BE1022743A1 - Messamenstel voor vlak meslemmet en hiermee uitgerust snijsysteem - Google Patents

Abstract

Een messamenstel omvattende: een vlak lemmet, een houder, een klem die is ingericht voor het klemmen van het lemmet op de houder, en een vastzetmechanisme voor het bevestigen van het lemmet tussen de klem en de houder. De klem heeft klemdelen langs een klemlijn achter de voorste rand.

Fig.2 De klem omvat geometrische klemelementen die overeenkomen met complementaire geometrische contactelementen van het lemmet, en die zich ten minste gedeeltelijk op een andere afstand van genoemde voorste rand bevinden dan de klemlijn. De klem grijpt aan op het lemmet langs de klemlijn en bij de overeenkomstige geometrische contactelementen.

Description

Messamenstel voor vlak meslemmet en hiermee uitqerust sniisvsteem Technisch domein

De uitvinding betreft een messamenstel voor een snijinrichting en voorts een snijinrichting of een deel ervan, zoals een snijkop of -systeem, uitgerust met een dergelijk messamenstel voor het snijden van voedingswaren, en het gebruik hiervan.

Achtergrond

Het is gekend, bijvoorbeeld uit GB2182881 om vlakke meslemmeten te klemmen op een licht gebogen draagoppervlak. Dit wordt gedaan om het lemmet op te spannen en de snijrand te rechten. Het lemmet wordt op een meshouder geplaatst en op de gewenste positie vastgezet door middel van een mesklem en een vastzetmechanisme. Het messamenstel kan voorts op een mechanisch aangedreven snijinrichting worden geplaatst om het proces van het in de gewenste vorm en grootte snijden van voedingswaren te automatiseren en te versnellen.

Er werd geconstateerd dat de spanning die op het lemmet toegepast wordt bij gekende messamenstellen kan leiden tot ongewenste slijtage aan het lemmet en/of de onderdelen van het messamenstel.

Beschrijving van de uitvinding

Een doel van de onderhavige uitvinding is om een verbeterd messamenstel voor een vlak lemmet te verschaffen, waarmee het lemmet opgespannen kan worden terwijl slijtage aan het lemmet en/of de onderdelen van het messamenstel beperkt kan worden.

Een bijkomend doel van deze uitvinding is om een verbeterd messamenstel voor een vlak lemmet te verschaffen, waarmee de kwaliteit van een snede voedsel die door middel van het messamenstel afgesneden wordt, verbeterd kan worden.

Deze doelen kunnen bereikt worden met het messamenstel volgens de eerste onafhankelijke conclusie.

Volgens een aspect van deze beschrijving wordt een messamenstel verschaft dat omvat: een lemmet, waarvan een voorste rand een snijrand is, een houder die is geconfigureerd voor het ondersteunen van het lemmet, een klem die is ingericht om het lemmet op de houder te klemmen; en een vastzet-mechanisme dat samenwerkt met de houder en de klem voor het bevestigen van het lemmet tussen de klem en de houder waarbij de snijrand aan de voorzijde uitsteekt, waarbij de klem achter de voorste rand een klemlijn heeft die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet, met het kenmerk dat de klem één of meer geometrische klemelementen heeft die overeenkomen met complementaire geometrische contactelementen op het lemmet, waarbij de geometrische klemelementen zich ten minste gedeeltelijk op een andere afstand van genoemde voorste rand bevinden dan genoemde klemlijn, zodanig dat de klem in geklemde toestand aangrijpt op de overeenkomstige geometrische contactelementen van het lemmet.

Met de term ‘lemmet’, zoals die hier wordt gebruikt, wordt een voorwerp bedoeld dat doorgaans gemaakt is van een stuk plaatmetaal en waarvan ten minste een deel scherp gemaakt is. Het lemmet kan recht zijn of gebogen, gewoonlijk door middel van een vormingsproces dat plaatsvindt na het scherp maken van het lemmet.

Met de term ‘ongeklemde toestand’, zoals die hier wordt gebruikt, wordt een toestand bedoeld waarin het lemmet zich op de houder bevindt en de klem zich op het lemmet bevindt, zonder dat het vastzetmiddel is vastgezet of aangehaald om het lemmet te klemmen. Met de term ‘geklemde toestand’ wordt een toestand bedoeld waarin het vastzetmiddel dan volledig vastgezet of aangehaald is.

In het bijzonder wordt volgens de uitvinding het lemmet vastgeklemd door middel van een klem en een houder die complementair gevormde delen hebben voor het opspannen van het lemmet in geklemde toestand. Het complementair gevormde deel van de klem omvat een eerste deel dat een klemlijn bepaalt aan de voorste top van de klem en een tweede deel dat één of meer geometrische klemelementen bepaalt die zich ten minste gedeeltelijk op een andere afstand van genoemde voorste rand bevinden dan genoemde klemlijn. Deze zijn zodanig ingericht dat de klem in geklemde toestand het lemmet aangrijpt en opspant langs de klemlijn aan de voorste top en ter hoogte van de overeenkomstige geometrische contactelementen, dus achter de voorste top. Dit betekent dat het lemmet geklemd en opgespannen wordt aan de voorste top en op een afstand achter de voorste top, dus op ten minste twee van elkaar gescheiden posities, waarvan er één de top van de klem is. Dit kan één of meer van de volgende effecten hebben: - vermits het lemmet geklemd wordt op twee van elkaar gescheiden posities, kan de klemkracht op het lemmet verspreid worden, wat op zijn beurt kan leiden tot een vermindering van de klemkracht nodig om te verzekeren dat het lemmet vervormd wordt tot de gewenste gebogen vorm; - door de spreiding van de klemkracht, d.w.z. de meer gespreide klemming van het lemmet, kan een mindere kromming van het lemmet voldoende zijn om ervoor te zorgen dat de snijrand gerecht wordt; door het tweede deel te voorzien, dat het lemmet meer naar achteren klemt, kan de klemfunctie van de voorste top van de klem gereduceerd worden tot die mate dat de voorste top in geklemde toestand het lemmet bijna alleen raakt, wat op zijn beurt het voordeel heeft, dat de klemlijn van de voorste punt dichter bij de voorste rand van het lemmet gebracht kan worden en dat de hoek die een afgesneden snede voedsel ondervindt beperkt kan worden; - vermits de klem het lemmet raakt aan de voorste top, kan voorkomen worden dat voedseldeeltjes tussen het lemmet en de klem dringen.

Deze en andere effecten kunnen ertoe leiden dat het doel van het beperken van slijtage aan het lemmet en/of de onderdelen van het messamenstel, en/of het doel van het verbeteren van de kwaliteit van de snede voedsel, bereikt wordt.

In een uitvoeringsvorm ervan heeft het messamenstel een of meer geometrische klemelementen die zich over een bepaalde lengte uitstrekken.

In een uitvoeringsvorm ervan heeft het messamenstel een of meer geometrische klemelementen die punten zijn of puntachtig zijn.

In overeenstemming met deze beschrijving kan voorts een messamenstel worden verschaft waarbij genoemde klemlijn die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet een eerste klemlijn bepaalt, en waarbij het ene geometrische klemelement een tweede klemlijn is.

In een uitvoeringsvorm ervan kunnen genoemde eerste en tweede lijn ten minste gedeeltelijk evenwijdig aan elkaar zijn.

In nog een uitvoeringsvorm ervan kunnen genoemde eerste en tweede lijn ten minste gedeeltelijk stuksgewijs rechte lijnen zijn.

In overeenstemming met deze beschrijving kan een messamenstel worden verschaft waarbij genoemde klemlijn die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet een eerste klemlijn bepaalt, en waarbij het ene geometrische klemelement een klemoppervlak is waarvan genoemde eerste klemlijn deel uitmaakt.

