BE1019236A5 - Spanmiddelsysteem, alsmede laadruimte en voertuig voorzien van een dergelijk spanmiddelsysteem. - Google Patents

Abstract

Een spanmiddelsysteem voor het vastzetten van lading (10) in een laadruimte (1), zoals van een voertuig, omvat een soepel of geleed langwerpig spanorgaan (7), zoals een spanband, alsmede met het langwerpige orgaan samenwerkende spanmiddelen (8,9) ter bevestiging in de laadruimte voor het in een spantoestand brengen van het spanorgaan met betrekking tot de in de laadruimte opgenomen lading. Verder omvat het systeem tenminste een voorbelaste trekinrichting (12,12') ter bevestiging in de laadruimte (1), welke trekinrichting samenwerkt met het spanorgaan (7) voor het overbrengen van het spanorgaan (7) vanuit de spantoestand in een rusttoestand.

Description

Spanmiddelsysteem, alsmede laadruimte en voertuig voorzien van een derseliik spanmiddelsvsteem

De uitvinding betreft een spanmiddelsysteem voor het vastzetten van lading in een laadruimte, zoals van een voertuig, container en dergelijke, omvattende een spaninrichting met een soepel of geleed langwerpig spanorgaan, zoals een spanband, alsmede met het langwerpige orgaan samenwerkende spanmiddelen ter bevestiging in de laadruimte voor het in een spantoestand brengen van het spanorgaan met betrekking tot de in de laadruimte opgenomen lading, tenminste een voorbelaste trekinrichting ter bevestiging in de laadruimte, welke trekinrichting samenwerkt met het spanorgaan voor het, bij vrijgave van de spanmiddelen, overbrengen van het spanorgaan vanuit de spantoestand in een rusttoestand en voor het toelaten van het overbrengen van het spanorgaan vanuit de rusttoestand in de spantoestand tegen de voorbelasting in van de trekinrichting, alsmede aanslagmiddelen voor het spanorgaan.

Een dergelijk spanmiddelsysteem is bekend uit DE-U-20113047. Daarmee kan de zich in de laadruimte bevindende lading stevig worden vastgesjord, zodanig dat de lading goed beveiligd is tegen verschuiven onder invloed van schokken, dwars- en langskrachten en dergelijke die tijdens transport optreden. Vooral bij laadruimten waarvan de wanden uit een frame van staanders en langsprofielen bestaan, bedekt door zeildoek en dergelijke, is deze beveiliging van groot belang. Dergelijke wanden bezitten namelijk een beperkte stevigheid, zodat een losse lading daardoor niet goed kan worden beveiligd in de laadruimte.

Over de lengte van de laadruimte bevinden zich meerdere spansystemen achter elkaar. Elke stuk lading moet immers goed kunnen worden vastgezet. Aangezien de meeste lading op laadborden is gestapeld, zullen dus de spansystemen meestal een steekafstand moeten hebben die ongeveer overeenkomt met de lengte van een laadbord. Het opspannen respectievelijk vrijgeven van alle spansystemen is echter een bewerkelijke handeling. Dit wordt vooral veroorzaakt door het feit dat telkens opnieuw het spanorgaan over de lading moet worden geslagen, waarna het losse eind van het spanorgaan moet worden vastgezet. Vooral bij relatief hoge ladingen is dat lastig omdat nauwelijks voldoende ruimte over is tussen het dek van de laadruimte en de top van de lading.

Uit US 2006/0153657 is een verder voorstel bekend waarmee een spanband over een relatief hoge lading heen kan worden aangebracht. Daarbij wordt een werpinrichting toegepast waarmee de opgerolde spanband over de lading kan worden geworpen. Een dergelijk werpinrichting kan slechts goed worden toegepast bij een open belading. In een gesloten laadruimte kan de spanband echter niet op die manier worden aangebracht omdat nauwelijks voldoende ruimte aanwezig is, vooral niet bij hoge lading, om de werpbeweging uit te voeren.

Uit US2005/2086986 en US 5800106 zijn eveneens banden bekend waarmee een lading aan de zijkant kan worden omvat en tegen het voorste of achterste eind van de laadruimte gedrukt kan worden gehouden. Een dergelijk systeem is niet geschikt voor het individueel vastzetten van meerdere grotere ladingstukken.

