BE1017684A3 - METHOD FOR INSERTING AN END OF A WELDING THREAD INTO A SIDE OF A TISSUE AND A PNEUMATIC EDGE INSERT. - Google Patents

METHOD FOR INSERTING AN END OF A WELDING THREAD INTO A SIDE OF A TISSUE AND A PNEUMATIC EDGE INSERT. Download PDF

Info

Publication number
BE1017684A3
BE1017684A3 BE2007/0349A BE200700349A BE1017684A3 BE 1017684 A3 BE1017684 A3 BE 1017684A3 BE 2007/0349 A BE2007/0349 A BE 2007/0349A BE 200700349 A BE200700349 A BE 200700349A BE 1017684 A3 BE1017684 A3 BE 1017684A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
edge
weft thread
insert
fabric
weaving
Prior art date
Application number
BE2007/0349A
Other languages
Dutch (nl)
Inventor
Luc Vriens
Herman Sioen
Marcel Goemans
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2007/0349A priority Critical patent/BE1017684A3/en
Priority to CN200880024384.3A priority patent/CN101743348B/en
Priority to AT08773887T priority patent/ATE510944T1/en
Priority to EP08773887A priority patent/EP2176455B1/en
Priority to PCT/EP2008/005515 priority patent/WO2009007076A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1017684A3 publication Critical patent/BE1017684A3/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/40Forming selvedges
    • D03D47/48Forming selvedges by inserting cut end of weft in next shed, e.g. by tucking, by blowing

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)
  • Folding Of Thin Sheet-Like Materials, Special Discharging Devices, And Others (AREA)

Abstract

The invention relates to a method for tucking an end (23) of a weft thread (19) into a selvedge (27) of a fabric (3) by means of a pneumatic tuck-in device (5) which blows an end (23) of an inserted and beaten up weft thread (19) extending past a selvedge (27) of the fabric (3) into a subsequent shed (1), whereby the tuck-in device (5) is moved back and forth along the selvedge (27) of the fabric (3) in synchronization with the reed (13) and blows in of this end (23) of the beaten-up weft thread (19) into a shed (1) while the tuck-in device (5) moves back and forth along the selvedge of the fabric.

Description

Werkwijze voor het inleggen van een einde van een inslagdraad in een kant van een weefsel en pneumatische kanteninlegger.Method for inserting an end of a weft thread into a side of a fabric and pneumatic edge insert.

De uitvinding betreft een werkwijze voor het inleggen van een einde van een ingebrachte inslagdraad in een kant van een weefsel door middel van een pneumatische kanteninlegger die een einde van een aan een rand van het weefsel aangeslagen inslagdraad dat uitsteekt voorbij een kant van het weefsel, in een volgend weefvak blaast en een pneumatische kanteninlegger.The invention relates to a method for inserting an end of an inserted weft thread into a side of a fabric by means of a pneumatic edge insulator that extends into an end of a weft thread stuck at an edge of the fabric and protruding beyond a side of the fabric. blows a next weaving section and a pneumatic edge insert.

Pneumatische kanteninleggers zijn bijvoorbeeld gekend uit US 4957144 en WO 01/86047 Al. Om de einden van de inslagdraden in een volgend weefvak te kunnen blazen, bevinden de pneumatische kanteninleggers zich minstens gedeeltelijk aan de zijde van het riet voor de aanslaglijn of de rand van het weefsel. Om de aanslagbeweging van het riet niet te verhinderen is het gekend het riet in het bereik van de pneumatische kanteninlegger uit te sparen, zodat het riet zich langs de kanteninlegger tot aan de aanslaglijn kan bewegen. Om het riet in het bereik van de kanteninlegger niet te moeten onderbreken, is het ook gekend de kanteninlegger met het riet naar voor en terug te bewegen en hiervoor een aandrijving voor de kanteninlegger te voorzien. Deze aandrijving is relatief complex aangezien deze aandrijving een nauwkeurige synchronisatie met de beweging van het riet of met de beweging van de weeflade vereist.Pneumatic edge inserts are known, for example, from US 4957144 and WO 01/86047 A1. In order to be able to blow the ends of the weft threads into a subsequent weaving section, the pneumatic edge inserts are located at least partly on the side of the reed for the stop line or the edge of the fabric. In order not to prevent the stop movement of the reed, it is known to save the reed in the area of the pneumatic edge insert, so that the reed can move along the edge insert up to the stop line. In order not to have to interrupt the reed in the area of the edge insert, it is also known to move the edge insert with the reed forwards and back and to provide a drive for the edge insert for this purpose. This drive is relatively complex since this drive requires accurate synchronization with the movement of the reed or with the movement of the weaving drawer.

Het is gekend uit US 1426351 een kanteninlegger op de weeflade te monteren, zodat deze kanteninlegger samen met het riet beweegt. Deze aan de inbrengzijde van het weefvak aangebrachte kanteninlegger werkt samen met een snijapparaat dat de inslagdraden naast de kant van het weefsel afsnijdt wanneer het aanslaan door het riet plaatsvindt. Een vorkvormig element dat nabij de inbrengzijde de kant van het weefsel overlapt, moet bij het terugbewegen van de weeflade het voorbij de kant uitstekende einde van de inslagdraad ombuigen, welk einde dan in het vólgende weefvak moet worden geblazen terwijl de weeflade met het riet zich minstens heeft terug bewogen.It is known from US 1426351 to mount a lace inlay on the weaving drawer, so that this lace inlay moves together with the reed. This edge inserter arranged on the insertion side of the weaving section cooperates with a cutting device which cuts off the weft threads adjacent to the side of the weave when the reed takes place. A fork-shaped element that overlaps the side of the fabric near the insertion side must bend the end of the weft thread protruding beyond the side when the weaving drawer moves back, which end must then be blown into the subsequent weaving compartment while the weaving drawer with the reed at least has moved back.

De uitvinding heeft als doel een werkwijze van het voornoemde type te vormen waarbij een ononderbroken riet kan worden aangewend en waarbij een eenvoudig inleggen van de einden van de inslagdraden kan worden doorgevoerd.The invention has for its object to form a method of the aforementioned type in which a continuous reed can be used and in which a simple insertion of the ends of the weft threads can be carried out.

Deze opgave wordt daardoor opgelost dat de kanteninlegger synchroon met het riet langs de kant van het weefsel heen en weer wordt bewogen en dat het inblazen in een weefvak van dit einde van de aangeslagen inslagdraad wordt doorgevoerd terwijl aan de kanteninlegger dit einde van de aangeslagen inslagdraad ter beschikking wordt "gesteld en de kanteninlegger zich verder langs dit einde van de aangeslagen inslagdraad beweegt.This task is solved by the fact that the edge inserter is moved back and forth in synchronism with the reed along the side of the fabric and that the blowing into a weaving section of this end of the struck weft thread is carried out while on the edge inserter this end of the struck weft thread is applied. is made available and the edge inserter moves further along this end of the struck weft thread.

De uitvinding benut het effect dat de blaasinrichting zich tijdens het inleggen of inblazen van het einde van een ingebrachte en door een riet aangeslagen inslagdraad langs de kant van het weefsel beweegt, zodat deze beweging het inleggen of inblazen van het einde van de inslagdraad ondersteunt. Hierbij kan het inblazen van het einde van de inslagdraad aanvangen terwijl het riet zich weg van de rand van het weefsel beweegt. Tijdens het inleggen of inblazen beweegt de kanteninlegger zich synchroon met het riet en langs de kant van het weefsel voorbij het verlengde van de rand van het weefsel, waardoor een ononderbroken riet kan worden aangewend.The invention exploits the effect that the blower moves along the side of the fabric during insertion or blow-in of the end of a weft thread inserted through a cane, so that this movement supports the insertion or blow-in of the end of the weft thread. Hereby the blowing in of the end of the weft thread can commence while the reed moves away from the edge of the fabric. During insertion or blowing in, the edge inserter moves synchronously with the reed and along the side of the fabric beyond the extension of the edge of the fabric, whereby a continuous reed can be used.

Volgens een volgende uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt voorzien dat het inblazen van het einde van de inslagdraad voltooid wordt terwijl het riet zich terug naar de rand van het weefsel toe beweegt. Dit inblazen kan gebeuren tot het sluiten van het weefvak, hetgeen meestal plaats vindt vooraleer het riet tegen de rand van het weefsel aanslaat. Daarmee wordt zeker gesteld dat het in het volgend gevormd weefvak ingelegde einde van de inslagdraad zeker wordt gehouden tot het aanslaan van de volgende inslagdraad en/of tot het sluiten van het weefvak en dat het inbinden van deze volgende inslagdraad met het ingelegde einde van een vorig ingebrachte inslagdraad gebeurt.According to a further embodiment of the invention, it is envisaged that the blowing in of the end of the weft thread will be completed while the reed moves back towards the edge of the fabric. This blowing in can take place until the closing of the weaving compartment, which usually takes place before the reed strikes the edge of the weave. This ensures that the end of the weft thread inserted in the next weaving section is securely held until the next weft thread is struck and / or the closing of the weaving section and that the binding of this next weft thread with the inserted end of a previous weft thread inserted weft thread.

Volgens een volgende uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt voorzien dat de pneumatische kanteninlegger voorzien is van meerdere blaasopeningen die volgens de bewegingsrichting van de kanteninlegger naast elkaar zijn aangebracht en die in verschillende posities van de kanteninlegger blazen. De meerdere blaasopeningen laten een gecontroleerd inleggen van de einden van de inslagdraden toe.According to a further embodiment of the invention, it is provided that the pneumatic edge insert is provided with a plurality of blow openings which are arranged side by side in the direction of movement of the edge insert and which blow into different positions of the edge insert. The multiple blowing openings allow a controlled insertion of the ends of the weft threads.

Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt voorzien dat het snijden van de inslagdraad gebeurt terwijl een persluchtstroom op het einde van de inslagdraad is gericht en terwijl het riet een afstand van de rand van het weefsel weg werd bewogen, dit betekent een afstand verwijderd is van de rand van het weefsel. Aangezien hierbij het snijden pas gebeurt als reeds een persluchtstroom op het einde van de inslagdraad is gericht, wordt het gevaar vermeden dat de inslagdraad zich ongecontroleerd beweegt en verloren gaat. De zich dan nog van de rand van het weefsel weg bewegende persluchtstroom zorgt ervoor dat het einde van de inslagdraad zeker in het volgende weefvak wordt ingelegd.According to an embodiment of the invention, it is envisaged that the weft thread is cut while a compressed air stream is directed at the end of the weft thread and while the reed has been moved away from the edge of the fabric, this means a distance away from the edge of the fabric. Since the cutting only takes place if a compressed air flow has already been directed to the end of the weft thread, the danger is avoided that the weft thread moves uncontrollably and is lost. The compressed air flow then still moving away from the edge of the fabric ensures that the end of the weft thread is certainly inserted in the next weaving section.

De opgave wordt verder opgelost met een pneumatische kanteninlegger met een blaasinrichting voor het inblazen van een einde van een ingebrachte en aangeslagen inslagdraad dat uitsteekt voorbij een kant van het weefsel in een volgend weefvak, waarbij de kanteninlegger door een weeflade gehouden wordt zodat de kanteninlegger synchroon met het riet heen en weer beweegt en dat de kanteninlegger een blaasinrichting bevat voor het blazen op dit einde van de aangeslagen inslagdraad tijdens de beweging van de kanteninlegger langs de kant van het weefsel. Dergelijke kanteninlegger laat toe zodanig op het einde van de aangeslagen inslagdraad te blazen, dat dit einde wordt omgebogen en in een volgend weefvak wordt geblazen terwijl de kanteninlegger synchroon met het riet langs de kant van het weefsel beweegt.The task is further solved with a pneumatic edge insert with a blower for blowing in one end of an inserted and struck weft thread protruding beyond one side of the fabric in a subsequent weaving section, the edge insert being held by a weaving drawer so that the edge insert is in sync with the reed moves back and forth and the edge inserter includes a blower device for blowing at this end of the struck weft thread during the movement of the edge inserter along the fabric side. Such an edge inserter makes it possible to blow onto the end of the weft thread so that this end is bent and blown into a subsequent weaving section while the edge inserter moves synchronously with the reed along the side of the fabric.

Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt een houder voor de kanteninlegger aangebracht waarmee de kanteninlegger aan een weeflade aanbrengbaar is. Daardoor wordt op eenvoudige wijze bereikt dat de kanteninlegger synchroon met de weeflade en met het riet beweegt, zodat een doorlopend riet kan worden aangewend en op eenvoudige wijze een synchronisatie tussen de beweging van de kanteninlegger en de beweging van het riet wordt bekomen. Dit laatste is vooral voordelig bij hoge weefsnelheden en/of bij het starten van de weefmachine. Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de kanteninlegger instelbaar volgens de lengterichting van de weeflade aan een ladeprofiel van de weeflade aangebracht. Dit laat toe de kanteninlegger volgens de lengterichting van de weeflade, dit is de richting van de weefsel breedte, instelbaar aan een ladeprofiel van de weeflade aan te brengen. Daarmee kan de opstelling van de kanteninlegger op eenvoudige wijze aan de weefbreedte worden aangepast, waardoor de kanteninlegger toelaat bij een weefmachine weefsels met een verschillende breedte te weven. In het bijzonder is hiertoe het ladeprofiel geschikt waaraan bij een luchtweefmachine bijblazers zijn aangebracht of waaraan bij een grijperweefmachine geleidingselementen voor een grijperband zijn aangebracht.According to an embodiment of the invention, a holder for the edging insert is provided with which the edging insert can be attached to a weaving drawer. Thereby it is achieved in a simple manner that the edge insert moves in synchronism with the weaving drawer and with the reed, so that a continuous reed can be used and a synchronization between the movement of the edge insert and the movement of the cane is achieved in a simple manner. The latter is especially advantageous at high weaving speeds and / or when starting the weaving machine. According to a preferred embodiment, the edge insert is adjustably arranged in the longitudinal direction of the weaving drawer on a drawer profile of the weaving drawer. This allows the edge insert to be arranged in the longitudinal direction of the weaving drawer, this is the direction of the weave width, adjustable to a drawer profile of the weaving drawer. The arrangement of the edge insert can thus be adapted in a simple manner to the weaving width, whereby the edge insert allows weaving fabrics of different widths in a weaving machine. The drawer profile is particularly suitable for this purpose, on which blowers are fitted in an air-weaving machine or on which guide elements for a gripper belt are arranged in a gripper weaving machine.

Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de blaasinrichting meerdere blaasopeningen die volgens de bewegingsrichting van de kanteninlegger naast elkaar zijn aangebracht. Daardoor wordt het mogelijk dat tijdens de beweging van de kanteninlegger voortdurend een persluchtstroom vanaf een blaasopening op het einde van de inslagdraad inwerkt en dat voortdurend op het einde van de inslagdraad kan geblazen worden terwijl de kanteninlegger langs de kant van het weefsel beweegt. Dit laat ook toe te vermijden dat de blaasinrichting nodeloos op het gevormde weefsel blaast en/of dat het weefsel door dit blazen beschadigd wordt. Tevens kan daarbij voorzien worden dat de blaasopeningen van de blaasinrichting in groepen zijn samengebracht die telkens onafhankelijk van elkaar activeerbaar zijn. Hiertoe bevat de kanteninlegger activeerelementen die activeerbaar zijn terwijl de kanteninlegger langs de kant van het weefsel beweegt.According to an embodiment of the invention, the blowing device comprises several blowing openings which are arranged side by side in the direction of movement of the edge insert. As a result, it becomes possible that during the movement of the edge inserter a compressed air stream continuously acts from a blow opening at the end of the weft thread and it is possible to blow continuously at the end of the weft thread while the edge inserter moves along the side of the fabric. This also makes it possible to prevent the blower from unnecessarily blowing on the tissue formed and / or from damaging the tissue through this blowing. It can also be provided that the blow openings of the blower are brought together in groups that can each time be activated independently of each other. To this end, the edge inserter contains activating elements that can be activated while the edge inserter moves along the side of the fabric.

Volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding bevat de kanteninlegger een gleuf die volgens de bewegingsrichting van de kanteninlegger verloopt en die een einde van een aangeslagen inslagdraad kan opnemen terwijl de kanteninlegger langs de kant van het weefsel beweegt. Volgens een uitvoeringsvorm worden langs de gleuf een aantal blaasopeningen aangebracht, en bij voorkeur worden zowel boven als onder de gleuf blaasopeningen volgens de bewegingsrichting van de kanteninlegger aangebracht die telkens bij voorkeur in een rij naast elkaar zijn aangebracht. Deze blaasopeningen worden hierbij zodanig aangebracht dat een einde van een aangeslagen inslagdraad in het volgend weefvak kan geblazen worden. Hierbij wordt de gleuf zodanig aangebracht dat de gleuf continu beweegbaar is over het verlengde van de rand van het weefsel.According to an embodiment of the invention, the edge inserter comprises a slot which extends in the direction of movement of the edge inserter and which can receive an end of a struck weft thread while the edge inserter moves along the side of the fabric. According to an embodiment, a number of blow openings are provided along the slot, and blow openings are preferably provided both above and below the slot in the direction of movement of the edge insert, which are preferably arranged in a row next to each other. These blow openings are arranged in such a way that an end of a struck weft thread can be blown into the next weaving section. The slot is hereby arranged such that the slot is continuously movable over the extension of the edge of the fabric.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt aan de kanteninlegger een snijapparaat aangebracht voor het snijden van een einde van een aangeslagen inslagdraad op een afstand van de kant van het weefsel. Door het snijapparaat volgens de weefselbreedte instelbaar aan het ladeprofiel van de weeflade aan te brengen, kan de lengte van het in te leggen einde van de inslagdraad naar wens ingesteld worden. Een dergelijke snijapparaat dat samen met de kanteninlegger beweegt, is activeerbaar tijdens de beweging van de kanteninlegger langs de kant van het weefsel. Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat het snijapparaat een snijblad dat pneumatisch kan geactiveerd worden.According to a preferred embodiment, a cutting device is arranged on the edge inserter for cutting an end of a struck weft thread at a distance from the side of the fabric. By arranging the cutter according to the fabric width adjustably to the drawer profile of the weaving drawer, the length of the end of the weft thread to be inserted can be adjusted as desired. Such a cutting device that moves together with the edge insert, can be activated during the movement of the edge insert along the side of the fabric. According to a preferred embodiment, the cutting device comprises a cutting blade that can be pneumatically activated.

Verdere voordelen en kenmerken van de uitvinding vloeien voort uit de hierna volgende beschrijving van de in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden.Further advantages and features of the invention result from the following description of the exemplary embodiments shown in the drawings.

Figuur 1 toont schematisch een bovenaanzicht van een weefmachine die meerdere kanteninleggers volgens de uitvinding bevat.Figure 1 schematically shows a top view of a weaving machine that comprises a plurality of edge inserts according to the invention.

Figuur 2 toont een zijaanzicht van een kanteninlegger volgens de uitvinding vanaf een eerste zijde in een stand waarbij het riet reeds een afstand verwijderd is van de aanslaglijn.Figure 2 shows a side view of a lace insert according to the invention from a first side in a position where the reed is already a distance away from the stop line.

Figuur 3 toont een zijaanzicht van de kanteninlegger volgens figuur 2 vanaf een tweede zijde tegenoverliggend aan de eerste zijde.Figure 3 shows a side view of the edge insert according to Figure 2 from a second side opposite to the first side.

Figuur 4 toont een bovenaanzicht van de kanteninlegger volgens figuur 2.Figure 4 shows a top view of the edge insert according to Figure 2.

Figuur 5 toont een perspectief zicht van de kanteninlegger volgens figuur 2 waar de eerste zijde zichtbaar is.Figure 5 shows a perspective view of the edge insert according to Figure 2 where the first side is visible.

Figuur 6 toont een perspectief zicht van de kanteninlegger volgens figuur 2 waar de tweede zijde zichtbaar is.Figure 6 shows a perspective view of the edge insert according to Figure 2 where the second side is visible.

Figuur 7 toont een perspectief zicht van twee kanteninleggers volgens de uitvinding die bedoeld zijn om tussen twee weefsels aangebracht te worden.Figure 7 shows a perspective view of two edge inserts according to the invention which are intended to be applied between two fabrics.

Figuur 8 toont een bovenaanzicht van de twee kanteninleggers volgens figuur 7.Figure 8 shows a top view of the two edge inserts according to Figure 7.

Figuren 9 tot 16 tonen een kanteninlegger volgens de uitvinding in verschillende standen gedurende een weefcyclus. Figuren 17 tot 22 tonen een kanteninlegger volgens de uitvinding in verschillende standen gedurende twee weefcycli.Figures 9 to 16 show a lace insert according to the invention in different positions during a weaving cycle. Figures 17 to 22 show a lace insert according to the invention in different positions during two weaving cycles.

Bij de in figuur 1 weergegeven weefmachine worden twee weefsels 2, 3 naast elkaar geweven. Hierbij zijn vier pneumatische kanteninleggers 4 tot 7 volgens de uitvinding weergegeven, meer in het bijzonder één nabij de inbrengzijde 16 van het weefvak 1 opgestelde kanteninlegger 4, één nabij de overzijde 17 van het weefvak 1 opgestelde kanteninlegger 5 en twee kanteninleggers 6 en 7 die naast elkaar tussen de weefsels 2, 3 zijn opgesteld. Aan de kanteninlegger 4 is een snijapparaat 8 toegevoegd, aan de kanteninlegger 5 een snijapparaat 9 en aan de kanteninleggers 6 en 7 een gemeenschappelijk snijapparaat 10. De weefmachine bevat verder een weeflade 11 die een ladeprofiel 12 bevat waarop een riet 13 is aangebracht. De kanteninleggers 4 tot 7 worden hierbij aan het ladeprofiel 12 aangebracht. Tevens worden hierbij de snijapparaten 8 tot 10 aan het ladeprofiel 12 aangebracht. Teneinde het inbrengen van de inslagdraden mogelijk te maken, wordt met kettingdraden 18 op gekende wijze telkens door middel van niet weergegeven gaapvormingseiementen een weefvak 1 gevormd.In the weaving machine shown in Figure 1, two fabrics 2, 3 are woven side by side. Four pneumatic edge inserts 4 to 7 according to the invention are shown here, more in particular one edge insert 4 arranged near the insertion side 16 of the weaving section 1, one edge insert 5 arranged near the opposite side 17 of the weaving section 1 and two edge inserts 6 and 7 are arranged between the fabrics 2, 3. A cutting device 8 is added to the edge inserter 4, a cutting device 9 to the edge inserter 5 and a common cutting device 10 to the edge inserter 6 and 7. The weaving machine further comprises a weaving drawer 11 which contains a drawer section 12 on which a reed 13 is arranged. The edge inserts 4 to 7 are arranged on the drawer profile 12. The cutting devices 8 to 10 are also arranged on the drawer profile 12. In order to make it possible to insert the weft threads, a weaving section 1 is formed in known manner in each case by means of warp threads 18, not shown.

De ingebrachte inslagdraden 19 worden door het riet 13 tegen de rand 14 van het weefsel 2 en tegen de rand 15 van het weefsel 3 aangeslagen. De ingebrachte en aangeslagen inslagdraad 19 bevat een einde 20 dat voorbij de kant 24 van het weefsel 2 uitsteekt, een einde 21 dat voorbij de kant 25 van het weefsel 2 uitsteekt, een einde 22 dat voorbij de kant 26 van het weefsel 3 uitsteekt en een einde 23 dat voorbij de kant 27 van het weefsel 3 uitsteekt. De einden 20 tot 23 dienen door middel van een bijhorende kanteninlegger 4 tot 7 in een volgend weefvak ingelegd of ingeblazen te worden. Het snijapparaat 8 snijdt het einde 20 van een aangeslagen inslagdraad 19 op een afstand van de kant 24 van het weefsel 2, het snijapparaat 9 het einde 23 op een afstand van de kant 27 van het weefsel 3 en het snijapparaat 10 het einde 21 op een afstand van de kant 25 van het weefsel 2 en het einde 22 op een afstand van de kant 26 van het weefsel 3. De einden 20 tot 23 van een in een weefvak 1 ingebrachte en door het riet 13 aangeslagen inslagdraad 19 steken hierbij uit naast een bijhorende kant 24 tot 27 van een bijhorend weefsel 2, 3.The inserted weft threads 19 are struck by the cane 13 against the edge 14 of the fabric 2 and against the edge 15 of the fabric 3. The inserted and struck weft thread 19 includes an end 20 protruding beyond the side 24 of the fabric 2, an end 21 protruding beyond the side 25 of the fabric 2, an end 22 protruding beyond the side 26 of the fabric 3 and a end 23 protruding beyond the side 27 of the fabric 3. The ends 20 to 23 must be inserted or blown in by means of a corresponding edge inserter 4 to 7 in a subsequent weaving section. The cutter 8 cuts the end 20 of a struck weft thread 19 at a distance from the side 24 of the fabric 2, the cutter 9 the end 23 at a distance from the side 27 of the fabric 3 and the cutter 10 the end 21 to a distance from the side 25 of the fabric 2 and the end 22 to a distance from the side 26 of the fabric 3. The ends 20 to 23 of a weft thread 19 inserted into a weaving section 1 and struck by the reed 13 then project alongside a corresponding side 24 to 27 of a corresponding fabric 2, 3.

Zoals verduidelijkt in figuren 2 tot 6 bevat de kanteninlegger 5, meer in het bijzonder de kanteninlegger 5 aan de overzijde 17 van het weefvak 1 een blaasinrichting 29 voor het in een volgend weefvak inblazen van een einde 23 van een inslagdraad 19 dat uitsteekt voorbij de kant 27 van het weefsel 3. De kanteninlegger 5 bevat een gleuf 28 die volgens de bewegingsrichting A van de kanteninlegger 5 verloopt en die een einde 23 van een aangeslagen inslagdraad 19 kan opnemen terwijl de kanteninlegger 5 langs de bijhorende kant 27 van het weefsel 3 beweegt. De gleuf 28 vertoont nagenoeg de vorm van een cirkelboog die zich in gebruik van de kanteninlegger 5 om de draaias 75 van de weeflade 11 uitstrekt, die open is naar het riet 13 toe en die aan de kant weg van het riet 13 gesloten is ter hoogte van een grondvlak 30. De gleuf 28 kan voorzien worden van een sleetvaste bekleding, bijvoorbeeld een bekleding uit keramiek of staal.As clarified in Figs. 2 to 6, the edge inserter 5, more particularly the edge inserter 5 on the opposite side 17 of the weaving section 1 comprises a blower device 29 for blowing an end 23 of a weft thread 19 projecting beyond the edge into a subsequent weaving section. 27 of the fabric 3. The edge inserter 5 comprises a slot 28 which extends in the direction of movement A of the edge inserter 5 and which can receive an end 23 of a struck weft thread 19 while the edge inserter 5 moves along the corresponding edge 27 of the fabric 3. The groove 28 has substantially the shape of a circular arc which, in use of the edge inserter 5, extends around the axis of rotation 75 of the weaving drawer 11, which is open towards the reed 13 and which is closed on the side away from the reed 13 at the height of a base surface 30. The slot 28 can be provided with a wear-resistant coating, for example a coating of ceramic or steel.