In overeenstemming met deze beschrijving kan een messamenstel worden verschaft waarbij de klem een eerste deel omvat dat de klemlijn bepaalt, en een tweede deel dat een of meer geometrische elementen bepaalt.

In overeenstemming met deze beschrijving kan een messamenstel worden verschaft waarbij de aangrijping tussen de klemlijn en haar overeenkomstige contactlijn, en tussen de een of meer geometrische klemelementen en hun overeenkomstige geometrische contactelementen, tot stand worden gebracht door middel van geselecteerde vormen voor de betrokken delen van het mes, de klem en de houder.

In overeenstemming met deze beschrijving kan een messamenstel worden verschaft waarbij genoemde geometrische elementen op zodanige wijze zijn ingericht dat in geklemde toestand een gelijkmatige klemkracht wordt uitgeoefend over de overeenkomstige geometrische contactelementen van het lemmet.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving is het lemmet een gekarteld lemmet over een gekarteld deel met een doorlopende vorm die over een zekere afstand een periodiek patroon van pieken en dalen bepaalt.

In een verdere uitvoeringsvorm daarvan heeft de klem een naar binnen toe gekartelde vorm die complementair is aan die van het lemmet, waarbij de klem bij voorkeur een veelheid aan vingers omvat waarvan toppen samen het genoemde eerste deel vormen (op de eerste klemlijn), terwijl de naar achteren gelegen delen ervan samen het genoemde tweede deel vormen; waarbij de vingers en toppen genoemde gekartelde vorm bepalen.

In een uitvoeringsvorm daarvan is ten minste een deel van een van genoemde geometrische klemelementen een vlak oppervlak.

In nog een verdere uitvoeringsvorm worden genoemde vlakke oppervlakken bepaald door naar binnen toe afgeschuinde delen van genoemde klem, bij voorkeur van genoemde naar achteren gelegen delen van genoemde vingers.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving kunnen ook andere naar binnen toe afgeschuinde delen van genoemde klem worden verschaft.

In overeenstemming met deze beschrijving kunnen het gedeelte van genoemde klem dat gerelateerd is aan de geometrische elementen en het overeenkomstige gedeelte van de houder complementair gevormd zijn (bijvoorbeeld convex en concaaf gebogen; of met de klem voorzien van twee of drie contactlijnen terwijl de houder concaaf is; enz.) voor het aanspannen van het lemmet.

In overeenstemming met deze beschrijving kan de klem op zodanige wijze zijn gevormd dat de klem in geklemde toestand nauw over het lemmet past over de gehele breedte daarvan, waarbij de passing zodanig is dat wordt verhinderd dat deeltjes van voedingswaar die gesneden wordt doordringen tussen de klem en het lemmet. In de uitvoeringsvormen waarbij de klem vingers omvat kan dit worden verwezenlijkt door deze vingers een zodanige vorm te geven dat de vingers in geklemde toestand het lemmet raken aan hun toppen en langs hun zijden, zodanig dat iedere holte tussen de klem en het lemmet aan de bovenzijde hoofdzakelijk wordt afgedicht door deze vingers; d.w.z. dat de passing zodanig is dat wordt verhinderd dat deeltjes van voedingswaar die gesneden wordt in de holte doordringen.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving omvat de klem blokkerende delen die ingericht zijn om aan te grijpen op achterste randen van het lemmet, zodanig dat de blokkerende delen in geklemde toestand het bewegingsbereik van het lemmet op de houder beperken.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving omvat het vastzetmechanisme een veelheid aan fixeerelementen die samenwerken met een veelheid aan boorgaten die zijn voorzien op de houder en/of de klem.

In overeenstemming met deze beschrijving kan de houder een achterzijdeoppervlak omvatten dat over een zekere afstand een doorlopende gekartelde vorm heeft die overeenkomt met de gekartelde vorm van het lemmet.

In uitvoeringsvormen van deze beschrijving kunnen de gekartelde vormen van het lemmet, het complementaire deel of de complementaire delen van de klem en/of de houder, en ook die van het achterzijdeoppervlak van de houder en/of de ‘schoen’ of de snijbasis waarop het messamenstel kan worden gemonteerd, om het even welke van de volgende vormen omvatten: V-vormig, golvend, sinusvormig, trapezevormig, of een combinatie daarvan, of om het even welke andere gekartelde vorm die gekend is door de vakman.

Een ander aspect van deze beschrijving, dat kan worden gecombineerd met de andere hier beschreven uitvoeringsvormen, voorziet in een snijsysteem met ten minste één messamenstel dat langs de omtrek van het snijsysteem is geplaatst.

In een uitvoeringsvorm daarvan heeft dit snijsysteem, dat ook ‘trommel’ wordt genoemd, één messamenstel en is het stationair, waarbij voedingswaar aan de trommel wordt toegevoerd en daarin wordt geroteerd door middel van, bijvoorbeeld, een impeller (voortstuwer), zodanig dat de voedingswaar door de middelpuntvliedende kracht tegen de omtrek van de trommel wordt gedrukt en door het messamenstel wordt gesneden. Bijkomende snijinstrumenten kunnen stroomafwaarts van het messamenstel worden geplaatst om de voedingswaar verder te verkleinen.

In een andere uitvoeringsvorm van deze beschrijving, die kan worden gecombineerd met andere hier beschreven uitvoeringsvormen, wordt een dergelijk snijsysteem verschaft, dat hierna een ‘snijkop’ wordt genoemd, met ten minste twee messamenstellen, bijvoorbeeld (maar niet alleen) volgens hierboven besproken uitvoeringsvormen, die langs de omtrek van de snijkop zijn geplaatst voor het snijden van voedingswaren die in de snijkop worden toegevoerd en door middelpuntvliedende kracht tegen de omtrek ervan worden gedrukt. Een dergelijke snijkop kan worden gebruikt in een toestel voor het snijden van producten, omvattende: een basis; de hierboven beschreven snijkop met messamenstellen die langs de omtrek van de snijkop zijn geplaatst voor het snijden van voedingswaren die in de snijkop worden toegevoerd, waarbij de snijkop ofwel stationair is, ofwel roteerbaar in de basis is gemonteerd; een impeller die is aangepast om concentrisch te roteren binnen de snijkop om producten die in de snijkop worden toegevoerd naar de omtrek van de snijkop te drijven door middel van middelpuntvliedende kracht; een aandrijfmechanisme voor het aandrijven van ten minste de impeller met een eerste rotatiesnelheid, en eventueel ook de snijkop met een tweede rotatiesnelheid; waarbij het verschil tussen de eerste en de tweede rotatiesnelheid de snijsnelheid bepaalt.

Deze snijkopconfiguratie kan het produceren mogelijk maken van een voedingswaar met aan elke zijde een verschillende vormindruk.

Bondige beschrijving van de illustraties

De beschrijving van de uitvinding zal verder worden toegelicht met behulp van de volgende beschrijving en de bijgesloten illustraties.

Figuur 1 toont een messamenstel volgens de stand der techniek.

Figuur 2 toont een uitvoeringsvorm van een messamenstel volgens deze beschrijving.

Figuur 3 toont een lemmet, een houder en een schoen van het messamenstel uit Figuur 2.

Figuur 4 toont het achterzijdeoppervlak van de houder en schoen uit Figuur 3.

Figuur 5 toont een detail van een deel van het messamenstel uit Figuur 2.

Figuren 6-7 tonen verschillende weergaven van een alternatieve uitvoeringsvorm van een houder volgens deze beschrijving.

Figuren 8-9 tonen verschillende weergaven van een klem van het messamenstel uit Figuur 2.

Figuur 10 toont een dwarsdoorsnede van het messamenstel uit Figuur 2.

Figuur 11 toont een detail van Figuur 10.

Figuren 12-13 tonen een alternatieve uitvoeringsvorm van een messamenstel volgens deze beschrijving.

Figuren 14-15 tonen een snijkop van een snijinrichting waarbij gebruik wordt gemaakt van messamenstellen volgens uitvoeringsvormen van deze beschrijving.

