BE1017309A6 - Afwerkorgaan voor een kamer. - Google Patents
Afwerkorgaan voor een kamer. Download PDFInfo
- Publication number
- BE1017309A6 BE1017309A6 BE200500560A BE200500560A BE1017309A6 BE 1017309 A6 BE1017309 A6 BE 1017309A6 BE 200500560 A BE200500560 A BE 200500560A BE 200500560 A BE200500560 A BE 200500560A BE 1017309 A6 BE1017309 A6 BE 1017309A6
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- finishing
- finishing member
- wall
- finished
- area
- Prior art date
Links
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04F—FINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
- E04F13/00—Coverings or linings, e.g. for walls or ceilings
- E04F13/02—Coverings or linings, e.g. for walls or ceilings of plastic materials hardening after applying, e.g. plaster
- E04F13/04—Bases for plaster
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04F—FINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
- E04F19/00—Other details of constructional parts for finishing work on buildings
- E04F19/02—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E06—DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
- E06B—FIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
- E06B1/00—Border constructions of openings in walls, floors, or ceilings; Frames to be rigidly mounted in such openings
- E06B1/04—Frames for doors, windows, or the like to be fixed in openings
- E06B1/06—Wooden frames
- E06B1/08—Wooden frames composed of several parts with respect to the cross-section of the frame itself
- E06B1/10—Wooden frames composed of several parts with respect to the cross-section of the frame itself adjustable with respect to the thickness of walls
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E06—DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
- E06B—FIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
- E06B1/00—Border constructions of openings in walls, floors, or ceilings; Frames to be rigidly mounted in such openings
- E06B1/62—Tightening or covering joints between the border of openings and the frame or between contiguous frames
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04F—FINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
- E04F19/00—Other details of constructional parts for finishing work on buildings
- E04F19/02—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
- E04F19/04—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings
- E04F19/0436—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings between ceiling and wall
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04F—FINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
- E04F19/00—Other details of constructional parts for finishing work on buildings
- E04F19/02—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
- E04F19/04—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings
- E04F19/049—Plinths specially adapted for joining wall coverings to floor surfaces
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04F—FINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
- E04F19/00—Other details of constructional parts for finishing work on buildings
- E04F19/02—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
- E04F19/04—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings
- E04F19/0495—Plinths fixed around wall openings or around corners of walls
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04F—FINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
- E04F13/00—Coverings or linings, e.g. for walls or ceilings
- E04F13/02—Coverings or linings, e.g. for walls or ceilings of plastic materials hardening after applying, e.g. plaster
- E04F13/04—Bases for plaster
- E04F13/06—Edge-protecting borders
- E04F2013/063—Edge-protecting borders for corners
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04F—FINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
- E04F19/00—Other details of constructional parts for finishing work on buildings
- E04F19/02—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
- E04F19/04—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings
- E04F2019/0404—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings characterised by the material
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E04—BUILDING
- E04F—FINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
- E04F19/00—Other details of constructional parts for finishing work on buildings
- E04F19/02—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves
- E04F19/04—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings
- E04F2019/044—Borders; Finishing strips, e.g. beadings; Light coves for use between floor or ceiling and wall, e.g. skirtings with conduits
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E06—DOORS, WINDOWS, SHUTTERS, OR ROLLER BLINDS IN GENERAL; LADDERS
- E06B—FIXED OR MOVABLE CLOSURES FOR OPENINGS IN BUILDINGS, VEHICLES, FENCES OR LIKE ENCLOSURES IN GENERAL, e.g. DOORS, WINDOWS, BLINDS, GATES
- E06B1/00—Border constructions of openings in walls, floors, or ceilings; Frames to be rigidly mounted in such openings
- E06B1/62—Tightening or covering joints between the border of openings and the frame or between contiguous frames
- E06B2001/622—Tightening or covering joints between the border of openings and the frame or between contiguous frames especially adapted for door frames; Joint covering devices where the wall surface is parallel to the adjacent door or window frame part
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Architecture (AREA)
- Civil Engineering (AREA)
- Structural Engineering (AREA)
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Wood Science & Technology (AREA)
- Finishing Walls (AREA)
Abstract
De uitvinding heeft betrekking op een afwerkorgaan voor het netjes afwerken van een kamer. Het afwerkorgaan dient voor het afwerken van een overgangsgebied tussen verschillende gebieden van de kamer. Het afwerkorgaan heeft een afgewerkt oppervlak, dat is gericht naar de af te werken kamer, een achteroppervlak om aan te liggen tegen een wand of constructiemateriaal en tenminste een eindgedeelte, dat is aangepast om te worden bedekt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal. Het afwerkorgaan wordt eerste geplaatst en bevestigd aan het af te werken overgangsgebied en de omgevende wand en het tenminste ene eindgedeelte wordt dan bedekt met bekledingsmateriaal, met gebruikmaking van een geleidingsoppervlak, dat grenst aan het met bekledingsmateriaal te bedekken gebied en zicht uitstrekt over tenminste enig gebied in de richting van het met bekledingsmateriaal te bedekken gebied. Na het aanbrengen van het bekledingsmateriaal ligt het vooroppervlak van het afwerkorgaan in het verlengde, d.w.z. ligt in hetzelfde vlak als het vooroppervlak van het aangebrachte bekledingsmateriaal, dus wordt het afwerkorgaan volledig ge´ntegreerd in de wanden of het constructiemateriaal
Description
Afwerkorgaan voor een kamer Technisch gebied van de uitvinding
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het afwerken van een kamer en een hulporgaan hiervoor. Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op afwerkorganen voor het afwerken van randen, hoeken, kozijnen, overgangsgebieden tussen verschillende materialen, enz. in een kamer, waarvan de wanden moeten worden afgewerkt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal, zoals bijv. pleistermateriaal, of oppervlakken die moeten worden afgewerkt met een combinatie van plaatmateriaal, zoals gipskarton, en uitspreidbaar bekledingsmateriaal.
Stand van de techniek
Afhankelijk van de stijl van het gekozen interieurontwerp, zijn tegenwoordig verschillende hulpmiddelen beschikbaar voor het afwerken van een kamer. In kamers, die wanden en mogelijk ook plafonds hebben, die zijn afgewerkt door pleisterwerk of door gebruikmaking van gipskarton, worden kenmerkend hulpmiddelen gebruikt, zoals plinten, kozijnen, bekledingsplaten en hoekprofielen voor het beschermen, verbergen of netjes afwerken van overgangen tussen twee of meer gepleisterde of gipskarton-oppervlakken of tussen een gepleisterd of gipskarton-oppervlak en een ander oppervlak. Tegenwoordig zijn deze hulpmiddelen bijna altijd boven op de gepleisterde of gipskartonwand(en) geplaatst om het (de) overgangsgebieden) te verbergen en hebben vaak een eigenschap, zoals een vorm of kleur, die een decoratief effect verschaft. Als alternatief, als geen decoratief effect behoeft te worden verkregen, is de afwerking van overgangen tussen twee gepleisterde of gipskartonwanden of tussen een gepleisterde of gipskartonwand en een ander oppervlak gebaseerd op stroken, die het overgangsgebied bedekken. Niettemin leiden deze kenmerkend tot een plaatselijke kromming van de wand nabij het overgangsgebied en vereisen heel veel installatietijd, daar vaak veel opeenvolgende cycli van pleisterwerk of plamuurwerk en schuren nodig zijn.
De belangstelling voor hedendaagse moderne en sobere architectuur neemt toe, wat leidt tot een vraag naar afwerktechnieken, die een minimale invloed hebben op het interieur van een kamer. Een kenmerkend voorbeeld hiervan is de toenemende populariteit van gepleisterde ramen en deuren. Hoeken van gepleisterde ramen en deuren worden kenmerkend verkregen door gebruik te maken van metalen profielen, die het nadeel hebben van roesten. Als stroken worden gebruikt om hoeken nabij deuren of ramen af te werken, is het moeilijk om aardige rechte buitenhoeken te verkrijgen. Als bijvoorbeeld een deur in de gepleisterde deuropening moet worden bevestigd, vereist dit bovendien of het gebruik van een verbinding van de deur met de vloer, die duur en tijdrovend is, of het gebruik van een extra, in het bijzonder houten, kozijn, waaraan de deur kan worden bevestigd. Dit laatste introduceert extra decoratieve kenmerken, afgezien van het geminimaliseerde uiterlijk, en vereist bovendien aanmerkelijke extra inspanningen nadat het pleisterwerk is uitgevoerd.
Plinten worden kenmerkend aangebracht voor het verbergen van het overgangsgebied tussen het bekledingsmateriaal op een wand en de onderzijde van deze wand, vlak boven de vloer. Dit overgangsgebied is aangebracht om vochtproblemen op de wand te voorkomen, door het pleisterwerk af te scheiden van het gebied onder de waterstop, indien aanwezig, of door het pleisterwerk af te scheiden van de vloer teneinde te voorkomen dat deze bijvoorbeeld tijdens het schoonmaken nat wordt. Zoals hierboven vermeld, zijn de meest gebruikelijke oplossingen plinten, die vóór het pleisterwerk zijn geplaatst. Uit de UK octrooiaanvrage GB 2.321.478 A, is het bekend om vooraf aan het pleisteren van de wand een kunststofprofiel, genaamd basis, met de achterkant hiervan aan de muur te bevestigen, en om dan pleisterwerk of gipskarton op de wand boven de basis aan te brengen, waardoor het pleisterwerk in aanraking staat met de bovenkant van de basis. Teneinde een nette afwerking te verkrijgen, wordt dan een plint aan de voorkant van de basis bevestigd. Het systeem gebruikt nog steeds een plint om het overgangsgebied tussen de basis en het gepleisterde gebied te verbergen. Bovendien is de bovenkant van de basis niet aangepast om optimaal samen te werken met het aangebrachte pleistermateriaal.
Afwerkmiddelen voor een nutsvoorzieningspunt, zoals bijv. een elektrisch stopcontact, een schakelaar, een aansluiting voor telefoonverbinding, een aansluiting voor internet, een plug voor een kabelverbinding, een aansluiting voor luidsprekers, een aansluiting voor optische ontvangers, zoals ER en RF transmitters/ontvangers, enz. worden tegenwoordig geïnstalleerd door eerst een doos in de wand aan te brengen op de plaats waar het aansluitpunt moet worden aangebracht, dan worden, vóór het pleisteren of plaatsen van het gipskarton en het verschaffen van een afgewerkte wand, geschikte leidingen naar deze dozen geleid, hierna wordt het pleisteren of het aanbrengen van gipskarton en het afwerken van de wand, en het uiteindelijk afwerken van het nutsvoorzieningspunt nitgevoerd. Dit laatste geschiedt door het aansluiten van het elektrische deel van de elektrische inrichting met de geschikte leidingen, het positioneren van het elektrische deel in de doos in de wand - die is gereinigd van afwerkmateriaal - en het vervolgens verbergen van het elektrische deel met een bekledingsplaat, die gedeeltelijk op het pleisterwerk of het gipskarton mst. Het nutsvoorzieningspunt heeft zodoende altijd een deel, zoals de bekledingsplaat, dat uitsteekt buiten het wandoppervlak, d.w.z. buiten het gepleisterde oppervlak of gipskartonoppervlak. Het laatste draagt niet bij tot het verkrijgen van een minimaliserend uiterlijk.
hi de hierboven beschreven voorbeelden van afwerkmethoden en organen voor het afwerken van pleister- en gipskartonwanden, kunnen kenmerkend scheuren optreden in overgangsgebieden van pleister of gipskartonoppervlakken. Deze scheuren zijn vaak verborgen door de afwerkorganen, die boven op het pleister- of de gipskartonoppervlakken zijn geplaatst. Als een minimaliserend uiterlijk moet worden verkregen, is het aanbrengen van de afwerkorganen bovendien tijdrovend, daar het vaak verscheidene cycli vereist van schuren en pleisteren.
Samenvatting van de uitvinding
Het is een doel van de onderhavige uitvinding afwerkelementen te verschaffen voor randen, hoeken, kozijnen, enz., die een nette, minimalistische afwerking mogelijk maken tussen een gepleisterd of met gipskarton afgewerkt oppervlak en een aangrenzend gebied.
Het bovenstaande doel wordt bereikt door een werkwijze en inrichting volgens de onderhavige uitvinding.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het afwerken van een kamer, welke kamer een overgangsgebied bevat tussen een eerste gebied en een tweede gebied. De werkwijze omvat het bevestigen van een afwerkorgaan op het genoemde overgangsgebied, welk afwerkorgaan tenminste één eindgedeelte, dat zich uitstrekt naar het genoemde eerste gebied, en tenminste een afgewerkt oppervlak bevat. De werkwijze omvat vervolgens het bedekken van het genoemde eerste gebied en het genoemde tenminste ene eindgedeelte met bekledingsmateriaal, zodat tenminste een deel van het genoemde afgewerkte oppervlak in hetzelfde vlak ligt als en grenst aan tenminste een deel van een vooroppervlak van het genoemde aangebrachte bekledingsmateriaal. Het bedekken van het genoemde eerste gebied en het genoemde tenminste ene eindgedeelte met bekledingsmateriaal wordt hierbij uitgevoerd na het bevestigen van het afwerkorgaan op het genoemde overgangsgebied. Het afwerkorgaan omvat geschuimd thermoplastisch materiaal of een hout-kunststofcomposiet. Het afwerkorgaan kan bestaan uit geschuimd kunststofmateriaal of hout-kuststofcoxnposiet. De hout-kunststofcomposiet kan een geschuimd materiaal zijn. De dichtheid van het genoemde geschuimde thermoplastische materiaal kan liggen tussen 330 kg/m3 en 570 kg/m3. De dichtheid van de hout-kunststofcomposiet kan liggen tussen 1000 kg/m3 en 1450 kg/m3. Het genoemde tenminste deel van het genoemde afgewerkte oppervlak kan zich uitstrekken over tenminste 0,5 cm, bij voorkeur over tenminste 1 cm, meer in het bijzonder over tenminste 2 cm in de richting van het genoemde eerste met bekledingsmateriaal te bedekken gebied. Met “tenminste deel van het genoemde afgewerkte oppervlak ligt in hetzelfde vlak als tenminste een deel van een vooroppervlak van het genoemde aangebrachte bekledingsmateriaal” wordt bedoeld, dat een mathematisch vlak kan worden aangebracht, dat zowel het genoemde deel van het vooroppervlak van het aangebrachte bekledingsmateriaal als het tenminste deel van het genoemde afgewerkte oppervlak omvat. Het bedekken van het genoemde eerste gebied en het genoemde tenminste ene eindgedeelte kan het aanbrengen van bekledingsmateriaal op het genoemde eerste oppervlak en op het genoemde eindgedeelte van de genoemde afwerkmiddelen omvatten, en het maken van een vloeiende overgang tussen het genoemde afgewerkte oppervlak en het genoemde bekledingsmateriaal door met een rechtlijnig hulporgaan vanaf het genoemde tenminste deel van het genoemde afgewerkte oppervlak naar het genoemde bekledingsmateriaal te glijden. Met andere woorden het genoemde tenminste deel van het genoemde afgewerkte oppervlak kan worden gebruikt als geleidingsorgaan of geleidingsoppervlak. De werkwijze kan in het bijzonder worden toegepast voor het afwerken van overgangsgebieden tussen een eerste en tweede gebied, waarin het genoemde eerste gebied en het genoemde tweede gebied, gezien vanuit de kamer, een hoek met elkaar maken van in hoofdzaak 180° of meer. Het bedekken van het tenminste ene eindgedeelte met bekledingsmateriaal kan het bedekken van een voorgedeelte van het genoemde tenminste ene eindgedeelte omvatten, dat naar de kamer is gericht. De werkwijze kan het verschaffen omvatten van tenminste twee afwerkorganen en het verbinden van de twee afwerkorganen door het aan elkaar schuiven, klikken of klemmen van de twee afwerkorganen.
