BE1020407A5 - Pannensamenstel. - Google Patents

Description

PANNENSAMENSTEL

Regendichte gevel- of dakbedekking, omvattende pannen om in een verband met verschoven voeg op te stellen en omvattende een bevestigingsstructuur ter bevestiging van de pannen, waarbij elke pan aan zijn onderzijde een zichtbaar deel omvat, dat in het verband onbedekt blijft, aan zijn bovenzijde een onzichtbaar deel omvat, dat in het verband overlapt wordt door de zichtbare delen van twee overlappende pannen, en een neus omvat, ter bevestiging van de pan aan de bevestigingsstructuur.

Onder bovenzijde van een pan wordt hier het deel van de pan bedoeld dat grenst aan de bovenrand en onder onderzijde het deel van de pan dat grenst aan de onderrand. Met de voorzijde wordt de zijde van de pan aangeduid die weg van de gevel of het dak is gericht en met de achterzijde de zijde die naar de gevel of het dak toe is gericht.

Deze uitvinding betreft regendichte gevel- of dakbedekkingen. Gevelbedekkingen zoals beschreven en afgebeeld in NL 1 005 434 C en WO 86/07402 Al hebben geen regendichte functie, gezien invallend regenwater zonder hinder tussen de pannen tot aan de gevel door kan dringen.

Bij bestaande regendichte gevel- of dakbedekkingen, zoals bijvoorbeeld beschreven en afgebeeld in WO 99/19579 Al, GB 2 150 194 A, GB 2 321 069 A en FR 914 243 worden de pannen opgesteld in rijen, zijdelings aan elkaar grenzend, en is er tussen elke twee pannen een voeg. In opeenvolgende rijen pannen zijn de voegen ten opzichte van elkaar verschoven. Om een regendichte gevel- of dakbedekking te verkrijgen overlappen opeenvolgende rijen pannen elkaar gedeeltelijk. De regen kan via de zijdelingse groeven binnentreden, maar wordt dan onder invloed van de zwaartekracht via de onderliggende rij pannen terug afgevoerd naar buiten toe. Het water kan dus niet geraken tot aan de gevel, of de dakstructuur waarvoor de pannen zijn geplaatst. De pannen steunen met hun neus aan de bovenkant van de pannen op bijvoorbeeld pannenlatten en deze panlatten worden vastgemaakt aan de gevel of dakstructuur.

Bij de dakbedekking zoals afgebeeld in figuur 27 uit WO 99/19579 heeft elke pan ter hoogte van zijn neus aan zijn voorzijde een verdieping om de neus van een hierop gestapelde pan te kunnen ontvangen, opdat pannen bij transport compacter bovenop elkaar gestapeld zouden kunnen worden. Deze verdieping heeft echter een nadelig effect naar de waterdichtheid van de dakbedekking toe, aangezien regenwater dat plaatselijk ter hoogte van deze neus doordringt, niet langer onder invloed van de zwaartekracht op deze pan naar onder en naar buiten toe wordt afgevoerd, maar integendeel via deze verdieping zijdelings naar binnen toe wordt afgevoerd. Om dit te verhinderen worden de pannen in een dakbedekking ter hoogte van de neus steeds in drie overlappende lagen bovenop elkaar aangebracht, zodat de kans dat regenwater ter hoogte van de neus tot aan de onderste van de drie lagen pannen kan doordringen verwaarloosbaar wordt.

Bij de gevelbedekkingen zoals afgebeeld in figuur 7 uit GB 2 150 194 A en figuur 2 uit GB 2 321 069 A worden de pannen eveneens (evenwel over een beperkte hoogte) in drie overlappende lagen bovenop elkaar aangebracht, zodat de delen van de pannen boven de neus, die in de onderste van drie elkaar overlappende lagen zijn gesitueerd, geen waterdichtende functie hebben. In GB 2 321 069 A dienen deze delen boven de neus bovendien voldoende zwaar uitgevoerd te worden, aangezien deze delen tegen de bevestigingsstructuur worden aangebracht en dus mechanisch belast worden.

De gevelbedekking uit FR 914 243 betreft een totaal ander type gevelbedekking dan de gevelbedekking waarop deze uitvinding betrekking heeft, gezien de pannen hieruit geen neuzen omvatten ter bevestiging van de pannen aan de bevestigingsstructuur.