Figuren 16-17 tonen weergaven van een klem volgens een uitvoeringsvorm van deze beschrijving die geschikt is voor gebruik met een lemmet met vlak oppervlak.

Figuur 18 toont een alternatieve klem volgens een uitvoeringsvorm van deze beschrijving die geschikt is voor gebruik met een lemmet met vlak oppervlak.

Figuur 19 toont een klem volgens een uitvoeringsvorm van deze beschrijving.

Figuur 20 toont een klem volgens een uitvoeringsvorm van deze beschrijving.

Figuur 21 toont een dwarsdoorsnede van een messamenstel in de geklemde toestand volgens een uitvoeringsvorm van deze beschrijving.

Figuur 22 toont een klem volgens een uitvoeringsvorm van deze beschrijving.

Figuur 23 toont een dwarsdoorsnede van het messamenstel uit

Figuren 12-13.

Figuur 24 toont een volledig schematische voorstelling van deze beschrijving.

Figuur 25 toont een ander messamenstel uit de stand der techniek.

Figuur 26 toont een uitvoeringsvorm van een andere mogelijkheid voor een messamenstel.

Figuren 27-29 toont een verdere uitvoeringsvorm van een messamenstel volgens deze beschrijving.

Uitvoeringswijzen van de uitvinding

De uitvinding zal worden beschreven met betrekking tot specifieke uitvoeringsvormen en onder verwijzing naar bepaalde illustraties; de uitvinding is daartoe echter niet beperkt, maar wordt enkel bepaald door de conclusies. De beschreven illustraties zijn slechts schematisch en zijn niet-inperkend. In de illustraties kan de grootte van sommige elementen voor illustratieve doeleinden uitvergroot zijn en niet op schaal getekend. De afmetingen en relatieve afmetingen komen niet noodzakelijk overeen met feitelijke praktijkuitvoeringen van de uitvinding.

Voorts worden de termen eerste, tweede, derde, en dergelijke, in de beschrijving en de conclusies gebruikt om een onderscheid te maken tussen gelijksoortige elementen, en niet noodzakelijk om een sequentiële of chronologische volgorde te beschrijven. De termen zijn in gepaste omstandigheden uitwisselbaar, en de uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen functioneren in andere volgorden dan hier wordt beschreven of geïllustreerd.

Voorts worden de termen bovenste, onderste, boven, onder, en dergelijke, in de beschrijving en de conclusies gebruikt voor descriptieve doeleinden, en niet noodzakelijk om relatieve posities te beschrijven. De aldus gebruikte termen zijn in gepaste omstandigheden uitwisselbaar, en de uitvoeringsvormen van de uitvinding die hier worden omschreven kunnen functioneren in andere oriëntaties dan hier wordt beschreven of geïllustreerd.

Voorts dienen de verschillende uitvoeringsvormen, ook al worden ze als ‘voorkeursuitvoeringsvorm’ aangeduid, te worden beschouwd als voorbeelden van manieren waarop de uitvinding kan worden verwezenlijkt, en niet als beperkend voor de reikwijdte van de uitvinding.

De term ‘omvattende’, die in de conclusies wordt gebruikt, dient niet te worden geïnterpreteerd als beperkt tot de middelen die erna worden opgesomd; hij sluit andere elementen of stappen niet uit. De term dient te worden geïnterpreteerd in die zin dat hij de aanwezigheid specifieert van de genoemde eigenschappen, getallen, stappen of componenten zoals aangeduid, maar sluit de aanwezigheid of toevoeging van een of meer andere eigenschappen, getallen, stappen of componenten, of groepen daarvan niet uit. De draagwijdte van de uitdrukking ‘een inrichting omvattende A en B’ dient dus niet beperkt te worden tot inrichtingen die enkel bestaan uit componenten A en B; ze betekent dat wat betreft de uitvinding, de enige opgesomde componenten van de inrichting A en B zijn, en de conclusie voort in die zin dient te worden geïnterpreteerd dat ze equivalenten van die componenten behelst.

In de loop van de hele beschrijving wordt met ‘klem’ om het even welke bedoeld van diverse inrichtingen die worden gebruikt om mechanische of structurele delen samen te voegen, te omklemmen, te ondersteunen of samen te drukken, zoals in deze beschrijving het lemmet op de houder. Met ‘houder’ wordt om het even welke inrichting bedoeld voor het vasthouden of ondersteunen van mechanische of structurele delen, zoals in deze beschrijving het lemmet op de houder. Met ‘geometrisch klemelement’ wordt om het even welk punt, lijn, gebied of in het algemeen oppervlaktedeel of -gedeelte van de klem bedoeld dat ingericht is om in aangrijping te komen met overeenkomstige geometrische contactelementen op het lemmet. Figuur 24 toont een volledig schematische voorstelling van deze beschrijving met enkel hypothetische afmetingen en vormen, met een lemmet 400 waarvan een voorste rand 410 een snijrand is, een houder 430 die, zoals afgebeeld, enigszins concaaf kan zijn en die geconfigureerd is voor het ondersteunen van het lemmet 400, een klem 420 die is aangepast voor het klemmen van het lemmet 400 op de houder, waarbij de klem achter de voorste rand een klemlijn 440 heeft in de orthogonale richting ten opzichte van de figuur (die hier dus wordt voorgesteld door een punt) die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet. De klem omvat klemdelen (bijvoorbeeld de vingertoppen die hier worden beschreven) voor het maken van contact met en voor het klemmen van het lemmet 400 bij deze klemlijn 440. De klem omvat ten minste één geometrisch klemelement 450 dat overeenkomt met een complementair geometrisch contactelement 450 van het lemmet, waarbij het geometrische klemelement 450 zich ten minste gedeeltelijk op een andere afstand van genoemde voorste rand 410 bevindt dan genoemde klemlijn 440, bij voorkeur verder naar achteren vanaf genoemde voorste rand dan genoemde klemlijn. De klemdelen en geometrische klemelementen 450 zijn op zodanige wijze aangepast dat de klem 420 in geklemde toestand aangrijpt op het lemmet 400 bij de klemlijn 440 en ook bij de overeenkomstige geometrische contactelementen 450 van het lemmet 400.

In wat volgt worden uitvoeringsvormen beschreven van messamenstellen voor vlakke lemmeten en messamenstellen voor gekartelde messamenstellen. De messamenstellen voor gekartelde messen zijn op zichzelf buiten de reikwijdte van de conclusies, maar zijn hier opgenomen als voorbeelden ter vergelijking. Bovendien wordt opgemerkt dat veel eigenschappen van de messamenstellen voor gekartelde messen ook aanwezig kunnen zijn in de messamenstellen voor vlakke messen, en vice versa, zoals bij voorbeeld (niet beperkt tot): de afgeschuinde delen en hun lengte; het vastzetmechanisme, omvattende een veelheid van fixeerelementen die samenwerken met een veelheid van boorgaten; de blokkerende delen en blokkerende elementen die ingericht zijn om aan te grijpen op achterste randen van het lemmet, zodanig dat de blokkerende delen in geklemde toestand het bewegingsbereik van het lemmet op de meshouder beperken; de positioneermiddelen voor het accuraat positioneren van het lemmet en de klem op de houder vóór het aanhalen van het vastzetmechanisme.

