BE1018286A3 - Inrichting voor het houden van een aseinde en weefmachine. - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het houden van een aseinde (5) die een eerste lagerelement (6) en een relatief daartoe beweegbaar is tussen een houdpositie waarbij het aseinde (5) gehouden wordt en een vrijgavepositie waarbij het aseinde (5) vrij is, waarbij het beweegbaar lagerelement (7) aan een draaibaar opgestelde arm (10) is aangebracht die voorzien is van een loopvlak (12) dat toegevoegd is aan een loopvlak (18) van een hefboom (15), die de arm (10) in de houdpositie houdt. Weefmachine die een dergelijke inrichting bevat.

Description

Inrichting voor het houden van een aseinde en weefmachine.

De uitvinding betreft een inrichting voor het houden van een aseinde, waarbij de inrichting een eerste lagerelement en een relatief daartoe beweegbaar lagerelement bevat, dat beweegbaar is tussen een houdpositie waarbij het aseinde gehouden wordt en een vrijgavepositie waarbij het aseinde vrij is. Het aseindé kan deel uitmaken van een kettingboom of een doekboom voor een weefmachine.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld gekend uit EP 414 291 Al en dient om een aseinde van een kettingboom of een doekboom in een weefmachine te houden, zodat dit zonder grote problemen in de weefmachine kan aangebracht of uit de weefmachine kan verwijderd worden. Een dergelijke inrichting heeft als nadeel dat die een relatief omvangrijk en duur mechanisme voor het beweegbaar klemelement bevat.

Een doel van de uitvinding is een eenvoudig uitgevoerde inrichting van het voornoemde type te vormen, die bedrijfszeker en eenvoudig te bedienen is.

Tot dit doel bevat de inrichting volgens de uitvinding een beweegbaar lagerelement dat aan een draaibaar opgestelde arm is aangebracht die voorzien is van een loopvlak dat toegevoegd is aan een loopvlak van een hefboom, die de arm in de houdpositie kan houden.

De inrichting laat zich eenvoudig bedienen door middel van de hefboom die met de arm kan samenwerken. De geprofileerde of nokvormig uitgevoerde loopvlakken van de arm en de hefboom kunnen probleemloos op die manier uitgevoerd worden, zodat krachten, die in radiale richting op het aseinde inwerken, niet daartoe kunnen leiden, dat het beweegbaar opgestelde lagerelement samen met de draaibaar opgestelde arm uit de houdpositie kan bewogen worden. Eerst wanneer de hefboom uit zijn houdpositie wordt bewogen, kan tevens de arm met het beweegbaar opgesteld lagerelement de houdpositie verlaten. Door het samenwerken van het loopvlak van de arm met het loopvlak van de hefboom, kan de arm in de houdpositie gebracht en gehouden worden.

Volgens een uitvoeringsvorm zijn het loopvlak van de arm en het loopvlak van de hefboom dat toegevoegd is aan het loopvlak van de arm zodanig aangebracht, dat wanneer de hefboom vanuit de houdpositie wordt bewogen, de kracht tussen de hefboom en de arm eerst toeneemt en bij verdere beweging terug afneemt. Dit betekent dat de arm en de hefboom hierbij een overcenter mechanisme kunnen vormen terwijl die zich in de houdpositie bevinden. Dit is voordelig om het draaibaar opgesteld lagerelement in de houdpositie te houden. Hierbij kunnen tijdens het bewegen van en naar de houdpositie zowel de hefboom als de arm elastisch vervormen. Daarmee wordt met de loopvlakken van de arm en van de hefboom een overcenter mechanisme gevormd dat toelaat de arm in de houdpositie te houden.

Volgens een uitvoeringsvorm worden de arm en de hefboom door een veer verbonden. Dit laat onder meer toe dat de arm bij het bevelen van de hefboom, de hefboom volgt, ook wanneer de loopvlakken van de arm en de hefboom niet met elkaar samenwerken. De veer laat tevens toe de arm in de houdpositie te houden en laat toe de arm en de hefboom naar elkaar toe te dwingen. Hierbij kan de veer tussen de hefboom en de arm zodanig zijn aangebracht, dat wanneer de hefboom vanuit de houdpositie wordt bewogen, de kracht door de veer tussen de hefboom en de arm eerst toeneemt en bij verdere beweging terug afneemt. Dit laat toe dat de arm en de hefboom in de houdpositie naar elkaar toe getrokken kunnen worden en dat in de houdpositie door de veer de arm en de hefboom zich in een zogenaamde overcenter positie kunnen bevinden. Daarmee wordt met de veer een overcenter mechanisme gevormd dat toelaat de arm in de houdpositie te houden.