Nabij het grondvlak 30 wordt een blaasopening 31 aangebracht die in gebruik gericht is naar het weefvak 1 en naar het riet 13. Langs de gleuf 28 zijn een aantal blaasopeningen 32 tot 37 volgens de bewegingsrichting A van de kanteninlegger 5 aangebracht, meer in het bijzonder zijn boven de gleuf 28 meerdere blaasopeningen 32 tot 34 in een rij 38 naast elkaar aangebracht en onder de gleuf 28 meerdere blaasopeningen 35 tot 37 in een rij 39 naast elkaar aangébracht. Deze blaasopeningen 32 tot 37 zijn in gebruik hoofdzakelijk gericht naar het weefvak 1. Hierbij kunnen alle blaasopeningen 32 tot 37 in dezelfde richting gericht zijn, bijvoorbeeld volgens de lengterichting B van de weeflade 11. Daar de blaasopeningen 31 tot 37 samen met de weeflade 11 bewegen kan de luchtstraal uit elke blaasopening een zekere ruimte bestrijken.Near the base 30 a blow opening 31 is provided which, in use, is directed towards the weaving section 1 and towards the reed 13. A number of blow openings 32 to 37 are arranged along the slot 28 in the direction of movement A of the edge insulator 5, more particularly arranged above the slot 28 a plurality of blow openings 32 to 34 in a row 38 side-by-side and below the slot 28 arranged a plurality of blow openings 35 to 37 in a row 39 side by side. In use, these blow openings 32 to 37 are mainly directed towards the weaving section 1. Here, all blow openings 32 to 37 can be directed in the same direction, for example in the longitudinal direction B of the weaving drawer 11. Since the blow openings 31 to 37 move together with the weaving drawer 11 the air jet from each blower opening can cover a certain space.

De blaasopening 31 van de blaasinrichting 29 kan apart van perslucht voorzien worden en is pneumatisch verbonden met een aansluitstuk 40. De blaasopeningen 32 tot 37 van de blaasinrichting 29 zijn in groepen samengevoegd die apart van perslucht kunnen voorzien worden. Een eerste groep met blaasopeningen 32 en 33 zijn pneumatisch verbonden met een aansluitstuk 41, een tweede groep met blaasopeningen 35 en 36 zijn pneumatisch verbonden met een aansluitstuk 42 en een derde groep met blaasopeningen 34 en 37 zijn pneumatisch verbonden met een aansluitstuk 43. De kanteninlegger 5 bevat een behuizing 44 waarin de blaasopeningen 31 tot 37 zijn aangebracht en waarin door kanalen gevormde pneumatische verbindingen zijn aangebracht die blaasopeningen pneumatisch kunnen verbinden met bijhorende aansluitstukken.The blower opening 31 of the blower 29 can be separately supplied with compressed air and is pneumatically connected to a connection piece 40. The blower openings 32 to 37 of the blower 29 are combined in groups that can be separately supplied with compressed air. A first group with blow openings 32 and 33 are pneumatically connected to a connection piece 41, a second group with blow openings 35 and 36 are pneumatically connected to a connection piece 42 and a third group with blow openings 34 and 37 are pneumatically connected to a connection piece 43. The edge insert 5 comprises a housing 44 in which the blow openings 31 to 37 are arranged and in which pneumatic connections formed by channels are arranged which can connect blow openings to corresponding connecting pieces.

De behuizing 44 met blaasopeningen en kanalen kan bijvoorbeeld door gieten van metaal, meer in het bijzonder spuitgieten van een aluminiumlegering vervaardigd worden. Volgens een variante kan de behuizing 44 bijvoorbeeld door het aaneenkitten van poedermetaal, meer in het bijzonder door selectief lasersmelten van poedermetaal vervaardigd worden. Volgens nog een variante kan de behuizing 44 eveneens met behulp van klassieke bewerkingen, zoals boren en frezen vervaardigd worden.The casing 44 with blow openings and channels can be manufactured, for example, by casting metal, more particularly injection molding, from an aluminum alloy. According to a variant, the housing 44 can be manufactured, for example, by bonding together powder metal, more particularly by selective laser melting of powder metal. According to yet another variant, the housing 44 can also be manufactured with the aid of traditional operations, such as drilling and milling.

De blaasopening 31 wordt nabij het grondvlak 30 van de gleuf 28 aangebracht. Het grondvlak 30 en de blaasopening 31 zijn zodanig aangebracht dat die dicht bij het einde 23 van de inslagdraad 19 gelegen zijn of zelfs net contact maken met dit einde 23 van de inslagdraad 29 wanneer het riet 13 zich in de achterste stand bevindt, dit is de stand waarbij het riet 13 het verst verwijderd is van de rand 15 van het weefsel 3.The blow opening 31 is provided near the base surface 30 of the slot 28. The base surface 30 and the blow opening 31 are arranged such that they are close to the end 23 of the weft thread 19 or even make contact with this end 23 of the weft thread 29 when the reed 13 is in the rear position, this is the position wherein the reed 13 is furthest away from the edge 15 of the fabric 3.

Verder is de kanteninlegger 5 door middel van de behuizing 44 aan een ladeprofiel 12 van de weeflade 11 aanbrengbaar. De behuizing 44 die de gleuf 28 bevat, wordt naast de kant 27 van het weefsel 3 opgesteld en kan dwars op de lengterichting B van de weeflade 11 langs de kant 27 van het weefsel 3 bewegen. Het ladeprofiel 12 strekt zich hierbij uit volgens de lengterichting B van de weeflade 11 en bevat een groef 45 die zich uitstrekt over de lengte van het ladeprofiel 12. De groef 45 wordt hierbij niet alleen aangewend om zogenaamde bijblazers aan het ladeprofiel 12 te bevestigen, maar tevens om een kanteninlegger 5 volgens de uitvinding aan het ladeprofiel 12 te bevestigen. Een bevestiging van de kanteninlegger 5 ter hoogte van een dergelijke groef 45 laat toe de kanteninlegger 5 instelbaar, dit betekent naar keuze in een gewenste positie volgens de lengterichting B van de weeflade 11 aan een ladeprofiel 12 aan te brengen. De blaasopeningen 32 tot 37 zijn bij deze uitvoeringsvorm aangebracht ter hoogte van het naar het zijvlak van de behuizing 44 dat gericht is naar weefvak 1 of naar het weefsel 3.Furthermore, the edge inserter 5 can be applied by means of the housing 44 to a drawer profile 12 of the weaving drawer 11. The housing 44 containing the slot 28 is arranged next to the side 27 of the fabric 3 and can move transversely to the longitudinal direction B of the weaving drawer 11 along the side 27 of the fabric 3. The drawer profile 12 here extends in the longitudinal direction B of the weaving drawer 11 and comprises a groove 45 which extends over the length of the drawer profile 12. The groove 45 is hereby not only used to attach so-called blowers to the drawer profile 12, but also for attaching an edge inserter 5 according to the invention to the drawer profile 12. A fastening of the edge inlayer 5 at the level of such a groove 45 allows the edge inlayer 5 to be adjusted, this means optionally being arranged in a desired position along the longitudinal direction B of the weaving drawer 11 on a drawer profile 12. The blow openings 32 to 37 are arranged in this embodiment at the height of the side face of the housing 44 which is directed towards weaving compartment 1 or towards the weave 3.

De behuizing 44 met de gleuf 28 wordt hierbij in werking dwars op de lengterichting B van de weeflade 11 opgesteld. Hierbij is de gleuf 28 bij voorkeur zodanig gevormd en opgesteld dat de gleuf 28 bij een heengaande en weergaande beweging van de weeflade 11 langsheen een einde 23 van een aangeslagen inslagdraad 19 kan bewegen zonder dat de gleuf 28 hierbij in wezenlijk contact komt met dit einde 23 van de inslagdraad 19. Dit betekent dat de gleuf 28 dwars overheen of langsheen het einde 23 van de aangeslagen en zich volgens lengterichting B in het verlengde van de door de aangeslagen inslagdraad 19 gevormde randen 14 en 15 kan bewegen, zonder dit einde 23 van de inslagdraad 19 wezenlijk te raken. Dit betekent dat de gleuf 28 praktisch geen contact maakt met het einde 23, maar dat dit einde 23 toch de gleuf 28 lichtjes mag raken.The housing 44 with the slot 28 is hereby arranged transversely of the longitudinal direction B of the weaving drawer 11. The slit 28 is herein preferably formed and arranged such that the slit 28 can move along an end 23 of a stranded weft thread 19 during an upward and downward movement of the weaving drawer 11 without the slit 28 thereby coming into substantial contact with this end 23 of the weft thread 19. This means that the slit 28 can move transversely over or along the end 23 of the struck-in and in longitudinal direction B in line with the edges 14 and 15 formed by the struck-in weft thread 19, without this end 23 of the to touch the weft thread 19 substantially. This means that the slot 28 makes practically no contact with the end 23, but that this end 23 may nevertheless slightly touch the slot 28.

Een snijapparaat 9 voor het snijden van een einde 23 van een aangeslagen inslagdraad 19 wordt op een bepaalde afstand naast de kanteninlegger 5 aangebracht. Het snijapparaat 9 bevat een snijblad 46 dat met een schroefverbinding 47 vast aan een houder 48 is aangebracht en een snijblad 49 dat via een schroefverbinding 50 om een draaias 77 beweegbaar ten opzichte van de houder 48 en het vast snijblad 46 is aangebracht en dat pneumatisch kan aangedreven worden. Hiertoe werkt het snijblad 49 samen met een dubbelwerkend zuigersysteem 51 dat het snijblad 49 in een gewenste richting om de draaias 77 kan bevelen. De afstand tussen de houder 48 en het vast snijblad 46 kan eventueel ingesteld worden door dikteplaatjes ter hoogte van de schroefverbinding 47 tussen de houder 48 en het vast snijblad 46 aan te brengen. De ene plunjer 52 van het zuigersysteem 51 is via een aansluitstuk 53 verbonden met een ventiel 54 en de andere plunjer 55 van het zuigersysteem 51 is via een aansluitstuk 56 verbonden met een ventiel 57. De ventielen 54 en 57 zijn aangesloten op een persluchtbron 58. De ventielen 54 en 57 kunnen bestaan uit een zogenaamd 3/2 ventiel. Volgens een niet weergegeven variante kunnen de ventielen 54 en 57 vervangen worden door één enkel ventiel dat de werking van beide ventielen 54 en 57 kan overnemen, zoals een zogenaamd 5/3 ventiel.A cutting device 9 for cutting an end 23 of a struck weft thread 19 is arranged at a certain distance next to the edge inserter 5. The cutting device 9 comprises a cutting blade 46 which is fixedly attached to a holder 48 with a screw connection 47 and a cutting blade 49 which is movable via a screw connection 50 about an axis of rotation 77 relative to the holder 48 and the fixed cutting blade 46 and which can be pneumatically be driven. For this purpose, the cutting blade 49 cooperates with a double-acting piston system 51 which can command the cutting blade 49 in a desired direction about the axis of rotation 77. The distance between the holder 48 and the fixed cutting blade 46 can optionally be adjusted by arranging thickness plates at the level of the screw connection 47 between the holder 48 and the fixed cutting blade 46. One plunger 52 of the piston system 51 is connected via a connecting piece 53 to a valve 54 and the other plunger 55 of the piston system 51 is connected via a connecting piece 56 to a valve 57. The valves 54 and 57 are connected to a compressed air source 58. The valves 54 and 57 can consist of a so-called 3/2 valve. According to a variant (not shown), the valves 54 and 57 can be replaced by a single valve that can take over the operation of both valves 54 and 57, such as a so-called 5/3 valve.

Het beweegbaar snijblad 49 is via de schroefverbinding 50 gekoppeld met en beweegbaar door middel van een hefboom 59 die tevens om de draaias 77 draaibaar is opgesteld. De hefboom 59 bevat een kraag 76 die kan samenwerken met de plunjers 52 en 55 van het zuigersysteem 51. Tussen de hefboom 59 en het beweegbaar snijblad 49 is bijvoorbeeld een zoals in figuur 4 schematsich weergegeven veersysteem 89 ter hoogte van de draaias 77 aangebracht om het beweegbaar snijblad 49 op gekende wijze tegen het vast snijblad 46 te dwingen.The movable cutting blade 49 is coupled via the screw connection 50 to and movable by means of a lever 59 which is also arranged rotatably about the axis of rotation 77. The lever 59 comprises a collar 76 which can co-act with the plungers 52 and 55 of the piston system 51. For example, between the lever 59 and the movable cutting blade 49, a spring system 89 as shown in Figure 4 is arranged at the level of the axis of rotation 77 forcing movable cutting blade 49 against the fixed cutting blade 46 in a known manner.