Volgens deze beschrijving wordt een messamenstel verschaft dat omvat: een lemmet 101, 200, 400 waarvan een voorste rand 410 een snijrand is, een houder 100, 201, 430 die is geconfigureerd voor het ondersteunen van het lemmet 101, 200, 400, een klem 102, 202, 420, 600 die is ingericht om het lemmet 101, 200, 400 op de houder 100, 201, 430 te klemmen, en een vastzet-mechanisme 103, 203 dat samenwerkt met de houder 100, 201, 430 en de klem 102, 202, 420, 600 voor het bevestigen van het lemmet 101, 200, 400 tussen de klem 102, 202, 420, 600 en de houder 100, 201, 430 waarbij de snijrand410 aan de voorzijde uitsteekt, waarbij de klem 102, 202, 420, 600 achter de voorste rand een klemlijn 120, 220, 440, 620 heeft die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet 101, 200, 400. De klem 102, 202, 420, 600 omvat één of meer geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615 die overeenkomen met complementaire geometrische contactelementen van het lemmet 101, 200, 400, waarbij de geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615 zich ten minste gedeeltelijk op een andere afstand, bij voorkeur naar achteren, van genoemde voorste rand bevinden dan genoemde klemlijn 120, 220, 440, 620, zodanig dat de klem 102, 202, 420, 600 in geklemde toestand aangrijpt op de overeenkomstige geometrische contactelementen 115, 215, 450, 615 van het lemmet 101, 200, 400.

In overeenstemming met deze beschrijving kan het messamenstel zodanig zijn ingericht dat de geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615 van de klem 102, 202, 600 in gemonteerde, maar ongeklemde toestand niet in aangrijping zijn met de overeenkomstige geometrische contactelementen 115, 215, 450, 615 van het lemmet 101, 200, 400, en dat de geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615 van de klem 102, 202, 600 in geklemde toestand, d.w.z. met het vastzetmechanisme aangehaald, wel in aangrijping zijn met de overeenkomstige geometrische contactelementen 115, 215, 450, 615 van het lemmet 101, 200, 400.

In overeenstemming met deze beschrijving kan voorts worden voorzien in een messamenstel waarvan een voorbeeld te zien is in figuur 18, waarbij genoemde klemlijn 120, 220, 440, 620 die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet 101, 200, 400 een eerste klemlijn 120, 220, 440, 620, en waarbij genoemde een of meer geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615 een tweede klemlijn 625 zijn, en eventueel een of meer derde klemlijnen (niet afgebeeld) tussen de eerste en de tweede klemlijn. De klemlijnen zijn bij voorkeur evenwijdig aan elkaar.

In overeenstemming met deze beschrijving kan worden voorzien in een messamenstel waarvan voorbeelden te zien zijn in figuren 8-11 en figuren 16-17, waarbij genoemde klemlijn 120, 620 die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet een eerste klemlijn 120, 620 bepaalt, en waarbij genoemd(e) geometrische klemelement(en) 115, 615 (een) klemoppervlak(ken) 115, 615 is/zijn, waarvan genoemde eerste klemlijn 120, 620 deel uitmaakt.

In overeenstemming met deze beschrijving kan worden voorzien in een messamenstel waarbij de klem 102, 202, 420, 600 een eerste deel omvat dat de klemlijn 120, 220, 440, 620 bepaalt en een tweede deel dat een of meer geometrische elementen 115, 215, 450, 615 bepaalt.

In overeenstemming met deze beschrijving kan worden voorzien in een messamenstel waarbij de klem 102, 202, 420, 600 op zodanige wijze is geconstrueerd dat de geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615 zich in ongeklemde toestand op een afstand bevinden van de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet 101, 200, 400, en dat de geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615 in geklemde toestand in aangrijping zijn met de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet 101, 200, 400 met een vooraf bepaalde klemkracht.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving is het lemmet 101, 200 een gekarteld lemmet 101, 200 over een gekarteld deel met een doorlopende vorm die over een zekere afstand een periodiek patroon van pieken en dalen bepaalt.

In een verdere uitvoeringsvorm daarvan heeft de klem 102, 202 een naar binnen toe gekartelde vorm 116 die complementair is aan die van het lemmet 101, 200, waarbij de klem bij voorkeur een veelheid aan vingers omvat waarvan toppen samen het genoemde eerste deel vormen terwijl de naar achteren gelegen delen ervan samen het genoemde tweede deel vormen, waarbij de vingers en toppen genoemde gekartelde vorm bepalen.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving heeft de klem 102, 202 een naar binnen toe gekartelde vorm 116 die complementair is aan die van het lemmet 101, 200, waarbij de klem bij voorkeur een veelheid aan vingers omvat terwijl de naar achteren gelegen delen ervan zijoppervlakken van genoemde vingers omvatten die zijn ingericht om contact te maken met schuine delen van het lemmet.

In een alternatieve uitvoeringsvorm van deze beschrijving is het messamenstel erop ingericht dat het lemmet 101, 200, 400 een vlak lemmet 101, 200, 400 is.

In overeenstemming met deze beschrijving kunnen de geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615 zodanig zijn ingericht dat de klem in geklemde toestand 102, 202, 420, 600 doorlopend in aangrijping is met de overeenkomstige geometrische contactelementen van het lemmet 101, 200, 400 over de gehele lengte van de geometrische klemelementen 115, 215, 450, 615.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving heeft het messamenstel naar binnen toe afgeschuinde delen 115 die ingericht zijn om in aangrijping te komen met delen van de dalen van het lemmet 101, 200, 400.

In een uitvoeringsvorm daarvan hebben de naar binnen toe afgeschuinde delen 115 een lengte van ten minste 1 mm, bij voorkeur ten hoogste 20 mm, met meer voorkeur ten hoogste 15 mm, en met meer voorkeur ten hoogste 10 mm.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving omvat de klem 102, 202 blokkerende delen 204 die ingericht zijn om aan te grijpen op achterste randen 108, 205 van het lemmet 101, 200, zodanig dat de blokkerende delen 204 in geklemde toestand het bewegingsbereik van het lemmet 101, 200 op de meshouder 100, 201 beperken.

In een uitvoeringsvorm van deze beschrijving omvat het vastzetmechanisme 103, 203 een veelheid aan fixeerelementen die samenwerken met een veelheid aan boorgaten 106 die zijn voorzien op de houder 100, 201 en/of de klem 102, 202.

In een uitvoeringsvorm daarvan verschaffen de fixeerelementen blokkerende elementen 107 die zijn ingericht om aan te grijpen op de achterste randen 108, 205 van het lemmet, zodanig dat de blokkerende elementen 204 in geklemde toestand het bewegingsbereik van het lemmet 101, 200 op de houder 100, 201 beperken.

In een verdere uitvoeringsvorm daarvan omvat elk van de blokkerende elementen 107 delen 109 die zijn ingericht om aan te grijpen op de achterste randen 108, 205 van het lemmet 101, 200 op een vooraf bepaalde locatie, en die zijn gevormd om het omlaag op de houder 100, 201 te drukken. In een uitvoeringsvorm kan dit gevormde deel een taps toelopend deel zijn; het kan axiaal concaaf of axiaal convex zijn, afhankelijk van de vorm van het lemmet waarmee ze in aangrijping moeten worden gebracht.

In een uitvoeringsvorm in overeenstemming met deze beschrijving is de klem om zodanige wijze geconstrueerd dat de geometrische klemelementen, in het bijzonder de afschuinde delen 115, zich in ongeklemde toestand op een afstand bevinden van de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet 101, 200, en dat de geometrische klemelementen, in het bijzonder de afschuinde delen 115, in geklemde toestand aangrijpen op de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet 101, 200 met een vooraf bepaalde klemkracht. Deze verschuiving is vooraf bepaald en zodanig gekozen dat bij het aanhalen van het vastzetmiddel naar de geklemde toestand de afgeschuinde delen 115 nagenoeg volledig en doorlopend contact maken met de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet.

In een uitvoeringsvorm in overeenstemming met deze beschrijving steekt het lemmet 101, 200, 400 in de geklemde toestand een vooraf bepaalde afstand uit over een rand van de houder 100, 201, 430.

In een verdere uitvoeringsvorm daarvan steekt het lemmet 101, 200, 400 in de geklemde toestand ten minste 1 mm uit over een rand van de houder 100, 201, 430, bij voorkeur ten hoogste 4 mm, met meer voorkeur ten hoogste 3 mm, met meer voorkeur 2,5 mm.

