BE1021058B1 - Waterreservoir - Google Patents

Abstract

Waterreservoir Waterreservoir, in het bijzonder een stortbak voor een toilet, dat een intern reservoir bevat waarin een eerste en een tweede vlottermechanisme is aangebracht voor het regelen van respectievelijk de aanvoer van leidingwater en van niet-leiding water naar het interne reservoir, welke eerste en tweede vlottermechanisme telkens voorzien zijn van een vlotterorgaan voor het instellen van een stationair waterniveau in het interne reservoir, en waarbij het eerste vlottermechanisme voorzien is van een eerste vulpijp die uitmondt op een hoogte hoger dan het stationair waterniveau en het tweede vlottermechanisme voorzien is van een tweede vulpijp die uitmondt onder het ingestelde stationair waterniveau.

Description

Waterreservoir

De uitvinding heeft betrekking op een waterreservoir, in het bijzonder een stortbak voor een toilet, welk waterreservoir een intern reservoir bevat waarin een eerste vlottermechanisme is aangebracht voor het regelen van de aanvoer van leidingwater naar het interne reservoir, en waarbij een tweede vlottermechanisme is aangebracht voor het regelen van de aanvoer van niet-leidingwater, in het bijzonder regenwater, welk eerste en tweede vlottermechanisme telkens voorzien zijn van een vlotterorgaan voor het instellen van een stationair waterniveau in het interne reservoir, en waarbij het eerste vlottermechanisme voorzien is van een eerste vulpijp die uitmondt in het interne reservoir op een hoogte hoger dan het stationair waterniveau en waarbij de tweede vlottermechanisme voorzien is van een tweede vulpijp.

Een waterreservoir met twee vlottermechanismen is als stortbak bekend uit de Britse octrooiaanvraag 2 325 253. Het bekende waterreservoir wordt op een toilet aangebracht of ermee verbonden teneinde enerzijds de aanvoer van leidingwater en anderzijds de aanvoer van niet-leidingwater voor het doorspoelen van het toilet te regelen. Teneinde het gebruik van leidingwater voor het doorspoelen van een toilet te beperken, wordt in de stortbak ook wel regenwater of ander niet-leidingwater, zoals afvalwater aangevoerd. In het kader dat men zuiniger met leidingwater wenst om te gaan wordt niet-leidingwater ook wel gebruikt voor andere doeleinden zoals het schoonmaken. Om de aanvoer en de opslag van dit niet-leidingwater mogelijk te maken wordt het niet-leidingwater in een intern reservoir opgeslagen. Het gebruik van niet-leidingwater stelt wel voorop dat het beschikbaar moet zijn, want als het niet beschikbaar is, bijvoorbeeld in de zomer, moet op leidingwater worden overgeschakeld. Hierdoor treedt dan een menging van leidingwater met niet-leidingwater op. Bij het bekende waterreservoir uit de Britse octrooiaanvraag wordt de aanvoer van leidingwater geregeld door het tweede vlottermechanisme dat gestuurd wordt door toevoer van niet-leidingwater in een houder die met een vlotter verbonden is. Is er onvoldoende niet-leidingwater in de houder dan wordt leidingwater toegevoerd.

Een nadeel van het bekende waterreservoir is echter dat er contaminatiegevaar kan optreden doordat niet-leidingwater toegevoerd aan het interne reservoir in contact zou kunnen komen met de uitgang van de eerste vlotterklep.

De uitvinding heeft tot doel een waterreservoir te realiseren waarbij het contaminatiegevaar voor leidingwater door niet-leidingwater in het interne reservoir aanzienlijk gereduceerd is.

Hiertoe heeft een waterreservoir volgens de uitvinding het kenmerk dat de tweede vulpijp van het tweede vlottermechanisme uitmondt onder het ingestelde stationair waterniveau. Doordat de eerste vulpijp van het eerste vlottermechanisme die het leidingwater aanvoert uitmondt boven het stationair waterniveau, zal het niet-leidingwater aanwezig in het interne reservoir niet in contact komen met de uitgang van de eerste vulpijp waardoor contaminatie van toegevoerd leidingwater door niet-leidingwater nagenoeg uitgesloten is. Door bovendien de tweede vulpijp onder het ingestelde stationair waterniveau te laten uitmonden, wordt er zorg gedragen dat het niet-leidingwater rechtstreeks onder het stationair waterniveau in het interne reservoir wordt toegevoerd, waardoor ook weer contaminatiegevaar gereduceerd wordt.