Uit US 2009/0208305 is een oprolsysteem bekend voor een spanband. Door middel van een magneet kan dat oprolsysteem op willekeurige posities in een laadruimte worden opgehangen en gereed gehouden voor gebruik. Het nadeel van dit bekende systeem is dat het ter weerszijden van de lading bevestigen van de spanband veel handelingen vereist, aangezien de spanband allereerst geheel moeten worden afgerold en pas daarna kan worden vastgezet.

Het doel van de uitvinding is daarom een spanbandsysteem te verschaffen dat gemakkelijk gereed gehouden kan worden in de laadruimte van bijvoorbeeld een vrachtwagen, van een container of van een spoorwegvoertuig en dergelijke en dat tevens op eenvoudige wijze kan worden gespannen om een lading te beveiligen. Dat doel wordt bereikt doordat de aanslagmiddelen de rusttoestand van het spanorgaan bepalen.

De trekinrichting zorgt ervoor dat het spanorgaan, bijvoorbeeld een spanband of spanriem, in een bepaalde gewenste toestand of rusttoestand kan worden gehouden. In die rusttoestand is het spanorgaan gereed om op een lading aangebracht en gespannen te worden. Daardoor kan het spanorgaan ook bij een hoge lading, wanneer weinig ruimte onder het dek van de laadruimte is overgebleven, zonder problemen op de lading worden gespannen. Omgekeerd kan, alvorens de lading te lossen, het spanorgaan op ordelijke wijze worden af bewogen van de lading, waarna deze uit de laadruimte kan worden genomen zonder dat daarbij het spanorgaan in de weg zou kunnen zitten.

Omdat de trekinrichting is voorgespannen, wordt het spanorgaan direct terugbewogen naar de rusttoestand zodra dit wordt vrijgegeven door de spanmiddelen.

Er is daarvoor geen aparte handeling nodig, hetgeen het gebruiksgemak bevordert. Het proces van het laden en lossen van lading wordt bovendien versneld omdat het aanbrengen, spannen, vrijgeven en terugbewegen van het spanorgaan weinig tijd kost.

Volgens DE-U-20113047 zijn aanslagmiddelen bevestigd aan het spanorgaan.

Het doel van deze aanslagmiddelen is te verhinderen dat de vrije einden van het spanorgaan uit de betreffende geleidingen slippen wanneer het spanorgaan zich in een los van de bodem van de laadruimte gemaakte toestand bevindt. Deze los gemaakte toestand van een of beide einden van het spanorgaan is van belang bij het zijdelings lossen of laden van de laadruimte. Deze bekende aanslagmiddelen spelen echter geen rol bij het bepalen van de rusttoestand van het spanorgaan zoals hiervoor omschreven, en van waaruit het spanorgaan in de spantoestand kan worden gebracht. In plaats daarvan spelen deze bekende aanslagen een rol bij het overbrengen van het spanorgaan uit een vaste toestand in een losse toestand en omgekeerd.

Volgens de uitvinding zijn, om de rusttoestand van het spanorgaan goed te definiëren, de aanslagmiddelen voorzien. Dergelijke aanslagmiddelen kunnen op vele verschillende manieren zijn uitgevoerd; zij omvatten een vast aanslagelement aan de laadruimte en een beweegbaar aanslagelement aan het spanorgaan en/of aan de trekinrichting.

Verder kunnen vasthoudmiddelen zijn voorzien voor het versterken van de aanslagtoestand van de aanslagmiddelen. Wanneer de trekinrichting voldoende ver terugbewogen is, treden de vasthoudmiddelen in werking waardoor de voorbelasting van de trekinrichting niet meer, of niet meer als enige, hoeft zorg te dragen voor het in de teruggetrokken toestand houden daarvan. Deze vasthoudmiddelen kunnen op verschillende manieren zijn uitgevoerd. Volgens een eerste mogelijkheid berust de werking van de vasthoudmiddelen op magnetisme. Ook andere varianten zijn echter mogelijk, zoals werking gebaseerd op de samenwerking van textiele haken en lussen (Velcro®).