In overeenstemming met deze beschrijving kan de houder 100, 201, 430 een achterzijdeoppervlak 111 omvatten met een over een bepaalde afstand doorlopende gekartelde vorm die overeenstemt met de gekartelde vorm van het lemmet 101, 200, 400.

Deze beschrijving voorziet voorts in een snijsysteem 300 met ten minste één messamenstel dat langs de omtrek van het snijsysteem is geplaatst.

In een uitvoeringsvorm daarvan heeft dit snijsysteem, dat ook ‘trommel’ wordt genoemd, één messamenstel en is het stationair, waarbij voedingswaar aan de trommel wordt toegevoerd en daarin wordt geroteerd door middel van, bijvoorbeeld, een impeller, zodanig dat de voedingswaar door de middelpuntvliedende kracht tegen de omtrek van de trommel wordt gedrukt en door het messamenstel wordt gesneden. Bijkomende snijinstrumenten kunnen stroomafwaarts van het messamenstel worden geplaatst om de voedingswaar verder te verkleinen.

Deze beschrijving voorziet voorts in een snijkop 300 met ten minste twee messamenstellen 301, 302, bijvoorbeeld zoals hierboven besproken, die langs de omtrek van de snijkop 300 zijn geplaatst voor het snijden van voedingswaren die in de snijkop 300 worden toegevoerd, waarbij de snijkop 300 aangepast is om roteerbaar aan een basis te worden gemonteerd.

Deze beschrijving voorziet voorts in een toestel voor het snijden van producten, omvattende: een basis; een snijkop 300 zoals hierboven beschreven met messamenstellen die langs de omtrek van de snijkop 300 zijn geplaatst voor het snijden van voedingswaren die in de snijkop 300 worden toegevoerd, waarbij de snijkop 300 roteerbaar aan de basis is gemonteerd; een impeller die is aangepast om concentrisch te roteren binnen de snijkop 300 om producten die in de snijkop worden toegevoerd naar de omtrek van de snijkop 300 te drijven door middel van middelpuntvliedende kracht; een aandrijfmechanisme voor het aandrijven van ten minste de impeller met een eerste rotatiesnelheid.

In een uitvoeringsvorm daarvan omvat het toestel een tweede aandrijfmechanisme voor het aandrijven van de snijkop 300 met een tweede rotatiesnelheid, waarbij de tweede rotatiesnelheid verschillend is van de eerste rotatiesnelheid van de impeller.

Figuur 1 toont een messamenstel volgens de stand der techniek, uitgerust met een gekarteld lemmet 101 dat in een schuine richting op een houder 100 is geplaatst. Het lemmet 101 is op de meshouder 100 bevestigd door middel van een klem 102 en een veelheid aan vastzetmiddelen 103. De klem heeft een veelheid aan vingers, waarvan de toppen ingericht zijn om contact te maken met het lemmet 101 (langs een klemlijn 120).

Figuur 25 toont een ander messamenstel volgens de stand der techniek. De delen (houder, mes en klem) zijn van rechte vorm naar gekartelde vorm gebracht door persvormen. Het contact tussen klem en mes is slechts gedeeltelijk langs de voorste lijn. Er zijn tussenruimtes 127 aanwezig tussen het mes en de klem. Er werd ondervonden dat dit het nadeligerwijze mogelijk maakt dat voedingswaar zich een weg naar binnen baant en uiteindelijk de tussenruimte openspreidt, wat niet wenselijk is.

Figuur 2 toont een uitvoeringsvorm van een messamenstel volgens deze beschrijving. In deze uitvoeringsvorm kan de klem 102 zodanig worden ingericht dat ze over een langer contactoppervlak in aangrijping komt met het lemmet 101, waardoor de (schommelende) beweging van het lemmet 101 tijdens het snijden van voedingswaren aanzienlijk wordt gereduceerd of geëlimineerd.

Het messamenstel dat in figuur 2 is afgebeeld omvat een houder 100, die een gekartelde vorm heeft die is ingericht voor het ondersteunen van een lemmet 101 met gekartelde vorm, en een klem 102 die is geconfigureerd voor het klemmen van het lemmet 101 op de houder 100. Het lemmet 101 kan tussen de klem 102 en de houder 100 worden bevestigd door middel van een vastzetmechanisme met een veelheid aan fixeerelementen 103, bijvoorbeeld bouten die zijn aangepast om samen te werken met passende boorgaten. Bovendien kan het messamenstel worden gemonteerd aan een schoen 104 van een snijinrichting, zoals de snijinrichtingen die zijn afgebeeld in figuren 14-15. Zoals in figuur 3 wordt getoond kan de houder 100 voorzien zijn van boorgaten 106 die zijn ingericht voor het ontvangen van de fixeerelementen 103 van het vastzetmechanisme voor het bevestigen van het lemmet tussen de klem 102 en de houder 100. Het lemmet kan zodanig zijn ingericht dat het een vooraf bepaalde afstand uitsteekt vanaf een rand van de houder, zoals te zien is in figuur 2 en verder in figuur 10. Deze afstand bepaalt doorgaans de dikte van de gesneden voedingswaar en dient constant te blijven tijdens het snijden van de voedingswaar; anders kan de voedingswaar onregelmatig gesneden worden, waardoor de productieopbrengst aanzienlijk wordt verlaagd. Om de afstand waarmee het lemmet over de houder uitsteekt te handhaven kan een veelheid aan blokkeerelementen 107 worden voorzien op specifieke locaties op de houder 100. De blokkeerelementen 107 kunnen worden gebruikt om aan te grijpen op een achterste rand 108 van het lemmet, zoals te zien is in figuur 5, zodanig dat het bewegingsbereik van het lemmet 101 op de houder 100 kan worden beperkt. Met andere woorden: de blokkeerelementen 107 kunnen functioneren als een achterblokkeermiddel dat de beweging van het lemmet 101 tijdens het snijden van voedingswaren in ten minste één richting verhindert, bijvoorbeeld in laterale richting. De blokkeerelementen 107 kunnen voorts zijn voorzien van taps toelopende delen 109 die zijn ingericht om aan te grijpen op de achterste randen 108 van het lemmet 101 en het lemmet 101 omlaag op de houder 100 te drukken, waardoor het bewegingsbereik van het lemmet 101 op de houder 100 wordt beperkt. De vorm van de blokkeerelementen 107 kan voorts zijn aangepast om overeen te komen met een complementaire vorm van passende boorgaten 110 die zijn voorzien op de houder 100, waardoor het mogelijk wordt om de blokkeerelementen 107 te vergrendelen in de vooraf bepaalde locaties op de houder 100 en ervoor te zorgen dat ze niet loskomen tijdens het snijden van voedingswaren. In uitvoeringsvormen volgens deze beschrijving kunnen de blokkeerelementen 107 deel uitmaken van het vastzetmechanisme.

In uitvoeringsvormen van deze beschrijving kan de houder 100 voorts voorzien zijn van een achterzijdeoppervlak 111 met een gekartelde vorm, die kan aangepast zijn om overeen te stemmen met de gekartelde vorm van het lemmet 101, zoals te zien is in figuur 4. Bovendien kan de schoen 104 eveneens zijn voorzien van een gekartelde vorm, die bij voorkeur overeenstemt met de gekartelde vorm van de houder 100. Deze configuratie van het achterzijdeoppervlak van de houder 100 en de schoen 104 kan het probleem lenigen van stenen die samen met de te snijden voedingswaar doordringen in de snijinrichting, en kan voorkomen dat deze stenen het lemmet beschadigen. Voorts kunnen de groeven van de gekartelde vorm wrijving tussen de voedingswaar die binnen de snijinrichting ronddraait en het achterzijdeoppervlak van de houder verminderen.