Het dient te worden opgemerkt dat uit de PCT octrooiaanvraag WO 03/050633 bekend is om een vulpijp onder het ingestelde stationair waterniveau te laten uitmonden. Het uit deze laatste octrooiaanvraag vlottermechanisme wordt niet gebruikt om een probleem van contaminatie op te lossen, maar om er voor te zorgen dat het stationair waterniveau op een vooraf bepaalde hoogte constant gehouden wordt. Geconfronteerd met een probleem van contaminatie door niet-leidingwater vindt de vakman dus geen oplossing in de PCT octrooiaanvraag WO 03/050633 daar deze dit probleem niet oplost. Uitgaande van de Britse octrooiaanvraag 2 325 253 zal de vakman het daaruit bekende vlottermechanisme niet vervangen dooreen vlottermechanisme bekend uit de PCT octrooiaanvraag WO 03/050633, omdat dan het regelmechanisme om de toevoer van het leidingwater niet meer werkt daar het vereist dat niet-leiding water uittreedt boven het ingestelde stationair waterniveau.

Een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van een waterreservoir volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de tweede vulpijp uitmondt op ten minste 5 cm onder het ingestelde stationair waterniveau. Hierdoor is de tweede vulpijp diep genoeg onder het stationair waterniveau ondergedompeld en wordt bovendien het geluid geproduceerd door het instromende water gereduceerd.

Een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van een waterreservoir volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de vlotterorganen van het eerste en het tweede vlottermechanisme op een zelfde hoogte in het interne reservoir zijn ingesteld. Door de vlotterorganen op eenzelfde hoogte in te stellen wordt er zorg voor gedragen dat voor beide vlottermechanismes telkens hetzelfde stationair waterniveau wordt bereikt en dat het tweede vlottermechanisme geen hoger niveau heeft dan de eerste, waardoor contaminatie opnieuw wordt vermeden.

Een derde voorkeursuitvoeringsvorm van een waterreservoir volgens de uitvinding heeft het kenmerk het eerste en het tweede vlottermechanisme op tegenovergestelde zijflanken van het waterreservoir gemonteerd zijn. Hierdoor kunnen beide wateraanvoeren duidelijk van elkaar gescheiden worden.

De uitvinding zal nu nader worden beschreven aan de hand van de tekening die een uitvoeringsvoorbeeld laat zien van een stortbak volgens de uitvinding.

In de tekening laat : figuur 1 een geheelbeeld zien van een toilet voorzien van een stortbak; figuur 2 een schematisch zicht zien van het interne reservoir van de stortbak; figuur 3 het eerste vlottermechanisme zien; figuur 4 een detail zien van het eerste vlottermechanisme; en figuur 5 het tweede vlottermechanisme zien.

In de tekening is aan eenzelfde of analoog element eenzelfde verwijzingscijfer toegekend. De beschrijving beperkt zich duidelijkshalve op een stortbak. Het zal echter duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is op een stortbak en van toepassing is op elk type waterreservoir waarin zowel leidingwater als niet-leidingwater wordt aangevoerd en opgeslagen.

Figuur 1 laat een toilet 1 zien waarbij op een toiletkuip een stortbak 2 gemonteerd is. De stortbak is enerzijds verbonden met een eerste toevoerleiding 4, die leidingwater aanvoert en anderzijds met een tweede toevoerleiding 5 die niet-leidingwater, ook wel klasse 1 water genoemd, aanvoert. Dit niet-leidingwater is bij voorkeur regenwater dat in de opslagtank is opgeslagen. Uiteraard kan het niet-leidingwater ook afkomstig zijn van een bron die géén drinkbaar water levert of door gerecycleerd water gevormd zijn.

Zoals weergegeven in figuur 2 is de eerste toevoerleiding 4 te verbinden met een eerste vlottermechanisme 6 en de tweede toevoerleiding 5 te verbinden met een tweede vlottermechanisme 7 die beiden in het interne reservoir van de stortbak 2 zijn aangebracht. De verbinding met de toevoerleidingen geschiedt bij voorbeeld door middel van een koppelmechanisme 14 dat van schroefdraad en een moer is voorzien. Het inwendige van de stortbak vormt het interne reservoir waarin het toegevoerde water tijdelijk wordt opgeslagen alvorens het in de toiletkuip te storten. Het eerste en tweede vlottermechanisme zijn bij voorkeur op tegenovergestelde zijflanken van de stortbak gemonteerd om ze duidelijk van elkaar te onderscheiden en vergissing bij montage te reduceren.

Zoals weergegeven in de figuren 3 en 4 bevat het eerste vlottermechanisme 6, respectievelijk het tweede vlottermechanisme 7 een eerste 8-1 respectievelijk een tweede 8-2 vlotterklep. Aan deze laatsten is telkens een stang 10-1, 10-2 verbonden waarop een vlotterorgaan 9-1, 92 is gemonteerd. Het vlotterorgaan is middels een regelstang 12-1, 12-2 in hoogte instelbaar. De vlotterorganen bevatten elk een geleidingsorgaan 11-1, 11-2 waardoor een eerste 13, respectievelijk een tweede 15 vulpijp passeert voor het geven van een bijkomende geleiding aan de vlotterorganen 9-1, respectievelijk 9-2. Een ingang van het vlottermechanisme is met de watertoevoer verbindbaar.

