BE1023393B1

BE1023393B1 - Balenpers voor de landbouw met een achterklep in twee delen en een werkwijze voor het uitvoeren van een ontlaadsequentie

Info

Publication number: BE1023393B1
Application number: BE2015/5453A
Authority: BE
Inventors: Frederik Demon
Original assignee: Cnh Industrial Belgium Nv
Priority date: 2015-07-15
Filing date: 2015-07-15
Publication date: 2017-03-01
Also published as: US11439070B2; WO2017009196A1; EP3322282A1; US20190014724A1; EP3322282B1

Abstract

Een rondebalenpers (10) bevat een frame (26) en een achterklepopstelling (12) die gedragen wordt door het frame (26) en boogvormig aangebracht is rond een balenkamer (22). De balenpers (10) is gekenmerkt doordat de achterklepopstelling (12) een bovenste achterklepopstelling (12A) en een onderste achterklepopstelling (12B) bevat. De bovenste achterklepopstelling (12A) heeft een eerste scharnieras (28) gelegen op een bovenste, voorwaarts deel ervan. De onderste achterklepopstelling (12B) heeft een tweede scharnieras (30) ongeveer in het midden van de balenkamer (22) gelegen, gezien in dwarsdoorsnede.

Description

BALENPERS VOOR DE LANDBOUW MET EEN ACHTERKI EP IN TWEE DELEN EN EEN WERKWIJZE VOOR HET UITVOEREN VAN EEN

ONTLAADSEOUENTIE

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

Deze uitvinding heeft betrekking op balenpersen voor de landbouw, en meer bepaald, op een achterklepopstelling voor een rondebalenpers.

Oogstmachines voor de landbouw (verder kortweg oogstmachines genoemd), zoals balenpersen, worden gebruikt om oogstmateriaal te bundelen en te verpakken om zo de opslag en verwerking van het oogstmateriaal voor later gebruik te vergemakkelijken. In het geval van hooi wordt gewoonlijk een maaier-kneuzer gebruikt om het oogstmateriaal af te snijden en te kneuzen om het vervolgens in zwaden te drogen in de zon. In geval van stro ontlaadt een maaidorser via de achterkant van de maaidorser oogstmateriaal dat geen graan is dat stro genoemd wordt (zoals tarwe- en haverstro) en dat opgepikt wordt door de balenpers. Het afgesneden oogstmateriaal wordt gewoonlijk bijeen geharkt en gedroogd, en een balenpers, zoals een rondebalenpers of grote vierkantebalenpers, spreidt de zwaden uit en rijdt langs de zwaden om het oogstmateriaal op te rapen en er balen van te vormen.

Een rondebalenpers kan een hoofdbalenkamer bevatten waar het oogstmateriaal in een baal van een voorafbepaalde grootte gerold wordt, die dan gewoonlijk omwikkeld wordt met streng of gaas. De hoofdbalenkamer is gewoonlijk geconfigureerd als een uitzetbare kamer, met meerdere dragende elementen die rond minstens een deel van de omtrek van de balenkamer zijn aangebracht. De dragende elementen kunnen de vorm hebben van rollen, kettingen en latten en/of riemen. De achterkant van de balenpers is geconfigureerd om open te gaan en om de baal te ontladen vanaf de achterkant van de balenpers, en de ontlaadbewerking is verantwoordelijk voor niet-productieve tijd van de balenpers en vermindert dus het algemene rendement van de balenpers. Gewoonlijk gaat een bepaald soort achterklep aan de achterkant van de balenpers open om de baal te kunnen lossen.

Wat nodig is volgens de stand van de techniek is een balenpers met een achterklep die geconfigureerd is om een gemakkelijk en efficiënt ontladen van de baal uit de balenpers mogelijk te maken.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

Deze uitvinding verschaft een tweedelige achterklep, met een bovenste achterklepopstelling die scharniert aan haar bovenkant vooraan, en een onderste achterklepopstelling die ongeveer in het midden van de balenkamer scharniert. Op die manier geconfigureerd werpt de onderste achterklepopstelling snel de baal uil de balenkamer.