De aansluitstukken 40 tot 43 zijn verder door pneumatische leidingen verbonden met bijhorende ventielen 60 tot 63 die tevens pneumatisch verbonden zijn met minstens één persluchtbron, bijvoorbeeld met de persluchtbron 58. De ventielen 54, 57, 60, 61, 62 en 63 zijn elk door een stuureenheid activeerbaar, bijvoorbeeld door een stuureenheid 64. De ventielen 60 tot 63 kunnen de blaasinrichting 29 activeren, terwijl de ventielen 54 en 57 het snijapparaat 9 kunnen activeren. Dit activeren kan plaats vinden tijdens de beweging van de kanteninlegger 5 langs de kant 27 van het weefsel 3. Het is duidelijk dat volgens een variante de verschillende ventielen 54, 57, 60, 61, 62 en 63 elk met een bijhorende persluchtbron kunnen verbonden worden en niet noodzakelijk allen met dezelfde persluchtbron 58 dienen verbonden te worden. De verschillende persluchtbronnen kunnen hierbij perslucht met een verschillende druk voeden. Tevens kunnen smoorkranen 85, 86, 87 en/of 88 voorzien worden om de persluchtstroom vanuit de verschillende blaasopeningen in te stellen. De smoorkranen kunnen eveneens door een stuureenheid 64 gestuurd worden.The connecting pieces 40 to 43 are further connected by pneumatic lines to associated valves 60 to 63 which are also pneumatically connected to at least one compressed air source, for example to the compressed air source 58. The valves 54, 57, 60, 61, 62 and 63 are each connected by a control unit can be activated, for example by a control unit 64. The valves 60 to 63 can activate the blower 29, while the valves 54 and 57 can activate the cutting device 9. This activation can take place during the movement of the edge insulator 5 along the edge 27 of the fabric 3. It is clear that according to a variant the different valves 54, 57, 60, 61, 62 and 63 can each be connected to an associated compressed air source. and not necessarily all must be connected to the same compressed air source 58. The different compressed air sources can supply compressed air with a different pressure. Throttle valves 85, 86, 87 and / or 88 can also be provided to adjust the compressed air flow from the various blowing openings. The throttle valves can also be controlled by a control unit 64.

Zoals verduidelijkt in figuren 1 en 2 wordt een dwarssteun 65 aan de weefmachine aangebracht. Nabij de overzijde 17 van het weefvak 1 wordt hierbij tevens een draadhouder 66 aangebracht die een einde 23 van een aangeslagen inslagdraad 19 kan opnemen. Deze draadhouder 66 kan bestaan uit een zuigmond die tijdens het aanslaan van een inslagdraad in een geleidingskanaal 69 van het riet 13 komt, teneinde het einde 23 van de aangeslagen inslagdraad 19 op te nemen. De draadhouder 66 kan aan de dwarssteun 65 bevestigd worden. De draadhouder 66 buigt bij deze uitvoeringsvorm het einde 23 van de inslagdraad 19 om terwijl die in de draadhouder 66 wordt opgenomen. Tevens wordt nog een hoofdblazer 67 en een ter hoogte van de dwarssteun 65 nabij de inbrengzijde 16 van het weefvak 1 aangebrachte draadhouder 68 weergegeven. De draadhouders 66 en 68 kunnen elk door een ventielsysteem gestuurd worden teneinde vanaf het ogenblik van het aanslaan van de inslagdraad 19 de nodige kracht, bijvoorbeeld zuigkracht op een einde van de inslagdraad te kunnen uitoefenen. Aan de dwarssteun 65 kan een snijapparaat 83 als inslagschaar aangebracht worden om een aangeslagen inslagdraad 19 bij het aanslaan nabij het einde van de hoofdblazer 67 te knippen. Aan de dwarssteun 65 kunnen ook nog weefselsteunen onder en/of boven elk weefsel 2 of 3 aangebracht worden om het weefsel 2 en 3 te ondersteunen en bij het aanslaan te positioneren ten opzichte van het geleidingskanaal 69 van het riet 13. De lengte van de weefselsteunen kan aangepast worden aan de breedte van het bijhorende weefsel 2 of 3. Het riet 13 wordt op gekende wijze met een klemverbinding 84 vast aan het ladeprofiel 12 bevestigd. De functie van de draadhouder 66 of 68 kan uiteraard eveneens waargenomen worden door zogenaamde bindkettingdraden die het betreffende einde van de inslagdraad kunnen inbinden of door een mechanische klem die ter hoogte van de dwarssteun 65 is aangebracht teneinde het betreffende einde van de inslagdraad te houden. Een dergelijke mechanische klem kan bijvoorbeeld pneumatisch, elektrisch of op nog een andere wijze aangedreven worden.As illustrated in Figures 1 and 2, a cross support 65 is provided on the weaving machine. Near the opposite side 17 of the weaving section 1, a thread holder 66 is also arranged which can receive an end 23 of a struck weft thread 19. This thread holder 66 may consist of a suction mouth which, during the tapping of a weft thread, enters a guide channel 69 of the reed 13, in order to receive the end 23 of the tapered weft thread 19. The wire holder 66 can be attached to the transverse support 65. In this embodiment, the thread holder 66 bends the end 23 of the weft thread 19 while it is received in the thread holder 66. A main blower 67 and a wire holder 68 arranged near the insertion side 16 of the weaving section 1 are also shown. The thread holders 66 and 68 can each be controlled by a valve system in order to be able to exert the necessary force, for example suction, on an end of the weft thread from the moment the weft thread 19 is struck. A cutting device 83 can be provided on the transverse support 65 as a weft scissors to cut a struck weft thread 19 when striking near the end of the main blower 67. Fabric supports can also be provided on the transverse support 65 below and / or above each fabric 2 or 3 in order to support the fabric 2 and 3 and to position it with respect to the guide channel 69 of the reed 13. The length of the fabric supports can be adapted to the width of the associated fabric 2 or 3. The cane 13 is fixed to the drawer profile 12 in a known manner with a clamp connection 84. The function of the thread holder 66 or 68 can of course also be observed by so-called binding warp threads that can bind the respective end of the weft thread or by a mechanical clamp arranged at the level of the transverse support 65 in order to hold the relevant end of the weft thread. Such a mechanical clamp can for instance be driven pneumatically, electrically or in yet another way.

Bij de uitvoeringsvorm van figuren 2 tot 6 wordt de behuizing 44 aan een bevestigingsblok 70 aangebracht door een schroefverbinding 71 en wordt de bevestigingsblok 70 door een schroefverbinding 72 die samenwerkt met een bevestigingsstuk 73 aan het ladeprofiel 12 aangebracht. De bevestigingsblok 70 bevat een positioneerstuk 74 dat toelaat de bevestigingsblok 70 nauwkeurig ten opzichte van de gleuf 45 in het ladeprofiel 12 aan te brengen. De bevestigingsblok 70 en het bevestigingsstuk 73 kunnen gelijkaardig uitgevoerd worden als de bevestigingsblok en het bevestigingsstuk zoals gekend uit EP 0395132 Al. De behuizing 48 van het snijapparaat 9 wordt op gelijkaardige wijze als de behuizing 44 van de kanteninlegger 5 aan het ladeprofiel 12 aangebracht, door middel van een bevestigingsblok 78, een schroefverbinding 79, een schroefverbinding 80, een bevestig ingsstuk 81 en een positioneerstuk 82.In the embodiment of Figures 2 to 6, the housing 44 is mounted on a mounting block 70 by a screw connection 71 and the mounting block 70 is mounted on a drawer profile 12 through a screw connection 72 cooperating with a mounting piece 73. The mounting block 70 comprises a positioning piece 74 which allows the mounting block 70 to be accurately arranged with respect to the slot 45 in the drawer section 12. The mounting block 70 and the mounting piece 73 can be made similar to the mounting block and the mounting piece as known from EP 0395132 A1. The housing 48 of the cutting apparatus 9 is arranged on the drawer profile 12 in a similar manner to the housing 44 of the edge inserter 5, by means of a mounting block 78, a screw connection 79, a screw connection 80, a mounting piece 81 and a positioning piece 82.

In figuren 7 en 8 wordt een zogenaamde dubbele kanteninlegger of middenkanteninlegger weergegeven die twee kanteninleggers 6 en 7 en een gemeenschappelijk snijapparaat 10 bevat. De beide kanteninlegger 6 en 7 worden gelijkaardig uitgevoerd als de in figuren 2 tot 6 weergegeven kanteninlegger 5 en worden elk met een bevestigingsblok 70 aan het ladeprofiel 12 aangebracht. Het snijapparaat 10 kan op gelijkaardige wijze met een bevestigingsblok 78 aan het laderprofiel 12 van de weeflade 11 aangebracht worden. Daar de kanteninlegger 6 en 7 relatief smal zijn uitgevoerd kunnen de weefsels 2 en 3 op korte afstand van elkaar geweven worden, welke afstand bepaald wordt door de lengte van de in te leggen einden 21 en 22 van de inslagdraad 19. Daar de kanteninleggers 6 en 7 en tevens het snijapparaat 10 bij elke positie van het riet 13 voor het riet 13 zijn opgesteld, kan een doorlopend riet 13 aangewend worden.Figures 7 and 8 show a so-called double edge inlay or center edge inlay which contains two edge inlays 6 and 7 and a common cutting device 10. The two edge inserts 6 and 7 are designed similarly to the edge insert 5 shown in Figures 2 to 6 and are each attached to the drawer profile 12 with a mounting block 70. The cutting device 10 can be arranged in a similar manner with a fixing block 78 on the loader profile 12 of the weaving drawer 11. Since the edge inserter 6 and 7 are relatively narrow, the fabrics 2 and 3 can be woven at a short distance from each other, which distance is determined by the length of the ends 21 and 22 of the weft thread 19 to be inserted. 7 and also the cutting device 10 are arranged in front of the reed 13 at each position of the reed 13, a continuous reed 13 can be used.

De werking van de kanteninlegger 5 voor het inleggen van een einde 23 van een inslagdraad 19 in een kant 27 van een weefsel 3 wordt verder verduidelijkt aan de hand van de figuren 9 tot 16 en figuren 17 tot 22. Bij de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van figuren 9 tot 22 wordt de rand 15 van het weefsel 3 ter vereenvoudiging telkens in nagenoeg dezelfde positie weergegeven en wordt de rand 15 steeds voorgesteld ter hoogte van de aanslagpositie van de aangeslagen inslagdraad 19, niettegenstaande tijdens het weven deze rand van het weefsel samen met de laatst aangeslagen inslagdraad 19 over een kleine afstand verplaatst wordt in voorbewegingsrichting van het weefsel.The operation of the edge inserter 5 for inserting an end 23 of a weft thread 19 into a side 27 of a fabric 3 is further elucidated with reference to figures 9 to 16 and figures 17 to 22. In the illustrated embodiments of figures 9 to 22, the edge 15 of the fabric 3 is shown in each case in substantially the same position and the edge 15 is always represented at the stop position of the struck weft thread 19, notwithstanding this edge of the fabric together with the last struck during weaving. weft thread 19 is moved over a small distance in the direction of movement of the fabric.

Na het inbrengen van een inslagdraad 19 in een weefvak 1 wordt de inslagdraad 19 naar de rand 15 van het weefsel 3 toe bewogen, zoals weergegeven in de stand van figuur 9. Vervolgens wordt zoals weergegeven in de stand van figuur 10 de inslagdraad 19 tegen de rand 15 van het weefsel 3 aangeslagen en steekt een einde 23 van de aangeslagen inslagdraad 19 uit voorbij de kant 27 van het weefsel 3. De kanteninlegger 5 dient om dit einde 23 van de inslagdraad 19 in een volgend weefvak te blazen. Het einde 23 van de inslagdraad 19 wordt hierbij tevens opgevangen en gehouden door de draadhouder 66. Hierbij wordt de kanteninlegger 5 die door de weeflade 11 wordt gehouden door de weeflade 11 weg van de rand 15 bewogen en beweegt hierbij synchroon met het riet 13 en langs de kant 27 van het weefsel 3.After inserting a weft thread 19 into a weaving pocket 1, the weft thread 19 is moved towards the edge 15 of the fabric 3, as shown in the position of Figure 9. Then, as shown in the position of Figure 10, the weft thread 19 is against the edge 15 of the fabric 3 is stuck and an end 23 of the struck weft thread 19 projects beyond the edge 27 of the fabric 3. The edge inserter 5 serves to blow this end 23 of the weft thread 19 into a subsequent weaving section. The end 23 of the weft thread 19 is herein also caught and held by the thread holder 66. Here, the edge inserter 5 that is held by the weaving drawer 11 is moved away from the edge 15 by the weaving drawer 11 and hereby moves synchronously with the reed 13 and along the side 27 of the fabric 3.

Vervolgens beweegt de kanteninlegger 5 samen met het riet 13 weg van de rand 15 van het weefsel 3, die gevormd wordt door de laatst aangeslagen inslagdraad 19. Tijdens de verdere beweging weg van de rand 15 komt het einde 23 van de inslagdraad 19 in de gleuf 28 van de kanteninlegger 5 terecht en wordt dit einde 23 van de inslagdraad 19 aan de kanteninlegger 5 ter beschikking gesteld, zoals weergegeven in de stand van figuur 11. Door de weergegeven vorm van de gleuf 28 kan dit einde 23 van de inslagdraad 19 langsheen de gleuf 28 bewegen zonder door de gleuf 28 weggedrukt te worden, dit betekent dat de gleuf 28 over dit einde 23 van de inslagdraad 19 kan bewegen en/of eventueel dit einde 23 van de inslagdraad 19 licht kan raken. Door de vorm van de gleuf 28 is de gleuf 28 ook continu beweegbaar over het verlengde van de rand 15 van het weefsel 3 in de richting van of naar het riet 13 en samen met het riet 13. Verder heeft de gleuf 28 een trechtervormige ingang om toe te laten het einde 23 van de inslagdraad 19 op een eenvoudige en bedrijfszekere manier door de gleuf 28 op te nemen.Next, the edge inserter 5 together with the reed 13 moves away from the edge 15 of the fabric 3, which is formed by the last stranded weft thread 19. During the further movement away from the edge 15, the end 23 of the weft thread 19 enters the slot 28 of the edge inserter 5 and this end 23 of the weft thread 19 is made available to the edge inserter 5, as shown in the position of figure 11. Due to the shown shape of the slot 28, this end 23 of the weft thread 19 can pass along the move slot 28 without being pushed away by slot 28, this means that slot 28 can move over this end 23 of the weft thread 19 and / or optionally touch this end 23 of the weft thread 19 slightly. Due to the shape of the slot 28, the slot 28 is also continuously movable over the extension of the edge 15 of the fabric 3 in the direction of or towards the reed 13 and together with the reed 13. Furthermore, the slot 28 has a funnel-shaped entrance around to allow the end 23 of the weft thread 19 to be received through the slot 28 in a simple and reliable manner.