Een alternatieve uitvoeringsvorm van de houder 100 is afgebeeld in figuur 6 en figuur 7. Het voornaamste verschil met de hierboven voorgestelde uitvoeringsvormen, die zijn afgebeeld in figuren 2 tot 4, is dat de schoen 104 in dit geval geïntegreerd is in de houder 100, en daardoor één enkel onderdeel vormt dat aan een snijinrichting kan worden bevestigd, zoals de inrichting die afgebeeld is in figuren 14 en 15. Een bijkomend voordeel van deze geïntegreerde oplossing is dat de houder 100 hier ruimte heeft om een klem (niet afgebeeld) onder te brengen die zich verder naar achteren uitstrekt, m.a.w., die een verlenging heeft achter de vastzetschroeven 103 (in de uitvoeringsvorm van figuur 2 is een dergelijke verlenging niet mogelijk wegens de richel achter de klem). Dit brengt het voordeel met zich mee dat het steunpunt voor de vastzetschroeven 103 zich in een betere positie bevindt. In gebruikelijke messamenstellen uit de stand der techniek bevinden de schroeven zich in een positie met een verhouding van ongeveer 70:30, m.a.w.: ze bevinden zich dichter bij de achterzijde van de klem dan bij de voorste rand. Dit betekent dat de schroef slechts 30% van haar kracht uitoefent op het voorste deel van de klem. De houder 100 uit figuren 6 en 7 kan een grotere klem ontvangen, d.w.z. een klem die zich verder naar achteren uitstrekt, en de verhouding verbeteren tot bijvoorbeeld 50:50, wat betekent dat de schroeven 103 zich ongeveer halverwege tussen de achterzijde van de klem en het voorste deel ervan bevinden.

Figuren 8-9 tonen een uitvoeringsvorm van een klem 102 volgens deze beschrijving. De klem 102 omvat een schuin deel 113 dat uitsteekt vanaf een vlak gedeelte 114, zodanig dat het schuine deel 113 kan worden ingericht om in de geklemde toestand op vooraf bepaalde locaties in aangrijping te komen met het lemmet. Het vlakke gedeelte 114 van de klem kan voorzien zijn van boorgaten 106 die zijn ingericht voor het ontvangen van de fixeerelementen 103 van het vastzetmechanisme voor het bevestigen van het lemmet 101 tussen de houder 100 en de klem 102. De klem 102 omvat geometrische klemelementen 115, die bijvoorbeeld kunnen zijn bepaald als naar binnen toe afgeschuinde delen, die klemoppervlakken kunnen bepalen die overeenkomen met complementaire contactoppervlakken van het lemmet 101. Zoals te zien is in de dwarsdoorsnedeweergaven van figuren 10 en 11 kunnen de afgeschuinde delen 115 zich over een bepaalde lengte uitstrekken.

In uitvoeringsvormen volgens deze beschrijving kan de lengte van de naar binnen toe afgeschuinde delen 115 (gemeten in een richting loodrecht op de voorste rand) ten minste 1 mm zijn, bij voorkeur ten hoogste 20 mm, met meer voorkeur ten hoogste 15 mm, en met nog meer voorkeur ten hoogste 10 mm.

In uitvoeringsvormen volgens deze beschrijving kunnen de naar binnen toe afgeschuinde delen 115, of de geometrische elementen in het algemeen, aangepast zijn om in de geklemde toestand te passen met de contactoppervlakken van het lemmet 101, zodanig dat de klem 102 doorlopend over de gehele lengte van de naar binnen toe afgeschuinde delen 115 aangrijpt op de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet 101. Deze configuratie van de klem 102 kan het mogelijk maken dat het lemmet over een langer contactoppervlak vast wordt geklemd, waardoor de beweging van het lemmet tijdens het snijden van voedingswaren aanzienlijk wordt gereduceerd in vergelijking met de stand der techniek.

In uitvoeringsvormen van deze beschrijving kunnen de naar binnen toe afgeschuinde delen 115 in de ongeklemde toestand, waarin de klem niet is vastgezet aan de houder, zich op een afstand bevinden van de contactoppervlakken van het lemmet. Deze afstand is vooraf bepaald en zodanig gekozen dat bij het aanhalen van de vastzetmiddelen naar de geklemde toestand (zie bijvoorbeeld figuren 11 en 21) de afgeschuinde delen 115 nagenoeg volledig en doorlopend contact maken met de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet.

In uitvoeringsvormen volgens deze beschrijving kan de klem 102 zodanig zijn ingericht dat elk van de geometrische klemelementen 115, 215, 450 en 650 aangrijpt op een respectief dal van het lemmet, zoals te zien is in figuur 2 en figuur 10. Deze configuratie kan ervoor zorgen dat de klem een gelijkmatige hoeveelheid druk uitoefent over het gehele oppervlak van het lemmet 101.

In alternatieve uitvoeringsvormen (niet afgebeeld) volgens deze beschrijving kunnen ook andere door de vakman gekende configuraties in overweging worden genomen. Bijvoorbeeld kan een alternerende klemconfiguratie worden gebruikt, waarbij de naar binnen toe afgeschuinde delen 115 om het andere dal aangrijpen op het lemmet 101, of soortgelijke configuraties.

In uitvoeringsvormen van deze beschrijving kan de klem 102 voorts zijn voorzien van een naar binnen toe gekartelde vorm die overeenkomt met die van het lemmet 101. De gekartelde vorm kan op het achterzijdeoppervlak van de klem voorzien zijn over een gedeelte van het schuine deel 105, zoals te zien is in figuur 8 en figuur 9. Deze configuratie kan het mogelijk maken dat de klem 102 in de geklemde toestand niet alleen aangrijpt op de dalen, maar ook op andere locaties van het lemmet 101, bijvoorbeeld de pieken en/of de schuine delen ertussen, waardoor het lemmet 101 beter bevestigd wordt aan de houder 100 dan in de stand der techniek.

Figuren 12 en 13 tonen een alternatieve uitvoeringsvorm van een messamenstel volgens deze beschrijving. In deze uitvoeringsvorm heeft de gekartelde vorm van het lemmet 200 een hoofdzakelijk trapézoïdale vorm, met dwarsdoorsneden met een grote amplitude. De amplitude van de kartelingen van het lemmet 200 kan bijvoorbeeld ten minste 1,0 mm bedragen, bij voorkeur ten hoogste 20,0 mm, en met meer voorkeur ten hoogste 10,0 mm. De houder 201 kan voorzien zijn van een gekartelde vorm die geschikt is voor het ondersteunen van het lemmet 200. Zoals in de voorgaande uitvoeringsvormen van deze beschrijving kan een klem 202 worden gebruikt om het lemmet 200 te bevestigen op de houder 201 door middel van een vastzetmechanisme 203 dat een veelheid aan fixeerelementen omvat, bijvoorbeeld bouten. De klem 202 van deze uitvoeringsvorm kan voorzien zijn van blokkeerdelen 204 die zijn ingericht om aan te grijpen op achterste randen van het lemmet 200, zoals te zien is in figuur 13. De blokkeerdelen 204 kunnen functioneren als achterblokkeermiddel voor het verhinderen van de beweging van het lemmet in ten minste één richting, bijvoorbeeld een laterale richting, tijdens het snijden van voedingswaren. In uitvoeringsvormen volgens deze beschrijving kunnen de blokkeerdelen 204 worden gebruikt in combinatie met de blokkeerelementen 107. Zoals bij voorgaande uitvoeringsvormen van deze beschrijving kan de klem 202 voorzien zijn van naar binnen toe afgeschuinde delen die klemoppervlakken bepalen die overeenkomen met contactoppervlakken van het lemmet, waardoor het mogelijk wordt om het lemmet 200 over een groter contactoppervlak te klemmen met de klem 202.