Volgens een uitvoeringsvorm kunnen een aanslag van de hefboom en een aanslag van de arm in de houdpositie onderling contact maken. Dit laat toe de onderlinge positie van de arm en de hefboom in de houdpositie te bepalen en dit zonder dat verdere elementen daartoe nodig zijn.

Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting een gestel, waaraan de arm en de hefboom via een bijhorende draaias zijn aangebracht, waarbij de draaias voor de arm en de draaias voor de hefboom evenwijdig met het gehouden aseinde zijn opgesteld. Dit is voordelig om het aseinde in de inrichting te houden.

De uitvinding betreft tevens een weefmachine die een inrichting volgens de uitvinding bevat.

Verdere kenmerken en voordelen van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvormen.

Figuur 1 toont een perspectief aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding voor een weefmachine in de houdpositie.

Figuur 2 toont een zijzicht volgens pijl F2 in figuur 1 van de inrichting van figuur 1 met een in de houdpositie gehouden aseinde.

Figuur 3 toont een zijzicht volgens pijl F3 in figuur 1 van de inrichting van figuur 1 met een In de houdpositie gehouden aseinde.

Figuur 4 toont het zijzicht van figuur 3 in een positie tussen de houdpositie en de vrijgavepositie.

Figuur 5 toont het zijzicht van figuur 3 in vrijgavepositie.

In figuren 1 tot 5 is een inrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven die een gestel 2 bevat waaraan een lagering 3, ook lagerinrichting te noemen, is aangebracht. Dit gestel 2 kan bevestigd worden aan of deel uitmaken van een zijgedeelte van een weefmachine. Nabij de lagering 3 is een steunvlak 4 aangebracht om een te houden aseinde 5 naar de lagering 3 te geleiden. Het aseinde 5 vormt hierbij het in de lagering te houden onderdeel én kan deel uitmaken van een kettingboom, een doekboom of een element voor een weefmachine of voor een textielmachine. De lagering 3 van de inrichting 1 voor het houden van het aseinde 5 bevat een eerste stationair opgesteld lagerelement 6 en een tweede beweegbaar opgesteld lagerelement 7 dat beweegbaar is ten opzichte van het stationair opgesteld lagerelement 6. Het lagerelement 7 is hierbij beweegbaar tussen een houdpositie waarbij het aseinde 5 in de lagering 3 gehouden wordt en een vrijgavepositie waarbij het aseinde 5 vrij is ter hoogte van de lagering 3, dit betekent niet gehouden wordt in de lagering 3.

Het lagerelement 6 wordt aangebracht in het gestel 2 ter hoogte van de hoek tussen het horizontaal opgesteld deel 8 en het verticaal opgesteld deel 9 van het gestel 2. Het lagerelement 6 kan gekleefd, geklemd, gelast of op nog een andere gekende wijze aangebracht worden aan het gestel 2. Het lagerelement 6 wordt bij de weergegeven uitvoeringsvorm in hoofdzaak gevormd door een cilindersegment dat nagenoeg tangentiaal aansluit op het steunvlak 4. Dit kan toelaten het aseinde 5 in het lagerelement 6 aan te brengen of uit het lagerelement 6 te verwijderen. Het steunvlak 4 kan bestaan uit een kunststof element, kan met schroefverbindingen aan het deel 8 van het gestel 2 bevestigd worden en strekt zich nagenoeg evenwijdig uit met het deel 8.

Het beweegbaar lagerelement 7 is aan een draaibaar opgestelde arm 10 aangebracht. De arm 10 is via een draaias 11 aan het deel 9 van het gestel 2 aangebracht. De draaias 11 voor de arm 10 is evenwijdig met het te houden aseinde 5 opgesteld. De- arm 10 bevat aan de kant tegenover het beweegbaar opgesteld lagerelement 7 een loopvlak 12 dat geprofileerd of nokvormig is uitgevoerd. Het lagerelement 7 kan met boutverbindingen 13 aan de arm 10 bevestigd worden. De boutverbindingen 13 bevatten bijvoorbeeld een bout die zich met een zekere speling uitstrekt doorheen een boring in de arm 10 en een boring in het lagerelement 7, waarbij de bout samenwerkt met een moer om de arm 10 en het lagerelement 7 aan elkaar te bevestigen. De draaias 11 kan gevormd worden door een bout 14 die zich met beperkte speling uitstrekt doorheen een boring in de arm 10 en die in een deel 9 van het gestel 2 kan geschroefd worden.

De inrichting 1 bevat tevens een draaibaar opgestelde hefboom 15, ook houdarm te noemen. De hefboom 15 is via een draaias 16 aan een kraag 17 van het deel 9 van het gestel 2 aangebracht. De draaias 16 voor de hefboom 15 is evenwijdig met het te houden aseinde 5 opgesteld. De draaias 16 is hierbij tevens evenwijdig met de draaias 11 voor de arm 10 opgesteld.