De kanteninlegger 5 en het riet 13 bewegen verder weg van de rand 15 door middel van de weeflade 11 tot een stand van figuur 12 wordt bekomen. Kort voor het bereiken van de stand van figuur 12 worden de ventielen 60 en 63 geactiveerd zodat vanuit de blaasopeningen 31, 34 en 37 wordt geblazen. Hierbij beweegt de kanteninlegger 5 zich verder langs dit einde 23 van de aangeslagen inslagdraad 19. Bij de stand van figuur 12 wordt het einde 23 van de inslagdraad 19 gesneden nadat het ventiel 57 geactiveerd wordt door middel van de plunjer 55 voor het uitvoeren van een snijbeweging met het snijapparaat 9. Op het ogenblik van dit snijden is een persluchtstroom op het einde 23 van de inslagdraad 19 gericht. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld kan de kanteninlegger 5 samen met het riet 13 nog verder weg van de rand 15 van het weefsel 3 bewegen. Het afgesneden deel van het einde 23 van de inslagdraad 19 kan vervolgens op gekende wijze via de draadhouder 66 verwijderd worden.The edge inserter 5 and the reed 13 move further away from the edge 15 by means of the weaving drawer 11 until a position of figure 12 is achieved. Shortly before reaching the position of Fig. 12, the valves 60 and 63 are activated so that blowing is carried out from the blowing openings 31, 34 and 37. Hereby the edge inserter 5 moves further along this end 23 of the struck weft thread 19. In the position of figure 12 the end 23 of the weft thread 19 is cut after the valve 57 is activated by means of the plunger 55 for performing a cutting movement. with the cutting device 9. At the time of this cutting, a compressed air stream is directed at the end 23 of the weft thread 19. In this exemplary embodiment, the edge insert 5 together with the reed 13 can move even further away from the edge 15 of the fabric 3. The cut-off part of the end 23 of the weft thread 19 can then be removed in known manner via the thread holder 66.

Vervolgens verblijft het riet 13 in de achterste stand, zoals weergegeven in figuur 13 en dit terwijl verder op het einde 23 van de inslagdraad 19 wordt geblazen. Ondertussen werden tevens de ventielen 61 en 62 elk op een ingesteld ogenblik geactiveerd, zodat tevens vanuit de blaasopeningen 32, 33 en 35, 36 geblazen wordt. Hierbij wordt het einde 23 van de inslagdraad 19 omgebogen en kan het inblazen in een weefvak 1 van dit einde 23 van de aangeslagen inslagdraad 19 verder doorgevoerd worden. Door de beweging van de stand van figuur 12 naar de stand van figuur 14 wordt het einde 23 van de inslagdraad 19 door de resulterende persluchtstroom vanuit de openingen 31 tot 37 in een ondertussen gevormd volgend weefvak geblazen. Ondertussen kan het ventiel 54 geactiveerd worden om door middel van de plunjer 52 het snijapparaat 9 terug in gereedheid voor een volgende snijbeweging te brengen. Volgens een niet weergegeven variante kan het knippen of activeren van het ventiel 57 bij de stand van figuur 13 gebeuren.Subsequently, the reed 13 remains in the rear position, as shown in Fig. 13, while this is further blown on the end 23 of the weft thread 19. In the meantime, the valves 61 and 62 were also each activated at a set time, so that the blowing openings 32, 33 and 35, 36 were also blown. The end 23 of the weft thread 19 is herein bent over and the blowing in into a weaving section 1 of this end 23 of the struck weft thread 19 can be carried through further. As a result of the movement from the position of figure 12 to the position of figure 14, the end 23 of the weft thread 19 is blown by the resulting compressed air flow from the openings 31 to 37 into a meanwhile further weaving section. In the meantime, the valve 54 can be activated to bring the cutter 9 back into readiness for the next cutting movement by means of the plunger 52. According to a variant (not shown), the cutting or activating of the valve 57 can take place at the position of Figure 13.

Vervolgens bewegen het riet 13 en de kanteninlegger 5 terug naar de rand 15 van het weefsel 3, terwijl verder vanuit de blaasopeningen 31 tot 37 geblazen wordt zoals weergegeven in figuur 14. Ondertussen kan een volgende inslagdraad 19A reeds ingebracht zijn. Vervolgens bewegen de kanteninlegger 5 met het riet 13 zich samen synchroon naar de stand van figuur 15 en worden ondertussen de ventielen 60 en 63 niet verder geactiveerd. Bij het verder bewegen naar de stand van figuur 16 kunnen de ventielen 61 en 62 geactiveerd blijven. Volgens een variante kan hierbij bijvoorbeeld alleen het ventiel 62 geactiveerd blijven. Hierbij wordt het einde 23 van de inslagdraad 19 tijdens de beweging naar de standen van figuren 15 en 16 tegen de rand 15 van het weefsel 3 geblazen door de resulterende luchtstroom vanaf de naar de rand 15 van het weefsel 3 toe bewegende blaasopeningen 32, 33 en 35, 36. Hierdoor wordt het inblazen of inleggen van het einde 23 van de inslagdraad 19 voltooid terwijl het riet 13 zich terug naar de rand 15 van het weefsel 3 toe beweegt. Na het inleggen van het einde 23 van de inslagdraad 19 wordt dit ingelegde einde samen met een volgende inslagdraad 19A door het riet 13 aangeslagen en wordt een stand gelijkaardig aan de stand van figuur 10 bekomen waarbij niet meer vanuit de blaasopeningen 31 tot 37 geblazen wordt. Vervolgens kan de werkwijze volgens figuren 9 tot 16 zich herhalen.Subsequently, the reed 13 and the edge inserter 5 move back to the edge 15 of the fabric 3, while further blowing from the blow openings 31 to 37 as shown in figure 14. In the meantime, a following weft thread 19A may already have been introduced. Subsequently, the edge inserter 5 with the reed 13 move together synchronously to the position of figure 15 and meanwhile the valves 60 and 63 are no longer activated. When moving further to the position of figure 16, the valves 61 and 62 can remain activated. According to a variant, in this case, for example, only the valve 62 can remain activated. Hereby the end 23 of the weft thread 19 is blown against the edge 15 of the fabric 3 during the movement to the positions of figures 15 and 16 by the resulting air flow from the blow openings 32, 33 and 39 moving towards the edge 15 of the fabric 3. 35, 36. This completes the blowing in or insertion of the end 23 of the weft thread 19 while the reed 13 moves back towards the edge 15 of the fabric 3. After inserting the end 23 of the weft thread 19, this inserted end together with a subsequent weft thread 19A is struck by the reed 13 and a position similar to the position of Fig. 10 is obtained in which blowing is no longer effected from the blow openings 31 to 37. The process according to Figs. 9 to 16 can then be repeated.

Door het volgens een vooraf ingesteld patroon te activeren van de ventielen 60 tot 63 kunnen de verschillende blaasopeningen 31 tot 37 die volgens de bewegingsrichting A van de kanteninlegger 5 naast elkaar zijn aangebracht volgens een ingesteld patroon bij verschillende standen van de kanteninlegger 5 blazen, teneinde een einde 23 van een inslagdraad 19 gecontroleerd in een volgend weefvak nabij de rand 15 van het weefsel 3 te blazen. Dit sequentieel blazen vanuit blaasopeningen in functie van positie van de weeflade 11 waarop een kanteninlegger 5 is aangebracht, is voordelig om het inleggen van het einde 23 van de inslagdraad 19 op een gecontroleerde wijze te laten gebeuren. Dit gecontroleerd blazen door de blaasinrichting 29 volgens de uitvinding op een einde 23 van een aangeslagen inslagdraad 19 dat plaats vindt tijdens de beweging van de kanteninlegger 5 langs de kant 17 van het weefsel 3, is voordelig om een einde 23 van een inslagdraad 19 perfect ten opzichte van een rand 15 van het weefsel 3 in een volgend weefvak in te leggen. Het sequentieel stoppen met blazen vanuit blaasopeningen laat ook toe om te vermijden dat op het weefsel geblazen worden, hetgeen niet alleen voordelig is om perslucht te sparen maar tevens het beschadigen van het weefsel door het blazen op het weefsel kan vermijden. Indien verondersteld wordt dat het aanslaan van een inslagdraad bij positie 0° plaatst vindt, en het riet 13 verst weg van de rand van het weefsel is gelegen tussen 150° en 210°, meer in het bijzonder bij 180°, dan kan een kanteninlegger 5 volgens de uitvinding een persluchtstroom genereren tussen 120° en 330° en wordt het in te leggen einde van de ingebrachte inslagdraad bijvoorbeeld geknipt bij ongeveer 150°. De positie 330° is meestal net na kruising van de kettingdraden. Verder blazen na de kruising van de kettingdraden draagt niet bij tot het inleggen van het reeds ingebonden en ingelegde einde van de inslagdraad. Het snijden of knippen van het einde van de inslagdraad kan bijvoorbeeld tussen 150° en 210° gebeuren en bijvoorbeeld bij 180°.By activating the valves 60 to 63 according to a preset pattern, the different blow openings 31 to 37 which are arranged side by side in the direction of movement A of the edge inserter 5 can be blown according to a set pattern at different positions of the edge inserter 5 in order to blow a blowing the end 23 of a weft thread 19 in a subsequent weaving section near the edge 15 of the weave 3. This sequential blowing from blowing openings as a function of the position of the weaving drawer 11 on which an edge inserter 5 is arranged is advantageous for allowing the insertion of the end 23 of the weft thread 19 to take place in a controlled manner. This controlled blowing through the blowing device 29 according to the invention on an end 23 of a struck weft thread 19 which takes place during the movement of the edge insulator 5 along the side 17 of the fabric 3, is advantageous to perfect an end 23 of a weft thread 19 to be inserted in a subsequent weaving compartment relative to an edge 15 of the fabric 3. The sequential stopping of blowing from blowing openings also makes it possible to avoid blowing on the fabric, which is not only advantageous to save compressed air but can also prevent damage to the fabric by blowing on the fabric. If it is assumed that the tapping of a weft thread takes place at position 0 °, and the reed 13 is farthest away from the edge of the fabric between 150 ° and 210 °, more particularly at 180 °, then an edge insulator 5 according to the invention, generate a compressed air flow between 120 ° and 330 ° and the end of the weft thread to be inserted is, for example, cut at about 150 °. The 330 ° position is usually just after crossing the warp threads. Further blowing after crossing the warp threads does not contribute to the insertion of the already tied and inserted end of the weft thread. Cutting or cutting the end of the weft thread can, for example, take place between 150 ° and 210 ° and, for example, at 180 °.

Bij de in figuren 17 tot 22 weergegeven uitvoeringsvorm wordt gedurende een eerste weefcyclus het einde 23 van de inslagdraad 19 niet gesneden en niet in het volgend weefvak geblazen, maar wordt dit einde 23 van de inslagdraad 19 samen met het einde 23A van de inslagdraad 19A in een volgend weefvak geblazen. Zoals weergegeven in figuren 17 en 18 wordt het einde 23 voorbij het verlengde van de rand 15 van het weefsel 3 naast de kant 27 van het weefsel 3 in de draadhouder 66 gehouden en beweegt de gleuf 28 van de kanteninlegger 5 over dit einde 23 zonder dit einde 23 wezenlijk te raken. Bij de stand van figuur 17 beweegt de kanteninlegger 5 weg van de rand 15, terwijl bij de stand van figuur 18 de kanteninlegger 5 terug naar de rand 15 wordt bewogen. Bij de stand van figuur 18 wordt de volgende inslagdraad 19A eveneens naar de rand 15 van het weefsel 3 bewogen. Bij de stand van figuur 19 worden de einden 23, 23A van beide inslagdraden 19, 19A in de draadhouder 66 gehouden. Door de weergegeven vorm van de gleuf 28 kan het einde 23, 23A van de inslagdraad 19, 19A langsheen de gleuf 28 bewegen zonder de gleuf 28 wezenlijk te raken of althans zonder door de gleuf 28 wezenlijk weggeduwd te worden.In the embodiment shown in Figs. 17 to 22, during a first weaving cycle, the end 23 of the weft thread 19 is not cut and not blown into the next weaving section, but this end 23 of the weft thread 19 together with the end 23A of the weft thread 19A another weaving section. As shown in Figures 17 and 18, the end 23 is held beyond the line 15 edge of the fabric 3 next to the side 27 of the fabric 3 in the wire holder 66 and the slot 28 of the edge inserter 5 moves over this end 23 without this. substantially 23. In the position of figure 17 the edge insert 5 moves away from the edge 15, while in the position of figure 18 the edge insert 5 is moved back to the edge 15. At the position of Figure 18, the following weft thread 19A is also moved to the edge 15 of the fabric 3. In the position of Figure 19, the ends 23, 23A of both weft threads 19, 19A are held in the thread holder 66. Due to the illustrated shape of the slot 28, the end 23, 23A of the weft thread 19, 19A can move along the slot 28 without substantially touching the slot 28 or at least without being pushed away substantially by the slot 28.

