwineenheden waarop deze uitvinding betrekking heeft, is dat op de warmtewisselaar condenswater ontstaat, dat naar duurzaamheid van de warmteterugwineenheid en naar hygiëne toe afgevoerd dient te worden. Zo is in EP 0 928 932 Al, EP 2 244 023 Al, DE 10 2007 008541 Al en DE 199 02 267 Al beschreven hoe dergelijk condenswater onderaan de warmteterugwineenheid verzameld kan worden en afgevoerd via een condensafvoer (sifon). In US 2005/0235677 Al zijn bijkomend goten voorzien. In US 2002/0164944 Al steunt de onderrand op de bodem naast geperforeerde vloerpanelen.

Een probleem bij deze warmteterugwineenheden is echter dat dergelijk condenswater ook via de genoemde convergerende wanden afstroomt naar de aansluiting van deze convergerende wanden op het steunelement, tussen de warmtewisselaar en het steunelement migreert en zijdelings deze aansluiting verlaat, op een plaats waar dit condenswater toch voor de nodige beschadiging en problemen kan zorgen. Om dit te verhelpen, worden in de praktijk vaak dichtingen aangebracht tussen de convergerende wanden en het steunelement, ter hoogte van deze aansluiting. Deze dichtingen vormen echter geen duurzame oplossing voor dit probleem. Naar onderhoud toe, dient de warmtewisselaar namelijk geregeld gereinigd te worden. Hiertoe dient de warmtewisselaar uit de warmteterugwineenheid gehaald te worden, gereinigd te worden en terug in de warmtewisselaar geplaatst te worden. De genoemde dichtingen raken bij het herhaald demonteren en monteren van de warmtewisselaar echter vlug verplaatst of beschadigd.

In US 4 149 590 A is reeds een gedeeltelijk oplossing voor dit probleem voorzien met de kenmerken volgens het inleidende deel van conclusie 1.

Het doel van deze uitvinding is om een meer duurzame oplossing voor het genoemde probleem te voorzien.

Dit doel van de uitvinding wordt bereikt door te voorzien in een warmteterugwineenheid voor een ventilatiesysteem omvattende een warmtewisselaar, die twee naar de onderzijde van de warmteterugwineenheid toe naar elkaar toe convergerende wanden omvat, en een steunelement voor het onderaan steunen van de warmtewisselaar, waarop de onderranden van de genoemde wanden zijn aangebracht, waarbij het steunelement een afwateringsgoot omvat, die zich onder de genoemde onderranden uitstrekt en die één of meerdere afwateringsopeningen omvat voor het via de genoemde wanden en de afwateringsgoot afvoeren van condenswater en waarbij de warmtewisselaar onderaan een flens omvat, die zich minstens gedeeltelijk in de afwateringsgoot uitstrekt..

Een dergelijke afwateringsgoot raakt minder vlug beschadigd bij het herhaald demonteren en monteren van de warmtewisselaar, zodat een dergelijke goot een meer duurzame oplossing voor het genoemde probleem vormt. Door de flens te voorzien, die zich minstens gedeeltelijk in de afwateringsgoot uitstrekt, kan de luchtdichtheid ter hoogte van de aansluiting tussen de genoemde convergerende wanden en het steunelement beter verzekerd worden.

Een enkele afwateringsopening biedt het voordeel dat het condenswater onmiddellijk verzameld afgevoerd wordt. De afwateringsgoot wordt dan bij voorkeur naast deze afwateringsopening geheld naar deze afwateringsopening toe uitgevoerd. Een dergelijke afwateringsopening wordt bij voorkeur centraal in de afwateringsgoot opgesteld, zodat de weg die het condenswater in de afwateringsgoot naar de afwateringsopening toe aflegt geminimaliseerd kan worden en de afwateringsgoot een beperktere diepte kan hebben voor een zelfde afwateringshelling.

Met meerdere afwateringsopeningen kan het condenswater nog vlugger van de genoemde aansluiting tussen de warmtewisselaar en de genoemde wanden weggeleid worden.