De trekinrichting kan een soepel of geleed langwerpig trekorgaan omvatten. Het trekorgaan kan op verschillende manieren onder voorbelasting worden gebracht, bij voorbeeld door middel van een onder invloed van de zwaartekracht voorbelaste massa van bijvoorbeeld lood of ijzer. De voorkeur gaat echter uit naar een elastisch trekorgaan. Met als doel het verplaatsen van het met het trekorgaan verbonden spanorgaan goed te laten verlopen, kan de verbinding tussen het trekorgaan en het spanorgaan onderlinge verplaatsing daarvan toelaten, zoals met een haakvormige of lusvormige verbinding kan worden bereikt.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm zijn twee trekinrichtingen voorzien die tegenover elkaar worden opgehangen aan of nabij de top van de laadruimte. Het spanorgaan kan dan hoog in de laadruimte en langs de zijwanden gereed gehouden worden, zodanig dat elke lading, ook die met maximale hoogte, eenvoudig in de laadruimte kan worden geschoven. Door het spanorgaan vervolgens te spannen met de spanmiddelen kan de lading betrouwbaar en eenvoudig worden vastgezet.

In een praktische uitvoeringsvorm, die eenvoudig te monteren is in de laadruimte, bezit elke trekinrichting een huis ter bevestiging in de laadruimte, aan welk huis telkens een eind van een bijbehorende soepel trekorgaan is bevestigd en via welk huis het vrije eind van het soepele trekorgaan van de andere trekinrichting neerwaarts is geleid. Die andere trekinrichting kan zich aan de tegenoverliggende zijwand van de laadruimte bevinden, in welk geval het trekorgaan dwars bovenin de laadruimte verloopt. Evenwel is ook een variant mogelijk waarbij die andere trekinrichting zich aan dezelfde zijwand bevindt; in dat geval loopt het trekorgaan in langsrichting van de laadruimte. In deze gevallen kunnen de aanslagmiddelen zich aan het huis bevinden, zodanig dat het neerwaarts geleide eind van het soepele trekorgaan dat is bevestigd aan het ene huis telkens in samenwerking brengbaar is met de aanslagmiddelen aan het andere huis.

De uitvinding betreft verder een laadruimte van een voertuig of container en dergelijke, alsmede een spanmiddelsysteem zoals hiervoor beschreven voor het vastzetten van lading in de laadruimte van het voertuig, omvattende een spaninrichting met een soepel of geleed langwerpig spanorgaan, zoals een spanband, met het langwerpige orgaan samenwerkende spanmiddelen bevestigd in de laadruimte ter weerszijden van de lading voor het in een spantoestand brengen van het spanorgaan met betrekking tot de in de laadruimte opgenomen lading, alsmede een in de laadruimte voorziene voorbelaste trekinrichting, welke trekinrichting samenwerkt met het spanorgaan voor het, bij vrijgave van de spanmiddelen, overbrengen van het spanorgaan vanuit de spantoestand in een rusttoestand en voor het toelaten van het overbrengen van het spanorgaan vanuit de rusttoestand in de spantoestand tegen de voorbelasting in van de trekinrichting

Volgens de uitvinding zijn aanslagmiddelen voorzien die de rusttoestand van het spanorgaan bepalen.

Op bekende wijze kan de laadruimte opstaande langszij den bezitten die een frame uit staanders alsmede de staanders onderlinge verbindende langsprofïelen omvatten, waarbij elke trekinrichting is opgehangen aan een der langsprofielen, bij voorkeur een bovenste langsprofiel. Elk frame kan aan de buitenzijde zijn bedekt door een soepel velvormig orgaan, zoals een zeildoek. De spanmiddelen kunnen zich aan beide einden aan of nabij de vloer van de laadruimte bevinden. Bekend is verder dat de spanmiddelen een spanmechanisme, zoals een ratel, kunnen omvatten. De trekinrichtingen bevinden zich bij voorkeur aan tegenoverliggende zijden in de top.