Een nadeel bij bestaande regendichte gevel- of dakbedekkingen van het type waarop deze uitvinding betrekking heeft, is dat ze een relatief hoog gewicht hebben per vierkante meter gevel/dakstructuur die ze moeten bedekken. Hierdoor is er een relatief grote belasting op de dakstructuur of op de gevel. Vooral waar gevelbedekkingen worden toegevoegd aan een bestaande woning, betekent dit een grote extra belasting op de gevel en de funderingen van de woning. Het hoge gewicht van de pannen zorgt ook voor hoge transportkosten en een grote belasting voor degene die de pannen moet plaatsen.

Bij plaatsing van een dergelijke gevelbedekking, plaatst men ook steeds meer isolatie tussen de pannen en de gevel (zowel in nieuwbouw als in renovatie). Hoe meer men wenst te isoleren, hoe verder de gevelbedekking buiten de gevel komen en hoe groter de belasting wordt op de gevel en in mindere mate ook de funderingen ervan.

De gevel- of dakbedekkingen vormen, om de regendichte laag te bekomen, een relatief dik pakket. Dit vormt vooral bij gevelrenovatie/gevelisolatie van bestaande gevels die op de rooilijn zijn gebouwd een nadeel. Verschillende regio’s hebben hier verschillende regelgevingen voor uitgewerkt om een oplossing te bieden aan deze impasse (voorbeeld hiervan is het rooilijndecreet geldend voor Vlaanderen waarbij toestemming wordt verleend om 14 cm buiten de rooilijn uit te springen in het openbare domein). Deze regelgeving levert heel wat beperkingen op wanneer men binnen deze afstand, naast een gevelbedekking, een redelijke dikte aan isolatie wenst aan te brengen.

Het doel van de uitvinding is te voorzien in een gevel- of dakbedekking die lichter is en dunner is dan de bestaande gevel- of dakbedekkingen en daarbij blijft voldoen aan de occasionele mechanische belasting (stoten) en de meest gangbare windbelastingen.

Dit doel van de uitvinding wordt bereikt door te voorzien in een gevel- of dakbedekking, omvattende pannen om in een verband met verschoven voeg op te stellen en omvattende een bevestigingsstructuur ter bevestiging van de pannen. Elke pan omvat aan zijn onderzijde een zichtbaar deel, dat in het verband onbedekt blijft. Aan zijn bovenzijde omvat elke pan een onzichtbaar deel, dat in het verband overlapt wordt door de zichtbare delen van twee overlappende pannen en aan zijn bovenzijde omvat elke pan op zijn achterzijde ook een neus, ter bevestiging van de pan aan de bevestigingsstructuur. Bij elke pan deelt de neus het onzichtbare deel van de pan op in enerzijds een mechanisch belast en waterdichtend deel, dat op het zichtbare deel aansluit en anderzijds een louter waterdichtend deel, dat zich tussen de neus en de bovenrand van de pan uitstrekt.

Doordat het gedeelte, van het onzichtbare deel van de pan dat zich tussen de neus en de bovenrand van de pan uitstrekt, enkel maar een waterdichtende functie heeft en niet verantwoordelijk is om mechanische belasting op te nemen, kan dit gedeelte veel dunner worden uitgevoerd. Dit zorgt voor een aanzienlijke gewichtsbesparing. Dit gedeelte kan echter niet oneindig dun worden uitgevoerd omdat dit productietechnisch niet mogelijk is en omdat de schadegevoeligheid bij transport te groot wordt als dat gedeelte te dun wordt. Het is echter mogelijk om dit gedeelte aanzienlijk dunner uit te voeren dan bij de pannen van bestaande gevel- of dakbedekkingen.

Een bijkomende gewichtsbesparing kan worden verkregen door de specifieke plaatsing van de neus. Pannen uit een gevel- of dakbedekking dienen na plaatsing externe krachten te kunnen opvangen, zoals bijvoorbeeld windbelasting, aanstoten door mensen of aanstoten door voorwerpen zoals ballen, enz. Het is vooral op het zichtbare deel dat deze externe krachten inwerken. Het onzichtbare deel wordt afgedekt door overlappende pannen en ondervindt hierdoor minder last van de externe belastingen. De voornaamste krachten die op het zichtbare deel inwerken zijn afkomstig van wind die de onderzijde aanzuigt. Krachten die werken op de onderzijde van de pannen creëren een hefboomeffect tussen de onderkant van de pan en het bevestigingspunt (ter hoogte van de neus). De inwerkende belasting op het bevestigingspunt is dus groter bij een grotere afstand tussen de onderkant van de pan en het bevestigingspunt. Bij gevel- of dakbedekkignen volgens de uitvinding ligt de neus, dus het bevestigingspunt, lager dan bij de bestaande pannen uit gevel- of dakbedekkingen. De belastingen die in het bevestigingspunt van de pannen uit de gevel- of dakbedekkingen volgens de uitvinding opgevangen moeten kunnen worden, zijn dus lager dan bij de bestaande gevel- of dakbedekkingen. Door deze lagere maximale te verwachten belasting op het bevestigingspunt, kan de volledige pan dunner worden uitgevoerd dan bij de stand van de techniek. Met andere woorden, pannen voor gevel- of dakbedekkingen volgens de uitvinding kunnen veel dunner en dus lichter worden uitgevoerd dan bestaande pannen voor gevel- of dakbedekkingen, zonder verlies aan breuksterkte.