Het genoemde afwerkorgaan kan bestaan uit een plint, een afwerkorgaan voor een buiten- of een binnenhoek tussen twee wanden, een kozijn voor een gat in een wand of een afwerkorgaan voor een nutsvoorzieningspunt.
Het genoemde afwerkorgaan kan bestaan uit twee elementen en voor het bevestigen van het afwerkorgaan op het genoemde overgangsgebied, kan het afwerkorgaan worden ingesteld op een kenmerkende afmeting van het tweede gebied door de twee elementen ten opzichte van elkaar te verschuiven of door het instellen van de lengte van tenminste één van de twee elementen. Het laatste kan het aanpassen omvatten van een “kozijn”-afwerkorgaan aan de dikte van een wand.
Het afwerkorgaan kan vervolgens verlichtingsmiddelen omvatten en vooraf aan het bedekken, kunnen deze verlichtingsmiddelen zijn voorzien van een aansluiting op een vermogensbron.
De uitvinding heeft ook betrekking op een afwerkorgaan voor het afwerken van een overgangsgebied tussen een eerste gebied en een tweede gebied van een kamer, welk eerste gebied bestemd is om te worden bedekt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal, welke afwerkmiddelen een eerste oppervlak, een tweede, afgewerkt oppervlak tegenover het genoemde eerste oppervlak en tenminste één eindgedeelte omvatten, waarbij het genoemde eerste oppervlak is aangepast voor het tenminste gedeeltelijk aanliggen tegen het genoemde overgangsgebied, en het genoemde eindgedeelte is aangepast om te worden bedekt met het genoemde bekledingsmateriaal, zodat tenminste een deel van het genoemde tweede, afgewerkte oppervlak van de genoemde afwerkmiddelen in hetzelfde vlak ligt als en grenst aan een bovenoppervlak van het genoemde uitspreidbare bekledingsmateriaal. Het afwerkorgaan omvat geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet. Het afwerkorgaan kan bestaan uit geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet. Dehout-kunststofcomposiet kan een geschuimd materiaal zijn. De dichtheid van het genoemde geschuimde thermoplastische materiaal kan liggen tussen 330 kg/m3 en 570 kg/m3. De dichtheid van de hout-kunststofcomposiet kan liggen tussen 1000 kg/m3 en 1450 kg/m3. Het genoemde tenminste deel van het genoemde tweede, afgewerkte oppervlak kan zich uitstrekken over tenminste 0,5 cm, bij voorkeur over tenminste 1 cm, meer bij voorkeur over tenminste 2 cm in de richting van het eerste oppervlak. Het genoemde eerste gebied en het genoemde tweede gebied kunnen gezien vanuit de kamer ten opzichte van elkaar een hoek maken van in hoofdzaak 180° of meer.
Het genoemde eindgedeelte kan een afgeschuind oppervlak hebben, dat naar de kamer is gericht, welk afgeschuind oppervlak vanaf het genoemde eerste oppervlak helt naar het genoemde tweede oppervlak. Het genoemde eindgedeelte kan op het naar de kamer gerichte oppervlak hiervan een oppervlakteruwheid of een oppervlaktestructuur hebben.
Het genoemde afwerkorgaan kan een U-vormig element hebben, dat een voetgedeelte en twee benen heeft voor het vormen van een kozijn voor een opening in het constructiemateriaal. Het genoemde U-vormige element kan een uitsparing omvatten, die geschikt is voor het opnemen van een deel van een deur. Het genoemde U-vormige element kan bestaan uit verwijderbare delen voor het plaatsen van scharnieren of een opnemer voor een deursluittong.
Het genoemde U-vormige element kan bestaan uit een enkel element. Het genoemde U-vormige element kan als alternatief bestaan uit twee elementen, die verschuifbaar ten opzichte van elkaar zijn teneinde de breedte van de voet aan te passen. Deze twee elementen kunnen door hun vorm tenminste gedeeltelijk in elkaar passen.
Het genoemde afwerkorgaan kan tevens een afwerkorgaan zijn voor een nutsvoorzieningspunt van een elektrisch stopcontact, een schakelaar, een telefoonaansluiting, een internetaansluiting, een kabelaansluiting, een aansluiting voor luidsprekers, een ontvanger voor elektromagnetische straling. Het genoemde afwerkorgaan kan een afwerkorgaan zijn voor een buitenhoek tussen twee wanden. Dit afwerkorgaan kan tevens een plint zijn, die bestaat uit twee elementen, welke elementen door hun vorm tenminste gedeeltelijk in elkaar passen. Het genoemde afwerkorgaan kan bovendien bestaan uit een orgaan voor het opnemen van verlichtingsmiddelen. Dit afwerkorgaan kan zijn voorzien van een gebied dat is uitgevoerd om te worden vervangen door een nutsvoorzieningspunt. Dit afwerkorgaan kan een afwerkorgaan zijn voor een binnenhoek. Het afwerkorgaan kan aan de randen zijn voorzien van verbindingseigenschappen, die een verschuifbare, klikbare of klembare verbinding mogelijk maken aan een tweede afwerkorgaan, dat soortgelijke verbindingseigenschappen heeft. De afwerkorganen kunnen door middel van de vorm van de randeigenschappen aan elkaar schuiven, klikken of klemmen.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het afwerken van een kamer, welke werkwijze omvat het bevestigen van het afwerkorgaan aan een wand, welke bevestiging omvat het bevestigen van een eerste profiel voor het afwerken van een wandernde, aan een eindgedeelte van de genoemde wand en het aan de genoemde wand bevestigen van een tweede profiel, dat een eerste deel is van een plint, grenzend aan het genoemde eerste profiel, en vervolgens, na het bevestigen van het afwerkorgaan aan een wand, het bedekken van de genoemde wand en tenminste één eindgedeelte van elk van de genoemde eerste en tweede profielen met bekledingsmateriaal, zodat tenminste een deel van een afgewerkt vooroppervlak van elk van de genoemde afwerkorganen in hetzelfde vlak ligt als en grenst aan tenminste een deel van een vooroppervlak van het genoemde aangebrachte bekledingsmateriaal. Het afwerkorgaan omvat geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet. Het afwerkorgaan kan bestaan uit geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet. Dehout-kunststofcomposiet kan een geschuimd materiaal zijn. De dichtheid van het genoemde geschuimde thermoplastische materiaal kan liggen tussen 330 kg/m3 en 570 kg/m3. De dichtheid van de hout-kunststofcomposiet kan liggen tussen 1000 kg/m3 en 1450 kg/m3. Na het genoemde bedekken kan een vloerbedekking worden aangebracht. Na de genoemde vloerbedekking kunnen waar toepasbaar tweede delen van het afwerkorgaan worden aangebracht. Het bevestigen van het afwerkorgaan aan een wand kan vervolgens omvatten, het bevestigen van een profiel voor het afwerken van een binnen- of buitenhoek aan de genoemde wand. Het bevestigen van het afwerkorgaan aan een wand kan bovendien omvatten, het aan de genoemde wand bevestigen van een afwerkorgaan voor een nutsvoorzieningspunt.
Het is een voordeel van een uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding, dat een geïntegreerde oplossing kan worden verkregen voor alle afwerkwanden, plafonds, vloeren, ramen, nutsvoorzieningspunten, enz. Het is bovendien een voordeel van de onderhavige uitvinding, dat een perfecte afwerking wordt verkregen voor randen in binnen- en buitenhoeken en dat, indien gewenst, scherpe hoeken kunnen worden verkregen. Het is tevens een voordeel van de onderhavige uitvinding, dat verschillende afwerkelementen kunnen worden gemaakt van één enkel soort materiaal, zodat de hechting van de afwerkelementen aan pleister, gipskarton of ander materiaal voor alle afwerkelementen gelijk is. Het is bovendien voordelig, dat de afwerkelementen werken op extra afwerkelementen op dezelfde wijze als het uitspreidbare materiaal of gipskarton hierop werken. Het is een voordeel van de uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding, dat een waterbestendige oplossing wordt verkregen voor de afwerkelementen, die niet slijt of roest. Het is een volgend voordeel van de onderhavige uitvinding dat een oplossing wordt gegeven, die niet lijdt aan scheuren nabij de verbindingen van het systeem. Het is tevens een voordeel van de onderhavige uitvinding, dat een gemakkelijke en snelle installatie wordt verkregen, die minder tijd vraagt om te drogen dan installatiemethoden volgens de stand van techniek. Het is bovendien voordeüg, dat de afwerkelementen echte randen verschaffen, die kunnen worden gebruikt door de voeger of stukadoor voor het uitlijnen. Het is bovendien een voordeel van de onderhavige uitvinding, dat afwerkorganen, zelfs voor nutsvoorzieningspunten, worden verschaft, die bijdragen aan een minimalisering van het ontwerp.
Hoewel er op dit gebied constant een verbetering, verandering en evolutie gaande is van inrichtingen en werkwijzen, worden de onderhavige voorstellen geacht substantieel nieuwe verbeteringen voor te stellen, met inbegrip van uitgangspunten van eerdere praktijken, hetgeen resulteert in het verschaffen van doelmatigere, stabiele en betrouwbare inrichtingen van dit type.
Deze en andere kenmerken, eigenschappen en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden uit de volgende gedetailleerde beschrijving, in samenhang met de bijgaande tekeningen, die bij wijze van voorbeeld de principes van de uitvinding weergeven. De beschrijving is alleen gegeven als voorbeeld, zonder de omvang van de uitvinding te beperken. De hierna genoemde figuren verwijzen naar de bijgevoegde tekeningen.
Korte beschrijving van de tekeningen
Fig. 1 toont de relatieve vochtigheid- en temperatuuromstandigheden tijdens het drogen van een gepleisterde wand, die is afgewerkt met afwerkorganen volgens verschillende uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
Fig. 2a en fig. 2b tonen respectievelijk een verticale dwarsdoorsnede van een wand, die is afgewerkt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal met gebruikmaking van een tweedelige plint en een meer gedetailleerde weergave van de tweedelige plint, volgens een eerste uitvoeringsvorm van een eerste aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 3 is een verticale dwarsdoorsnede van een wand, die is afgewerkt met plaatvormig bekledingsmateriaal en uitspreidbaar bekledingsmateriaal met gebruikmaking van een tweedelige plint, volgens de eerste uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 4 is een verticale dwarsdoorsnede van een wand, die is afgewerkt met plaatvormig bekledingsmateriaal en uitspreidbaar bekledingsmateriaal met gebruikmaking van een tweedelige plint, die bestaat uit twee gelijk gevormde profielelementen volgens de eerste uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 5 is een verticale dwarsdoorsnede van een wand, die is afgewerkt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal met gebruikmaking van een alternatieve tweedelige plint, volgens de eerste uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 6 is een verticale dwarsdoorsnede van een wand, die is afgewerkt met gipskartonplaten met gebruikmaking van een alternatieve tweedelige plint volgens de eerste uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 7a en fig. 7b tonen respectievelijk een verticale dwarsdoorsnede van een wand, die is afgewerkt met pleister met gebruikmaking van een tweedelige plint, die is aangepast om verlichtingsmiddelen op te nemen en een meer gedetailleerde weergave van de tweedelige plint, die is aangepast voor het integreren van verlichtingsmiddelen volgens een tweede uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 8 is een verticale dwarsdoorsnede van een wand, die is afgewerkt met gipskartonplaten met gebruikmaking van een tweedelige plint, die is aangepast voor het integreren van verlichtmgsmiddelen volgens de tweede uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 9 is een stroomdiagram, dat een werkwijze beschrijft voor het afwerken van een wand met pleister met gebruikmaking van een tweedelige plint volgens de derde uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 10 is een horizontale dwarsdoorsnede van een afwerkorgaan voor het afwerken van een buitenhoek tussen twee wanden, die moeten worden afgewerkt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal of uitspreidbaar bekledingsmateriaal gecombineerd met plaatvormig materiaal, volgens een eerste uitvoeringsvorm van het tweede aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. lia en fig. 11b geven twee elementen weer voor het afwerken van een buitenhoek nabij een raamkozijn, volgens de tweede uitvoeringsvorm van het tweede aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 12 toont een horizontale dwarsdoorsnede van een buitenhoek nabij een raamkozijn, dat is afgewerkt met gebruikmaking van het afwerkorgaan zoals beschreven in fig. 11a en fig. 11b.
Fig. 13 toont een horizontale dwarsdoorsnede van een U-vormig element voor een vrijstaand eind van de wand, die moet worden afgewerkt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal volgens een eerste uitvoeringsvorm van een derde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 14 toont een horizontale dwarsdoorsnede van een U-vormig element voor een vrijstaand eind van een wand, die moet worden afgewerkt met een combinatie van plaatvormig materiaal en uitspreidbaar bekledingsmateriaal, volgens de eerste uitvoeringsvorm van het derde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 15 toont een horizontale dwarsdoorsnede van een U-vormig element, dat een uitzetbare voet heeft, volgens de tweede uitvoeringsvorm van het derde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 16 toont een horizontale dwarsdoorsnede van twee profielelementen, die zijn aangepast om samen te werken als een U-vormig element voor het afwerken van een een vrijstaand eind van een wand, die moet worden afgewerkt met gebruikmaking van bekledingsmateriaal, volgens de tweede uitvoeringsvorm van het derde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 17 toont een horizontale dwarsdoorsnede van twee profielelementen, die zijn aangepast om samen te werken als een U-vormig element voor het afwerken van een deurkozijn in een wand, die moet worden afgewerkt met gebruikmaking van bekledingsmateriaal, volgens de tweede uitvoeringsvorm van het derde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 18 toont een horizontale dwarsdoorsnede van twee profielelementen, die zijn aangepast om samen te werken als een U-vormig element voor het afwerken van een deurkozijn in een wand, dat moet worden afgewerkt met gebruikmaking van bekledingsmateriaal, volgens de tweede uitvoeringsvorm van het derde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 19 toont een horizontale dwarsdoorsnede van een deur en deurkozijn, dat is afgewerkt met gebruikmaking van afwerkmiddelen als beschreven in fig. 17 en fig. 18.