De uitvinding betreft tevens een wegvoertuig of railvoertuig voorzien van de laadruimte zoals hiervoor beschreven. Daarnaast betreft de uitvinding een container met een degelijke laadruimte. De container kan op het chassis van een wegvoertuig of van een railvoertuig worden geplaatst in verband met transport.

Vervolgens zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.

Figuur 1 toont een dwarsdoorsnede door een laadruimte met het spanmiddelsysteem volgens de uitvinding in rusttoestand.

Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van de laadruimte met het spanmiddelsysteem in spantoestand.

Figuur 3 toont op grotere schaal het detail van III van figuur 1.

Figuur 4 toont het aanzicht volgens IV van figuur 3.

De in figuur 1 weergegeven laadruimte 1 bestaat op bekende wijze uit de bodem 2, een dek 3 alsmede langswanden 4, 5. De laadruimte 1 is op gebruikelijke wijze aan de voorzijde afgesloten door een schot 6, en aan de achterzijde door deuren (niet getoond). Een dergelijke laadruimte 1 kan onderdeel uitmaken van de opbouw van een vrachtwagen of van een spoorwegwagon. Ook is het mogelijk dat de laadruimte 1 onderdeel vormt van een container die op een dergelijk voertuig plaatsbaar is in verband met het transport.

In de inwendige ruimte van de laadruimte 1 bevindt zich een spanband 7 die aan een zijde is vastgezet door middel van een vast bevestigingspunt 8 en aan het andere eind door een spanmiddel 9 zoals een ratel. In de in figuur 1 weergegeven toestand is de spanband 7 in rust, waarbij deze zich dicht langs de langswanden 4, 5 en het dek 3 uitstrekt zodanig dat het inwendige van de laadruimte 1 zonder problemen toegankelijk is, ook voor het hoogste type lading. Nadat in de laadruimte een lading 10 is geplaatst, die in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is opgenomen op een laadbord 11, kan door het aandrijven van het spanmiddel 9 de spanband 7 stevig over de lading 10 worden gespannen, zoals weergegeven in de spantoestand van figuur 2.

De uitvinding betreft nu de in hun geheel met 12 aangeduide trekinrichtingen door middel waarvan de spanband 7 in de in figuur 1 weergegeven rusttoestand kan worden gehouden. Deze trekinrichtingen 12 bezitten in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld elk een elastisch koord 13 en een huis 14. Het elastische koord 13 is aan een eind vastgezet. In het aanzicht van figuur 3 is te zien dat het elastische koord 13 in het bijzonder is vastgezet aan het huis 14, dat op zijn beurt is vastgezet aan een langsprofiel 15 van de langswand 4. Het langsprofiel 15 maakt onderdeel uit van het frame dat verder staanders 25 en dwarsliggers 26 bevat. Op dat frame is bijvoorbeeld een zeildoek 24 aangebracht, waardoor aldus de langswanden 4, 5 en het dek 3 worden gevormd. Het huis 14 bevat een bovenflens 16 en een tweetal onderflenzen 17 waartussen zich een opening 18 bevindt. Tussen de bovenflens 16 en de onderflenzen 17 strekt zich, ter weerszijden van de opening 18 telkens een verticale flens 19 uit.

Tussen deze verticale flenzen 19 is de diabolovormige rol 20 draaibaar opgehangen, over welke rol 20 het elastische koord 13’ is omgeleid in de richting van de bodem 2. Het ene eind van dit elastische koord 13’ is vastgezet aan het huis 14’ dat zich aan de andere langswand 5 bevindt. Het andere eind van het elastische koord 13’ is verbonden met de beugel 21, welke voorzien is van een cilindrische rol 22. Over deze cilindrische rol 22 is de spanband 7 geleid. Vanzelfsprekend bevindt zich aan de andere zijde van de laadruimte een overeenkomstige beugel 21’ die aan het elastische koord 13’ is bevestigd, zoals ook weergegeven in de figuren 1 en 2, als gevolg waarvan de spanband 7 het gewenste verloop verkrijgt.