Doordat de pannen dunner en lichter zijn, wordt de bevestigingsstructuur waarop de gevel- of dakbedekking wordt aangebracht minder belast, waardoor ook de bevestigingsstructuur dunner kan worden uitgevoerd. Het totaalgewicht van de pannen en de bevestigingsstructuur kan dus aanzienlijk verminderd worden, zodat de gevel/het dak en de onderliggende constructie tot en met de funderingen, aanzienlijk minder belast worden. De gevel- of dakbedekking kan ook dichter tegen de gevel/het dak aangebracht worden, of kan voor een zelfde belasting van de gevel/het dak, verder hiervan opgesteld worden.

Door de neus in het onzichtbare deel van de pan te houden, is het risico op streepvorming in de voorzijde van de pan beperkt bij pannen die uit klei (of andere materialen) vervaardigd worden. Ter hoogte van de neus heeft de pan massievere delen klei, waardoor deze delen bij productie trager drogen dan de omringende delen en waardoor plaatselijk een zekere vorm van intrekken van de voorzijde optreedt. In plaats van uit klei kunnen pannen uit gevel- of dakbedekkingen volgens de uitvinding uiteraard ook uit eender welk ander geschikt materiaal vervaardigd worden.

Bovendien worden eventuele bevestigingselementen die de pan ter hoogte van de neus vastmaken aan de onderliggende bevestigingsstructuur, aan het oog onttrokken wanneer deze neus in het onzichtbare deel van de pan is opgesteld.

Om materiaal en dus ook gewicht uit te sparen, wordt bij voorkeur het louter waterdichtende deel van elke pan dunner uitgevoerd dan het mechanisch belaste en waterdichtende deel van deze pan.

In een voorkeursdragende uitvoeringsvorm van een gevel- of dakbedekking volgens deze uitvinding omvat de bevestigingsstructuur van de gevel- of dakbedekking nagenoeg evenwijdig aan elkaar opgestelde regels ter bevestiging van de neuzen van de pannen en strekt het waterdichtende deel van elke pan in gemonteerde toestand van de gevel- of dakbedekking zich minstens gedeeltelijk tussen naburige regels uit binnen de dikte van de bevestigingsstructuur.

Dergelijke regels kunnen houten panlatten zijn of metalen of kunststof (bv. PVC) profielen, enz.

Doordat een deel van de pannen wordt verschoven binnen de dikte van de bevestigingsstructuur komt de gevel- of dakbedekking dichter bij de gevel/het dak te staan en steekt de gevel- of dakbedekking minder uit ten opzichte van de gevel. Dit zorgt voor minder belasting van de gevel en/of kan zorgen dat er een dikkere laag isolatie kan worden geplaatst binnen de diktebeperkingen van de geldende regels (zoals de afstand die door het Vlaamse rooilijndecreet wordt bepaald).

Bij voorkeur zijn de regels van de bevestigingsstructuur uitgevoerd als panlatten. Panlatten zijn goedkoop en zijn standaard verkrijgbaar.

Verder kan een gevel- of dakbedekking bevestigingselementen omvatten, ter bevestiging van de pannen aan de bevestigingsstructuur. De bevestigingselementen kunnen naast beugels ook panhaken, schroeven en/of klemmen zijn.

Volgens de uitvinding omvatten de bevestigingselementen bij voorkeur bevestigingsbeugels, die aan de voorzijde van de pannen bevestigbaar zijn ter hoogte van de neus, waarbij elke pan bij voorkeur aan de achterzijde van het zichtbare deel een haakelement omvat, waarbij het haakelement van een overlappende pan inhaakbaar is over een aan een overlapte pan bevestigde bevestigingsbeugel.