De hefboom 15 is voorzien van een loopvlak 18 dat geprofileerd of nokvormig is uitgevoerd. Het loopvlak 12 van de arm 10 en het loopvlak 18 van de hefboom 15 zijn aan elkaar toegevoegd en laten toe met de hefboom 15 de arm 10 in de houdpositie te brengen en te houden. De draaias 16 kan gevormd worden door een bout 19 die zich met beperkte speling uitstrekt doorheen een boring in de hefboom 15 en die in het deel 9 van het gestel 2 kan geschroefd worden.

De inrichting 1 bevat tevens een veer 20 die de arm 10 en de hefboom 15 kan verbinden. De veer 20 kan de arm 10 en de hefboom 15 naar elkaar toe dwingen. De veer 20 kan door een veersysteem of veerelement gevormd worden en bestaat bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld uit een trekveer. Hierbij wordt de veer 20 opgesteld tussen een element 21, bijvoorbeeld een bout, dat bevestigd is aan de arm 10 en een element 22, bijvoorbeeld een bout, dat bevestigd is aan de hefboom 15. De hefboom 15 bevat aanslag 23 die kan samenwerken met een aanslag 24 van de arm 10. De aanslag 23 en de aanslag 24 zijn bedoeld om in de houdpositie onderling contact te maken. De onderlinge positie van het lagerelement 6 en het lagerelement T in de houdpositie kan geregeld worden door gebruik te maken van de speling van de boutverbindingen 13 waarmee het lagerelement 7 ten opzichte van de arm 10 wordt bevestigd. Bij . een onderlinge opstelling van de aanslagen 23 en 24 kan de kracht ingesteld worden waarmee het aseinde 5 in de lagering 3 wordt gehouden of geklemd, door de onderlinge opstelling van het lagerelement 7 en de arm 10 te regelen. De aanslagen 23, 24 laten eveneens toe het aseinde 5 zodanig in de lagering 3 te houden, dat het aseinde 5 met een beperkte speling vergrendeld kan worden en bijvoorbeeld nog kan verdraaien in de lagering 3.

De hefboom 15 bevat een hefboomsarm 25 die in de houdpositie zich nagenoeg evenwijdig met het steunvlak 4 kan uitstrekken. De hefboomsarm 25 laat een operator toe de hefboom 15 en de arm 10 vanuit houdpositie naar vrijgavepositie en vanuit vrijgavepositie naar houdpositie te brengen. De arm 10 en de hefboom 15 kunnen hiertoe elastisch vervormbaar uitgevoerd en/of opgesteld worden. Bij de weergegeven uitvoeringsvorm is het vlak van de aanslag 23 nagenoeg loodrecht op het ondervlak van de hefboomsarm 25 opgesteld.

Het loopvlak 12 van de arm 10 en het loopvlak 18 van de hefboom 15 dat toegevoegd is aan het loopvlak 12 van de arm 10 zijn zodanig aangebracht, dat wanneer de hefboom 15 vanuit de houdpositie zoals weergegeven in figuur 2 wordt bewogen, de kracht tussen de hefboom 15 en de arm 10 eerst toeneemt en bij verdere beweging terug afneemt. Dit wordt bereikt doordat het loopvlak 12 met het loopvlak 18 hierbij een overcenter mechanisme kunnen vormen, meer in het bijzonder doordat de afstand volgens lijn 26 in figuur 2 tussen de draaias 16 en de contactplaats 27 waar het loopvlak 12 met het loopvlak 18 contact maakt groter is dan de tangentiale afstand volgens lijn 28 tussen de draaias 16 en het loopvlak 12.

De veer 20 is hierbij bij voorkeur zodanig tussen de hefboom 15 en de arm 10 aangebracht, dat wanneer de hefboom 15 vanuit de houdpositie wordt bewogen, de kracht door de veer 20 tussen de hefboom 15 en de arm 10 eerst toeneemt en bij verdere beweging terug afneemt. Dit wordt bereikt doordat de lijn 29 in figuur 3 door de aslijn van het element 21 en de aslijn van het element 22, die de positie van de veer 20 bepaalt voorbij de lijn 30 door de aslijn van het element 21 en de aslijn van het gehouden aseinde 5 beweegt om de houdpositie zoals weergegeven in figuur 3 te kunnen bereiken en op die manier een overcenter mechanisme gevormd wordt.

Bij het bewegen vanuit de vrijgavepositie weergegeven in figuur 5 via de positie weergegeven in figuur 4 naar de houdpositie weergegeven in figuur 3, maakt het loopvlak 12 contact met het loopvlak 18 waardoor de arm 12 door de hefboom 15 naar de houdpositie wordt gebracht. Bij het bewegen van de hefboom 15 vanuit de houdpositie via de positie van figuur 4 naar de vrijgavepositie wordt de arm 12 door middel van de veer 20 samen met de hefboom 15 bewogen.