De uitvinding is in één vorm bestemd voor een balenpers die een frame bevat en een achterklepopstelling die gedragen wordt door het frame en boogvormig aangebracht is rond een balenkamer. De balenpers is gekenmerkt doordat de achterklepopstelling een bovenste achterklepopstelling en een onderste achterklepopstelling bevat. De bovenste achterklepopstelling bevat een eerste schamieras gelegen op een bovenste, voorwaarts deel ervan. De onderste achterklepopstelling heeft een tweede schamieras ongeveer in het midden van de balenkamer gelegen, gezien in dwarsdoorsnede.

De balenpers kan een elektrische verwerkingskring bevatten die geconfigureerd is om een baalontlaadbewerking uit te voeren door gebruik te maken van de bovenste achterklepopstelling en de onderste achterklepopstelling, op basis van de volgende ontlaadsequentie: 1) het detecteren van een “volledige baar-toestand in de balenkamer, die overeenkomt met een voorafbepaalde afmeting van de baal; 2) het openen van de bovenste achterklepopstelling door de bovenste achterklepopstelling rond de eerste schamieras tot in een open stand te scharnieren; en 3) het uitwerpen van de baal door het scharnieren van de onderste achterklepopstelling rond de tweede schamieras tot in een uitwerppositie.

De uitwerpstap kan verder beginnen wanneer de openingsstap gedeeltelijk voltooid is.

De ontlaadsequentie kan verder de stap bevatten van het omwikkelen van de baal met een omwikkelmateriaal, na de detectiestap en vóór de openingsstap.

In een andere vorm is de uitvinding gericht op een methode voor het bedienen van de ontlaadsequentie voor de balenpers.

Een voordeel van deze uitvinding is dat de baal snel uit de balenkamer geworpen wordt.

Een ander voordeel is dat het totale rendement van de balenpers toeneemt door de niet-productieve tijd die gepaard gaat met het uitwerpen van de baal uit de balenpers te verminderen.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

De bovenvermelde en andere kenmerken en voordelen van deze uitvinding en de manier om ze te verkri jgen, zullen duidelijker worden en de uitvinding zal beter begrepen worden door verwijzing naar de volgende beschrijving van de uitvoeringsvormen van de uitvinding gelezen samen met de begeleidende tekeningen, waarbij :

Figuur IA een doorsnede in zijaanzicht is van een rondebalenpers, met een uitvoeringsvorm van een achterklepopstelling volgens deze uitvinding in haar gesloten stand;

Figuur 1B een doorsnede is in zijaanzicht van de rondebalenpers van Figuur IA, met de uitvoeringsvorm van de achterklepopstelling van Figuur IA in haar open stand; en

Figuur 2 een doorsnede is in zijaanzicht van een rondebalenpers, die een andere uitvoeringsvorm van een achterklepopstelling van deze uitvinding bevat.

Overeenkomstige referentietekens geven in alle verschillende aanzichten overeenkomstige onderdelen aan. De hier uiteengezette voorbeelden illustreren uitvoeringsvormen van de uitvinding en zulke voorbeelden mogen niet gezien worden als op enige wijze beperkend voor de omvang van de uitvinding.

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE UITVINDING

Met verwijzing nu naar de tekeningen en meer bepaald naar Figuur IA wordt een doorsnede in zijaanzicht getoond met de interne werking van een rondebalenpers 10, die een uitvoeringsvorm bevat van een achterklepopstelling 12 volgens deze uitvinding. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm wordt de balenpers 10 gesleept door een trekkende machine zoals een tractor 14. Nochtans kan de balenpers 10 voor bepaalde toepassingen ook een zelfrijdende balenpers zijn.

Oogstmateriaal wordt opgetild van de zwaden en aan de balenpers 10 toegevoerd door gebruik te maken van een opneemeenheid 16. De opneemeenheid 16 bevat een draaiende opneemrol 18 met tanden 20 die de oogst achterwaarts naar een balenkamer 22 bewegen. Algemeen gezien wordt het oogstmateriaal opgerold in een baal met een voorafbepaalde grootte binnen in de balenkamer 22 en dan via de achterklepopstelling 12 gelost op het veld waar het daarna opgepikt wordt voor transport.