Doordat pannen niet enkel ter hoogte van hun neus aan de bevestigingsstructuur worden vastgezet, maar bijkomend ter hoogte van het haakelement worden vastgezet aan onderliggende pannen, kan de windbelasting die op de pan inwerkt beter geneutraliseerd worden. Er zijn dan twee bevestigingspunten op een zekere afstand van elkaar. Dankzij de relatief grote afstand tussen de bevestigingspunten, die de opvangpunten voor de krachten vormen, kan de nodige mechanische sterkte van het materiaal verder beperkt worden bij een zelfde belasting en kan het gewicht van de constructie nog verder gereduceerd worden.

Bij voorkeur omvatten de bevestigingselementen naast dergelijke bevestigingsbeugels verder bevestigingsschroeven, ter bevestiging van de bevestigingsbeugels aan de pannen en tegelijk ter bevestiging van de pannen aan de bevestigingsstructuur.

Op deze wijze kan met een bevestigingsbeugel en bijhorende schroef in één bewerking twee pannen worden vastgezet.

In een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat elke bevestigingsbeugel een bevestigingsplaat, ter bevestiging van de bevestigingsbeugel aan een genoemde pan en omvat elke bevestigingsplaat minstens één schuin ten opzichte van de bevestigingsplaat opgericht haakelement, waarover het haakelement van een overlappende pan na bevestiging van de bevestigingsbeugel aan een overlapte pan inhaakbaar is.

In een meer specifieke uitvoeringsvorm omvat elke bevestigingsbeugel twee genoemde haakelementen, die op een tussenafstand van elkaar zijn opgesteld. Schroeven kunnen bij deze specifieke bevestigingsbeugels met een schroevendraaier tussen deze haakelementen vastgeschroefd worden, zonder dat de haakelementen het vastschroeven hinderen. De twee haakelementen zorgen er voor dat na het inhaken van de overlapte pan de beugel en de schroef waarmee deze is vastgezet symmetrisch worden belast. Dit voorkomt torsie op de haak en zorgt dat de haak op zijn plaats blijft zitten, ook onder grotere belasting.

In een nog specifiekere uitvoeringsvorm omvat elke bevestigingsbeugel een opening in zijn bevestigingsplaat, ter bevestiging van een bevestigingsschroef en een toegangssleuf tot deze opening.

In een eerste dergelijke uitvoeringsvorm komt de richting van deze toegangssleuf onder een hoek te staan ten opzichte van de randen van deze bevestigingsbeugel. De rand van de beugel is zo afgesteld op het profiel aan de voorzijde van de pan ter hoogte van de neus, waardoor de beugel na bevestiging niet langer rond de schroef kan draaien en zich onder belasting van de hieraan gehaakte pan, door de toegangssleuf, terug uit de schroef getrokken wordt.

In een andere dergelijke uitvoering mondt de toegangssleuf recht uit tussen de haakelementen en staat deze toegangssleuf dus recht ten opzichte van de randen van de bevestigingsbeugel, maar dan komende van de voorzijde van de beugel (tegenovergestelde zijde als in de ene uitvoering). Ook hier is de achterrand van de beugel afgestemd op het profiel aan de voorzijde van de pan ter hoogte van de neus waardoor de beugel niet langer, na bevestiging en onder invloed van de hieraan gehaakte pan, door de toegangssleuf, terug uit de schroef getrokken wordt.

Via deze toegangssleuf wordt in beide gevallen, de bevestigingsschroef eenvoudiger bevestigd.

In een voorkeursdragende uitvoeringsvorm omvat elke pan aan zijn voorzijde ter hoogte van de neus een schuin vlak, ter bevestiging van een genoemde bevestigingsbeugel met zijn bevestigingsvlak tegen dit schuine vlak.

Via een bevestigingsschroef door de pan heen en de haakbevestiging van de onderliggende pan, wordt éénzelfde pan zo op een diagonale manier vastgezet om zo het krachtopnemend vermogen van de gevel- of dakbedekking te maximaliseren. Dankzij de schuine bevestiging kan de haak groter gemaakt worden en zodoende bijvoorbeeld gemakkelijk met handschoenen aan, gemanipuleerd worden. De schuine opstelling zorgt ook voor opname van trekkracht door de haak. Het schuin aanbrengen is bovendien ergonomischer voor de plaatser, gezien het aanbrengen van nagels of schroeven loodrecht op het dakvlak geen evidentie is. Door de schuine opstelling van de schroef, wordt de pan in 2 dimensies naar de panlat toe getrokken. Bij een loodrechte bevestiging blijft de 2de richting (loodrecht op de schroef) vrij.