Aan de onderste flenzen 17 bevinden zich magneten 23. Zodra de beugel 21 in de buurt komt van deze magneten 23, wordt de beugel stevig aangetrokken tegen de onderste flenzen 17 waardoor het betreffende elastische koord 13’ ontlast wordt van trekkrachten. De onderste flenzen 17 en de beugel 21 fungeren daarbij als aanslagmiddelen die de uiterste positie van de trekinrichtingen definiëren.

Het spanmiddelsysteem zoals hiervoor beschreven functioneert als volgt. In de figuur 1 weergegeven rusttoestand wordt de lading 10,11 in de laadruimte 1 geplaatst, bijvoorbeeld door middel van een vorkheftruck. Wanneer de lading 10, 11 op de juiste plaats is neergezet, wordt het spanmiddel 9 bediend, waardoor de spanband 7 vanuit de rusttoestand neerwaarts wordt getrokken. Tijdens die handeling worden allereerst de beugels 21 van de betreffende magneten 23 afgetrokken, waarna de elastische koorden 13,13’ verder beginnen uit te rekken. Dit uitrekken zet zich voort totdat de in figuur 2 weergegeven toestand is bereikt, en de spanband 7 stevig over de lading 10,11 is gespannen. Afhankelijk van de hoogte van de lading 10,11 moeten de elastische koorden 13,13’ meer of minder verworden uitgetrokken.

Wanneer de lading 10, 11 moet worden gelost, wordt omgekeerd het spanmiddel 9 weer bediend voor het vrijgegeven van de spanband 7. Zodra de spanband 7 voldoende ruimte heeft gekregen, wordt deze onder invloed van de door de elastische koorden 13, 13’ daarop uitgeoefende voorspankracht geheven. Uiteindelijk komen de beugels 21,2 Γ in de buurt van de hiervoor beschreven magneten 23, zodanig dat zij aangetrokken worden tegen het betreffende huis 14,14’. De lading kan nu worden gelost doordat de spanband 7 zich in een zodanig hoge positie onder het dek 3 en vlak langs de binnenkant van de langswanden 4, 5 bevindt, dat het ontladen zonder problemen kan geschieden. Omgekeerd kan ook weer nieuwe lading zonder problemen in de laadruimte 1 worden opgenomen.

Hoewel in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld de elastische koorden 13.13’ in dwarsrichting verlopen, is ook een variant (niet getoond) mogelijk waarbij de koorden 13,13’ in langsrichting lopen en zijn bevestigd aan een huis aan dezelfde zijwand van de laadruimte. De oriëntatie van de diabolovormige rol 20 moet dan overeenkomstig worden aangepast, zodanig dat de hartlijn daarvan loodrecht op de zijwand staat.

Claims (17)

1. Spanmiddelsysteem voor het vastzetten van lading (10) in een laadruimte (1), zoals van een voertuig, container en dergelijke, omvattende een soepel of geleed langwerpig spanorgaan (7), zoals een spanband, met het langwerpige orgaan samenwerkende spanmiddelen (8, 9) ter bevestiging in de laadruimte voor het in een spantoestand brengen van het spanorgaan met betrekking tot de in de laadruimte opgenomen lading, tenminste een voorbelaste trekinrichting (12, 12’) ter bevestiging in de laadruimte (1), welke trekinrichting samenwerkt met het spanorgaan (7) voor het, bij vrijgave van de spanmiddelen (8, 9), overbrengen van het spanorgaan (7) vanuit de spantoestand in een rusttoestand en voor het toelaten van het overbrengen van het spanorgaan (7) vanuit de rusttoestand in de spantoestand tegen de voorbelasting in van de trekinrichting (12, 12’), alsmede aanslagmiddelen (17, 21) voor het spanorgaan (7), gekenmerkt doordat de aanslagmiddelen (17, 21) de rusttoestand van het spanorgaan (7) bepalen.

2. Spanmiddelsysteem volgens conclusie 1, waarbij vasthoudmiddelen (23) zijn voorzien voor het versterken van de aanslagtoestand van de aanslagmiddelen (17,21).

3. Spanmiddelsysteem volgens conclusie 2, waarbij de werking van de vasthoudmiddelen (17, 21) is gebaseerd op magnetisme.