Wanneer een warmteterugwineenheid volgens deze uitvinding onderaan minstens één condensafvoer omvat - zoals bijvoorbeeld bij de genoemde warmteterugwineenheden uit de stand van de techniek - dan mondt elke genoemde afwateringsopening van een warmteterugwineenheid volgens deze uitvinding bij voorkeur uit in een afwateringskanaal voor het afleiden van condenswater naar een genoemde condensafvoer. Op deze manier wordt het condenswater zo goed mogelijk verzameld voor verdere afvoer uit de warmteterugwineenheid.

De flens strekt zich hiertoe bij voorkeur naar de bodem van de afwateringsgoot toe uit, om de afvoer van het condenswater naar de afwateringsgoot toe te geleiden.

In een bijzondere uitvoeringsvorm monden de convergerende wanden in eenzelfde onderrand uit en strekt de flens zich vanaf deze onderrand naar de bodem van de afwateringsgoot toe uit.

Bij voorkeur strekt een dergelijke flens zich verder tot op een zekere afstand van de bodem van de afwateringsgoot uit, zodat de afvoer van het condenswater zo min mogelijk gehinderd wordt door deze flens en deze flens in tegendeel dienst doet als druipneus. Deze flens strekt zich bij voorkeur ook tot op een zekere afstand van de zijwanden van de afwateringsgoot uit, om de afvoer van het condenswater te bevorderen.

Om de demontage en montage van de warmtewisselaar te vereenvoudigen, heeft de genoemde flens bij voorkeur een constante hoogte.

Deze uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving van enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van een warmteterugwineenheid volgens deze uitvinding. De bedoeling van deze beschrijving is uitsluitend verduidelijkende voorbeelden te geven en om verdere voordelen en bijzonderheden van deze warmteterugwineenheid aan te duiden, en kan dus niet geïnterpreteerd worden als een beperking van het toepassingsgebied van de uitvinding of van de in de conclusies opgeëiste octrooirechten.

In deze gedetailleerde beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde tekeningen, waarbij in - Figuur 1 een warmteterugwineenheid volgens deze uitvinding in perspectief is afgebeeld waarbij het voordeksel is weggelaten, om zicht te bieden op de inhoud van deze warmteterugwineenheid; - Figuur 2 de warmteterugwineenheid uit figuur 1 in vooraanzicht is weergegeven, opnieuw zonder voordeksel; - Figuur 3 de warmteterugwineenheid uit figuur 1 in perspectief is weergegeven, dwars doorgesneden, met een doorsnede doorheen de warmtewisselaar en zonder voordeksel.

De afgebeelde warmteterugwineenheid (1) is voorzien voor het voorverwarmen van aangevoerde verse lucht met behulp van warmte uit afgevoerde lucht in een centraal mechanisch ventilatiesysteem. Met een dergelijk centraal mechanisch ventilatiesysteem wordt verse lucht uit een buitenomgeving mechanisch toegevoerd naar één of meerdere ruimtes in een gebouw en wordt binnenlucht uit één of meerdere ruimtes in dit gebouw afgevoerd naar de buitenomgeving. In dit gebouw wordt lucht tussen de ruimtes doorgevoerd.

Om de warmte uit afgevoerde lucht te kunnen benutten om aangevoerde verse lucht voor te verwarmen, worden deze luchtstromen in de warmteterugwineenheid (1) in tegenstroom gebracht in een hierin centraal opgestelde warmtewisselaar (2).

De warmtewisselaar (2) is een platenwarmtewisselaar, die zich over de volledige diepte van de warmteterugwineenheid (1) uitstrekt. Deze platenwarmtewisselaar (2) heeft een hoofdzakelijk zeshoekige dwarsdoorsnede. Even goed zou deze bijvoorbeeld een ruitvormige doorsnede kunnen hebben.

Twee wanden van deze warmtewisselaar (2) zijn zoals gekend naar boven toe convergerend opgesteld en twee wanden (7, 8) van deze warmtewisselaar (2) zijn naar onder toe convergerend opgesteld, zodat telkens tussen de behuizing van de warmteterugwineenheid (1) en de warmtewisselaar (2) kanalen (15, 16, 17, 18) worden gevormd. Elk van deze kanalen (15, 16, 17, 18) is aangesloten op een aansluiting (3, 4, 5, 6) om gekoppeld te worden aan een respectievelijk toe- of afvoerkanaal van het centrale ventilatiesysteem voor toe- en afvoeren van lucht doorheen deze warmteterugwineenheid (1).