Fig. 20 toont een afwerkorgaan voor het afwerken van een nutsvoorzieningspunt in een wand, dat moet worden afgewerkt met bekledingsmateriaal, volgens een eerste uitvoeringsvorm van het vierde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 21 toont een afwerkelement voor het vormen van een afgeronde binnenhoek tussen twee oppervlakken, die moeten worden afgewerkt met bekledingsmateriaal, volgens een uitvoeringsvorm van het vijfde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 22 toont een afwerkelement voor het vormen van een rechte binnenhoek tussen twee oppervlakken, die moeten worden afgewerkt met bekledingsmateriaal, volgens de uitvoeringsvorm van het vijfde aspect van de onderhavige uitvinding.
Fig. 23a en Fig. 23b tonen een horizontale dwarsdoorsnede van verschillende afwerkelementen aangepast om klikbaar en/of schuifbaar samen te werken met andere afwerkelementen, volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
Fig. 24a and Fig. 24b tonen een horizontale dwarsdoorsnede van verschillende afgewerkte buitenhoeken, afgewerkt met behulp van klikbare en/of schuifbare afwerkelement volgens uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding.
In de verschillende figuren verwijzen dezelfde verwijzingscijfers naar dezelfde of analoge elementen.
Beschrijving van illustratieve uitvoeringsvormen
De onderhavige uitvinding zal worden beschreven met betrekking tot bijzondere uitvoeringsvormen en met verwijzing naar bepaalde tekeningen, maar de uitvinding is niet hiertoe beperkt maar alleen tot de conclusies. De beschreven tekeningen zijn alleen schematisch en niet beperkend. In de tekeningen kunnen de afmetingen van bepaalde elementen zijn overdreven en zijn voor illustratieve doeleinden dus niet op schaal getekend.
Bovendien worden de uitdrukkingen eerste, tweede, derde en dergelijke in de beschrijving en de conclusies gebruikt voor het onderscheid tussen gelijksoortige elementen en zijn niet noodzakelijk voor het beschrijven van een opeenvolgende of chronologische volgorde. Het zal duidelijk zijn, dat de gebruikte uitdrukkingen onder geschikte omstandigheden onderling verwisselbaar zijn en dat de hierin beschreven uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen werken in andere volgorden dan hier beschreven of weergegeven.
Bovendien worden de uitdrukkingen boven, onder, over, onder en dergelijke in de beschrijving en de conclusies gebruikt voor beschrijvende doeleinden en zijn niet noodzakelijk voor het beschrijven van onderlinge posities. Het zal duidelijk zijn dat de aldus gebruikte uitdrukkingen onder geschikte omstandigheden onderling verwisselbaar zijn en dat de hier beschreven uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen werken in andere standen dan hier beschreven of weergegeven.
Opgemerkt moet worden dat de in de conclusies gebruikte uitdrukking “omvattende” niet moet worden geïnterpreteerd als zijnde beperkt tot de hierna opgesomde middelen; deze uitdrukking sluit geen andere elementen of stappen uit. De omvang van de uitdrukking “een inrichting omvattende middelen A en B” moet zodoende niet worden beperkt tot inrichtingen die alleen bestaan uit de middelen A en B. Het betekent dat met betrekking tot de onderhavige uitvinding de enige relevante onderdelen van de inrichting A en B zijn.
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op afwerkelementen en werkwijzen voor het afwerken van een kamer met een minimaliserend uiterlijk. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op plinten, middelen voor het afwerken van buitenhoeken tussen twee oppervlakken, middelen voor het afwerken van vrijstaande einden van vrijstaande wanden, middelen voor het afwerken van kozijnen voor deuren of ramen, middelen voor het afwerken van nutsvoorzieningspunten en middelen voor het afwerken van inhammen of uitsteeksels op oppervlakken. Deze afwerkmiddelen dragen bij tot het verkrijgen van een kamer met wanden, die zijn afgewerkt met gebruikmaking van uitspreidbaar bekledingsmateriaal.
De afwerkmiddelen helpen voor het gemakkelijk verkrijgen van een gepleisterde, gestuukt of met cement bestreken uiterlijk van een kamer, waarbij het aantal decoratieve elementen sterk is beperkt. De afwerkmiddelen zijn daarom zo veel mogelijk geïntegreerd in de gepleisterde, gestuukte, of met cement beklede wanden of in op gipskarton gebaseerde wanden van de kamer of in het hieraan aangebrachte bekledingsmateriaal. Bovendien kunnen de afwerkmiddelen een aanzicht hebben dat gelijksoortig is aan de gepleisterde, gestuukte of met cement beklede of op gipskarton gebaseerde wanden, zodat deze niet alleen ruimtelijk in de wand zijn geïntegreerd, maar ook bijv. met betrekking tot de kleur en aanzicht, zodat deze deel van de wand lijken uit te maken.
De uitvinding heeft betrekking op een afwerkorgaan voor het afwerken van een overgangsgebied tussen een eerste en een tweede gebied van een af te werken kamer of deel van een kamer. De gebieden worden afgewerkt door deze tenminste te bedekken met uitspreidbaar bekledingsmateriaal, zoals bijv. pleistermateriaal, stuukmateriaal of cement, facultatief gecombineerd met plaatvormig materiaal, zoals bijv. gipskarton. De verschillende gebieden kunnen wanden, plafonds, vloeren enz. zijn. De afwerkorganen kunnen een plint, een profiel voor het afwerken van hoeken tussen wanden, die onder een hoek staan, een profiel voor het afwerken van een deur- of raamkozijn, een profiel voor het afwerken van een nutsvoorzieningspunt, enz. zijn.
Het afwerkorgaan bestaat kenmerkend uit een eerste oppervlak, dat is aangepast om tenminste gedeeltelijk aan te liggen tegen het overgangsgebied tussen een eerste gebied en een tweede gebied, dat zowel een wand of een bijkomende constructiemateriaal kan zijn, zoals houten balken of metalen profielen, een tweede afgewerkt oppervlak, dat kenmerkend naar de kamer is gericht en tenminste één eindgedeelte, dat is aangepast om te worden bedekt met het uitspreidbare bekledingsmateriaal, zoals bijv. pleistennateriaal, plamuurmiddel, enz. Aan de voorzijde van het afwerkorgaan, d.w.z. de naar de kamer gerichte zijde als het afwerkorgaan is aangebracht, is een geleidingsoppervlak aangebracht, dat de werkman kan helpen het uitsprèidbare bekledingsmateriaal netjes aan te brengen. Het is een voordeel dat een dergelijk geleiding- en regeloppervlak is aangebracht, zodat gemakkelijk een nette en vlakke afwerking kan worden verkregen. Het geleidingsoppervlak maakt kenmerkend deel uit van het tweede afgewerkte oppervlak en grenst aan het gebied waar bekledingsmateriaal zal worden aangebracht. Het geleidingsoppervlak strekt zich uit over een afstand in een richting loodrecht op de langsrichting van het afwerkorgaan of met andere woorden in de richting naar het gebied waar het bekledingsmateriaal moet worden aangebracht. Het geleidingsoppervlak heeft een lengte in de richting naar het gebied waar het bekledingsmateriaal moet worden aangebracht van tenminste 5 mm, bij voorkeur tenminste 1 cm, en meer bij voorkeur tenminste 2 cm, zodat de werkman een nette overgang kan maken tussen het afgewerkte oppervlak en het bekledingsmateriaal.
Het afwerkorgaan is zodoende zodanig geconstrueerd, dat het vooroppervlak van het bekledingsmateriaal, als dit eenmaal is aangebracht, en het tweede oppervlak van het afwerkorgaan in eikaars verlengde liggen of met andere woorden in hetzelfde vlak üggen. Met andere woorden, een glad oppervlak wordt verkregen, zonder extra bocht nabij de overgang tussen het bekledingsmateriaal en het afwerkorgaan. Het is zodoende een voordeel van de onderhavige uitvinding, dat het afwerkorgaan volledig in het constructiemateriaal, zoals bijv. de wand, of in het bekledingsmateriaal is geïncorporeerd, zodat het bij draagt aan het minimaliserende uiterlijk van de kamer. Dit is voordelig in vergelijking met de meeste systemen volgens de stand van techniek, daar deze kenmerkend een extra bocht vereisen nabij de aansluiting, teneinde een nette overgang van de aansluiting te verkrijgen.
Het eindgedeelte van het afwerkorgaan kan bij voorkeur zodanig zijn gevormd, dat de hoeveelheid materiaal, die nodig is voor het bedekken van het eindgedeelte nabij het geleidingsoppervlak minder is dan de hoeveelheid materiaal die nodig is voor het bedekken van het eindgedeelte nabij de rand met het eerste oppervlak. Met andere woorden het eindgedeelte heeft van het geleidingsoppervlak af een vrij uiteinde, en de dikte van het eindgedeelte nabij het geleidingsoppervlak is groter, bij voorkeur aanzienlijk groter, dan de dikte van het eindgedeelte aan het vrije uiteinde hiervan. Op deze wijze kan de dikte van het bekledingsmateriaal bijv. geleidelijk of stapsgewijs toenemen van klein nabij het geleidingsoppervlak naar de algemene dikte hiervan bij het eerste gebied, waar geen afwerkorgaan aanwezig is. Afhankelijk van het specifieke type afwerkorgaan, kunnen andere eindgedeelten zijn aangebracht.
Het afwerkorgaan volgens de uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding kunnen worden gebruikt voor het afwerken van overgangen tussen eerste en tweede gebieden, die gezien vanuit de af te werken kamer een hoek van 180° of meer insluiten, d.w.z. voor rechte hoeken, bijv. als een afwerkorgaan is aangebracht voor een nutsvoorzieningspunt in een vlakke wand, of voor buitenhoeken, bijv. als een afwerkorgaan is aangebracht voor een vrijstaand eind van wanden of van deur- of raamkozijnen. Het afwerkorgaan kan tevens worden gebruikt voor het vormen van binnenhoeken, het is voor scherpe of stompe hoeken kleiner dan 180°.
Bijkomende eigenschappen kunnen zijn voorzien in het afwerkorgaan, bijv. kleine decoratieve effecten, zoals schaduwlijnen of de mogelijkheid van het incorporeren van verlichtingsmiddelen, die een indirecte verlichting van de kamer kunnen verschaffen. Dit kan een veihgheidsfunctie hebben.
Bijzondere materialen, die kunnen worden gebruikt voor het afwerkorgaan, alhoewel de uitvinding niet hiertoe is beperkt, zijn niet-metalen materialen, zoals bijv. geschuimde thermoplastische materialen en hout-kunststofcomposieten, welke laatste geschuimd of niet-geschuimd kunnen zijn. In uitvoeringsvormen van de onderhavige uitvinding omvat het afwerkorgaan geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet. Het afwerkorgaan kan bestaan uit geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet. De hout-kunststofcomposiet kan een geschuimd materiaal zijn. De dichtheid van het genoemde geschuimde thermoplastische materiaal kan liggen tussen 330 kg/m3 en 570 kg/m3, of kan liggen tussen 350 kg/m3 en 500 kg/m3. De dichtheid van de genoemde hout-kunststofcomposiet kan liggen tussen 1000 kg/m3 en 1450 kg/m3. In het bijzonder worden dergelijke materialen verkregen door gebruik van een mengsel van verschillende soorten polystyreen. De verschillende soorten polystyreen kunnen verschillen in smeltindex. De smeltindex kan variëren in een bereik van 1.5 tot 6.5. De verschillende polystyrenen kunnen voor algemeen gebruik zijn of kan polystyreen zijn voor grote slagvastheid. Tijdens de extrusie wordt een chemisch blaasmiddel aan de smelt toegevoegd. Dergelijk blaasmiddel kan gebaseerd zijn op azo-dicarbonamide, hoewel de uitvinding hier niet tot beperkt is. Het blaasmiddel kan zo zijn dat het ontbindt by een voorbepaalde procestemperatuur, en dat het de polymeermatrix opent, hetwelke kan resulteren in een celstructuur, die een goede verbinding verschaft van het materiaal met pleistermateriaal en plamuren. Het geschuimde materiaal kan zijn voorzien van een extra laag van verf op waterbasis voor het nog verbeteren van de hechting. Het is een voordeel van het geschuimde materiaal, dat het een visueel gelijke afwerking verschaft als een gipskarton- of pleisterwand, d.w.z. dat er geen wezenlijke verschillen zichtbaar zijn tussen het afgewerkte geschuimde materiaal en het kenmerkende gipskarton of pleistermateriaal. Typische voorbeelden van geschuimde thermoplastische materialen kunnen zijn Polyvinylchloride, polystyreen, polyethyleen, polipropyleen, enz. Hout-kunststofcomposieten, die materialen zijn, die hout in verschillende vormen en thermoplastisch materiaal omvatten, kunnen eveneens worden gebruikt. Het bij voorkeur gebruikte materiaal is schok en splijtbestendig en dimensionaal stabiel, d.w.z. de vorm zal in de tijd niet veranderen. Bovendien is het materiaal bij voorkeur zodanig, dat vocht geen invloed heeft op de mechanische eigenschappen. Bij voorkeur is het doelmatig, dat het materiaal goede bindingseigenschappen heeft met het pleistermateriaal. Het is een voordeel van het materiaal, dat het geen scheuren vertoont nabij de verbindingen, wat de kwaliteit van de mate van afwerking zou verslechteren. Het materiaal kan ook zijn voorbehandeld, zodat dit gemakkelijk een laag verf accepteert, of zodat het gemakkelijk kan worden afgewerkt. Het materiaal kan tevens vlamvertragend zijn gemaakt. In een voorkeursuitvoeringsvorm kan het afwerkorgaan zijn vervaardigd uit geschuimde polystyreenmaterialen, zoals bijv. duropolymer®, dat verkrijgbaar is van ORAC N.V., België. Dit materiaal kan vlamvertragend zijn gemaakt. Het geschuimde polystyreenmateriaal kan bijvoorbeeld tussen 50 en 100% polystyreen-polymeer bevatten, bij voorkeur tussen 80% en 100% polystyreen-polymeer, bijv. 95% polystyreen-polymeer. Het materiaal heeft het voordeel dat de kwaliteit niet terugloopt en het bestendig is tegen de meest gebruikelijke oplosmiddelen en vocht, dat het stootvast en splijtvast is, dat het in de tijd niet wijzigt, dat vocht geen invloed heeft op de mechanische eigenschappen, dat het akoestisch neutraal is, UV-bestendig is en dat het een lage orale giftigheid heeft. Het materiaal kan bovendien gemakkelijk worden geschuurd en gezaagd, wat een snellere installatie mogelijk maakt. Dit materiaal heeft goede eigenschappen om samen te werken met bekledingsmateriaal, in het bijzonder met pleistermateriaal, zodat na het aanbrengen in hoofdzaak geen scheuren optreden bij de randen tussen de afwerkelementen en het pleister-bekledingsmateriaal. Bij wijze van voorbeeld zijn in fig. 1 de temperatuur en relatieve vochtigheid voor pleister-bekledingsmateriaal weergegeven tijdens vier opvolgende dagen na één week drogen. Kleine noch grote scheuren waren zichtbaar in het gebied van de randen tussen de afwerkelementen en het pleister-bekledingsmateriaal.