Figuren 16 tot 18 tonen een klem 600 met boorgaten 601 volgens deze beschrijving, voor het klemmen van vlakke lemmeten. Figuren 16 en 17 tonen elk een gedeelte 602 met een zodanige radius dat ze het lemmet volledig raken (de houder is op complementaire wijze gebogen), terwijl figuur 18 een vlak gedeelte 602 toont dat op twee lijnen zou raken, bij de top 620 en bij de hiel 625 van het afgeschuinde deel 603. Figuren 19, 22 en 23 tonen verschillende weergaven van een klem 700 die lijkt op de klem 202 uit figuren 12-13. De klem heeft vingers 710 die zich naar buiten uitstrekken in een schuine richting vanaf een vlak gedeelte van de klem 710, waar de boorgaten 701 voor het vastzetmechanisme zijn voorzien. De vingers 710 zijn voorzien van geometrische klemelementen 715 die zijn ingericht om op vooraf bepaalde locaties aan te grijpen op een gekarteld lemmet 702. Figuren 20 en 21 tonen verschillende weergaven van een klem 650 die lijkt op de klem 102 uit figuren 8-11. De klem heeft vingers 660 die zich naar buiten uitstrekken in een schuine richting vanaf een vlak gedeelte van de klem 650, waar de boorgaten 651 voor het vastzetmechanisme zijn voorzien waarmee de klem wordt vastgezet aan de houder 670. De vingers 660 zijn voorzien van geometrische klemelementen 715, in het bijzonder schuine oppervlakken 665, 667 en topoppervlakken 666, die zijn ingericht om op vooraf bepaalde locaties aan te grijpen op een gekarteld lemmet 601. In al deze gevallen zou het mes op ten minste twee plaatsen worden vastgehouden in plaats van slechts langs één enkele klemlijn aan de voorste rand van de klem.

Figuur 23 toont een bovenaanzicht van een dwarsdoorsnede door een uitvoeringsvorm van een messamenstel volgens deze beschrijving, in het bijzonder de uitvoeringsvorm met de klem 700 uit figuren 19 en 22. Zoals afgebeeld is de klem op zodanige wijze gevormd dat de klem in geklemde toestand nauw over het lemmet past over de gehele lengte ervan. In het bijzonder is de klem 700 voorzien van vingers 710 die zijn aangepast om bij de top aan te grijpen op een gekarteld lemmet 702 (niet afgebeeld), en die geometrische klemelementen 715 hebben die zijn aangepast om op het gekartelde lemmet aan te grijpen op de zijwanden van de dalen die worden gevormd door de gekartelde vorm van het lemmet 702. De vingers 710 kunnen in een schuine richting zijn geplaatst, zodanig dat een holte 717 aanwezig kan zijn tussen het lemmet 702 en de klem 700 in de nabijheid van de achterste rand van de klem 700. Deze holte 717 is aan de bovenzijde nagenoeg afgedicht door de vingers 710 die bij hun toppen en langs hun zijden het lemmet raken. Met andere woorden, bij de eerste contactlijn van de klem met de voedingswaar die gesneden wordt is de passing zodanig dat wordt verhinderd dat deeltjes binnendringen in de holte. Ook in de andere uitvoeringsvormen van deze beschrijving die in de figuren afgebeeld zijn past de klem nauw over het lemmet, in die mate dat wordt verhinderd dat deeltjes van voedingswaar die wordt gesneden doordringen tussen het lemmet en de klem.

Het messamenstel volgens uitvoeringsvormen van deze beschrijving kan voorts worden gemonteerd aan een snijkop van een snijinrichting, zoals te zien is in figuur 14 en figuur 15.

Figuur 14 en figuur 15 tonen een snijkop 300 voor een snijinrichting (niet afgebeeld). De snijkop 300 omvat een veelheid aan messamenstellen 301 die kunnen gepositioneerd zijn langs de omtrek van de snijkop 300 voor het snijden van voedingswaren die in de snijkop worden toegevoerd. De snijkop kan roteerbaar worden gemonteerd aan een basis (niet afgebeeld) van een snijinrichting. De snijinrichting kan voorts een impeller (niet afgebeeld) omvatten dat is aangepast om concentrisch te roteren binnen de snijkop 300 om voedingswaren die in de snijkop 300 worden toegevoerd naar de omtrek van de snijkop 300 te drijven door middel van middelpuntvliedende kracht. De impeller kan aangedreven worden met een eerste rotatiesnelheid door een eerste aandrijfmechanisme (niet afgebeeld). In uitvoeringsvormen volgens deze beschrijving kan de snijkop voorts worden aangedreven door een tweede aandrijfmechanisme (niet afgebeeld) met een tweede rotatiesnelheid. In bepaalde uitvoeringsvormen kan de rotatiesnelheid van de impeller verschillend zijn van de rotatiesnelheid van de snijkop 300.

In uitvoeringsvormen van deze beschrijving kan de snijkop 300 uitgerust zijn met een eerste messamenstel 301 met een lemmet in een eerste vorm, en een tweede messamenstel 302 met een lemmet in een tweede vorm, die verschillend kan zijn van die van het eerste messamenstel. Het eerste messamenstel 301 kan bijvoorbeeld een gekarteld lemmet hebben, terwijl het tweede messamenstel 302 uitgerust kan zijn met een vlak gevormd lemmet. In een verder voorbeeld kan het lemmet van het eerste samenstel 301 een gekartelde vorm hebben, die aangepast kan zijn om verschillend te zijn van de gekartelde vorm van het tweede messamenstel 302. Deze snijkopconfiguratie kan worden gebruikt om voedingswaar te produceren die op elk van haar zijden een verschillende vormindruk heeft.

In de hierboven vermelde uitvoeringsvormen van deze beschrijving kan een verbeterd messamenstel voor een lemmet worden verschaft zodanig dat tijdens het snijden van voedingswaar de hoeveelheid voedingswaar die vast komt te zitten in om het even welke ruimte tussen om het even welke van de volgende elementen, in het bijzonder het lemmet, de klem en de houder, aanzienlijk wordt gereduceerd of geëlimineerd, meer in het bijzonder door volledig complementaire vormen te voorzien voor de klem en het mes en/of het mes en de houder. In een verdere uitvoeringsvorm daarvan kan de perfecte passing worden verwezenlijkt met behulp van slijpen, in het bijzonder door het slijpproces te programmeren om de hierboven besproken vormen te verkrijgen, en dus de vorm te programmeren tot de passing nagenoeg complementair is.

In een verdere uitvoeringsvorm hiervan, in het bijzonder voor gebruik met lemmeten met een vorm met symmetrische boven- en onderzijde, zoals een golfvorm, kan eenzelfde slijpschijf worden gebruikt voor het vormen van de klem en de houder, en zelfs van delen van het snijsysteem of de snijkop of -trommel indien gewenst wordt dat de groeven ook aanwezig zijn op de binnenzijde van het snijsysteem of de snijkop of -trommel.

Figuur 26 toont een alternatieve mogelijkheid voor een messamenstel voor een snijsysteem (kop of trommel). In deze mogelijkheid omvat het messamenstel een snijbasis 800 waaraan een mes 801 is bevestigd. Het mes 801 is in feite de meshouder 201 uit de andere hier beschreven uitvoeringsvormen, maar dan scherp gemaakt door middel van een slijpbewerking zodanig dat hij op zichzelf een mes wordt. De slijpbewerking is aan de bovenzijde uitgevoerd, nadat de trapézoïdale golfvorm is verkregen, met als resultaat dat de pieken zich achter de voorste snijrand bevinden. Een voordeel van dit mes is dat tijdens het snijden de dalen 802 van het mes eerst in contact komen met de voedingswaar, vóór de pieken 803 van het mes, zodanig dat het voedingsproduct op een meer sequentiële wijze gesneden wordt, wat de kwaliteit van het gesneden product kan verbeteren en slijtage van het mes kan verminderen. Dit principe kan ook worden toegepast op andere mesvormen, zoals driehoekige golfvormen (zoals bijvoorbeeld de meshouder 100, maar dan scherp gemaakt zodat hij op zichzelf een mes is), sinusoïdale golfvormen of andere repetitieve of niet-repetitieve vormen.