In een eerste specifieke uitvoeringsvorm van een gevel- of dakbedekking volgens de uitvinding is de gevel- of dakbedekking een gevelbedekking, voor het afdekken van een gevel.

In een voorkeursdragende dergelijke uitvoeringsvorm omvat de gevelbedekking eindpannen, die enkel een zichtbaar deel omvatten, en in het verband de bovenste genoemde pannen over de volle breedte overlappen ter afboording van het verband aan de bovenzijde.

Verder kan elke eindpan over de volle breedte een haakelement omvatten om deze eindpan overheen de bovenzijde van het waterdichtende deel van de met deze eindpan overlapte pannen te haken. Op deze manier is er geen waterinsijpeling ter hoogte van de eindpannen mogelijk.

In een tweede specifieke uitvoeringsvorm van een gevel- of dakbedekking volgens de uitvinding is de gevel- of dakbedekking een dakbedekking, voor het afdekken van een dak.

Deze uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving van enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen van gevel- en dakbedekkingen volgens deze uitvinding. De bedoeling van deze beschrijving is uitsluitend verduidelijkende voorbeelden te geven en om verdere voordelen en bijzonderheden van deze gevel- en dakbedekkingen aan te duiden, en kan dus niet geïnterpreteerd worden als een beperking van het toepassingsgebied van de uitvinding of van de in de conclusies opgeëiste octrooirechten.

In deze gedetailleerde beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde tekeningen, waarbij in: - figuur 1 een perspectiefVoorstelling van een gevelbedekking volgens de uitvinding wordt weergegeven; - figuur 2 een detailweergave van 3 rijen pannen uit de gevelbedekking uit figuur 1 in perspectief wordt weergegeven; - figuur 3a een detailweergave van een eerste voorziene bevestigingsbeugel uit de gevelbedekking uit figuur 1 in perspectief wordt weergegeven; - figuur 3b een detailweergave van een tweede voorziene bevestigingsbeugel uit de gevelbedekking uit figuur 1 in perspectief wordt weergegeven; - figuur 4 een zijaanzicht van de gevelbedekking uit figuur 1 wordt weergegeven; - figuur 5 een pan van de gevelbedekking uit figuur 1 in meer detail in perspectief wordt weergegeven; - figuur 6 een eindpan van de gevelbedekking uit figuur 1 in meer detail in perspectief wordt weergegeven; - figuur 7 in zijaanzicht een gevelbedekking volgens de uitvinding wordt weergegeven voor het afdekken van een gevel aansluitend op een bestaande dakbedekking voor het afdekken van een dak; - figuur 8 een dakbedekking volgens de uitvinding in zijaanzicht wordt weergegeven; - figuur 9 een dakbedekking volgens de uitvinding in zijaanzicht wordt weergegeven.

De pannen (3) uit de afgebeelde uitvoeringsvormen van gevel- en dakbedekkingen (1) volgens de uitvinding zijn telkens uit gebakken klei vervaardigd. Alternatief kunnen pannen (3) voor gevel- en dakbedekkingen (1) volgens de uitvinding ook uit eender ander geschikt materiaal, zoals bijvoorbeeld kunststof, beton, enz. vervaardigd worden.

De gevelbedekkingen (1) en details van gevelbedekkingen (1) voor het afdekken van een gevel, zoals weergegeven in figuren 1 tot 7 omvatten panlatten (2b) ter bevestiging van de pannen (3) aan de gevel. Deze panlatten (2b) zijn op hun beurt aan kepers (2a) bevestigd, zoals te zien is in figuur 1, waarbij deze kepers (2a) aan de gevel zijn bevestigd. De pannen (3) zijn opgesteld in een verband met verschoven voeg (6) (hier in kruisverband). Wanneer isolatie wordt voorzien tegen de gevel, dan kan deze ofwel tussen de gevel en de kepers (2a) zijn voorzien, ofwel tussen de kepers (2a), ofwel op beide plaatsen.