De balenkamer 22 is geconfigureerd als een uitzetbare balenkamer met meerdere dragende elementen 24 die gedragen worden door een frame 26. De dragende elementen 24 zijn boogvormig aangebracht rond de balenkamer 22 en hebben als functie de uitzettende hooibaal mee te nemen en op te rollen als het oogstmateriaal aan de balenkamer 22 wordt toegevoerd. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm zijn de meerdere dragende elementen 24 geconfigureerd als meerdere rollen. Nochtans kunnen de dragende elementen verschillende vormen hebben, zoals rollen, kettingen en latten en/of riemen.

Volgens een aspect van deze uitvinding bezitten de meerdere dragende elementen 24 een bovenste achterklepopstelling 12A en een onderste achterklepopstelling 12B. De bovenste achterklepopstelling 12 A bevat meerdere dragende elementen (nl. rollen), en heeft een eerste schamieras 28 gelegen op een bovenste, voorwaarts deel ervan. Meer bepaald valt de eerste schamieras 28 samen met de rotatieas van de bovenste, voorwaartse rol 24'. Met de eerste schamieras 28 op deze plaats, gaat de bovenste achterklepopstelling 12A open op de wijze van een tweekleppig schelpdier.

De onderste achterklepopstelling 12B bevat ook meerdere dragende elementen (nl. rollen) en heeft een tweede schamieras 30 ongeveer in het midden van de balenkamer 22 gelegen, gezien in dwarsdoorsnede. De onderste achterklepopstelling 12B kan scharnieren tussen een gesloten positie (weergegeven in Figuur IA) en een open positie (getoond in Figuur 1B) zodat de baal de machine via de achterklep 12 kan verlaten (linksom zoals getoond in Figuur IA). Met een plaats van de scharnier 30 zoals getoond, kan de onderste achterklepopstelling 12B erg snel scharnieren (in vergelijking met de gekende achterklepopstellingen), waarbij de cyclustijd van het ontladen afneemt en het algemene rendement van de balenpers 10 verbetert.

De balenpers 10 kan verder een elektrische verwerkingskring 32 bevatten die geconfigureerd is om een baalontlaadbewerking uit te voeren door gebruik te maken van de bovenste achterklepopstelling 12A en de onderste achterklepopstelling 12B. De elektrische verwerkingskring 32 kan de baalontlaadbewerking uitvoeren, op basis van de volgende ontlaadsequentie: het detecteren van een "volledige baaT-toestand binnen in de balenkamer 22 door gebruik te maken van een passende sensor 34, die overeenkomt met een voorafbepaalde grootte van de baal in de balenkamer 22; het openen van de bovenste achterklepopstelling 12A door de bovenste achterklepopstelling rond de eerste schamieras 28 te scharnieren naar een open positie (in een opwaartse richting, zoals getoond door de richtingspijl 36 in Figuur IA); en het uitwerpen van de baal door de onderste achterklepopstelling 12B rond de tweede schamieras 30 naar een uitwerppositie te scharnieren (linksom in een opwaartse richting, zoals getoond door richtingspijl 38 in Figuur IA).

Natuurlijk zal men inzien dat de elektrische verwerkingskring 32 gekoppeld is met passende actuators (niet weergegeven), die op hun beurt gekoppeld zijn met de bovenste achterklepopstelling 12A en de onderste achterklepopstelling 12B, om de bovenste achterklepopstelling 12A en de onderste achterklepopstelling 12B rond de respectieve schamierassen 28 en 30 te scharnieren.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de ontlaadsequentie kan de stap van het uitwerpen van de baal door de onderste achterklepopstelling 12B rond de tweede schamieras 30 tot in een uitwerppositie te scharnieren starten vooraleer de stap van het openen van de bovenste achterklepopstelling 12A voltooid is. Eens de bovenste achterklepopstelling 12A voldoende weg van haat gesloten positie is bewogen, kan de onderste achterklepopstelling 12B beginnen openen, zodat de volledig open positie van de bovenste achterklepopstelling 12A en de volledig open positie van de onderste achterklepopstelling 12B gelijktijdig of bijna gelijktijdig worden bereikt. Een sensor (niet weergegeven), verbonden met de elektrische werkingseenheid 32, kan gebruikt worden om te detecteren wanneer de bovenste achterklepopstelling 12A de positie bereikt heeft waarop de onderste achterklepopstelling 12B kan beginnen bewegen, zodat de botsing tussen de bovenste achterklepopstelling 12A en de onderste achterklepopstelling 12B voorkomen wordt. Het signaal van de sensor voor het detecteren van de positie van de bovenste achterklepopstelling 12A wordt dus gebruikt door de elektrische verwerkingskring 32 als een ingangssignaal en deze houdt er rekening mee tijdens de uitvoering van de ontlaadsequentie.