Het aan de wand of aan bijkomend constructiemateriaal bevestigen van het afwerkorgaan kan worden uitgevoerd door alle geschikte bevestigingsmiddelen, zoals schroeven, lijmen, enz. Voor het lijmen kunnen bijzondere lijmen worden gebruikt -alhoewel de uitvinding niet hiertoe is beperkt - zoals bijv. ORAC DecorFix PRO of ORAC DecorFix Hydro, zoals verkrijgbaar van ORAC. Teneinde de bevestigbaarheid van verschillende elementen te verbeteren, kunnen tandvormige constructies zijn aangebracht in het oppervlak, dat aan komt te liggen tegen de wand of tegen bijkomend constructiemateriaal.
Hierna zullen verschillende soorten afwerkorganen worden beschreven volgens verschillende aspecten van de onderhavige uitvinding.
In een eerste aspect van de onderhavige uitvinding wordt een afwerkorgaan verschaft voor het verkrijgen van een nette overgang tussen een eerste en een tweede gebied van een kamer, die in een direct lijn met elkaar liggen, bijv. een wand boven een waterkering en een wand onder het waterkering. Met andere woorden het afwerkorgaan verschaft een nette overgang tussen twee gebieden, die samen een hoek van 180° insluiten. De nette overgang wordt verkregen door het verschaffen van een plint, die is geïntegreerd in de afgewerkte wand. Met andere woorden, terwijl de plinten conventioneel voor de afgewerkte wand worden geplaatst voor het verbergen van het overgangsgebied tussen een gepleisterd en een niet gepleisterd gebied van de wand, zijn de plinten van de onderhavige uitvinding zodanig geplaatst dat tenminste een deel van het oppervlak van de naar de kamer gerichte plint op hetzelfde niveau ligt van het pleisterwerk op de wand. Enkele voordeelden van het aanbrengen van dergelijke plinten zijn zichtbaar in de figuren 2 tot 6.
De plint 100 volgens een eerste uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding bestaat uit twee elementen 102, 104, die zijn uitgevoerd om met de vorm van tenminste een deel van de twee elementen 102, 104 in elkaar te passen, zoals weergegeven in fig. 2a. Het eerste element 102 bestaat uit een eerste oppervlak 106, dat geschikt is om aan te liggen tegen een wand 108, een tweede oppervlak 110, dat naar de kamer is gericht en eindgedeelten 112, 114. Het eerste element bevat bovendien een geleidingsoppervlak 118, grenzend aan het gebied waar bekledingsmateriaal 116 zal worden aangebracht, dat helpt met het aanbrengen van uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116. Het eerste eindgedeelte 112 is uitgevoerd om te worden bedekt met bekledingsmateriaal waarmee de wand 108 moet worden bedekt, zoals uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116, zoals pleistermateriaal, stuukmmateriaal, cement of uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116 gecombineerd met plaatvormig materiaal 117, zoals gipskartonplaten gecombineerd met pleistermateriaal, enz.
De exacte vorm van het eerste gedeelte 112, dat is aangepast voor het opnemen van uitspreidbaar materiaal is niet kritisch. Niettemin kan deze zodanig worden gekozen, dat deze optimaal samenwerkt met het uitspreidbare bekledingsmateriaal 116.
Fig. 2b toont bij wijze van voorbeeld, een meer gedetailleerde afbeelding van een uitvoeringsvorm van een plint 100 volgens de onderhavige uitvinding. Het eerste eindgedeelte 112 heeft een trapeziumachtig gevormd uitsteeksel, waardoor de naar de kamer gerichte opstaande zijde A hellend kan zijn en een zaagtandvormige opbouw kan hebben, die een goede interactie mogelijk maakt met materiaal, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaai of cement. Bovendien kan een horizontale bovenzijde B zijn aangebracht, die het mogelijk maakt tenminste gedeeltelijk het wandbekledingmateriaal 116 te ondersteunen. Dit laatste is bijzonder nuttig als plaatvormig materiaal zoals gipsplaatmateriaal wordt gebruikt, zoals weergegeven in fig. 3. Uit fig. 3 blijkt, dat tussen het plaatvormige wandbekledingmateriaal 117 en het eerste eindgedeelte 112 van het eerste element 102 uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116 is aangebracht.
De dikte van de plint 110, in fig. 2b aangeduid door de dikte d, kan worden gekozen in overeenstemming met de dikte van een typische standaarddikte van het afwerkmateriaal, zoals bijv. een gipskartonplaat. De plint 100 kan zodoende worden geproduceerd in verscheidene standaarddikten, die overeenkomen met de dikten van in de handel verkrijgbaar gipskartonplaten, zoals bijv. 9,5 mm en 12,5 nam. Op deze wijze kunnen het afgewerkte oppervlak van de gipskartonplaat en het tweede oppervlak 110 van het eerste element van de plint 100 ten aanzien van hun naar de kamer gerichte zijden op hetzelfde niveau worden geplaatst. Het doel is dat, nadat het bekledingsmateriaal 116,117 op de wand 108 en op het eindgedeelte 112 is aangebracht, het tweede afgewerkte oppervlak 110 van het eerste element 102 en het buitenoppervlak van het bekledingsmateriaal 116, 117 in eikaars verlengde liggen, d.w.z. het bekledingsmateriaal 116, 117 en tenminste een deel van het tweede afgewerkte oppervlak 110 liggen op hetzelfde niveau of liggen in hetzelfde vlak.
Het bovenste gebied van het vooroppervlak van het eerste element 102, dat grenst aan het gebied waar bekledingsmateriaal 116 zal worden aangebracht en dat zodoende grenst aan de rand tussen het tweede afgewerkte oppervlak 110 en het eerste eindgedeelte 112, is bovendien een geleidingsorgaan 118, d.w.z. een geleidingsoppervlak 118, voor de werkman, bij het op de wand 108 aanbrengen van bekledingsmateriaal 116, 117. Het geleidingsoppervlak 118 strekt zich uit over een afstand in de richting loodrecht op de langsrichting van het profiel of afwerkorgaan, of met andere woorden in de richting naar het gebied waar het bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht. Het geleidingsoppervlak 118 maakt typisch deel uit van het tweede afgewerkte oppervlak 110. Het geleidingsoppervlak 118 heeft tenminste een lengte in de richting naar het gebied waar het bekledingsmateriaal moet worden aangebracht van tenminste 5 mm, bijvoorkeur tenminste 1 cm, meer bij voorkeur tenminste 2 cm, zodat de werkman een nette overgang kan verschaffen tussen het afgewerkte oppervlak 110 en het bekledingsmateriaal 116,117. Dit laatste kan worden verkregen door met een lang rechtlijnig hulporgaan vanaf het geleidingsoppervlak 118 naar het bekledingsmateriaal 116, 117 te glijden. Het rechtlijnige hulporgaan kan daarbij volledig op het geleidingsoppervlak 118 zijn geplaatst en worden verschoven naar het bekledingsmateriaal 116. Met gebruikmaking van dit geleidingsoppervlak 118, kan de werkman gemakkelijk bereiken dat het vooroppervlak van het bekledingsmateriaal 116, d.w.z. het naar de kamer gerichte oppervlak, en het tweede afgewerkte oppervlak 110 in eikaars verlengde liggen of met andere woorden in hetzelfde vlak liggen.
Het tweede element 104 is ingesteld om door de vorm te passen op tenminste een deel van het tweede eindgedeelte 114 van het eerste element 102 van de plint 100. Het is met het bodemdeel 122 hiervan zodanig geplaatst, dat het in aanraking of bijna in aanraking staat met de vloer 120 nadat de vloerbewerking is gedaan Het eerste element 102 is zodoende bevestigd voordat het bekledingsmateriaal 116, 117 op de wand is aangebracht, terwijl het tweede element 104 is gemonteerd na het bekledingsmateriaal 116,117 op de wand 108 te hebben aangebracht en na het bedekken van de vloer.
De voorzijde 124 van het tweede element 104 heeft een afgewerkt oppervlak dat gelijk is aan het tweede oppervlak 110 van het eerste element 102 en de plaatsing van het tweede element 104 is zodanig, dat de voorzijde 124 hiervan in het verlengde ligt, d.w.z. in één vlak ligt met het tweede afgewerkte oppervlak 110 van het eerste element 102 en het vooroppervlak van het op de wand aangebrachte bekledingsmateriaal 116,117.
Het gebruik van een tweede element 104 heeft het voordeel, dat het aanbrengen van bekledingsmateriaal 116,117 kan plaatsvinden voordat de vloer wordt bedekt, en dat de vloer 120 zich niettemin kan uitstrekken onder de plint 100, waardoor een net resultaat wordt verkregen.
Alternatieve ontwerpen van plinten zijn weergegeven in fig. 3, fig. 4, fig. 5 en fig. 6, die het gebruik weergeven van zowel plaatvormig bekledingsmateriaal 117 als uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116.
De in fig. 4 getoonde plint 100, geeft de mogelijkheden weer om twee identieke elementen 102, 104 te gebruiken, die het mogelijk maken het aantal verschillende te fabriceren onderdelen te verminderen. Het vooroppervlak en het achteroppervlak van de elementen 102, 104 moeteen beide worden afgewerkt, d.w.z. hebben een oppervlak dat geen extra bedekking met bekledingsmateriaal vereist.
De in fig. 5 en fig. 6 getoonde afschermplatten 100 omvatten een kleine holte 126 tussen de eerste en tweede elementen 102, 104, die werkt als een, een klein decoratie effect vormende, schaduwlijn in de plint 100. Hoewel geen verdere afwerking nodig is, kan een extra bedekking, bijv. een (niet in de tekeningen weergegeven) bedekking van glasvezel zijn aangebracht over de volledige plint 100, over de gepleisterde wand en het eerste element 102 van de plint 100 of alleen over de wand. Andere soorten afwerking kunnen zijn aangebracht, waarbij de vooroppervlakken van de elementen 102, 104 van de plint reeds fabriekmatig een specifieke kleur of specifiek oppervlaktepatroon hebben, in overeenstemming met de afwerking van de rest van de kamer. Zoals blijkt uit fig. 5 en fig. 6 is de exacte vorm van het eerste en tweede element 102 en 104 niet relevant, en bepaalt bijv. het uitwendige uiterlijk en de breedte van de holte 126 en zodoende van de zogenaamde schaduwüjn.
Een tweede uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de uitvinding beschrijft een plint 200, zoals hierboven beschreven, die bovendien is uitgevoerd voor het opnemen van verlichtingsmiddelen. Een dergelijke plint 200 is aangegeven in fig. 7a, fig. 7b en fig. 8. De plint 200 heeft dezelfde kenmerken als de in de eerste uitvoeringsvorm beschreven plint 100, maar deze bevat bovendien een uitsparing 202, waarin verlichtingsmiddelen 204 kunnen worden geplaatst. In een voorkeursuitvoeringsvorm is de uitsparing 202 tenminste gedeeltelijk bedekt door een bekledingsdeel 206, dat bij voorkeur een integraal deel uitmaakt van het eerste element 102, zoals meer in detail is weergegeven in fig. 7b, zodat een indirecte verlichting van de kamer kan worden verkregen. Dergelijke indirecte verlichting kan niet alleen deel uitmaken van het ontwerp, maar kan tevens nuttig zijn bijv. voor het vergroten van de veiligheid door het verlichten van wanden, trappen, enz. zonder de noodzaak de gehele kamer te verlichten. Verlichtingsmiddelen 104, die kunnen worden gebruikt zijn in hoofdzaak beperkt door hun afmetingen, daar deze moeten passen in de uitsparing 202 van de plint 200.Typische verlichtingsmiddelen 204, die kunnen worden gebruikt zijn draadverlichting, kleine peertjes, LED’s, zoals bijv. grootvermogen LED’s, enz. Dergelijke verlichtingsinrichtingen kunnen bijv. Orac verlichting IL. 100 of IL. 110 zijn, verkrijgbaar van ORAC N.V., België. Deze verüchtingsmiddelen 204 kunnen zijn bevestigd aan het binnenoppervlak van de uitsparing 202 door elk geschikte middelen, zoals bijv. lijmen, nieten of klemmen. Elektrische aansluitingen kunnen zijn aangebracht op een draad, die door de plint 200 loopt, om het gemak te vergroten tijdens het monteren van het systeem. Aan de binnenzijde van de uitsparing 202 kan een (niet in de tekeningen weergegeven) reflecterend materiaal zijn aangebracht om de verlichtingswerking van de verlichtingsmiddelen 204 te optimaliseren. Fig. 7a geeft weer het gebruik aan van een plint 200 met uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116, en fig. 8 geeft het gebruik weer van een plint 200 met plaatvormig bekledingsmateriaal 117 en uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116.
In een derde uitvoeringsvorm van het eerste aspect van de onderhavige uitvinding (met betrekking tot plinten) wordt een werkwijze 250 beschreven voor het verkrijgen van een nette afwerking van een overgang tussen een eerste en een tweede gebied van een kamer, die in een directe lijn met elkaar liggen, bijv. een wand of bijkomend constructiemateriaal boven een waterstop en een wand of bijkomend constructiemateriaal onder de waterstop, met gebruikmaking van één van de hierboven beschreven plinten 100, 200. Met andere woorden het afwerkorgaan verschaft een nette overgang tussen twee gebieden, die ten opzichte van elkaar een hoek van 180° insluiten. Het afwerkorgaan verschaft daarbij tevens de overgang tussen de wand 108 en de vloer 120. De verschillende stappen van de werkwijze voor het afwerken zijn weergegeven in fig. 9.