Elke pan (3) omvat aan zijn onderzijde een zichtbaar deel (3a), dat in het verband onbedekt blijft, en aan zijn bovenzijde een onzichtbaar deel (3b), dat in het verband overlapt wordt door de zichtbare delen (3 a) van twee overlappende pannen (3), zoals te zien is in de figuren 1, 2, 4 en 7. Elke pan (3) omvat ook een neus (3c) ter hoogte van zijn onzichtbare deel (3b), ter bevestiging van de pan (3) aan de panlatten (2b), zoals duidelijk te zien in de figuren 4 en 7. Die neus (3 c) deelt het onzichtbare deel (3b) van elke pan (3) op in enerzijds een mechanisch belast en waterdichtend deel (3d), dat op het zichtbare deel (3a) aansluit en anderzijds een louter waterdichtend deel (3 e), dat zich tussen de neus (3 c) en de bovenrand (3h) van de pan (3) uitstrekt. Aan de voorzijde ter hoogte van de neus (3c) omvat elke pan (3) een schuin vlak (3g) voor de bevestiging van een bevestigingsbeugel (5), zoals te zien is in de figuren 2 en 4. Een dergelijke bevestigingsbeugel werd afzonderlijk afgebeeld in figuren 3a en 3b.

De neus (3c) van de pannen (3) is doorlopend uitgevoerd. Dit heeft als voordeel dat als de pan (3) bijvoorbeeld in twee gezaagd moet worden er altijd een uitstekende neus (3c) aanwezig blijft. Wanneer de neus (3c) bijvoorbeeld in noppen wordt uitgevoerd is dit niet altijd het geval.

In figuur 4 is te zien dat de delen van de pannen (3) die enkel een waterdichtende functie hebben en niet mechanisch worden belast (3 e), dunner zijn uitgevoerd.

De bevestigingsstructuur (2) om de gevelbedekking (1) aan de gevel te bevestigen omvat evenwijdig aan elkaar opgestelde panlatten (2b) ter bevestiging van de neuzen (3c) van de pannen (3). Het waterdichtende deel van elke pan (3) in gemonteerde toestand van de gevelbedekking (1) strekt zich tussen deze panlatten (2b) uit binnen de dikte van de panlatten (2b), zoals te zien is in de figuren 1 en 4. Van de drie lagen bevindt er zich dus één laag tussen de panlatten (2b) en twee lagen voor de panlatten (2b).

De gevelbedekking (1) omvat ook bevestigingselementen (5), ter bevestiging van de pannen (3) aan de panlatten (2b). De bevestigingsbeugels (5) zijn aan de voorzijde van de pannen (3) bevestigbaar ter hoogte van de neus (3c). Elke pan (3) omvat ook aan de achterzijde van het zichtbare deel (3a) een haakelement (3f) en het haakelement (3f) van een overlappende pan (3) is inhaakbaar over een aan een overlapte pan (3) bevestigde bevestigingsbeugel (5). De bevestigingselementen (5) omvatten verder bevestigingsschroeven (5e), ter bevestiging van de bevestigingsbeugels (5) aan de pannen (3) en tegelijk ter bevestiging van de pannen (3) aan de panlatten (2b).

Elke bevestigingsbeugel (5) omvat een bevestigingsplaat (5a) met opening (5c) en een toegangssleuf (5d) tot deze opening (5c). Deze toegangssleuf (5d) staat in de uitvoeringsvorm zoals afgebeeld in figuur 3a onder een hoek ten opzichte van de randen van deze bevestigingsbeugel (5). Elke bevestigingsbeugel (5) omvat ook twee schuin ten opzichte van de bevestigingsplaat (5a) opgerichte haakelementen (5b) die op een tussenafstand van elkaar zijn opgesteld. In de andere versie van bevestigingsbeugel (5), zoals afgebeeld in figuur 3b, staat de toegangssleuf (5d) loodrecht op de rand maar in die zin dat na bevestiging van de bevestigingsbeugel (5), geen mogelijkheid tot loskomen van de beugel (5) tov de schroef (5e) nog mogelijk is.

De bevestigingsplaat (5a) dient ter bevestiging van de bevestigingsbeugel (5) aan de pan (3) en de haakelementen (5b) dienen om het haakelement (3f) van een overlappende pan (3) in te haken. De haakelementen (5b) bevinden zich op een zekere afstand van elkaar om de bevestigingschroef (5e) makkelijk aan te spannen. Om de bevestigingsbeugel (5) makkelijk te plaatsen omvat de bevestigingsplaat (5a) een opening (5c) waardoorheen de bevestigingsschroef (5e) aanbrengbaar is, en een toegangssleuf (5d) tot die opening (5c).

De afgebeelde gevelbedekking (1) omvat ook eindpannen (4) die bovenaan de gevelbedekking (1) worden geplaatst, zoals te zien is in figuur 1. Deze eindpannen (4) omvatten enkel een zichtbaar deel en ze omvatten een haakelement (4a). Dit haakelement (4a) dient om de eindpan (4) overheen de bovenrand (3h) van de met deze eindpan (4) overlapte pannen (3) te haken.