Door de vorm van de gleuf 28 is de gleuf 28 samen met het riet 13 ook continu beweegbaar over het verlengde van de rand 15 van het weefsel 3 in de richting van of naar de rand 15 van het weefsel 3 en langsheen de einden 23, 23A van de inslagdraden 19, 19A. De stand van figuur 20 is gelijkaardig aan de stand van figuur 12 en hierbij worden beide inslagdraden 19, 19A doorgeknipt terwijl reeds op de einden 23, 23A geblazen wordt. De standen van figuren 21 en 22 zijn gelijkaardig aan de standen van figuren 13 en 14 en tonen dat beide einden 23, 23A samen in een volgend weefvak worden geblazen. Bij de stand van figuur 22 is reeds een volgende inslagdraad 19B ingebracht.Due to the shape of the slot 28, the slot 28 together with the reed 13 is also continuously movable over the extension of the edge 15 of the fabric 3 in the direction of or towards the edge 15 of the fabric 3 and along the ends 23, 23A of the weft threads 19, 19A. The position of Fig. 20 is similar to the position of Fig. 12 and in this case both weft threads 19, 19A are cut through while the ends 23, 23A are already being blown. The positions of Figs. 21 and 22 are similar to the positions of Figs. 13 and 14 and show that both ends 23, 23A are blown together into a subsequent weaving pocket. A further weft thread 19B has already been introduced at the position of figure 22.

Het is duidelijk dat op een gelijkaardige wijze drie of meer einden van inslagdraden samen in een volgend weefvak kunnen geblazen worden. De kanteninlegger volgens de uitvinding is bijzonder geschikt om een dergelijk werkwijze waarbij meerdere einde samen ingelegd worden, uit te voeren daar de gleuf 28 van de kanteninlegger over een einde van een aangeslagen inslagdraad kan bewegen terwijl dit einde zich in het verlengde van de rand van het weefsel bevindt of aldaar gehouden wordt.It is clear that in a similar manner three or more ends of weft threads can be blown together in a subsequent weaving pocket. The edge insert according to the invention is particularly suitable for carrying out such a method in which a plurality of ends are inserted together, since the slot 28 of the edge insert can move over an end of a stranded weft thread while this end is in line with the edge of the edge of the edge. tissue is or is kept there.

De werking van de kanteninlegger 6 en van de kanteninlegger 7 is gelijkaardig aan de werking van de kanteninlegger 5. Daar de einden 21 en 22 tussen de weefsels 2 en 3 worden gehouden, is nabij de kanteninleggers 6 en 7 geen aparte draadhouder vereist. Beide einden 21 en 22 worden van elkaar afgesneden door het snijapparaat 10 op een gelijkaardig wijze als het einde 23 door het snijapparaat 9. Het is duidelijk dat de kanteninlegger 6 blaast in een blaasrichting zoals de kanteninlegger 5 en dat de kanteninlegger 7 blaast in een blaasrichting tegengesteld aan de blaasrichting van de kanteninlegger 5.The operation of the edge inserter 6 and that of the edge inserter 7 is similar to the operation of the edge inserter 5. Since the ends 21 and 22 are held between the fabrics 2 and 3, no separate wire holder is required near the edge inserients 6 and 7. Both ends 21 and 22 are cut from each other by the cutter 10 in a similar way as the end 23 by the cutter 9. It is clear that the edge inserter 6 blows in a blow direction such as the edge inserter 5 and that the edge inserter 7 blows in a blower direction opposite to the blowing direction of the edge inserter 5.

De werking van de kanteninlegger 4 is gelijkaardig aan de werking van de kanteninlegger 6. Daar echter de inslagdraad 19 door de hoofdblazer 67 wordt geleid, dient de inslagdraad 19 bij het aanslaan door het snijapparaat 83 gesneden te worden. Hierbij kan het einde 20 van de gesneden inslagdraad 19 door een draadhouder 68 opgevangen en gehouden worden. De draadhouder 68 kan gelijkaardig als de draadhouder 66 uitgevoerd en gestuurd worden. Vooraleer het einde 20 van de inslagdraad 19 in een volgend weefvak wordt ingelegd, kan dit einde door middel van het snijapparaat 8 op gewenste lengte gesneden worden. Dergelijke uitvoeringsvorm kan voordelig bij een grijperweefmachine aangewend worden en is eveneens mogelijk bij een luchtweefmachine.The operation of the edge inserter 4 is similar to the operation of the edge inserter 6. However, since the weft thread 19 is guided through the main blower 67, the weft thread 19 must be cut by the cutter 83 when it is struck. The end 20 of the cut weft thread 19 can herein be caught and held by a thread holder 68. The wire holder 68 can be designed and controlled similar to the wire holder 66. Before the end 20 of the weft thread 19 is inserted into a subsequent weaving section, this end can be cut to the desired length by means of the cutting device 8. Such an embodiment can advantageously be used with a gripper weaving machine and is also possible with an air weaving machine.

Bij de weergegeven uitvoeringsvormen bepaalt de afstand van de snijapparaten tot de kant van het weefsel de lengte van de in te leggen einden van de inslagdraad. De behuizing 44 van de verschillende kanteninleggers wordt bijvoorbeeld ongeacht de lengte van het in te leggen einde van de inslagdraad op een bepaalde afstand van de kant van het weefsel aangebracht. Een kanteninlegger volgens de uitvinding biedt tevens als voordeel dat de behuizing 44 relatief smal kan uitgevoerd worden, zodat einden van een inslagdraad met een relatief kleine lengte kunnen ingelegd worden. Teneinde de breedte van de behuizing 44 met de aansluitstukken 40 tot 43 te beperken, kunnen de aansluitstukken 40 tot 43 zijdelings naar de snijapparaten toe ter hoogte van de behuizing 44 aangebracht worden. Dit laatste laat toe de behuizing 44 relatief dicht van het weefsel te kunnen opstellen. Het in een rij aanbrengen van de aansluitstukken 40 tot 43 laat ook toe de toevoerleidingen voor perslucht naar de aansluitstukken te ordenen, zodat die toevoerleidingen overzichtelijk, compact en naast elkaar kunnen aangebracht worden.In the embodiments shown, the distance from the cutting devices to the fabric side determines the length of the ends of the weft thread to be inserted. The housing 44 of the various edge inserts is arranged, for example, irrespective of the length of the end of the weft thread to be inserted at a certain distance from the side of the fabric. An edge insert according to the invention also offers the advantage that the housing 44 can be of relatively narrow design, so that ends of a weft thread with a relatively small length can be inserted. In order to limit the width of the housing 44 with the connecting pieces 40 to 43, the connecting pieces 40 to 43 can be arranged laterally towards the cutting devices at the height of the housing 44. The latter allows the housing 44 to be arranged relatively close to the fabric. Arranging the connection pieces 40 to 43 in a row also makes it possible to arrange the supply lines for compressed air to the connection pieces, so that these supply lines can be arranged in a well-arranged, compact and side-by-side manner.

Daar de blaasopeningen van een kanteninlegger volgens de uitvinding hoofdzakelijk nagenoeg evenwijdig met de lengterichting B van de weeflade 11 blazen en tevens op een afstand van het riet 13 zijn aangebracht kan de persluchtstroom van de kanteninlegger nooit de persluchtstroom voor het inbrengen van een inslagdraad in een geleidingskanaal 69 ter hoogte van het riet 13 verstoren, daar die persluchtstromen steeds op een afstand van elkaar gegenereerd worden.Since the blow openings of an edge inserter according to the invention blow substantially parallel to the longitudinal direction B of the weaving drawer 11 and are also arranged at a distance from the reed 13, the compressed air flow from the edge inserter can never be the compressed air flow for introducing an weft thread into a guide channel 69 at the level of the reed 13, since these compressed air flows are always generated at a distance from each other.

Een voordeel van de uitvinding is dat het riet 13 steeds op een afstand van de kanteninleggers is opgesteld, hetgeen toelaat een riet 13 aan te wenden dat ter hoogte van de kanteninleggers doorlopend is uitgevoerd. Dit laat toe de kanteninleggers langsheen de lengterichting B van de weeflade 11 te verplaatsen zonder dat een aanpassing aan het riet 13 dient uitgevoerd te worden. Dit laat onder meer toe een smal weefsel te weven met een langer riet. Een doorlopend riet te kunnen aanwenden is vooral gunstig voor de kanteninleggers 6 en 7 die tussen twee weefsels worden opgesteld en voor de kanteninlegger 5 aan de overzijde 17 van het weefvak 1. Dit laat ook toe met eenzelfde doorlopend riet twee of meer weefsels naast elkaar op te weven die elk van ingelegde kanten kunnen voorzien worden met een kanteninlegger volgens de uitvinding.An advantage of the invention is that the reed 13 is always arranged at a distance from the edge inserts, which makes it possible to use a reed 13 which is continuously formed at the level of the edge inserts. This makes it possible to move the edge inserts along the longitudinal direction B of the weaving drawer 11 without having to make an adjustment to the reed 13. This allows, among other things, to weave a narrow fabric with a longer reed. Being able to use a continuous reed is especially favorable for the edge inserts 6 and 7 arranged between two fabrics and for the edge insert 5 on the opposite side 17 of the weaving section 1. This also allows two or more fabrics side by side with the same continuous reed to weave which can each be provided with inlaid edges with a lace insert according to the invention.

De kanteninlegger nabij de inbrengzijde 16 kan echter meestal naast het riet opgesteld worden, zodat voor die kanteninlegger niet noodzakelijk een kanteninlegger 4 volgens de uitvinding dient voorzien te worden, maar bijvoorbeeld een kanteninlegger volgens de stand van de techniek kan aangewend worden, zoals een kanteninlegger volgens WO 01/86047 Al. Bij een kanteninlegger 4 volgens de uitvinding kan het snijapparaat 8 dat samen met de weeflade 11 beweegt volgens een variante weggelaten worden in geval het einde 20 van de inslagdraad 19 op een gewenste lengte kan gesneden worden door het vast opgesteld snijapparaat 83. Om de lengte van de ingelegde einden te kunnen instellen, kan hierbij het snijapparaat 83 instelbaar volgens de lengterichting B van de weeflade 11 aangebracht zijn. Indien bij een luchtweefmachine het riet 13 doorloopt nabij de hoofdblazer 67 kan een kanteninlegger 4 volgens de uitvinding voordelig aangewend worden.However, the edge inlay near the insertion side 16 can usually be arranged next to the reed, so that for that edge inlay a edge inlay 4 according to the invention does not necessarily have to be provided, but for example a edge inlay according to the state of the art can be used, such as an edge inlay according to WO 01/86047 A1. With an edge inserter 4 according to the invention, the cutting device 8 which moves together with the weaving drawer 11 can be omitted according to a variant in the case that the end 20 of the weft thread 19 can be cut to a desired length by the fixedly arranged cutting device 83. to be able to adjust the inserted ends, the cutting device 83 can be arranged adjustably in the longitudinal direction B of the weaving drawer 11. If in an air-weaving machine the reed 13 continues near the main blower 67, an edge inserter 4 according to the invention can be used advantageously.

Het is duidelijk dat de blaasopeningen 31 tot 37 niet noodzakelijk als boringen in een behuizing 44 dienen voorzien te worden. Volgens een variante kunnen dergelijke blaasopeningen eveneens instelbaar ten opzichte van een behuizing aangebracht worden, teneinde in een gewenste richting te kunnen blazen, bijvoorbeeld op een wijze zoals gekend uit WO 01/86047 Al. Het is eveneens duidelijk dat de toevoer perslucht niet beperkt is tot een systeem met de weergegeven ventielen en persluchtbron, maar dat eveneens een variant systeem kan aangewend worden dat bijvoorbeeld tevens smoorventielen en dergelijke bevat. Het is eveneens duidelijk dat volgens een niet weergegeven variante de verschillende blaasopeningen 31 tot 37 bijvoorbeeld elk met een apart ventielsysteem van perslucht kunnen voorzien worden of naar wens in andere groepen kunnen onderverdeeld worden. De verschillende groepen kunnen blaasopeningen bevatten die bijvoorbeeld in aantal, van grootte en/of van blaasrichting verschillen. Volgens een niet weergegeven variante kunnen de blaasopeningen samenwerken met één enkel ventielsysteem om perslucht aan de blaasopeningen te voorzien. Volgens nog een niet weergegeven variante kan de blaasinrichting 29 minstens één blaasopening bevatten, meer in het bijzonder slechts één enkele blaasopening bevatten. Volgens nog een niet weergegeven variante kan de blaasinrichting 29 minstens één sleufvormige blaasopening bevatten die bijvoorbeeld aangebracht is nabij de gleuf 28, meer in het bijzonder boven de gleuf 28 en/of onder de gleuf 28.It is clear that the blow openings 31 to 37 do not necessarily have to be provided as bores in a housing 44. According to a variant, such blowing openings can also be arranged adjustably with respect to a housing, in order to be able to blow in a desired direction, for instance in a manner as known from WO 01/86047 A1. It is also clear that the supply of compressed air is not limited to a system with the valves and compressed air source shown, but that a variant system can also be used that also includes throttle valves and the like. It is also clear that, according to a variant (not shown), the different blowing openings 31 to 37 can each, for example, be provided with compressed air with a separate valve system or can be subdivided into other groups as desired. The different groups may contain blow openings which differ, for example, in number, size and / or blow direction. According to a variant not shown, the blow openings can cooperate with a single valve system to provide compressed air to the blow openings. According to yet another variant, not shown, the blower device 29 may comprise at least one blower opening, more in particular only a single blower opening. According to another variant, not shown, the blowing device 29 may comprise at least one slot-shaped blowing opening which is arranged, for example, near the slot 28, more in particular above the slot 28 and / or below the slot 28.