Het is duidelijk dat voor het houden van een kettingboom of een döekboom bij een weefmachine er bij voorkeur twee inrichtingen 1 volgens de uitvinding worden voorzien die elk een aseinde 5 van de kettingboom of de doekboom kunnen houden. Volgens een niet weergegeven variante kan de hefboomarm 25 een hoek maken met het steunvlak 4 om toe te laten een aseinde 5 tussen de hefboomsarm 25 en het steunvlak 4 naar de lagering 3 te geleiden.

De arm 10 en de hefboom 15 kunnen bijvoorbeeld gevormd worden door een geprofileerde plaat. De randen van een dergelijk geprofileerde plaat kunnen hierbij een loopvlak 12 of 18 volgens de uitvinding vormen. Een dergelijke plaat kan bijvoorbeeld door lasersnijden vervaardigd worden. Het uitvoeren van de arm 10 en de hefboom 15 als een plaat laat een eenvoudige constructie toe, meer in het bijzonder laat toe op een eenvoudige manier een loopvlak aan te brengen.

De inrichting volgens de uitvinding biedt tevens als voordeel dat geen werktuigen vereist zijn om de inrichting 1 te openen of te sluiten. Bovendien bevat de inrichting 1 hoofdzakelijk een eenvoudig uit te voeren draaibaar opgestelde arm 10 voor een lagerelement 7, een eenvoudig uit te voeren draaibaar opgestelde hefboom 15 en een veer 20.

De inrichting volgens de uitvinding kan aangewend worden bij verschillende types machines zoals textielmachines, meer in het bijzonder bij eender welk type weefmachine of gelijkaardige textielmachine, die een van aseinden voorzien te houden onderdeel zoals een kettingboom of een doekboom bevat. Dit kan zowel een luchtweefmachine, een grijperweefmachine, een waterstraalweefmachine, een projectielweefmachine, nog een ander type weefmachine, êen boommachine, een breimachine of nog een ander type textielmachine zijn.

De inrichting volgens de uitvinding beperkt zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen. De inrichting kan eveneens binnen de beschermingsomvang van de conclusies volgens variante uitvoeringsvormen, Vormen en afmetingen uitgevoerd worden. Tevens zijn combinaties van de weergegeven uitvoeringsvormen mogelijk die onder de beschermingsomvang van de conclusies vallen.

Claims (10)

1. Inrichting voor het houden van een aseinde (5) die een eerste lagerelement (6) en een relatief daartoe beweegbaar lagerelement (7) bevat, dat beweegbaar is tussen een houdpositie waarbij het aseinde (5) gehouden wordt en een vrijgavepositie waarbij het aseinde (5) vrij is, daardoor gekenmerkt dat het beweegbaar lagerelement (7) aan een draaibaar opgestelde arm (10) is aangebracht die voorzien is van een loopvlak (12) dat toegevoegd is aan een loopvlak (18) van een hefboom (15), die de arm (10) in de houdpositie houdt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het loopvlak (12) van de arm (10) en het loopvlak (18) van de hefboom (15) dat toegevoegd is aan het loopvlak (12) van de arm (10) zodanig zijn aangebracht, dat wanneer de hefboom (15) vanuit de houdpositie wordt bewogen, de kracht tussen de hefboom (15) en de arm (10) eerst toeneemt en bij verdere beweging terug afneemt.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de arm (10) en de hefboom (15) door een veer (20) zijn verbonden.

4. Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de veer (20) tussen de hefboom (15) en de arm (10) zodanig is aangebracht, dat wanneer de hefboom (15) vanuit de houdpositie wordt bewogen, de kracht door de veer (20) tussen de hefboom (15) en de arm (10) eerst toeneemt en bij verdere beweging terug afneemt.

5. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat een aanslag (23) van de hefboom (15) en een aanslag (24) van de arm (10) in de houdpositie onderling contact maken.

6. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een gestel (2) bevat, waaraan de arm (10) via een draaias (11) is aangebracht, waarbij de draaias (11) voor de arm (10) evenwijdig met het gehouden aseinde (5) is opgesteld.

7. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een gestel (2) bevat, waaraan de hefboom (15) via een draaias (16) is aangebracht, waarbij de draaias (16) voor de hefboom (15) evenwijdig met het gehouden aseinde (5) is opgesteld. [

8. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 7, daardoor gekenmerkt dat het aseinde (5) deel uitmaakt van een doekboom voor een weefmachine.

9. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 8, daardoor gekenmerkt dat het aseinde (5) deel uitmaakt van een kettingboom voor een weefmachine.

10. Weefmachine, daardoor gekenmerkt dat de weefmachine een inrichting (1) volgens één van de conclusies 1 tot 9 bevat.