Figuren 27-29 tonen een verdere uitvoeringsvorm van een messamenstel volgens deze beschrijving met localiseerpennen 904, 905 op de houder 902 en overeenkomstige gaten 906, 907 in het lemmet 901 en de klem 900. Deze pennen en gaten functioneren als positioneermiddelen voor het accuraat positioneren van het lemmet 901 en de klem 900 op de houder 902 vóór het aanhalen van het vastzetmechanisme, dat in deze uitvoeringsvorm wordt gevormd door de bouten 908 die zijn verschaft via sleuven 909 in de klem 900 die gevormd zijn voor het mogelijk maken van de accurate positionering. Deze positioneermiddelen, die ook kunnen worden verwezenlijkt met andere middelen dan de in figuren 27-29 afgebeelde pennen en gaten, kunnen helpen om de hierboven beschreven nauwe passing te verwezenlijken van de klem over het lemmet, m.a.w. om te verhinderen dat voedingswaardeeltjes doordringen tussen de klem en het lemmet. In figuren 27-29 worden de positioneermiddelen getoond op een uitvoeringsvorm met een vlak lemmet, maar het is duidelijk dat dergelijke positioneermiddelen ook kunnen worden voorzien op uitvoeringsvormen met gekartelde lemmeten, zoals uitvoeringsvormen die hier zijn beschreven.

Claims (16)

1. Conclusies

   1. Een messamenstel, omvattende: een vlak lemmet (400) waarvan een voorste rand een snijrand is; een houder (430) die is geconfigureerd voor het ondersteunen van het lemmet (400); een klem (420, 600) die is ingericht voor het klemmen van het lemmet (400) op de houder (430); en een vastzetmechanisme (103, 203) dat samenwerkt met de houder (430) en de klem (420) voor het bevestigen en klemmen van het lemmet (400) tussen de klem (420) en de houder (430) waarbij de snijrand uitsteekt aan de voorste zijde; waarbij de klem (420, 600) en de houder complementair gevormde delen hebben voor het opspannen van het lemmet in geklemde toestand, waarbij het complementair gevormde deel van de klem (420, 600) een eerste deel omvat dat een klemlijn (440) bepaalt voor het aangrijpen van het lemmet (400, 620) aan een complementaire contactlijn op het lemmet (400) achter de voorste rand van het lemmet; gekenmerkt doordat het eerste deel van de klem, dat de klemlijn bepaalt, een voorste top (440, 620) van de klem is en doordat het complementair gevormde deel van de klem (420, 600) een tweede deel omvat dat een of meer geometrische klemelementen (450, 615) omvat die overeenkomen met complementaire geometrische contactelementen van het lemmet (400), waarbij de geometrische klemelementen (450, 615) zich ten minste gedeeltelijk op een andere afstand van genoemde voorste rand bevinden dan genoemde klemlijn (440, 620) en zodanig zijn ingericht dat de klem (420) in geklemde toestand het lemmet (400) aangrijpt en opspant langs de klemlijn (440, 620) en ter hoogte van de overeenkomstige geometrische contactelementen (450, 615).
2. 2. Het messamenstel volgens conclusie 1, waarbij de complementair gevormde delen van de klem en de houder convex en concaaf gebogen zijn.
3. 3. Het messamenstel volgens conclusie 2, waarbij het complementair gevormde deel (602) van de klem een deel is met een zodanige radius dat dit deel het lemmet volledig raakt in geklemde toestand.
4. 4. Het messamenstel volgens conclusie 1, waarbij de complementair gevormde delen van de klem en de houder twee of drie contactlijnen zijn op de klem bij een concave houder.
5. 5. Het messamenstel volgens conclusie 4, waarbij het complementair gevormde deel (603) van de klem een vlak deel (603) is dat het lemmet raakt op twee lijnen, gelegen aan de voorste top (620) en aan een hiel (625) van het vlakke deel (603).
6. 6. Het messamenstel volgens een van de conclusies 1-5, waarbij het comprementair gevormde deel (602, 603) van de klem en naar binnen toe afgeschuind deel van de klem is, waarbij het afgeschuinde deel bij voorkeur een lengte heeft van ten minste 1 mm en ten hoogste 20 mm, met meer voorkeur ten hoogste 15 mm en met meer voorkeur ten hoogste 10 mm.
7. 7. Het messamenstel volgens een van de conclusies 1-6, waarbij waarbij genoemde klemlijn die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet (400) een eerste klemlijn (620) bepaalt, en waarbij het ene geometrische klemelement een tweede klemlijn (625) is.
8. 8. Het messamenstel volgens een van de conclusies 1-6, waarbij waarbij genoemde klemlijn (440, 620) die overeenkomt met een complementaire contactlijn op het lemmet (400) een eerste klemlijn (440, 620) bepaalt, en waarbij het ene geometrische klemelement een klemoppervlak is waarvan genoemde eerste klemlijn (440, 620) deel uitmaakt.
9. 9. Het messamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de klem zodanig is geconstrueerd dat de geometrische klemelementen (450, 615) zich in ongeklemde toestand op een afstand bevinden van de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet (400), en dat de geometrische klemelementen (450, 615) in geklemde toestand in aangrijping zijn met de overeenkomstige contactoppervlakken van het lemmet (400) met een vooraf bepaalde klemkracht.
10. 10. Het messamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij genoemde geometrische elementen (450, 615) zodanig zijn ingericht dat in geklemde toestand een gelijkmatig gespreide klemkracht wordt uitgeoefend op de overeenkomstige geometrische contactelementen van het lemmet.
11. 11. Het messamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de klem zodanig is gevormd dat de klem in geklemde toestand nauw over het lemmet past over de gehele breedte ervan, waarbij de passing zodanig is dat wordt verhinderd dat productdeeltjes van het product dat gesneden wordt, tussen de klem en het lemmet dringen.
12. 12. Het messamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de klem blokkeerdelen omvat die zijn aangepast om aan te grijpen op achterste randen van het lemmet, zodanig dat de blokkeerdelen in de geklemde toestand het bewegingsbereik van het lemmet op de meshouder beperken.
13. 13. Het messamenstel volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij blokkeerelementen zijn voorzien die zijn ingericht om aan te grijpen op de achterste randen van het lemmet, zodanig dat de blokkeerelementen in de geklemde toestand het bewegingsbereik van het lemmet op de houder beperken, waarbij elk van de blokkeerelementen bij voorkeur breder wordende gedeelten omvat die zijn aangepast om op een vooraf bepaalde locatie aan te grijpen op de achterste randen van het lemmet en gevormd zijn om het omlaag te drukken op de houder.
14. 14. Een snijsysteem (300) met ten minste één eerste messamenstel (301) volgens een van de conclusies 1-13, gepositioneerd langs de omtrek van het snijsysteem (300), voor het snijden van producten die in het snijsysteem (300) worden toegevoerd.
15. 15. Het snijsysteem (300) volgens conclusie 14, voorts omvattend ten minste één tweede messamenstel (302) dat langs de omtrek van het snijsysteem (300) is gepositioneerd voor het snijden van producten die in het snijsysteem (300) worden toegevoerd, waarbij het snijsysteem zodanig is geconfigureerd dat te snijden producten naar de omtrek ervan worden bewogen door middelpuntvliedende kracht, waarbij het ten minste ene tweede messamenstel (302) telkens een lemmet (101, 200) met een gekartelde vorm omvat.
16. 16. Het snijsysteem (300) volgens conclusie 15, waarbij de eerste en tweede messamenstellen (301, 302) alternerend zijn gepositioneerd langs de omtrek van het snijsysteem (300).