Volgens een niet weergegeven variante kunnen de houders 44 en 48 eveneens eendelig uitgevoerd worden. Dergelijke eendelige houder kan eveneens met een bijhorende bevestigingsblok aan het ladeprofiel 12 bevestigd worden. Het is duidelijk dat volgens een niet weergegeven variante de houders 44 en 48 eveneens rechtstreeks aan het ladeprofiel 12 kunnen bevestigd worden, dit betekent zonder gebruik te maken van een daartussen aangebrachte bevestigïngsblok 70 of 78. In dit geval kunnen de houders 44 en 48 bijvoorbeeld voorzien worden van een bijhorend positioneringsstuk.According to a variant (not shown), the holders 44 and 48 can also be made in one piece. Such a one-piece holder can also be attached to the drawer profile 12 with an associated mounting block. It is clear that according to a variant (not shown) the holders 44 and 48 can also be attached directly to the drawer profile 12, this means without using an attachment block 70 or 78 arranged between them. In this case, the holders 44 and 48 can be provided, for example. become a corresponding positioning piece.

Het apart bevestigen van een kanteninlegger en een snijapparaat laat toe hun onderlinge afstand op een eenvoudige manier in te stellen en zodoende de lengte van de in te leggen einden van de inslagdraad in te stellen. In geval de kanteninlegger en het snijapparaat op eenzelfde houder worden gemonteerd, kan het instellen van de lengte van het in te leggen einde bijvoorbeeld plaats vinden door snijbladen aan te wenden die zich over een bepaalde axiale afstand ten opzichte van hun bevestiging uitstrekken, bijvoorbeeld axiaal doorgezette snijbladen.The separate mounting of an edge inserter and a cutting device makes it possible to adjust their mutual distance in a simple manner and thus to adjust the length of the ends of the weft thread to be inserted. In case the edge inserter and the cutting device are mounted on the same holder, the length of the end to be inserted can be adjusted, for example, by using cutting blades which extend over a certain axial distance with respect to their attachment, for example axially driven blades.

Volgens een variante kan eveneens de houder 44 op de houder 48 bevestigd worden of kan de houder 48 op de houder 44 bevestigd worden. De houder 44 en de houder 48 kunnen dan samen aan de weeflade bevestigd worden. In dit geval kan de afstand van het in te leggen einde bijvoorbeeld ingesteld worden door dikteplaatjes tussen de houder 44 en de houder 48 aan te brengen of door het geheel langs de weeflade volgens de weefbreedte te verplaatsen.According to a variant, the holder 44 can also be mounted on the holder 48 or the holder 48 can be mounted on the holder 44. The holder 44 and the holder 48 can then be attached to the weaving drawer together. In this case, the distance of the end to be inserted can be adjusted, for example, by placing thickness plates between the holder 44 and the holder 48 or by moving the whole along the weaving drawer according to the weaving width.

Hoewel het bijzonder voordelig is, is duidelijk dat de snijapparaten 8 tot 10 niet noodzakelijk pneumatisch dienen geactiveerd te worden. Volgens een variante kunnen dergelijke snijapparaten eveneens elektrisch, bijvoorbeeld door een elektrische motor geactiveerd worden. Een pneumatische aandrijving heeft als voordeel dat die licht en compact kan uitgevoerd worden en geschikt is om mee te bewegen met de weeflade.Although it is particularly advantageous, it is clear that the cutting devices 8 to 10 need not necessarily be pneumatically activated. According to a variant, such cutting devices can also be activated electrically, for example by an electric motor. A pneumatic drive has the advantage that it can be made light and compact and is suitable for moving with the weaving drawer.

Het is duidelijk dat de uitvinding meest voordelig kan aangewend worden voor kanteninleggers 6, 7 die tussen twee weefsels 2, 3 zijn opgesteld, daar dergelijke kanteninleggers 6, 7 volgens de uitvinding het gebruik van een doorlopend riet 13 toelaten. Hoewel het eveneens voordelig is een kanteninlegger 5 volgens de uitvinding aan te wenden aan de overzijde 17 van het weefvak 1, kan in geval dat een riet 13 met gepaste lengte wordt gebruikt, eveneens een gekende kanteninlegger aan de overzijde 17 van het weefvak 1 aangewend worden, bijvoorbeeld een kanteninlegger zoals gekend uit WO 01/86047 Al. Uiteraard is het ook mogelijk een aantal kanteninleggers volgens de uitvinding en een aantal gekende kanteninleggers op andere wijze op een bepaalde weefmachine aan te brengen.It is clear that the invention can be used most advantageously for edge inserts 6, 7 arranged between two fabrics 2, 3, since such edge inserts 6, 7 according to the invention allow the use of a continuous reed 13. Although it is also advantageous to use a lace insert 5 according to the invention on the opposite side 17 of the weaving section 1, in case a reed 13 of suitable length is used, a known side insert can also be used on the opposite side 17 of the weaving section 1. , for example, a lace insert as known from WO 01/86047 A1. It is of course also possible to arrange a number of edge inserts according to the invention and a number of known edge inserts in a different manner on a specific weaving machine.

Een kanteninlegger volgens de uitvinding laat toe naar keuze gepast blaasopeningen aan te brengen en naar keuze gepast te blazen via blaasopeningen, zelfs terwijl de kanteninlegger beweegt, zodat zelfs bij hoge weefsnelheden nog voldoende tijd beschikbaar blijft om een einde van een inslagdraad in een volgend weefvak in te blazen.An edge inserter according to the invention makes it possible to provide optionally suitable blow openings and selectively blow through blow openings, even while the edge adjuster is moving, so that even at high weaving speeds, sufficient time remains available for an end of a weft thread in a subsequent weaving section to blow.

De uitvinding kan aangewend worden bij meerdere types weefmachines, zoals bijvoorbeeld luchtweefmachines, grijperweefmachines, projectielweefmachines, waterstraal-weefmachines en andere types weefmachines. Een kanteninlegger volgens de uitvinding kan als module aan een weefmachine aangebracht worden.The invention can be applied to several types of weaving machines, such as for example air-weaving machines, gripper weaving machines, projectile weaving machines, water-jet weaving machines and other types of weaving machines. A lace insert according to the invention can be arranged as a module on a weaving machine.

Een kanteninlegger en een werkwijze volgens de uitvinding zijn uiteraard niet beperkt tot de weergegeven en beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar kunnen eveneens varianten en combinaties ervan bevatten die onder de conclusies vallen. Een pneumatische kanteninlegger volgens één van de conclusies is bijzonder geschikt voor het doorvoeren van een werkwijze volgens één van de conclusies.An edge inserter and a method according to the invention are of course not limited to the embodiments shown and described, but may also contain variants and combinations thereof covered by the claims. A pneumatic edge insert according to one of the claims is particularly suitable for carrying out a method according to one of the claims.

Claims (17)

1. Werkwijze voor het inleggen van een einde (20, 21, 22, 23, 23A) van een inslagdraad (19) in een kant (24, 25, 26, 27) van een weefsel (2, 3) door middel van een pneumatische kanteninlegger (4, 5, 6, 7) die een einde (20, 21, 22, 23, 23A) van een ingebrachte en aangeslagen inslagdraad (19) dat uitsteekt voorbij een kant (24, 25, 26, 27) van het weefsel (2, 3) in een volgend weefvak (1) blaast, daardoor gekenmerkt dat de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) synchroon met het riet (13) langs de kant (24, 25, 26, 27) van het weefsel (2, 3) heen en weer wordt bewogen en dat het inblazen in een weefvak (1) van dit einde (20, 21, 22, 23, 23A) van de aangeslagen inslagdraad (19) wordt doorgevoerd terwijl aan de kanteninlegger (4, 5,6,7) dit einde (20, 21, 22, 23, 23A) van de aangeslagen inslagdraad (19) ter beschikking wordt gesteld en de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) zich verder langs dit einde (20, 21, 22, 23, 23A) van de aangeslagen inslagdraad (19) beweegt.A method for inserting an end (20, 21, 22, 23, 23A) of a weft thread (19) into a side (24, 25, 26, 27) of a fabric (2, 3) by means of a pneumatic edge liner (4, 5, 6, 7) which is an end (20, 21, 22, 23, 23A) of an inserted and struck weft thread (19) protruding beyond a side (24, 25, 26, 27) of the fabric (2, 3) blows into a subsequent weaving pocket (1), characterized in that the edge insert (4, 5, 6, 7) synchronously with the reed (13) along the side (24, 25, 26, 27) of the fabric (2, 3) is moved back and forth and blown into a weaving pocket (1) from this end (20, 21, 22, 23, 23A) of the struck weft thread (19) while on the edge insert (4) 5,6,7) this end (20, 21, 22, 23, 23A) of the struck weft thread (19) is made available and the edge inserter (4, 5, 6, 7) continues along this end (20 , 21, 22, 23, 23A) of the excited weft thread (19) moves. 2. Werkwijze volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het inblazen van het einde (20, 21, 22, 23, 23A) van de inslagdraad (19) voltooid wordt terwijl het riet (13) zich terug naar de rand (14, 15) van het weefsel (2, 3) beweegt.Method according to claim 1, characterized in that the blowing in of the end (20, 21, 22, 23, 23A) of the weft thread (19) is completed while the reed (13) returns to the edge (14, 15) of the tissue (2, 3). 3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de pneumatische kanteninlegger (4, 5, 6, 7) voorzien is van meerdere blaasopeningen (31; 32, 33, 34; 35, 36, 37) die volgens bewegingsrichting (A) van de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) naast elkaar zijn aangebracht en die bij verschillende posities van de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) blazen.Method according to claim 1 or 2, characterized in that the pneumatic edge insert (4, 5, 6, 7) is provided with a plurality of blow openings (31; 32, 33, 34; 35, 36, 37) which move in the direction of movement (A) of the edging insert (4, 5, 6, 7) are arranged side by side and which blow at different positions of the edging insert (4, 5, 6, 7). 4. Werkwijze volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat het snijden van de inslagdraad (19) gebeurt terwijl een persluchtstroom op het einde (20, 21, 22, 23, 23A) van de inslagdraad (19) is gericht en terwijl het riet (13) een afstand weg van de rand (14, 15) van het weefsel (2, 3) werd bewogen.Method according to one of claims 1 to 3, characterized in that the weft thread (19) is cut while a compressed air stream is directed at the end (20, 21, 22, 23, 23A) of the weft thread (19) and while the cane (13) was moved a distance away from the edge (14, 15) of the fabric (2, 3). 5. Pneumatische kanteninlegger voor het inleggen van een einde (20, 21, 22, 23, 23A) van een inslagdraad (19) in een kant (24, 25, 26, 27) van een weefsel (2, 3), die een blaasinrichting (29) bevat voor het inblazen van een einde (20, 21, 22, 23, 23A) van een ingebrachte en aangeslagen inslagdraad (19) dat uitsteekt voorbij een kant (24, 25, 26, 27) van het weefsel (2, 3) in een volgend weefvak (1), daardoor gekenmerkt dat de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) door een weeflade (11) gehouden wordt zodat de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) synchroon met het riet (13) heen en weer beweegt en dat de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) een blaasinrichting (29) bevat voor het blazen op dit einde (20, 21, 22, 23, 23A) van de aangeslagen inslagdraad (19) tijdens de beweging van de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) langs de kant (24, 25, 26, 27) van het weefsel (2, 3).A pneumatic edge insert for inserting an end (20, 21, 22, 23, 23A) of a weft thread (19) into a side (24, 25, 26, 27) of a fabric (2, 3) which blowing device (29) for blowing in an end (20, 21, 22, 23, 23A) of an inserted and struck weft thread (19) protruding beyond one side (24, 25, 26, 27) of the fabric (2) , 3) in a subsequent weaving section (1), characterized in that the edge insert (4, 5, 6, 7) is held by a weaving drawer (11) so that the edge insert (4, 5, 6, 7) is synchronous with the reed ( 13) moves back and forth and that the edge inserter (4, 5, 6, 7) includes a blower (29) for blowing at this end (20, 21, 22, 23, 23A) the struck weft thread (19) during the movement of the edge insert (4, 5, 6, 7) along the edge (24, 25, 26, 27) of the fabric (2, 3). 6. Kantenïnlegger volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat een houder (44) voor de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) is aangebracht waarmee de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) aan een weeflade (11) aanbrengbaar is.The lace insert according to claim 5, characterized in that a holder (44) is provided for the edge insert (4, 5, 6, 7) with which the edge insert (4, 5, 6, 7) can be attached to a weaving drawer (11). 7. Kanteninlegger volgens conclusie 5 of 6, daardoor gekenmerkt dat de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) instelbaar volgens de lengterichting (B) van de weeflade (11) aan een ladeprofiel (12) van de weeflade (11) is aangebracht. *Edge insert according to claim 5 or 6, characterized in that the edge insert (4, 5, 6, 7) is adjustable in the longitudinal direction (B) of the weaving drawer (11) on a drawer profile (12) of the weaving drawer (11) . * 8. Kanteninlegger volgens één van de conclusies 5 tot 7, daardoor gekenmerkt dat de blaasinrichting (29) meerdere blaasopeningen (32, 33, 34; 35, 36, 37) bevat die volgens de bewegingsrichting (A) van de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) naast elkaar zijn aangebracht.Edge insert according to one of claims 5 to 7, characterized in that the blowing device (29) comprises a plurality of blowing openings (32, 33, 34; 35, 36, 37) which follow the direction of movement (A) of the edge insert (4, 5) , 6, 7) are arranged side by side. 9. Kanteninlegger volgens één van de conclusies 5 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de blaasopeningen (31; 32, 33, 34; 35, 36, 37) van de blaasinrichting (29) in groepen zijn samengevoegd die onafhankelijk van elkaar activeerbaar zijn.The edge insulator according to one of claims 5 to 8, characterized in that the blow openings (31; 32, 33, 34; 35, 36, 37) of the blower (29) are combined in groups that can be activated independently of each other. 10. Kanteninlegger volgens één van de conclusies 5 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) een gleuf (28) bevat die volgens de bewegingsrichting (A) van de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) verloopt en die een einde (20, 21, 22, 23, 23A) van een aangeslagen inslagdraad (19) kan opnemen terwijl de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) langs de kant (24, 25, 26, 27) van het weefsel (2, 3) beweegt.The edge insulator according to one of claims 5 to 9, characterized in that the edge insulator (4, 5, 6, 7) comprises a slot (28) which, in the direction of movement (A) of the edge insulator (4, 5, 6, 7) ) and which can receive an end (20, 21, 22, 23, 23A) of a struck weft thread (19) while the edge insert (4, 5, 6, 7) along the edge (24, 25, 26, 27) of the tissue (2, 3). 11. Kanteninlegger volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat langs de gleuf (28) een aantal blaasopeningen (31; 32, 33, 34; 35, 36, 37) zijn aangebracht.The lace insert according to claim 10, characterized in that a number of blow openings (31; 32, 33, 34; 35, 36, 37) are arranged along the slot (28). 12. Kanteninlegger volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat boven en onder de gleuf (28) blaasopeningen (32, 33, 34; 35, 36, 37) volgens de bewegingsrichting (A) van de kanteninlegger (4, 5, 6, 7) zijn aangebracht.A lace insert according to claim 10 or 11, characterized in that blow openings (32, 33, 34; 35, 36, 37) above and below the slot (28) according to the direction of movement (A) of the edge insert (4, 5, 6, 7). 13. Kanteninlegger volgens één van de conclusies 10 tot 12, daardoor gekenmerkt dat blaasopeningen (32, 33, 34; 35, 36, 37) in een rij (38; 39) naast elkaar zijn aangebracht.Edge insert according to one of claims 10 to 12, characterized in that blow openings (32, 33, 34; 35, 36, 37) are arranged side by side in a row (38; 39). 14. Kanteninlegger volgens één van de conclusies 10 tot 13, daardoor gekenmerkt dat de gleuf (28) zodanig is aangebracht dat de gleuf (28) continu beweegbaar is over het verlengde van de rand (15) van het weefsel (3).The lace insert according to one of claims 10 to 13, characterized in that the slot (28) is arranged such that the slot (28) is continuously movable over the extension of the edge (15) of the fabric (3). 15. Kanteninlegger volgens één van de conclusies 5 tot 14, daardoor gekenmerkt dat een snijapparaat (8, 9, 10) voor het snijden van een einde (20, 21, 22, 23, 23A) van een aangeslagen inslagdraad (19) op een afstand van de kant (24, 25, 26, 27) van het weefsel (2, 3) is aangebracht.The edge insulator according to one of claims 5 to 14, characterized in that a cutting device (8, 9, 10) for cutting an end (20, 21, 22, 23, 23A) of a struck weft thread (19) on a distance from the side (24, 25, 26, 27) of the fabric (2, 3). 16. Kanteninlegger volgens conclusie 15, daardoor gekenmerkt dat het snijapparaat (8,9, 10) een snijblad (49) bevat dat pneumatisch kan geactiveerd worden.The lace insert according to claim 15, characterized in that the cutting device (8, 9, 10) comprises a cutting blade (49) which can be pneumatically activated. 17. Kanten in legger volgens één van de conclusies 5 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de kanteninlegger (6, 7) tussen twee weefsels (2, 3) opstelbaar is.The edging according to one of claims 5 to 14, characterized in that the edging insert (6, 7) can be arranged between two fabrics (2, 3).
BE2007/0349A 2007-07-12 2007-07-12 METHOD FOR INSERTING AN END OF A WELDING THREAD INTO A SIDE OF A TISSUE AND A PNEUMATIC EDGE INSERT. BE1017684A3 (en)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2007/0349A BE1017684A3 (en) 2007-07-12 2007-07-12 METHOD FOR INSERTING AN END OF A WELDING THREAD INTO A SIDE OF A TISSUE AND A PNEUMATIC EDGE INSERT.
CN200880024384.3A CN101743348B (en) 2007-07-12 2008-07-07 Method for tucking an end of a weft thread into a selvedge of a fabric, and pneumatic tuck-in device
AT08773887T ATE510944T1 (en) 2007-07-12 2008-07-07 METHOD FOR TURNING IN A WEFT END IN A WEAVED EDGE AND PNEUMATIC TURNING-IN DEVICE
EP08773887A EP2176455B1 (en) 2007-07-12 2008-07-07 Method for tucking an end of a weft thread into a selvedge of a fabric, and pneumatic tuck-in device
PCT/EP2008/005515 WO2009007076A1 (en) 2007-07-12 2008-07-07 Method for tucking an end of a weft thread into a selvedge of a fabric, and pneumatic tuck-in device