De ontlaadsequentie kan verder de stap bevatten van het omwikkelen van de baal met een omwikkelmateriaal, nadat de “volledige baal”- toestand gedetecteerd is en vooraleer de bovenste achterklepopstelling 12A te openen. Om de baalontlaadtijd verder te verminderen, kan de bovenste achterklepopstelling 12A geopend worden wanneer de omwikkelstap gedeeltelijk voltooid is. Meer bepaald kan de bovenste achterklepopstelling 12A geopend worden wanneer de baal omwikkeld werd met minstens één volledige omwenteling van omwikkelmateriaal (bv. net of draad).

Figuur 2 toont een uitvoeringsvorm van een balenpers 40 die vergelijkbaar is met de balenpers 10 die getoond wordt in Figuur 1. Het eerste verschil is dat de dragende elementen 24 die de bovenste achterklepopstelling 12A en de onderste achterklepopstelling 12B vormen, geconfigureerd zijn als kettingen en latten, i.p.v. als rollen. De bovenste achterklepopstelling 12A heeft nog altijd een eerste schamieras 28, gelegen op een bovenste, voorwaarts deel ervan, en de onderste achterklepopstelling 12B heeft nog altijd een tweede schamieras 30, ongeveer in het midden van de balenkamer 22 gelegen, gezien in dwarsdoorsnede.

Hoewel deze uitvinding beschreven werd met betrekking tot minstens één uitvoeringsvorm, kan deze uitvinding verder gewijzigd worden binnen de geest en de reikwijdte van deze onthulling. Deze toepassing is daarom bedoeld om alle variaties, gebruiken of aanpassingen van de uitvinding die gebruik maken van de algemene principes, te dekken. Verder is deze toepassing bedoeld om zulke afwijkingen t.o.v. deze onthulling te dekken die in de praktijk gekend of gebruikelijk zijn volgens de stand van de techniek waarop deze uitvinding betrekking heeft en die binnen de grenzen van de bijgevoegde conclusies vallen.