Voor gevelbedekkingen (1) en voor dakbedekkingen (1) worden vaak kleipannen (3), die uit gebakken klein bestaan, gebruikt. Bij het gebruik van kleipannen (3) voor pannensamenstellen (1) volgens de uitvinding wordt bij de afgebeelde uitvoeringsvorm het gewicht tot ruim 20 % gereduceerd in vergelijking met soortgelijke bestaande regendichte gevel- en dakbedekkingen (Γ). De gevel- en dakbedekkingen (1) volgens de uitvinding moeten niet onderdoen op het vlak van regendichte eigenschappen en mechanische sterkte ten opzichte van de bestaande soortgelijke pannensamenstellen.

Figuur 7 geeft een gevelbedekking (1) volgens de uitvinding weer, aansluitend op een bestaande dakbedekking (1’). Bij de bestaande dakbedekking (Γ) is duidelijk te zien dat de neus (3c’) ter bevestiging van de pan (3’) aan de panlatten (2b) zich bovenaan de pan (3’) bevindt. Boven elke panlat (2b) zijn er drie lagen aanwezig. Een eerste laag gevormd door de pan (3’) die rust op de panlat (2b), een tweede laag door een pan (3’) die de pan (3’) die rust op de panlat (2b) overlapt en daarboven bevindt zich nogmaals een overlappende pan (3’). De bestaande dakbedekking (1 ’) is door deze drie lagen die rusten op de panlatten (2b) duidelijk dikker dan de dakbedekking (1) volgens de uitvinding, waar één van de drie lagen zich tussen de panlatten (2b) uitstrekt.

Figuren 8 en 9 geven twee voorbeelden weer van hoe dakpannen (3) van dakbedekkingen (1) volgens de uitvinding plaatsbaar zijn op panlatten (2c). In figuur 8 staan de panlatten (2c) dichter bij elkaar en wordt de dichtst mogelijke plaatsing van de pannen (3) weergegeven, in figuur 9 bevinden de panlatten (2c) zich verder van elkaar en wordt de verst mogelijke plaatsing van de pannen (3) weergegeven om een goede regendichtheid te blijven verzekeren.

In de afgebeelde dakpannen (3) zijn opnieuw de zichtbare delen (3a), de onzichtbare delen (3b), de mechanisch belaste en waterdichtende delen (3d), de neus (3 c) en de louter waterdichtende delen (3e) weergegeven. Deze delen (3a, 3b, 3c, 3d, 3e) hebben een zelfde functie en delen de pannen (3) op een zelfde manier op als hierboven beschreven bij de gevelpannen (3). Gezien de hier in de figuren 8 en 9 afgebeelde uitvoeringsvorm van dakpannen (3) niet met soortgelijke bevestigingsbeugels (5) aan de panlatten worden bevestigd, omvatten ze geen schuin vlak (3g), noch een haakelement (3f) zoals bij de gevelpannen (3).

De minimum afstand van de panlatten (2c) wordt bepaald door het louter waterdichtende deel (3e) van het onzichtbare deel (3b), dat zich tussen de neus (3c) en de bovenrand (3h) van de pan (3) bevindt. Dit louter waterdichtende deel (3e) moet plaatsbaar zijn tussen de panlatten (2c) om te zorgen dat de afstand tussen de dakstructuur en de pannen (3) zo klein mogelijk is.

De maximum afstand van de panlatten (2c) wordt bepaald door de overlapping van drie lagen pannen (3) om een goede regendichtheid te blijven verzekeren.

Claims (14)

1. Regendichte gevel- of dakbedekking (1), omvattende pannen (3) om in een verband met verschoven voeg (6) op te stellen en omvattende een bevestigingsstructuur (2) ter bevestiging van de pannen (3), waarbij elke pan (3) aan zijn onderzijde een zichtbaar deel (3a) omvat, dat in het verband onbedekt blijft, aan zijn bovenzijde een onzichtbaar deel (3b) omvat, dat in het verband overlapt wordt door de zichtbare delen (3a) van twee overlappende pannen (3), en op zijn achterzijde een neus (3c) omvat, ter bevestiging van de pan (3) aan de bevestigingsstructuur (2), met het kenmerk dat in elke pan (3) de neus (3c) het onzichtbare deel (3b) van de pan (3) opdeelt in enerzijds een mechanisch belast en waterdichtend deel (3d), dat op het zichtbare deel (3a) aansluit en anderzijds een louter waterdichtend deel (3e), dat zich tussen de neus (3c) en de bovenrand (3h) van de pan (3) uitstrekt.