In een eerste stap 252, wordt het eerste element 102 bevestigd aan het eerste gebied, zoals bijv. de wand 108, met gebruikmaking van elke geschikte techniek, zoals bijvoorbeeld schroeven, nieten of klikken. Dit geschiedt voordat de wand 108 wordt bedekt met bekledingsmateriaal 116, d.w.z. voor het pleisteren, stuken of het bedekken met cement of voor het aanbrengen van plaatvormig materiaal 117, zoals bijv. gipskarton en het hierna opvullen van de verbindingen. Het zal duidelijk zijn, dat als gipskarton wordt gebruikt een extra frame van balken of profielen nodig zijn om de juiste plaatsing van de gipskartonplaten te verkrijgen, dit frame moet worden geplaatst voordat het eerste element 102 wordt bevestigd, daar het eerste element anders wordt verbonden met het frame in plaats van met de wand 108. Als alternatief zou de dikte van de plint zodanig kunnen worden ingesteld, dat deze de totale dikte van het frame en het aangebrachte bekledingsmateriaal bedekt, in welk geval deze kan worden bevestigd aan de wand 108. Het bevestigen van het eerste element 102 van de plint 100, 200 voordat de wand 108 wordt bedekt is in tegenstelling met conventionele systemen, waarin de plint, die de afwerking verschaft, wordt geplaatst nadat het pleisteren, stukadoren of bedekken met cement van de wanden is geschied.
Nadat het eerste elementl02 is bevestigd aan het eerste gebied, zoals bijv. de wand 108, worden het eerste gebied en tenminste een deel van het eerste eindgedeelte 112 van het eerste element 102 bedekt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaal, cement of met een combinatie van plaatvormig materiaal 117 en uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116, zoals aangegeven in stap 254. De plint 100, 200 helpt daarbij de werkman, die het bekledingsmateriaal 116,117 aanbrengt, zoals in het bijzonder in het geval van pleistermateriaal, stuukmateriaal of cement, de geleidingsmiddelen 118 van het vooroppervlak 110 wordt gebruikt voor het netjes aanbrengen van het uitspreidbare bekledingsmateriaal 116, zoals pleisteimateriaal, stuukmateriaal of cement of plamuurmiddel. Dit laatste kan worden verkregen door met een rechtlijnig hulporgaan vanaf het geleidingsoppervlak 118 naar het bekledingsmateriaal te glijden. Het rechtlijnige hulporgaan kan daarbij volledig op het geleidingsorgaan 118 zijn geplaatst en worden verschoven naar het bekledingsmateriaal 116.
Na de stap van het bedekken van de wand, vindt het bewerken van de vloer van de kamer plaats. Het bewerken van de vloer geschiedt zodanig dat een in hoofdzaak een specifiek vloemiveau wordt verkregen. Dit laatste is beschreven in stap 256. Het bewerken van de vloer wordt tenminste gedeeltelijk uitgevoerd onder de plint 100,200.
Na het bewerken van de vloer, kan het tweede element 104 van de plint 100, 200 worden geplaatst en worden bevestigd aan de wand 108 of aan het frame.
In specifieke uitvoeringsvormen, zoals bijv. weergegeven in de figuren 2 tot 8, kan de specifieke vorm van het eerste deel 102 en het tweede deel 104 zodanig zijn, dat deze delen enigszins ten opzichte van elkaar kunnen worden verschoven in een verticale richting, zodat deze geringe variaties in het vloemiveau kunnen corrigeren. Het tweede deel 104 kan worden bevestigd aan de wand 108 met elk geschikt middel, bijv, door lijmen, schroeven, nieten, klemmen en klikken, enz. zoals weergegeven door stap 258. Als geen andere afwerking moet worden aangebracht, is het doelmatig dat bevestigingsmiddelen worden gebruikt, die na het aanbrengen niet zichtbaar zijn.
Het verder afwerken van de wand kan worden uitgevoerd bijv. door het verven van de wand. De plint 100, 200 kan of tegelijkertijd worden geverfd of de plint zou reeds een vooraf geverfd afgewerkt naar de kamer gericht oppervlak 110, 124 kunnen hebben. In voorkeursuitvoeringsvormen kan het materiaal waaruit de plint 100, 200 is vervaardigd gelijksoortige eigenschappen hebben als het bekledingsmateriaal 116, 117, zodat er geen grote verschillen zichtbaar zijn tussen het geverfde bekledingsmateriaal 116 en de geverfde plint 100, 200. Andere manieren van afwerking, zoals bijv. het bedekken van de wand en het tweede afgewerkte oppervlak met behang, glasvezelwandbedekking of gestructureerde glasvezelbedekkingen kunnen ook naar wens worden aangebracht. Als alternatief zou het gestructureerde oppervlak zoals dat met glasvezelbedekkingen ook reeds kunnen zijn aangebracht op het tweede afgewerkte oppervlak 110, 124 van de plint 100, 200, zodat het aanbrengen van gestructureerde glasvezelbedekkingen alleen hoeft te worden uitgevoerd op het bekledingsmateriaal 116 van de wand 108 en niet op het tweede, afgewerkte oppervlak 110,124.
Als het systeem is aangepast voor het opnemen van verlichtingsmiddelen 204, kan de elektrische verbinding naar de plint 100, 200 bijv. geschieden voor het plaatsen van het eerste element 102, terwijl andere installatie van de verlichtingsmiddelen 204, indien aanwezig, in de uitsparing 202 kan geschieden of voor of na het op de wand 108 aanbrengen van de plint 100,200.
In een tweede aspect heeft de uitvinding betrekking op een afwerkorgaan voor het afwerken van een buitenhoek, zoals aanwezig nabij een raam. Het afwerkorgaan voor een buitenhoek verschaft een nette overgang tussen twee gebieden, die onderling een hoek insluiten, die gezien vanaf de zijde van de kamer groter is dan 180°.
Een eerste uitvoeringsvorm van een afwerkorgaan voor het netjes afwerken van een kamer, die moet worden bedekt met een uitspreidbaar bekledingsmateriaal, zoals een kamer, die moet worden gepleisterd, gestuukt of worden bedekt met cement of moet worden afgewerkt met gebruikmaking van plaatvormig materiaal, zoals bijv. gipsplaat, is weergegeven in fïg. 10 tot fig. 12. Fig. 10 geeft een afwerkorgaan 300 weer voor een buitenhoek tussen twee wanden 108, die moeten worden afgewerkt met gebruikmaking van bekledingsmateriaal zoals uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116 of plaatvormig bekledingsmateriaai 117. Na het afwerken van de wanden zal het afwerkorgaan 300 volledig zijn geïncorporeerd “in” de wand of in het op de wand aangebrachte bekledingsmateriaal 116, 117, waardoor een minimaliserend uiterlijk wordt ondersteund. Het afwerkorgaan maakt het bovendien mogelijk een scherpe rand te maken, die deel uitmaakt van het afwerkorgaan 300, en niet meer behoeft te worden bedekt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaal, cement of vulmiddel, zoals vaak het geval is in de stand van techniek.
Het afwerkorgaan 300 volgens de eerste uitvoeringsvorm van het tweede aspect bevat twee benen 302, 304, een achteroppervlak 306, dat tenminste gedeeltelijk aanligt tegen de wand 108 of tegen bijkomend constructiemateriaal 308 en een tweede afgewerkt oppervlak 310. De twee benen 302, 304 hebben elk een eindgedeelte 312, 314, dat is aangepast om te worden bedekt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116, waarmee tenminste en deel van de wand moet worden bedekt, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaal, cement of plamuurmiddel, dat wordt gebruikt als het afwerken wordt uitgevoerd met gebruikmaking van gipskartonmateriaal 117. Het afwerkorgaan 300 omvat bovendien een geleidingsorgaan om de werkman te helpen het bekledingsmateriaal 116 aan te brengen. Het geleidingsorgaan bestaat uit een gebied of geleidingsoppervlak dat grenst aan het gebied waar bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht en dat zich uitstrekt over een afstand in de richting loodrecht op de langsrichting van het profiel of met andere woorden in de richting naar het gebied waar het bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht. Het geleidingsorgaan maakt typisch deel uit van het tweede afgewerkte oppervlak. Het geleidingsoppervlak heeft een lengte in de richting naar het gebied, waar het bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht, van tenminste 5 mm, bij voorkeur tenminste 1 cm, meer bij voorkeur tenminste 2 cm, zodat de werkman een nette overgang kan verschaffen tussen het afgewerkte oppervlak en het bekledingsmateriaal 116. Dit laatste kan worden verkregen door met een rechtlijnig hulporgaan van het geleidingsoppervlak naar het bekledingsmateriaal 116 te glijden. Het rechtlijnige hulporgaan kan daarbij volledig op het geleidingsorgaan zijn geplaatst en naar het bekledingsmateriaal 116 worden verschoven. Het is een voordeel van de onderhavige uitvinding dat het geleidingsoppervlak grenst aan het gebied waar bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht.
Evenals is beschreven voor de uitvoeringsvormen van het eerste aspect, kunnen de eindgedeelten 312, 314 afgeschuinde oppervlakken, tandvormige delen of steungedeelten voor gipskarton omvatten om het contact en de interactie met het bekledingsmateriaal 116 te verbeteren.
De dikte van de benen 302, 304 van het afwerkorgaan 300 kan zodanig zijn, dat deze overeenkomt met de dikte van typische standaard bekledingsmaterialen, zoals gipskarton 117, d.w.z. 95 mm of 12,5 mm. In ieder geval is het afwerkorgaan zodanig opgebouwd, dat het tweede afgewerkte oppervlak 310 in het verlengde, d.w.z. in hetzelfde vlak ligt als het vooroppervlak van het bekledingsmateriaal 116, in de gebieden zoals de wanden, d.w.z. de naar de kamer gerichte oppervlakken van het bekledingsmateriaal 116.
Evenals het eerste aspect, kan het afwerkorgaan 300 tevens een geleidingsorgaan omvatten voor gebruik door de werkman bij het aanbrengen van bekledingsmateriaal 116.
Het afwerkorgaan 300 kan worden bevestigd aan de buitenhoek van de wanden met gebruikmaking van elke geschikte techniek zoals lijmen, schroeven, nieten, enz.
Het afwerkorgaan 300 kan zijn vervaardigd van elk geschikt materiaal, zoals bijv. polystyreenmaterialen, polyestermaterialen of kunststof, alhoewel de uitvinding niet hiertoe is beperkt.
Op dezelfde wijze als in het eerste aspect van de onderhavige uitvinding kan het afwerkorgaan 300 voor de buitenhoek een orgaan omvatten voor het incorporeren van een verlichtingselement of een decoratief element, zoals een (niet in de tekeningen weergegeven) groef.
Een tweede uitvoeringsvorm van het tweede aspect van de onderhavige uitvindingheeft betrekking op een afwerkorgaan 350 voor het afwerken van een buitenhoek bijv. bij een raamkozijn. Dit afwerkorgaan 350 is zichtbaar in fig. 1 la en fig. 1 lb en in fig. 12. Het afwerkorgaan 350 omvat tenminste een eerste element 352, dat twee benen 354, 356 bevat, die elk respectievelijk een eindgedeelte 358, 360 hebben. Het eindgedeelte van het eerste been 354 is aangepast om te worden bedekt met bekledingsmateriaal 116 en kan daarom een afgeschuind oppervlak, een tandvormige structuur, enz. bevatten zoals meer in detail is beschreven in het hierboven beschreven uitvoeringsvormen. Het afwerkorgaan 350 omvat vervolgens een geleidingsorgaan om de werkman te helpen bekledingsmateriaal 116 aan te brengen, welk geleidingsorgaan dat meer in detail is beschreven in de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, bestaat uit een gebied of geleidingsoppervlak, dat grenst aan het gebied waar bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht, en dat zich uitstrekt over een afstand in de richting naar het gebied waar het bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht, d.w.z. over tenminste 5 mm, bij voorkeur tenminste 1 cm, meer bij voorkeur tenminste 2 cm, zodat de werkman een nette overgang kan verschaffen tussen het afgewerkte oppervlak 364 en het bekledingsmateriaal 116. Het eindgedeelte 360 van het tweede been 356 kan of direct aan het raam of raamprofiel worden geplaatst of is aangepast om samen te werken met een tweede element 370 dat het gedeelte van de wand tussen het raam en het eerste element 352 van het afwerkorgaan 350 overbrugt.
Het direct aan het raam positioneren van het eerste element 352 kan alleen worden uitgevoerd als de lengte van het tweede been 356 in overeenstemming is met of is ingesteld op de dikte van de wand waarin het raam is aangebracht. Als een tweede element 370 wordt gebruikt in combinatie met het eerste element 352, zijn de elementen aangepast om door de vorm hiervan in elkaar te passen. Dit kan bijv. worden verkregen doordat het eindgedeelte van het eerste element 352 een uitsteeksel 362 heeft en het tweede element 370 een eindgedeelte 372 heeft met een uitneming 374, zodat de eindgedeelten 360 en 372 door de specifieke vormen hiervan in elkaar grijpen. Eenmaal in positie ligt de voorzijde, d.w.z. het tweede afgewerkte oppervlak 364 van het eerste element 352 in het verlengde, d.w.z. in hetzelfde vlak als het tweede afgewerkte oppervlak 376 van het tweede element 370. Het eerste element 352 en het tweede element 370 kunnen ten opzichte van elkaar worden verschoven teneinde de nauwkeurige dikte van de wand, waarin het raam is aangebracht, in te stellen, zoals aangegeven in fig. 12 met pijl c. Daarbij kan een groef 380 zijn gevormd, waarbij de breedte van de groef 380 afhangt van de onderlinge relatieve positie van het eerste element 352 en het tweede element 370.
Een derde aspect van de onderhavige uitvinding heeft betrekking op een afwerkorgaan voor een frameconstructie voor een wandhoek of een deurkozijn, dat een minimaliserend uiterlijk heeft. Een deuropening wordt typisch verkregen door het maken van een opening in het constructiemateriaal zoals in een wand. Teneinde de randen van het constructiemateriaal of de wand netjes af te werken, met behoud van de minimaliserende uiterlijk, wordt een frame, zoals beschreven in de onderhavige uitvoeringsvorm gecombineerd met pleistermateriaal, stuukmateriaal of cement afwerking of een afwerking met gipskarton gecombineerd met het aanbrengen van vulmiddel.