4. Spanmiddelsysteem volgens conclusie 2 of 3, waarbij werking van de vasthoudmiddelen is gebaseerd op de samenwerking van textiele haken en lussen (Velcro®).

5. Spanmiddelsysteem volgens conclusie 2, 3 of 4, waarbij de werking van de vasthoudmiddelen is gebaseerd op elastische vervorming.

6. Spanmiddelsysteem volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de trekinrichting een soepel of geleed langwerpig trekorgaan (13, 13 ) omvat.

7. Spanmiddelsysteem volgens conclusie 6, waarbij de verbinding tussen het trekorgaan (13, 13’) en het spanorgaan (7) onderlinge verplaatsing daarvan toelaat, zoals een haakvormige of lusvormige verbinding (21, 22),

8. Spanmiddelsysteem volgens conclusie 6 of 7, waarbij het trekorgaan (7) elastisch is.

9. Spanmiddelsysteem volgens een der voorgaande conclusies, waarbij twee trekinrichtingen (12, 12’) zijn voorzien bestemd om tegenover elkaar te worden opgehangen aan of nabij de top (3) van de laadruimte (1).

10. Spanmiddelsysteem volgens conclusie 9 wanneer afhankelijk van conclusie 7 of 8, waarbij elke trekinrichting (12,12’) een huis (14, 14’) omvat ter bevestiging in de laadruimte (1), aan welk huis telkens een eind van een bijbehorende soepel trekorgaan (13’, 13) is bevestigd en via welk huis het andere eind van het soepele trekorgaan (13, 13’)van de andere trekinrichting neerwaarts is geleid.

11. Spanmiddelsysteem volgens conclusie 11, waarbij de aanslagmiddelen (17) zich aan elk huis (14, 14’) bevinden, zodanig dat het neerwaarts geleide eind van het soepele trekorgaan van de ene trekinrichting telkens in samenwerking brengbaar is met de aanslagmiddelen van het huis van de andere trekinrichting.

12. Laadruimte (1) van een voertuig of container en dergelijke, alsmede een spanmiddelsysteem volgens en der voorgaande conclusies voor het vastzetten van lading in die laadruimte, omvattende een soepel of geleed langwerpig spanorgaan (7), zoals een spanband, alsmede met het langwerpige spanorgaan samenwerkende spanmiddelen (8, 9) bevestigd in de laadruimte ter weerszijden van de lading (10, 11) voor het in een spantoestand brengen van het spanorgaan (7) met betrekking tot de in de laadruimte opgenomen lading, waarbij in de laadruimte (1) tenminste een voorbelaste trekinrichting (12, 12’) is voorzien, welke trekinrichting samenwerkt met het spanorgaan (7) voor het, bij vrijgave van de spanmiddelen, overbrengen van het spanorgaan vanuit de spantoestand in een rusttoestand en voor het toelaten van het overbrengen van het spanorgaan vanuit de rusttoestand in de spantoestand tegen de voorbelasting in van de trekinrichting, alsmede aanslagmiddelen voor het spanorgaan C^)» met het kenmerk dat de aanslagmiddelen (17, 21) de rusttoestand van het spanorgaan (7) bepalen.

13. Laadruimte (1) volgens conclusie 12, omvattende opstaande langszij den (4, 5) welke een frame uit staanders alsmede de staanders onderlinge verbindende langsprofielen (15) omvatten, waarbij elke trekinrichting (12, 12’) is opgehangen aan een der langsprofielen (15).

14. Laadruimte (1) volgens conclusie 13, waarbij elk frame aan de buitenzijde is bedekt door een soepel vel vormig orgaan, zoals een zeildoek (24).

15. Laadruimte (1) volgens een der conclusies 12-14, waarbij de spanmiddelen (8, 9) zich aan beide einden aan of nabij de vloer van de laadruimte bevinden.

16. Laadruimte (1) volgens een der conclusies 12-15, waarbij de spanmiddelen een spanmechanisme, zoals een ratel, omvatten.

17. Laadruimte (1) volgens een der voorgaande conclusies voorzien van een spanmiddelsysteem volgens conclusie 9, waarbij de trekinrichtingen (12, 12’) zich aan tegenoverliggende zijden in de top (3) bevinden.