Het eerste 8-1 en het tweede 8-2 vlottermechanisme zijn voorzien voor het regelen van de aanvoer van het leidingwater respectievelijk het niet-leidingwater. Het vlotterorgaan 9-1, 9-2 wordt middels de regelstang 12-1, 12-2 in hoogte ingesteld teneinde een stationair waterniveau in het interne reservoir in te stellen (aangegeven door de lijn 16 in figuur 2).

Het eerste vlottermechanisme 6 is voorzien van de eerste vulpijp 15 die met de uitgang van een eerste vlotterklep uit het eerste vlottermechanisme verbonden is. De eerste vulpijp 15 mondt uit in het interne reservoir van de stortbak op een hoogte hoger dan het stationair waterniveau 16. Bij voorkeur mondt de eerste vulpijp ten minste 2 cm boven het stationair waterniveau uit. Het tweede vlottermechanisme 7 is voorzien van de tweede vulpijp 13 die uitmondt onder het ingestelde stationair waterniveau 16, bij voorkeur op ten minste 5 cm daaronder. Zoals weergegeven in figuur 4 is de eerste vulpijp 15 gevormd door een nagenoeg half cirkelvormig kanaal dat zich uitstrekt vanaf de uitgang van de eerste vlotterklep in de richting inwaarts van het interne reservoir. De tweede vulpijp is door een pijp gevormd die zich uitstrekt vanaf de tweede vlotterklep in de richting inwaarts van het interne reservoir.

Wanneer leidingwater in het interne reservoir wordt aangevoerd via het eerste vlottermechanisme 6, dan stroomt dit uit de eerste vulpijp 15 en vult het interne reservoir totdat het stationair waterniveau 16 bereikt is en het vlotterorgaan 9-1 de eerste vlotterklep sluit. Doordat de uitgang van de eerste vulpijp zich boven het stationair waterniveau bevindt, is deze uitgang niet in direct contact met het stationair water in het interne reservoir.

Wanneer het niet-leidingwater in het reservoir wordt aangevoerd via het tweede vlottermechanisme 7, dan stroomt het niet-leidingwater uit de tweede vulpijp 13 om het interne reservoir te vullen totdat deze het stationair waterniveau 16 bereikt en het vlotterorgaan 9-2 de vlotterklep van het tweede vlottermechanisme 8-2 sluit. Doordat de uitgang van de tweede vulpijp onder het stationair waterniveau bevindt, stroomt het niet-leidingwater op een lager niveau binnen en mengt het zich sneller met nog aanwezig leidingwater.

Wanneer nu het interne reservoir met niet-leidingwater gevuld is, kan dit niet de uitgang van de eerste vulpijp 15 bereiken omdat deze boven het stationair waterniveau gelegen is en dus kan het verder water het leidingwater nauwelijks contamineren.

Claims (5)

1. CONCLUSIES

   1. Waterreservoir, in het bijzonder een stortbak voor een toilet, welk waterreservoir een intern reservoir bevat waarin een eerste vlottermechanisme is aangebracht voor het regelen van de aanvoer van leidingwater naar het interne reservoir, en waarbij een tweede vlottermechanisme is aangebracht voor het regelen van de aanvoer van niet-leiding water, in het bijzonder regenwater, welke eerste en tweede vlottermechanisme telkens voorzien zijn van een vlotterorgaan voor het instellen van een stationair waterniveau in het interne reservoir, en waarbij het eerste vlottermechanisme voorzien is van een eerste vulpijp die uitmondt in het interne reservoir op een hoogte hoger dan het stationair waterniveau en waarbij het tweede vlottermechanisme voorzien is van een tweede vulpijp, daardoor gekenmerkt dat de tweede vulpijp van het tweede vlottermechanisme uitmondt onder het ingestelde stationair waterniveau.
2. 2. Waterreservoir volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de tweede vulpijp uitmondt op ten minste 5 cm onder het ingestelde stationair waterniveau.
3. 3. Waterreservoir volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de vlotterorganen van het eerste en het tweede vlottermechanisme op een zelfde hoogte in het interne reservoir zijn ingesteld.
4. 4. Waterreservoir volgens conclusie 1,2 of 3, daardoor gekenmerkt dat het eerste en het tweede vlottermechanisme op tegenovergestelde zijflanken van het waterreservoir gemonteerd zijn.
5. 5. Waterreservoir volgens één der conclusies 1 tot en met 4, daardoor gekenmerkt dat de tweede vulpijp gevormd is door een pijp die zich uitstrekt vanaf een uitgang van het tweede vlottermechanisme en richting van inwaarts het interne reservoir gericht is.