Volgens een eerste uitvoeringsvorm van het derde aspect van de onderhavige uitvinding omvat een afwerkorgaan 400 een U-vormig element 402 zoals bijv. weergegeven in fig. 13 en fig. 14, dat een voet 404 en twee benen 406, 408 heeft. Het U-vormige element 402 heeft typisch een eerste oppervlak 410, dat kan aanliggen tegen een wand 108 of bijkomend constructiemateriaal 412, dat op de wand 108 is aangebracht voor het verkrijgen van de juiste afmeting van de deuropening. Het eerste oppervlak 410 strekt zich uit over de achterkant van de voet 404 en de benen 406, 408 van het U-vormige element 402, d.w.z. de zijde van het U-vormige element 402 dat naar de wand 108 is gericht. Aan de buitenzijde van het U-vormige element 402, d.w.z. de zijde van het U-vormige element 402 dat naar de kamer is gericht, is een tweede afgewerkt oppervlak 414 aanwezig. Dit afgewerkte oppervlak 414 strekt zich uit over de voorzijde van de voet 404 en de benen 406,408.
De benen 406, 408 zijn voorzien van eindgedeelten 416, 418. Deze eindgedeelten 16, 418 zijn aangepast voor het opnemen van bekledingsmateriaal 116 waarmee de wand voor de afwerking moet worden bedekt, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaal of cement, zoals weergegeven in fig. 13 of voor het vulmiddel 116, dat wordt gebruikt om de randen tussen gipskartonmateriaal 117 en het afgewerkte oppervlak 414 van de benen 406,408 af te werken, zoals weergegeven in fig. 14. Evenals is beschreven voor de plint en het afwerkorgaan voor het afwerken van een buitenhoek, is de nauwkeurige vorm van de eindgedeelten 416, 418 niet kritisch, maar kan zodanig worden gekozen, dat deze optimaal samenwerkt met het bekledingsmateriaal 116. De opstaande zijde van de eindgedeelten 416,418, d.w.z. de verbinding tussen het tegen de wand aanliggende oppervlak 410 en het afgewerkte bovenoppervlak 414 kan zijn afgeschuind en kan bovendien een tandvormige structuur bevatten voor het verbeteren van de samenwerking tussen het bekledingsmateriaal en de eindgedeelten 416, 418. Met andere woorden dit laatste maakt een beter contact mogelijk tussen de eindgedeelten 416, 418 en de pleisterlaag, gestuukte of met cement bedekte laag. Andere vormen kunnen eveneens worden gebruikt voor het verbeteren van het contact. Het doel van het afwerkelement 400 is dat nadat de bekledingslaag 116 op de wand 108 en op de eindgedeelten 416, 418 is aangebracht, het tweede afgewerkte oppervlak 414 op de benen 406, 408 en het buitenoppervlak van het bekledingsmateriaal 116 in eikaars verlengde liggen, d.w.z. in hetzelfde vlak liggen, d.w.z. het bekledingsmateriaal 116 en tenminste een deel van het tweede afgewerkte oppervlak 414 op hetzelfde niveau liggen. Een deel van het afgewerkte oppervlak 414 kan bovendien werken als geleidingsorgaan 420 of geleidingsoppervlak voor de werkman bij het op de wand 108 aanbrengen van het bekledingsmateriaal 116. Het geleidingsoppervlak 420 grenst aan het gebied waar bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht, en strekt zich uit in de richting van dat gebied over tenminste 5 mm, bij voorkeur tenminste 1 cm, meer bij voorkeur tenminste 2 cm. Door gebruik te maken van dit geleidingsorgaan 420 kan de werkman, in het bijzonder in het geval van uitspreidbaar bekledingsmateriaal, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaal en cement, gemakkelijk bereiken dat het bovenoppervlak van het bekledingsmateriaal 116, d.w.z. het oppervlak van het bekledingsmateriaal dat naar de kamer is gericht, en het tweede afgewerkte oppervlak 414 op de benen in eikaars verlengde liggen, d.w.z. in hetzelfde vlak liggen. Dit laatste is meer in detail beschreven in de hierboven beschreven uitvoeringsvormen.
De dikte van de benen 406, 408 van het afwerkorgaan kan overeenkomen met de kenmerkende dikte van in de handel verkrijgbare gipskartonplaten 117, zoals bijv. 95 mm en 12,5 mm, zodat als gipskarton 117 wordt gebruikt het vooroppervlak van het gipskarton 117 in het verlengde ligt, d.w.z. in hetzelfde vlak ligt als het tweede afgewerkte oppervlak 414 op de benen 406,408.
Het U-vormige element 402 kan bestaan uit een enkel stuk, zoals bijv. een enkel gevormd of gegoten stuk. Een enkel U-vormig element 402 is dan typisch geschikt voor gebruik in deuropeningen in wanden, die een standaard dikte hebben, zoals de afstand tussen de benen van het U-vormige element vast is. Het aanbrengen van het afwerkorgaan bij dunnere wanden is ook mogelijk door het aanbrengen van extra constructiemateriaal waardoor de wand rondom de deuropening dikker wordt gemaakt, hoewel de hoeveelheid bekledingsmateriaal 116, 117 dat op het resterende deel van de wand wordt aangebracht eveneens moet worden vergroot. Het aanbrengen van het afwerkorgaan op dikkere wanden is niet mogelijk en doorvoor kunnen verscheidene U-vormige elementen worden verschaft, die elk een specifieke afstand tussen de benen 406,408 van het element 400 hebben, om te voldoen aan de vraag van de markt.
In een tweede uitvoeringsvorm van het derde aspect van de uitvinding, is een U-vormig element 450 gelijksoortig aan het U-vormige element 402, dat is beschreven in de voorafgaande uitvoeringsvorm, en dezelfde eigenschappen omvat, zoals bijv. het geleidingsoppervlak, maar bovendien een uitzetbaar voetgedeelte heeft, dat wordt gevormd door het U-vormige element 450 op te bouwen uit twee afzonderlijke profielelementen 452,454, die zijn uitgevoerd om met elkaar samen te werken. Dit laatste is weergegeven in fig. 15 tot fig. 16. In fig. 15 is zichtbaar dat elke profielelement 452,454 een been 406, 408 omvat en een deel vormt van de voet 404 van het U-vormige element 450.
De eindgedeelten 416, 418 van de benen 406, 408 van de profielelementen 452, 454, kunnen dezelfde eigenschappen hebben als in de voorgaande uitvoeringsvorm. De eindgedeelten kunnen zodoende een afgeschuind deel hebben en kunnen een (niet in fig. 15 weergegeven) tandvormige structuur bevatten. Aan hun andere einde, d.w.z. het einde van het profielelement 452, 454 dat in de voet 404 is geplaatst, heeft elk van de profielelementen 452, 454 een eindgedeelte, dat geschikt is om samen te werken met het overeenkomstige andere profielelement. Bij wijze van voorbeeld is het profielelement 452 weergegeven met een uitsteeksel 456 aan de voorkant van het profielelement, d.w.z. de zijde die een deel draagt van het tweede afgewerkte oppervlak 414, en het profielelement 454 is weergegeven met een uitsparing 458 aan de voorkant van het profielelement, d.w.z. de zijde die een deel draagt van het tweede afgewerkte oppervlak, zodat in positie, d.w.z. aanliggend tegen de wand 108 of tegen het bijkomende constructiemateriaal, de twee afzonderlijke profielelementen 452, 454 samenwerken, waarbij het uitsteeksel 456 van het eerste profielelement 452 verschuifbaar past in de uitsparing 458 van het tweede profielelement 454. Meer in het algemeen hebben de twee afzonderlijke profielelementen 452, 454 eindgedeelten met een specifieke vorm, zodat de twee afzonderlijke profielelementen 452, 454 door middel van hun vorm in elkaar passen, waarbij eenmaal in positie, de voorzijde, d.w.z. het tweede afgewerkte oppervlak 414 van het eerste profielelement 452 in het verlengde ligt, d.w.z. in hetzelfde vlak ligt, als het tweede, afgewerkte oppervlak 414 van het tweede profielelement 454. In één uitvoeringsvorm zijn het uitsteeksel 456 en de uitsparing 458 zodanig, dat, als het U-vormige element op de wand is geplaatst, het uitsteeksel 456 de uitsparing 458 nauwkeurig opvult, zonder ruimte hiertussen vrij te laten.
In een voorkeursuitvoeringsvorm, wordt door het ten opzichte van elkaar bewegen van de twee afzonderlijke profielelementen 452, 454 een kleinere of grotere groef 460 gevormd in de voorzijde van het U-vormige element 450, waarbij de groef 460 wordt bepaald door twee zijwanden en een achterwand, bepaald door eindgedeelte-oppervlakken 462 en 464 en 466 van de twee profielelementen 452, 454. Het ten opzichte van elkaar verschuiven van de profielelementen 452, 454 maakt zodoende het veranderen van de afstand tussen de benen 406, 408 mogelijk van het gevormde U-vormige element 450 en zodoende het instellen van het U-vormige element 450 aan de wanddikte. De groef 460, die wordt gevormd door het ten opzichte van elkaar verschuiven van de twee profielelementen 452, 454, kan worden opgevuld met bekledingsmateriaal 116, bij voorkeur met uitspreidbaar bekledingsmateriaal, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaal of cement. Het materiaal waarvan de profielelementen 452, 454 zijn vervaardigd is bij voorkeur zodanig, dat uitspreidbaar bekledingsmateriaal, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaal of cement, een goede hechtingseigenschappen heeft voor de twee profielelementen 452,454. De opgevulde groef460 is weergegeven in fig. 15.
Een afbeelding van de twee afzonderlijke elementen 452, 454 is weergegeven in fig. 16, Naast de verschillende onderdelen, zoals hierboven beschreven, geeft fig. 16 tevens de facultatieve eigenschap van een kleine groef 470 in de profielelementen 452, 454, die kan zijn geïncorporeerd als een kleine decoratief effect in het minimaliserende ontwerp. Het is een voordeel van deze uitvoeringsvorm, dat het U-vormige element 450 kan worden ingesteld naar de dikte van de wand, zodat er geen noodzaak is voor verschillende U-vormige elementen 450 voor verschillende wanddikten.
In een andere uitvoeringsvorm van het aspect van de uitvindingis het afwerkorgaan 400, d.w.z. dat het U-vormige element 402, 405 bevat, aangepast voor het opnemen van een deel van een deur of raam, zodat de deur past in het door de afwerkorganen gevormde kozijn. Op deze wijze liggen, als de deur is gesloten, het oppervlak van de deur, het oppervlak van de afgewerkte wand en het tweede naar de kamer gerichte afgewerkte oppervlak van de afwerkorganen in eikaars verlengde, d.w.z. liggen in hetzelfde vlak, of met andere woorden de wand, de afwerkorganen en het deuroppervlak liggen op hetzelfde niveau. Dit ondersteunt een modem minimaliserend uiterlijk. Ten einde dit te verkrijgen, kan het U-vormige element zijn voorzien van een uitsparing 480, waarin de rand van de deur past. Bovendien kunnen, zoals weergegeven in fig. 17 en fig. 18 gebieden 482, 484 zijn aangebracht, die kunnen worden verwijderd om mimte te maken voor een orgaan voor het opnemen van respectievelijke het deursluittong of voor de scharnieren. Deze gebieden 482, 484 kunnen worden bepaald door breeklijnen, zodat deze gemakkelijk kunnen worden verwijderd onder bijv. druk. De uitsparingen 480 kunnen zowel zijn aangebracht aan de zijde waar de deur draaibaar is verbonden met de wand en aan de zijde waar de tong van het deurslot in de corresponderende plaat klikt als de deur wordt gesloten. De uitsparingen 480 kunnen hierbij werken als een tochtstop om tocht in de kamers te voorkomen. Als alternatief is de deur, als geen uitnemingen aanwezig zijn, ingesteld om te passen tussen de voetgedeelten van de U-vormige elementen aan weerszijden van de deur als deze zou worden gesloten. De scharnieren die worden gebruikt kunnen van elk type scharnieren zijn, die geschikt zijn voor het draaibaar bevestigen van een deur aan een kozijn, zoals vlinderschamieren, vlakke scharnieren, cilinderschamieren, pianoscharnieren, enz.
Het systeem is weergegeven in fig. 19, waarbij een horizontale dwarsdoorsnede van een deuropening, gebaseerd op twee U-vormige elementen 450 met een draaibaar bevestigde deur 490 is weergegeven.
Evenals de voorgaande aspecten van de uitvinding heeft een derde aspect van de uitvinding ook betrekking op een werkwijze voor het afwerken, d.w.z. in het bijzonder een werkwijze voor het afwerken van een vrijstaand eind van een vrijstaande wand of van een gat, zoals een deuropening, waarbij de U-vormige elementen 400, 450 eerst worden bevestigd aan de wand 108 of aan het corresponderende constructiemateriaal 312, de wand en de eindgedeelten van het U-vormige element vervolgens worden bedekt met bekledingsmateriaal, dat uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116 kan zijn, zoals pleistermateriaal, stuukmateriaal, cement of een combinatie van plaatvormig materiaal 117 zoals gipskarton en uitspreidbaar materiaal 116, zoals vulmateriaal, en waarbij, indien aanwezig, de groef tussen de twee elementen van het U-vormige element 450 wordt gevuld met vulmateriaal, zoals uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116, zoals bijvoorbeeld pleistermateriaal. Het aanbrengen van het uitspreidbare bekledingsmateriaal 116 wordt vergemakkelijkt door gebruik te maken van het geleidingsoppervlak, dat kenmerkend deel uitmaakt van het afgewerkte oppervlak en is geplaatst naast het gebied waar het bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht. Het geleidingsoppervlak strekt zich uit over tenminste 5 mm, bij voorkeur over tenminste 1 cm, meer bij voorkeur over tenminste 2 cm in de richting van het gebied waar bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht. Als een deur moet worden aangebracht, kunnen de scharnieren en de slotplaat van de deur vervolgens in de uitsparingen 480 van het U-vormige element worden aangebracht, nadat de verwijderbare gebieden 482 en 484 zijn verwijderd. De deur kan dan worden gemonteerd.
Het afwerkorgaan van de uitvoeringsvormen van het onderhavige aspect kan extra eigenschappen bevatten, zoals kleine decoratieve eigenschappen, die een minimaliserend uiterlijk hebben of de mogelijkheid biedt om verlichtingsmiddelen te incorporeren. Bovendien kan de mate van afwerking van het tweede, afgewerkte, oppervlak reeds heel hoog zijn, d.w.z. het oppervlak kan reeds tijdens de fabricage zijn voorzien van het uiteindelijke oppervlaktepatroon en de kleur.