Claims

CONCLUSIES

1. Rondebalenpers (10) voor gebruik in de landbouw die bestaat uit; een frame (26); een achterklepopstellmg (12) die gedragen wordt door het frame (26) en boogvormig aangebracht is rond een balenkamer (22). gekenmerkt doordat: de achterklepopstellmg (12) een bovenste achterklepopstelling (12A) en een onderste achterklepopstellmg (12B) bevat, waarbij de bovenste achterklepopstelling (12A) een eerste schamieras (28) heeft, gelegen op een bovenste, voorwaarts deel ervan, waarbij de onderste achterklepopstelling (12B) een tweede schamieras (30) heeft ongeveer in het midden van de balenkamer (22) gelegen, gezien in dwarsdoorsnede.
2. Balenpers (10) volgens conclusie 1, die verder een elektrische verwerkingskring (32) bevat die geconfigureerd is om een baalontlaadbewerking uit te voeren door gebruik te maken van de bovenste achterklepopstelling (12A) en de onderste achterklepopstelling (12B), op basis van de volgende ontlaadsequentie: het detecteren van een “volledige baal”-toestand in de balenkamer (22), die overeenkomt met een voorafbepaalde afmeting van de baal; het openen van de bovenste achterklepopstelling (12A) door de bovenste achterklepopstelling (12B) rond de eerste schamieras (28) tot in een open positie te scharnieren; en het uitwerpen van de baal door het scharnieren van de onderste achterklepopstelling (12B) rond de tweede schamieras (30) tot in een uitwerppositie.
3. Balenpers (10) volgens conclusie 2, gekenmerkt doordat de uitwerpstap begint wanneer de openingsstap gedeeltelijk voltooid is.
4. Balenpers (10) volgens conclusie 3, gekenmerkt doordat de rondebalenpers (10) verder een sensor bevat om te detecteren wanneer de openingsstap gedeeltelijk voltooid is.
5. Balenpers (10) volgens een of meerdere van de conclusies 2 tot 4, gekenmerkt doordat de ontlaadsequentie verder de stap bevat van het omwikkelen van de baal met een omwikkelmateriaal, na de detectiestap en vóór de openingsstap.
6. Balenpers (10) volgens conclusie 5, gekenmerkt doordat de openingsstap begint wanneer de omwikkelstap gedeeltelijk voltooid is.
7. Balenpers (10) volgens conclusie 6, gekenmerkt doordat de openingsstap begint wanneer de omwikkelstap minstens één volledige omwenteling van de omwikkelbewerking heeft voltooid.
8. Balenpers (10) volgens een of meerdere van de vorige conclusies, gekenmerkt doordat de bovenste achterklepopstelling (12A) en de onderste achterklepopstelling (12B) minstens één dragend element (24) bevatten.
9. Balenpers (10) volgens conclusie 8, gekenmerkt doordat het minstens één dragend element (24) een reeks rollen bevat, en de bovenste achterklepopstelling (12A) een bovenste, voorwaartse rol (24’) bevat die de eerste schamieras (28) bepaalt.
10. Balenpers (10) volgens conclusie 8, gekenmerkt doordat het minstens één dragend element (24) een reeks rollen bevat, en/of kettingen en latten en/of riemen.
11. Balenpers (10) volgens een of meerdere van de conclusies 2 tot 10, gekenmerkt doordat de rondebalenpers (10) verder een sensor bevat voor het detecteren van de “volledige baaT-toestand in de balenkamer (22).
12. Werkwijze voor het uitvoeren van een ontlaadsequentie voor een rondebalenpers (10) die een frame (26) bevat en een achterklepopstelling (12) die gedragen wordt door het frame (26) en boogvormig aangebracht is rond een balenkamer (22), waarbij de achterklepopstelling (12) een bovenste achterklepopstelling (12A) en een onderste achterklepopstelling (12B) bevat, waarbij de bovenste achterklepopstelling (12A) een eerste schamieras (28) heeft die zich op een bovenste, voorwaarts deel ervan bevindt, waarbij de onderste achterklepopstelling (12B) een tweede schamieras (30) heeft die zich ongeveer in het midden van de balenkamer (22) bevindt, gezien in dwarsdoorsnede, gekenmerkt doordat de werkwijze van de ontlaadsequentie uit de volgende stappen bestaat: - het detecteren van een “volledige baar-toestand in de balenkamer (22), die overeenkomt met een voorafbepaalde afmeting van de baal; - het openen van de bovenste achterklepopstelling (12A) door de bovenste achterklepopstelling (12A) rond de eerste schamieras (28) tot in een open positie te scharnieren; en - het uitwerpen van de baal door het scharnieren van de onderste achterklepopstelling (12B) rond de tweede schamieras (30) tot in een uitwerppositie.
13. Werkwij ze voor het uitvoeren van een ontlaadsequentie volgens conclusie 12, gekenmerkt doordat de uitwerpstap begint wanneer de openingsstap gedeeltelijk is voltooid.
14. Werkwijze voor het uitvoeren van een ontlaadsequentie volgens conclusie 12 of 13, die verder de stap bevat van het omwikkelen van de baal met een omwikkelmateriaal, na de detectiestap en vóór de openingsstap.
15. Werkwijze voor het uitvoeren van een ontlaadsequentie volgens conclusie 14, gekenmerkt doordat de openingsstap begint wanneer de omwikkelstap gedeeltelijk voltooid is.
16. Werkwijze voor het uitvoeren van een ontlaadsequentie volgens conclusie 15, gekenmerkt doordat de openingsstap begint wanneer de omwikkelstap minstens één volledige omwenteling van de omwikkelbewerking heeft voltooid.