2. Gevel- of dakbedekking (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het louter waterdichtende deel van elke pan (3 e) dunner is uitgevoerd dan het mechanisch belaste en waterdichtende deel van deze pan (3d).

3. Gevel- of dakbedekking (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de bevestigingsstructuur (2) nagenoeg evenwijdig aan elkaar opgestelde regels (2b) omvat ter bevestiging van de neuzen (3 c) van de pannen (3) en dat het waterdichtende deel van elke pan (3) in gemonteerde toestand van de gevel- of dakbedekking (1) zich minstens gedeeltelijk tussen naburige regels (2b) uitstrekt binnen de dikte van de bevestigingsstructuur (2).

4. Gevel- of dakbedekking (1) volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de regels (2b) van de bevestigingsstructuur (2) uitgevoerd zijn als panlatten (2b).

5. Gevel- of dakbedekking (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat deze gevel- of dakbedekking (1) bevestigingselementen (5) omvat, ter bevestiging van de pannen (3) aan de bevestigingsstructuur (2), dat de bevestigingselementen (5) bevestigingsbeugels (5) omvatten, die aan de voorzijde van de pannen (3) bevestigbaar zijn ter hoogte van de neus (3c), en dat elke pan (3) aan de achterzijde van het zichtbare deel (3a) een haakelement (3f) omvat, waarbij het haakelement (3f) van een overlappende pan (3) inhaakbaar is over een aan een overlapte pan (3) bevestigde bevestigingsbeugel (5).

6. Gevel- of dakbedekking (1) volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de bevestigingselementen (5) bevestigingsschroeven (5e) omvatten, ter bevestiging van de bevestigingsbeugels (5) aan de pannen (3) en tegelijk ter bevestiging van de pannen (3) aan de bevestigingsstructuur (2).

7. Gevel- of dakbedekking (1) volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk dat elke bevestigingsbeugel (5) een bevestigingsplaat (5a) omvat, ter bevestiging van de bevestigingsbeugel (5) aan een genoemde pan (3) en minstens één schuin ten opzichte van de bevestigingsplaat (5a) opgericht haakelement (5b) omvat, waarover het haakelement (5b) van een overlappende pan (3) na bevestiging van de bevestigingsbeugel (5) aan een overlapte pan (3) inhaakbaar is.

8. Gevel- of dakbedekking (1) volgens conclusie 7, met het kenmerk dat elke bevestigingsbeugel (5) twee genoemde haakelementen (5b) omvat, die op een tussenafstand van elkaar zijn opgesteld.

9. Gevel- of dakbedekking (1) volgens conclusie 6 en conclusie 7 of 8, met het kenmerk dat elke bevestigingsbeugel (5) een opening (5c) omvat in zijn bevestigingsplaat (5a), ter bevestiging van een bevestigingsschroef (5e) en een toegangssleuf (5d) tot deze opening (5c), waarbij de richting van deze toegangssleuf (5d) onder een hoek staat ten opzichte van de randen van deze bevestigingsbeugel (5) of waarbij deze toegangssleuf (5d), recht uitmondt tussen de haakelementen (3f).

10. Gevel- of dakbedekking (1) volgens één van de conclusies 7 tot en met 9, met het kenmerk dat elke pan (3) aan zijn voorzijde ter hoogte van de neus (3c) een schuin vlak (3g) omvat, ter bevestiging van een genoemde bevestigingsbeugel (5) met zijn bevestigingsvlak tegen dit schuine vlak (3 g).

11. Gevel- of dakbedekking (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat deze gevel- of dakbedekking (1) een gevelbedekking (1) is, voor het regendicht afdekken van een gevel.

12. Gevelbedekking (1) volgens conclusie 11, met het kenmerk dat de gevelbedekking (1) eindpannen (4) omvat, die enkel een zichtbaar deel omvatten, en in het verband de bovenste genoemde pannen (3) over de volle breedte overlappen ter afboording van het verband aan de bovenzijde.

13. Gevelbedekking (1) volgens conclusie 12, met het kenmerk dat elke eindpan (4) een haakelement (4a) omvat over de volle breedte, om deze eindpan (4) overheen de bovenzijde van het waterdichtend deel van de met deze eindpan (4) overlapte pannen (3) te haken.

14. Gevel- of dakbedekking (1) volgens één van de conclusie 1 tot en met 10, met het kenmerk dat deze gevel- of dakbedekking (1) een dakbedekking (1) is, voor het afdekken van een dak.