De gevormde kanalen (15, 16, 17, 18) zijn van elkaar gescheiden met behulp van scheidingswanden (9, 19) om luchtdichtheid tussen de verschillende kanalen (15, 16, 17, 18) te kunnen verzekeren.

De onderste scheidingswand (9) van deze scheidingswanden (9, 19), is uitgevoerd als een steunelement (9) waarop de onderzijden van de naar onder toe convergerende wanden (7, 8) steunen. Dit steunelement (9) is bovenaan voorzien van een afwateringsgoot (10), zoals duidelijker te zien is in figuur 3. Condenswater dat via de onderste wanden (7, 8) van de warmtewisselaar (2) migreert tussen de warmtewisselaar (2) en het steunelement (9) komt zo in deze afwateringsgoot (10) terecht.

De warmtewisselaar (2) is onderaan voorzien van een flens (14) die zich naar de bodem van de afwateringsgoot (10) toe uitstrekt, om bij de afwatering van het condenswater naar de afwateringsgoot (10) toe dienst te doen als druipneus. Deze flens (14) zorgt er verder voor dat ondanks de aanwezigheid van deze afwateringsgoot (10) toch de nodige luchtdichtheid tussen de aangrenzende kanalen (16,18) verzekerd kan worden. De hoogte van deze flens (14) is constant, zodat deze het demonteren en monteren van de warmtewisselaar (2) niet bemoeilijkt.

De afwateringsgoot (10) omvat centraal een afwateringsopening (11) en is aan weerszijden van deze afwateringsopening (11) geheld naar deze afwateringsopening (11) toe uitgevoerd. Deze afwateringsopening (11) mondt uit in een afwateringskanaal (12) voor het afleiden van het condenswater naar een condensafvoer (13) die onderaan de warmteterugwineenheid (1) is opgesteld.

Ook condenswater dat rechtstreeks van de onderste convergerende wanden (7, 8) van de warmtewisselaar (2) valt in de aangrenzende kanalen (16, 18), wordt naar deze condensafvoer (13) geleid om verder uit de warmteterugwineenheid (1) af te voeren.

Claims (6)

1. CONCLUSIES

   1. Warmteterugwineenheid (1) voor een ventilatiesysteem omvattende een warmtewisselaar (2), die twee naar de onderzijde van de warmteterugwineenheid (1) toe naar elkaar toe convergerende wanden (7, 8) omvat, en een steunelement (9) voor het onderaan steunen van de warmtewisselaar (2), waarop de onderranden van de genoemde wanden (7, 8) zijn aangebracht, het steunelement (9) een afwateringsgoot (10) omvat, die zich onder de genoemde onderranden uitstrekt en die één of meerdere afwateringsopeningen (11) omvat voor het via de genoemde wanden (7, 8) en de afwateringsgoot (10) afvoeren van condenswater met het kenmerk dat de warmtewisselaar (2) onderaan een flens (14) omvat, die zich minstens gedeeltelijk in de afwateringsgoot (10) uitstrekt.
2. 2. Warmteterugwineenheid (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de warmteterugwineenheid (1) onderaan minstens één condensafvoer (13) omvat en dat elke afwateringsopening (11) uitmondt in een afwateringskanaal (12) voor het afleiden van condenswater naar een genoemde condensafvoer (13).
3. 3. Warmteterugwineenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de flens (14) zich naar de bodem van de afwateringsgoot (10) toe uitstrekt.
4. 4. Warmteterugwineenheid (1) volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de convergerende wanden (7, 8) in eenzelfde onderrand uitmonden en de flens (14) zich vanaf deze onderrand naar de bodem van de afwateringsgoot (10) toe uitstrekt.
5. 5. Warmteterugwineenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de flens (14) zich tot op een zekere afstand van de bodem van de afwateringsgoot (10) uitstrekt.
6. 6. Warmteterugwineenheid (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de flens (14) een constante hoogte heeft.