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE200700349 2007-07-12
BE2007/0349A BE1017684A3 (en) 2007-07-12 2007-07-12 METHOD FOR INSERTING AN END OF A WELDING THREAD INTO A SIDE OF A TISSUE AND A PNEUMATIC EDGE INSERT.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1017684A3 true BE1017684A3 (en) 2009-03-03

Family

ID=39226607

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2007/0349A BE1017684A3 (en) 2007-07-12 2007-07-12 METHOD FOR INSERTING AN END OF A WELDING THREAD INTO A SIDE OF A TISSUE AND A PNEUMATIC EDGE INSERT.

Country Status (5)

Country Link
EP (1) EP2176455B1 (en)
CN (1) CN101743348B (en)
AT (1) ATE510944T1 (en)
BE (1) BE1017684A3 (en)
WO (1) WO2009007076A1 (en)

Families Citing this family (15)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1019614A3 (en) 2009-07-01 2012-09-04 Picanol DEVICE AND METHOD FOR THE CATCHING AND PIECE OF IMPACT WIRES IN WEAVING MACHINES.
BE1019807A3 (en) 2011-07-12 2012-12-04 Picanol DEVICE AND METHOD FOR CLOSING AN IMPOSITION WIRE
CZ304325B6 (en) * 2012-11-16 2014-03-05 Incot Spol. S R.O. Multifunctional insertion nozzle
DE102013207805A1 (en) * 2013-04-29 2014-10-30 Lindauer Dornier Gesellschaft Mit Beschränkter Haftung Method for inserting weft thread ends on a weaving machine with additional weft effects
BE1022146B1 (en) 2014-06-13 2016-02-19 Picanol SELF-EDUCATION DEVICE FOR A WRAKING THREAD
CN104562393A (en) * 2015-01-27 2015-04-29 苏州市久强纺织有限公司 Water-jet loom with edge-locking devices
CN105780271B (en) * 2016-03-31 2018-04-13 诸暨市金叶纺织机械有限公司 A kind of movable plain edge jet tuck-in selvage mechanism of loom
CN105803645A (en) * 2016-05-06 2016-07-27 山东日发纺织机械有限公司 Pneumatic scissor and fold selvage device
CN105780272A (en) * 2016-05-06 2016-07-20 山东日发纺织机械有限公司 Pneumatic scissors and selvage folding device used in medium width loom
BE1024755B1 (en) 2016-11-29 2018-06-27 Picanol Nv WASTE END-STREK DEVICE FOR A WEAVING MACHINE
CN106757699B (en) * 2017-01-19 2019-08-13 青岛天一红旗纺机集团有限公司 A kind of direct-connected pneumatic optical margin device of slay
CN107090650B (en) * 2017-04-19 2018-09-14 张赓 A kind of Weft search unit and its application method
CN108893842B (en) * 2018-09-17 2023-06-16 太平洋纺织机械(常熟)有限公司 Pneumatic selvedge folding device of rapier loom
JP7256025B2 (en) * 2019-02-19 2023-04-11 津田駒工業株式会社 Weft cutting device in loom
CN110055663A (en) * 2019-04-12 2019-07-26 浙江理工大学 A kind of pneumatic Tucked-in selvage apparatus of adjustable shuttleless loom

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1426351A (en) * 1919-10-04 1922-08-22 John C Brooks Loom
DE2707682B1 (en) * 1977-02-23 1978-02-02 Jaeger Emil Kg Shuttleless wire loom selvedge unit - has a combined catch and push action to bend weft end back into the shed
WO2001086047A1 (en) * 2000-05-08 2001-11-15 Picanol N.V. Tuck-in selvedge motion for a weaving machine
JP2001329453A (en) * 2000-05-19 2001-11-27 Tsudakoma Corp Weft-loosing device of tuck in device
EP1512782A2 (en) * 2003-09-02 2005-03-09 Sultex AG Weaving loom with a tuck-in device

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4957144A (en) * 1987-12-28 1990-09-18 Nissan Motor Co., Ltd. Tack-in system of shuttleless loom
CN2281994Y (en) * 1996-10-15 1998-05-20 张家港市第五纺织机械厂 Folding device for industrial cloth shuttleless loom
JP2004124302A (en) * 2002-10-02 2004-04-22 Tsudakoma Corp Tuck-in actuation method for shuttleless loom and tuck-in device
BE1015929A6 (en) * 2004-03-05 2005-11-08 Picanol Nv Selvedge forming apparatus for weaving machine comprises device for introducing weft thread, and blowing device close to the plane of selvedge for blowing air-stream on the introduced end of the thread and directed towards the beat-up line

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US1426351A (en) * 1919-10-04 1922-08-22 John C Brooks Loom
DE2707682B1 (en) * 1977-02-23 1978-02-02 Jaeger Emil Kg Shuttleless wire loom selvedge unit - has a combined catch and push action to bend weft end back into the shed
WO2001086047A1 (en) * 2000-05-08 2001-11-15 Picanol N.V. Tuck-in selvedge motion for a weaving machine
JP2001329453A (en) * 2000-05-19 2001-11-27 Tsudakoma Corp Weft-loosing device of tuck in device
EP1512782A2 (en) * 2003-09-02 2005-03-09 Sultex AG Weaving loom with a tuck-in device

Also Published As

Publication number Publication date
WO2009007076A1 (en) 2009-01-15
EP2176455B1 (en) 2011-05-25
ATE510944T1 (en) 2011-06-15
CN101743348A (en) 2010-06-16
CN101743348B (en) 2012-12-26
EP2176455A1 (en) 2010-04-21

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1017684A3 (en) METHOD FOR INSERTING AN END OF A WELDING THREAD INTO A SIDE OF A TISSUE AND A PNEUMATIC EDGE INSERT.
US6311968B1 (en) Method of producing printed products by inserting partial products and/or enclosures into a primary product, and device for executing the method
BE1019614A3 (en) DEVICE AND METHOD FOR THE CATCHING AND PIECE OF IMPACT WIRES IN WEAVING MACHINES.
EP2594671B1 (en) Device and method for presenting weft threads to a gripper of a gripper weaving machine
CA2996462A1 (en) Weaving machine with an apparatus as well as method for holding, feeding and inserting weft threads in a loom shed
NL8600857A (en) Method for clamping, holding and presenting weft threads at rapier weaving machines and apparatus used for this purpose.
US4909283A (en) Tucking-in device for weaving machines
US6014992A (en) Mechanical loom with pneumatic weft thread insertion with synchronized clamp cutter and reed
BE901006A (en) AUTOMATIC FILLING DEVICE FOR FIBER MAGAZINE AND / OR BRUSHES OF BRUSH MANUFACTURING MACHINES.
BE1014135A3 (en) DEVICE for adducing weft threads on a rapier.
ES2200164T3 (en) Weaving machine with pneumatic input of the thread.
BE1015929A6 (en) Selvedge forming apparatus for weaving machine comprises device for introducing weft thread, and blowing device close to the plane of selvedge for blowing air-stream on the introduced end of the thread and directed towards the beat-up line
BE1012676A3 (en) DEVICE FOR IMPACT ON CANCELLATION a loom.
CN109415849B (en) Device for clamping weft threads
US20090090426A1 (en) Method and apparatus for forming a selvedge on a gripper weaving machine
US5082030A (en) Pneumatic threading-in tubes for repairing warp yarn breaks in a weaving machine
JP4028349B2 (en) Weft gripping device for fluid jet loom
US4655263A (en) Apparatus for presenting weft threads to the clamps of gripper rods in shuttleless looms
BE1020142A3 (en) THREAD CLAMP FOR A WEIGHT THREAD AT A WEAVING MACHINE.
BE1021782B1 (en) THREADER, GRAIN WEAVING MACHINE AND METHOD FOR INSERTING AN IMPRESSION THREAD WITH SUCH A GRAINER IN SUCH A GRAIN WEAVING MACHINE
BE1021814B1 (en) THREADER HEAD, THREADER, GRAIN WEAVE MACHINE AND METHOD FOR INSERTING AN IMPRESSION THREAD WITH SUCH A GRAINER HEAD IN SUCH A GRAYER WEAVING MACHINE
EP3155155B1 (en) Selvedge forming device for a weft thread
EP1721034A1 (en) Selvedge forming apparatus, weaving machine with a selvedge forming apparatus and method for forming a selvedge
WO2018041485A1 (en) Device and method for catching and stretching weft threads
GB1580254A (en) Device for the cutting of weft in a weaving loom