Een vierde aspect van de onderhavige uitvinding heeft betrekking op een afwerkorgaan 500 voor het afwerken van een nutsvoorzieningspunt in een door pleisteren, stuken, met cement bedekken of met gebruikmaking van plaatvormig materiaal 117 en vulmiddel 116 af te werken wand 108. Het nutsvoorzieningspunt kan bijvoorbeeld een elektrisch stopcontact, een schakelaar, een telefoonaansluiting, een kabelaansluiting, een aansluiting voor luidsprekers en aansluiting voor internetverbinding, een aansluiting voor optische ontvangers, zoals IR en RF transmitters/ontvangers, enz. zijn, maar is niet hiertoe beperkt.
Fig. 20 geeft afwerkorganen 500 weer voor het nutsvoorzieningspunt, zodat het nutsvoorzieningspunt bijna volledig in de wand of het bekledingsmateriaal hiervan kan worden geïntegreerd. Het afwerkorgaan 500 omvat tenminste een eerste element dat een eerste oppervlak 502 heeft dat is aangepast om tenminste gedeeltelijk aan te liggen tegen een wand 108 of bijkomend constructiemateriaal, een tweede afgewerkt oppervlak 504, dat naar de kamer is gericht, en benen 506 met eindgedeelten 508, die zijn aangepast om te worden bedekt met bekledingsmateriaal 116, 117 dat wordt gebruikt voor het afwerken van de wand 108. Het bekledingsmateriaal kan uitspreidbaar bekledingsmateriaal 116 zijn, zoals bijv. pleistermateriaal, stuukmateriaal en cement of kan vulmateriaal 116 zijn, dat wordt gebruikt in combinatie met plaatvormig materiaal 117, zoals bijv. gipskarton.
De eindgedeelten 508 kunnen zodanig zijn ingesteld, dat deze een grote mate van interactie hebben met het bekledingsmateriaal 116, d.w.z. bijvoorbeeld een afgeschuind oppervlak of een tandvormige structuur omvat. Deze kenmerken zijn meer in detail beschreven in de voorafgaande uitvoeringsvormen. Het installeren van het afwerkorgaan is zodanig, dat het tweede afgewerkte oppervlak 504 van het afwerkorgaan voor het nutsvoorzieningspunt na het afwerken in het verlengde ligt, d.w.z. in hetzelfde vlak ligt als het vooroppervlak van het bekledingsmateriaal 116, 117 op de omgevende wand 108 of constructiemateriaal, waar geen afwerkorgaan aanwezig is en dat de overgang van afwerkorgaan 500 naar bekledingsmateriaal 116 vloeiend is en zonder extra bochten of scheuren nabij de aansluiting. Het afwerkorgaan 500 omvat daarvoor een geleidingsorgaan of geleidingsoppervlak 509 als hulpmiddel voor de werkman, die het bekledingsmateriaal 116 aanbrengt. Dit geleidingsoppervlak 509 maakt deel uit van het tweede afgewerkte oppervlak 504 en is geplaatst naast het gebied waar het bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht. Het is een geleidingsoppervlak 509 of gebied dat zich uitstrekt over tenminste 5 mm, bij voorkeur tenminste 1 cm, meer bij voorkeur tenminste 2 cm in de richting van het gebied waar bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht. Het afwerkorgaan 500 is aangepast om een toegangsgebied te omvatten, dat kan worden gebruikt om toegang te verkrijgen tot de energievoorziening, zoals een vermogensnet, kabelnet, telefoonnet, enz.
In een andere uitvoeringsvorm, heeft het vierde aspect van de uitvinding tevens betrekking op een werkwijze voor het afwerken van een nutsvoorzieningspunt, waarbij de positie van een energie-aansluitdoos wordt bepaald, de geschikte bedrading naar die positie wordt geleid en in de wand of het constructiemateriaal een gat wordt aangebracht voor het elektrische deel van de energie-aansluitdoos. Het eerste element van het afwerkorgaan 500 wordt dan zodanig geplaatst, dat het toegangsgebied 510 aan de bovenkant van het gat zal zijn gelegen, en de benen 506 tenminste gedeeltelijk aanliggen tegen de wand 108 of het bijkomende constructiemateriaal. Vervolgens wordt de wand 108 bedekt met bekledingsmateriaal 116, 117, waarbij een oppervlak van het bekledingsmateriaal 116 wordt gevormd dat doorlopend is, d.w.z. in hetzelfde vlak ligt als het tweede, afgewerkte oppervlak 504 van het eerste element van het afwerkorgaan 500. Het afwerkorgaan wordt dan verder afgewerkt door het aanbrengen van een toegangsgebied voor toegang tot een energienet, zoals een vermogensnet, kabelnet, telefoonnet, enz.
Het afwerkorgaan 500 van de uitvoeringsvormen van het onderhavige aspect kan extra kenmerken bevatten, zoals kleine decoratieve kenmerken, die een minimaliserend uiterlijk hebben of de mogelijkheid bieden om verlichtingsmiddelen op te nemen. Bovendien kan de mate van afwerking van het tweede afgewerkte oppervlak 504 reeds heel hoog zijn, d.w.z. het oppervlak kan tijdens de fabricage reeds zijn voorzien van het uiteindelijke oppervlaktepatroon en de kleur.
Terwijl het afwerkorgaan voor een nutsvoorzieningspunt is beschreven als een afzonderlijk afwerkorgaan 500, kan dit ook worden gecombineerd met elk van de in de voorafgaande aspecten beschreven afwerkorganen. De plint-afwerkorgaan, het buitenhoek- afwerkorgaan of het kozijn-afwerkorgaan kunnen een deel bevatten, dat kan worden verwijderd, bijv. onder druk, en waarin bijv. het tweede element, zoals beschreven in de bovenstaande uitvoeringsvorm voor het afwerkorgaan voor een nutsvoorzieningspunt, past.
De uitvinding heeft bovendien nog betrekking op het aspect van een afwerkorgaan voor het netjes afwerken van een binnenhoek tussen twee wanden. Twee voorbeelden van afwerkorganen zijn weergegeven in fig. 21 tot fïg. 22. In fig. 21 is een afwerkorgaan voor het verkrijgen van een afgeronde hoek weergegeven, terwijl in fig. 22 een afwerkorgaan is weergegeven voor het verkrijgen van een rechte hoek.
De weergegeven afwerkelementen 600 bevatten een eerste oppervlak 602, dat is aangepast om tenminste gedeeltelijk aan te liggen tegen een wand 108 of constructiemateriaal, zoals bijv. houten balken of metalen profielen aan het plafond, en een tweede afgewerkt oppervlak 604, dat naar de kamer is gericht. De vorm van dit tweede oppervlak 604 kan gebogen zijn of een rechte hoek maken of elke andere geschikte vorm hebben.
De afwerkelementen 600 bevatten bovendien eindgedeelten 606, die zijn aangepast om te worden bedekt met (niet in fig. 22 weergegeven) bekledingsmateriaal 116. Evenals in de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, kunnen de eindgedeelten 606 zijn aangepast voor een verbeterde interactie met het bekledingsmateriaal 116, d.w.z. deze kunnen zijn afgeschuind of een tandvormige structuur bevatten.
Aan de voorzijde, d.w.z. de naar de kamer gerichte zijde, kan een geleidingsoppervlak 608 zijn aangebracht dat de werkman helpt bij het pleisteren, zodat er geen extra bocht is in het gebied waar het vooroppervlak van het bekledingsmateriaal 116 en het vooroppervlak van het afwerkorgaan 600 elkaar raken. Het geleidingsoppervlak 608 is geplaatst naast het gebied waar bekledingsmateriaal 116 moet worden aangebracht en strekt zich uit in de richting van dit gebied over tenminste 5 mm, bij voorkeur tenminste 1 cm, meer bij voorkeur tenminste 2 cm.
Het afwerkorgaan 600 maakt het mogelijk een vloeiende overgang te vormen tussen het tweede, afgewerkte oppervlak 604 van het afwerkorgaan 600 en het vooroppervlak van het bekledingsmateriaal 116.
In een (niet in de tekening weergegeven) andere uitvoeringsvorm van het onderhavige aspect van de uitvinding, kan het afwerkorgaan 600 zijn aangepast om verlichtingsmiddelen op te nemen, die bij voorkeur indirecte verlichting geven, of kunnen een extra kenmerk bevatten voor een klein decoratief effect.
Het is een voordeel van de onderhavige uitvinding dat het afwerkorgaan volgens de hierboven beschreven uitvoeringsvormen een gemakkelijk en snel installeren mogelijk maakt, waarbij de tijd voor het drogen aanzienlijk is verminderd daar het afwerken van randen, hoeken, enz geschiedt in één pleisterbeweging, terwijl in systemen volgens de stand van techniek een aantal pleisterbewegingen en schuurbewegingen noodzakelijk zijn om een nette afwerking te verkrijgen.
In een eerste uitvoeringsvorm van een ander aspect van de onderhavige uitvinding worden afwerkorganen verschaft volgens één van de hierboven beschreven uitvoeringsvormen van de organen, waarin de verschillende afwerkorganen 700 klikbaar, verschuifbaar, klembaar of met andere woorden kunnen worden bevestigd door klikken, schuiven, klemmen, enz. De afwerkorganen 700, zoals beschreven in elk van de voorafgaande uitvoeringsvormen, zijn aan de randen voorzien van verbindingseigenschappen 702 van een specifieke vorm, zodat twee of meer afwerkorganen 700 kunnen worden verbonden of op één lijn kunnen worden geplaatst door dergelijke verbindingseigenschappen ten opzichte van elkaar te schuiven of te klikken of te klemmen. De afwerkorganen 700 passen zodoende onderling door hun vorm. Verschillende typen afwerkorganen 700, zoals een vlak profiel, U-profielen, profielen voor het afwerken van een nutsvoorzieningspunt, enz kunnen alle onderling klikbaar, verschuifbaar, klembaar, enz., zijn. Bij wijze van voorbeeld kunnen de verbindingseigenschappen 702 met specifieke vorm zodanig zijn gevormd, dat voor het verschaffen van een afwerking bij een rand, waar de verbindingseigenschap 702 niet wordt gebruikt, het afwerkorgaan 700 nog tenminste één eindgedeelte bevat, dat een afgewerkt oppervlak heeft, zodat indien gemonteerd tenminste het deel van het genoemde afgewerkte oppervlak in hetzelfde vlak ligt en grenst aan tenminste het deel van een vooroppervlak van aangebracht bekledingsmateriaal. De verbindingseigenschappen 702 kunnen het mogelijk maken de werkman te ondersteunen bij het uitrichten van de structuur, bijv. door de verbindingseigenschappen 702 zodanig te vormen, dat door klikken, verschuiven of klemmen een geschikte uitlijning wordt verkregen. Bij wijze van voorbeeld zijn in fig. 23a, fig. 23b twee verschillende afwerkorganen 700 weergegeven, die verbindingseigenschappen 702 hebben voor verbinding met andere afwerkorganen.
In ene tweede uitvoeringsvorm van het andere aspect van de onderhavige uitvinding, wordt een werkwijze 250 voor het verkrijgen van een nette afwerking van een overgang tussen een eerste en een tweede gebied van een kamer beschreven volgens een van de hierboven beschreven uitvoeringsvormen van de werkwijze. De werkwijze van de onderhavige uitvoeringsvorm verschilt, doordat na de bevestiging van een eerste afwerkorgaan tegen een wand, andere afwerkorganen kunnen worden geplaatst en of worden uitgelijnd door deze aan het eerste afwerkorgaan vast te klikken. Typische randen waar geen gebruik is gemaakt van het kliksysteem worden afgewerkt, zoals beschreven in een van de voorafgaande uitvoeringsvormen van de werkwijze, terwijl randen waar twee of meer afwerkorganen met elkaar zijn verbonden, geplaatst of uitgelijnd worden afgewerkt door het aanbrengen van een vulmateriaal. Het vulmateriaal kan een lijm zijn, om de bevestiging tussen verschillende profielen te verbeteren. Het lijmen kan dan tamelijk gemakkelijk worden uitgevoerd, daar het uitlijnen geen belangrijk punt meer is, omdat de uitlijning tot stand wordt gebracht door de profielen met elkaar te verbinden. Voorbeelden van verbonden afwerkorganen 700 met verbindingseigenschappen 702 zijn weergegeven in fig. 24a en fig. 24b. Afwerkorganen 700 worden aangebracht om constructiemateriaal 710, zoals bakstenen, metalenschoren, houtconstructies, enz. te bedekken. In fig. 24a is een voorbeeld gegeven, waarin een afwerkorgaan 700, dat bestaat uit een hoekprofiel, wordt gebruikt voor het afwerken van een hoek. Aan één zijde is de hoek afgewerkt met gebruikmaking van uitspreidbaar bekledingsmateriaal 714, zoals pleistermateriaal. Aan de andere zijde is de hoek afgewerkt met gebruikmaking van gipskarton, waarbij de rand is afgewerkt met gebruikmaking van vulmateriaal 712. Ten einde het gipskarton uit te lijnen, kan een afstandhouder 716 worden gebruikt. In fig. 24a zijn een hoekprofiel en een langwerpig profiel met elkaar verbonden. De ruimte, die wordt vrijgelaten tussen de verbindingseigenschappen 702 wordt opgevuld met vulmateriaal 712. Dit kan bijv. een lijm of pleistermateriaal zijn. Bij de andere rand van het hoekprofiel, is een afwerking van gipskarton weergegeven met gebruikmaking van een vulmateriaal 712.
Andere opstellingen voor het bereiken van de oogmerken van de hulpmiddelen voor het pleisteren en afwerken van een minimaliserende kamer volgens de uitvinding zullen voor de vakman voor de hand liggen.
Het zal duidelijk zijn, dat alhoewel voorkeursuitvoeringsvormen, specifieke constructie en vormgevingen, alsmede materialen hierin zijn besproken voor organen volgens de onderhavige uitvinding, verscheidene veranderingen of wijzigingen in vorm en detail kunnen worden aangebracht zonder het kader en de geest van de uitvinding te verlaten. In het bijzonder heeft de uitvinding, terwijl deze is beschreven door middel van verschillende afzonderlijke aspecten, tevens betrekking op het afwerken van een kamer, die een combinatie van verscheidene van de hierboven beschreven aspecten bevat. De uitvinding heeft bijvoorbeeld ook betrekking op een werkwijze voor het afwerken van een kamer of een deel hiervan, waarin tenminste één, en bij voorkeur een aantal van, een plint, een buitenhoek, een kozijn of een nutsvoorzieningspunt moet worden afgewerkt. De werkwijze voor het afwerken van een kamer of een deel hiervan kan bijv. een werkwijze zijn voor het afwerken van een kamer of een deel hiervan met tenminste een plint en een vrijstaand eind van een wand, die bijv. deel uitmaakt van een kozijn. Hierbij wordt gebruik gemaakt van één van de afwerkorganen zoals hierboven beschreven. De werkwijze bevat de stappen van het plaatsen en monteren van tenminste een deel van het afwerkorgaan, het vervolgens bedekken van de wanden met bekledingsmateriaal, waarbij ook de eindgedeelten van het afwerkorgaan worden bedekt, die bestemd zijn om te worden bedekt met bekledingsmateriaal, en indien noodzakelijk het verder afwerken van het afwerkorgaan, d.w.z. bijv. het monteren van een tweede element van het afwerkorgaan. Het bedekken wordt hierbij vergemakkelijkt door een geleidingsoppervlak, dat zich uitstrekt over tenminste 5 mm, bij voorkeur over 1 cm, meer bij voorkeur 2 cm in de richting van het te bedekken gebied en grenst aan dat gebied. Dit maakt het mogelijk dat het afgewerkte oppervlak van de profielen in hetzelfde vlak liggen als het vooroppervlak van het bekledingsmateriaal. Het is hierbij een voordeel dat verschillende soorten afwerking van de kamer kunnen worden uitgevoerd met een zelfde type afwerkorgaan, waardoor het netjes afwerken wordt ondersteund. De nette afwerking wordt ook verkregen door de verschillende afwerkorganen, die alle op dezelfde wijze samenwerken met het bekledingsmateriaal. Het is zodoende een voordeel dat verschillende aspecten van de kamer kunnen worden afgewerkt met afwerkorganen, die op hetzelfde concept zijn gebaseerd. Alle afwerkorganen ondersteunen bovendien het minimaliserende uiterlijk daar deze geen uitstekende delen hebben, die zich buiten de oppervlakken van de afgewerkte gebieden uitstrekken.
Claims (25)
1. Werkwijze voor het afwerken van een kamer, welke kamer een overgangsgebied bevat tussen een eerste gebied en een tweede gebied, welk werkwijze omvat: - het bevestigen van een afwerkorgaan, omvattende geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet, op het genoemde overgangsgebied, welk afwerkorgaan tenminste één eindgedeelte, dat zich uitstrekt over het genoemde eerste gebied en tenminste een afgewerkt oppervlak bevat, en - het bedekken van het genoemde eerste gebied en het genoemde tenminste ene eindgedeelte met bekledingsmateriaal, zodat tenminste een deel van het genoemde afgewerkte oppervlak in hetzelfde vlak ligt en grenst aan tenminste een deel van een vooroppervlak van het genoemde aangebrachte bekledingsmateriaal.
2. Werkwijze voor het afwerken van een kamer volgens conclusie 1, waarin het afwerkorgaan bestaat uit geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet.
3. Werkwijze voor het afwerken van een kamer volgens een van de voorafgaande conclusies, welk geschuimd thermoplastische materiaal of hout-kunststofcomposiet een geschuimd materiaal is.
4. Werkwijze voor het afwerken van een kamer volgens een van de voorafgaande conclusies, welk geschuimd thermoplastische materiaal een dichtheid heeft tussen 330 kg/m3 en 570 kg/m3.
5. Werkwijze voor het afwerken van een kamer volgens een van de voorafgaande conclusies, waarin het genoemde tenminste deel van het genoemde afgewerkte oppervlak zich uitstrekt over tenminste 0,5 cm, bij voorkeur over tenminste 1 cm, meer bij voorkeur over tenminste 2 cm in de richting van het genoemde eerste gebied.
6. Werkwijze voor het afwerken van een kamer volgens een van de voorafgaande conclusies, waarin het bedekken van het genoemde eerste gebied en het genoemde tenminste ene eindgedeelte omvat: - het aanbrengen van bekledingsmateriaal op het genoemde eerste oppervlak en op het genoemde eindgedeelte van het afwerkorgaan, en - het maken van een vloeiende overgang tussen het genoemde afgewerkte oppervlak en het genoemde bekledingsmateriaal door met een rechtlijnig hulporgaan vanaf het genoemde tenminste deel van het afgewerkte oppervlak naar het genoemde bekledingsmateriaal te glijden.
7. Werkwijze voor het afwerken volgens een van de voorafgaande conclusies, waarin het genoemde afwerkorgaan bestaat uit een plint, een afwerkorgaan voor een buitenhoek tussen twee wanden, een kozijn voor een opening in een wand of een afwerkorgaan voor een nutsvoorzieningspunt.
8. Werkwijze voor het afwerken volgens een van de voorafgaande conclusies, welk afwerkorgaan twee elementen omvat, waarbij het afwerkorgaan voor het bevestigen op het genoemde overgangsgebied wordt ingesteld op een kenmerkende afmeting van het tweede gebied, door de twee elementen ten opzichte van elkaar te verschuiven.
9. Werkwijze voor het afwerken volgens een van de voorafgaande conclusies, welk afwerkorgaan bovendien verlichtingsmiddelen omvat, waarin de genoemde verlichtingsmiddelen voor het bedekken worden voorzien van een aansluiting op een vermogensbron.
10. Afwerkorgaan voor het afwerken van een overgangsgebied tussen een eerste gebied en een tweede gebied van een kamer, welk eerste gebied bestemd is om te worden bedekt met uitspreidbaar bekledingsmateriaal, welk afwerkorgaan een eerste oppervlak, een tweede, afgewerkt oppervlak tegenover het genoemde eerste oppervlak en tenminste één eindgedeelte omvat, waarbij - het genoemde eerste oppervlak is aangepast om tenminste gedeeltelijk aan te liggen tegen het genoemde overgangsgebied, en - het genoemde eindgedeelte is aangepast om te worden bedekt met het genoemde bekledingsmateriaal, zodat tenminste een deel van het genoemde tweede, afgewerkte oppervlak van het genoemde afwerkorgaan in hetzelfde vlak ligt als en grenst aan een bovenoppervlak van het genoemde uitspreidbare bekledingsmateriaal; - het genoemde afwerkorgaan geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet omvat.
11. Afwerkorgaan volgens conclusie 10, waarin het genoemde afwerkorgaan bestaat uit geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet.
12. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 11, welk geschuimd thermoplastische materiaal of hout-kunststofcomposiet geschuimd materiaal is.
13. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 12, welk geschuimd thermoplastische materiaal een dichtheid heeft tussen 330 kg/m3 en 570 kg/m3.
14. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 13, waarin het genoemde tenminste deel van het genoemde tweede afgewerkte oppervlak zich uitstrekt over tenminste 0,5 cm, bij voorkeur over tenminste 1 cm, meer bij voorkeur over tenminste 2 cm in de richting van het genoemde eerste oppervlak.
15. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 14, waarin het genoemde eindgedeelte een afgeschuind oppervlak heeft, dat naar de kamer is gericht, welk afgeschuind oppervlak vanaf het genoemde eerste oppervlak helt naar het genoemde tweede oppervlak.
16. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 15, waarin het genoemde eindgedeelte op het naar de kamer gerichte oppervlak hiervan een oppervlaktemwheid of een oppervlaktestructuur heeft.
17. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 16, waarin het genoemde afwerkorgaan een U-vormig element is, dat een voetgedeelte en twee benen heeft voor het vormen van een kozijn voor een opening in het constructiemateriaal.
18. Afwerkorgaan volgens conclusie 17, waarin het genoemde U-vormige element twee elementen omvat, die ten opzichte van elkaar verschuifbaar zijn om de breedte van de voet aan te passen.
19. Afwerkorgaan volgens conclusie 18, waarin de genoemde twee elementen tenminste gedeeltelijk door hun vorm in elkaar passen.
20. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 19, waarin het genoemde afwerkorgaan een afwerkorgaan is voor een nutsvoorzieningspunt, dat een elektrisch stopcontact, een schakelaar, een telefoonaansluiting een internetaansluiting, een kabelaansluiting, een aansluiting voor luidsprekers, of een elektromagnetische ontvanger kan zijn.
21. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 16, waarin het genoemde afwerkorgaan een afwerkorgaan is voor een buitenhoek tussen twee wanden.
22. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 16, waarin het genoemde afwerkorgaan een plint is, die twee elementen bevat, welke elementen tenminste gedeeltelijk door hun vorm in elkaar passen.
23. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 22, waarin het genoemde afwerkorgaan bovendien een orgaan omvat voor het opnemen van verlichtingsmiddelen.
24. Afwerkorgaan volgens een van de conclusies 10 tot 19 en conclusies 21 tot 23, waarin een gebied is aangebracht dat is aangepast om te worden vervangen door een nutsvoorzieningspuntorgaan.
25. Werkwijze voor het afwerken van een kamer, welke werkwijze omvat: - het bevestigen van het afwerkorgaan, omvattende geschuimd thermoplastisch materiaal of hout-kunststofcomposiet, aan een wand, welk bevestigen bestaat uit het bevestigen van een eerste profiel voor het afwerken van een vrij uiteinde van een wand, aan een vrij uiteinde van de genoemde wand, en het bevestigen van een tweede profiel, dat een eerste deel vormt van een plint, aan de wand die grenst aan het genoemde eerste profiel, en - na het aan een wand bevestigen van het afwerkorgaan, het bedekken van de genoemde wand en het tenminste ene eindgedeelte van elk van de genoemde eerste en tweede profielen met bekledingsmateriaal, zodat tenminste een deel van het afgewerkte vooroppervlak van elk van de genoemde afwerkorganen in hetzelfde vlak ligt als en grenst aan tenminste het deel van een vooroppervlak van het genoemde aangebrachte bekledingsmateriaal.
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
EP04447253A EP1669513A1 (en) | 2004-11-18 | 2004-11-18 | Method and means for finishing a room |
EP04447253 | 2004-11-18 |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1017309A6 true BE1017309A6 (nl) | 2008-06-03 |
Family
ID=34933114
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE200500560A BE1017309A6 (nl) | 2004-11-18 | 2005-11-18 | Afwerkorgaan voor een kamer. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP1669513A1 (nl) |
BE (1) | BE1017309A6 (nl) |
Families Citing this family (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE202014101333U1 (de) * | 2014-03-24 | 2015-08-06 | Stephan Beermann | Zarge für eine Wand- oder Maueröffnung |
AU2020102698A4 (en) * | 2020-10-13 | 2020-12-03 | Studco Australia Pty Ltd | Internal wall end apparatus |
EP4269719A1 (de) * | 2022-04-29 | 2023-11-01 | APU Schönberg GmbH | Sockelleiste zur anordnung an einem gebäudeübergang zwischen einem unteren wandende und einem angrenzenden fussbodenbereich |
Family Cites Families (11)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US1813173A (en) * | 1927-11-04 | 1931-07-07 | Milcor Steel Company | Corner molding |
US3047112A (en) * | 1958-05-23 | 1962-07-31 | Stephen W Tvorik | Cove molding |
DE1958607U (de) * | 1966-07-21 | 1967-04-13 | Alexander Josek | Putzleiste auch als fussbodenleiste verwendbar. |
US4698944A (en) * | 1986-10-20 | 1987-10-13 | Wilkins Jr William R | Flush finishing metal door frame |
DE8913268U1 (de) * | 1988-11-15 | 1990-02-08 | Leysieffer, Jürgen, 65193 Wiesbaden | Vorrichtung zur Abdeckung einer Raumecke |
AUPN967096A0 (en) * | 1996-05-06 | 1996-05-30 | Beaton, Ross | Door frames |
AUPO522297A0 (en) * | 1997-02-20 | 1997-04-11 | Kearney, Lee | Corner bead |
GB2321478B (en) * | 1997-09-09 | 1998-10-14 | Peter Anthony Wright | Wall construction and ground |
AT413122B (de) * | 2000-11-14 | 2005-11-15 | Peter Kassmannhuber | Anschlussprofil für putz- oder spachtelanschlüsse an angrenzende bauteile |
ITGE20010013A1 (it) * | 2001-02-09 | 2002-08-09 | Impresa Marinoni S R L | Strutture adatte all'allestimento di locali umidi e relativo procedimento di montaggio. |
US6571520B2 (en) * | 2001-03-20 | 2003-06-03 | Trim-Tex, Inc. | Drywall-trimming strip having bullnose portion with minimal set-back requirement |
-
2004
- 2004-11-18 EP EP04447253A patent/EP1669513A1/en not_active Withdrawn
-
2005
- 2005-11-18 BE BE200500560A patent/BE1017309A6/nl not_active IP Right Cessation
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP1669513A1 (en) | 2006-06-14 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US8522498B2 (en) | System and method for removably connecting trim to a wall or ceiling or both | |
US10321787B2 (en) | Vertical wall mount system | |
US6911597B2 (en) | Architectural moldings for protecting, concealing and accessing indoor wiring and cables | |
CN108086719B (zh) | 装配式卫生间及其安装方法 | |
US8863457B2 (en) | Construction element for use in interior decoration | |
EP1669514A1 (en) | Method and means for finishing a room | |
RU2003122332A (ru) | Плита, в частности, для внутренней отделки и сухой отделки, а также способ, в частности, возведения новых стен помещения или облицовки уже имеющихся поверхностей помещения | |
KR101864175B1 (ko) | 신축조절이 용이한 공동주택용 실내 마감재 | |
WO2019014495A1 (en) | ENHANCEMENT OF DRYWALL AND CEMENT PANEL SEAL | |
BE1017309A6 (nl) | Afwerkorgaan voor een kamer. | |
US20240060311A1 (en) | Wall paneling system | |
RU223852U1 (ru) | Угловой строительный элемент из гипсосодержащего материала | |
GB2621235A (en) | An item of built-in furniture and a method for installing furniture | |
WO2014125552A1 (ja) | 壁パネルの施工方法 | |
US20090158681A1 (en) | Decorative interior encasement molding | |
RU56432U1 (ru) | Декоративная панель с покрытием из пробкового дерева | |
UA46868S (uk) | 1. панель будівельна оздоблювальна «art decor w 375» | |
UA46349S (uk) | 1. панель будівельна оздоблювальна «art decor w 370» | |
UA46254S (uk) | 1. панель будівельна оздоблювальна «art decor w 368» | |
UA46255S (uk) | 1. панель будівельна оздоблювальна «art decor w 369» | |
AU2008100773A4 (en) | A moulded cornice for internal and external corners | |
AU2004100408A4 (en) | Cornice Corner Member | |
CN109184006A (zh) | 墙面伸缩缝轻钢龙骨滑动系统及其安装方法 | |
JPS6013165A (ja) | 室内改装構造 | |
AU2007200031A1 (en) | Perimeter panel for forming part of a ceiling |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
RE | Patent lapsed |
Effective date: 20091130 |