BE1014993A3

BE1014993A3 - Kettingtransportinrichting.

Info

Publication number: BE1014993A3
Application number: BE2000/0573A
Authority: BE
Inventors: Maas Reiner
Original assignee: Henschel Engineering S A Nv Nv
Priority date: 2000-09-11
Filing date: 2000-09-11
Publication date: 2004-08-03
Also published as: DE10130957A1

Abstract

Kettingtransportinrichting van het type dat bestaat uit een kettingbaan (2-3) voor een ketting (12) met meenemers (13), en een rolbaan (4) voor een eigenlijke rolwagen (8) waaraan ophangramen (10) zijn bevestigd, daardoor gekenmerkt dat de meenemers (13) rechtstreeks inwerken op de ophangramen (10).

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Kettingtransportinrichting. 



  De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het transporteren van opgehangen verrolbare gestellen, wagens of dergelijke, die zich kunnen verplaatsen langs een rolbaan en die aangedreven worden door middel van meenemers die deel uitmaken van een transportketting. 



  Bij de bekende kettingtransportinrichtingen van het voornoemde type loopt de transportketting langs een kettingbaan die volledig gescheiden is en nagenoeg evenwijdig loopt met een rolbaan voor de opgehangen en verrolbare gestellen, wagens of dergelijke, waarbij deze gestellen, wagens of dergelijke bijvoorbeeld gevormd worden door ophangramen waaraan te bewerken stukken kunnen opgehangen worden. 



  Zulke inrichting kan in alle mogelijke industriële domeinen toegepast worden voor om het even welke transportbaanlengte of verloop van de baan. Deze laatste kan zich inderdaad uitstrekken volgens horizontale, gebogen, schuin omhooglopende en/of schuin omlaaglopende baangedeelten. 



  Bij de bekende kettingtransportinrichtingen zijn de voornoemde gestellen of dergelijke opgehangen aan een rolwagen die zich verplaatst volgens de voornoemde rolbaan die bestaat uit een C-vormig profiel dat met zijn opening omlaag is gericht, waarbij deze opening een zijdelingse geleiding vormt voor de rolwagens die rechtstreeks door meenemers op de transportketting worden voortbewogen. 



  Een nadeel van een dergelijke bekende inrichting is dat het verticaal zwenken van de rolwagens begrensd wordt door de 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 afmetingen van de opening of gleuf van het C-vormige profiel waardoor de rolwagen bij het zwenken schuin kan komen te liggen en kan vastlopen in het C-profiel van de rolbaan. Ook kunnen draaimomenten optreden tussen de rolwagen en de rolbaan die tot ernstige beschadigingen van de inrichting kunnen leiden. 



  Het doel van de uitvinding is deze problemen op te lossen en een bedrijfszekere kettingtransportinrichting te waarborgen. 



  Tot dit doel bestaat de kettingtransportinrichting volgens. de uitvinding uit onderling gescheiden en onderling ten opzichte van elkaar regelbare, asymptotische banen voor, enerzijds, de baan van de gestellen, wagens of dergelijke, meer speciaal voor de eigenlijke rolwagens van deze gestellen, wagens en dergelijke en, anderzijds, de baan van de transportketting voor deze gestellen of dergelijke. 



  Hierbij werken de meenemers die op de voornoemde transportketting zijn voorzien in op de voornoemde gestellen en niet op de eigenlijke rolwagens die deel uitmaken van deze gestellen, zoals dit het geval is bij de bestaande kettingtransportinrichtingen. 



  In een bijzondere uitvoering bestaan de voornoemde gestellen uit ophangramen waaraan te bewerken stukken zijn opgehangen, enerzijds, en eigenlijke rolwagens waaraan deze ophangramen scharnierend zijn opgehangen, anderzijds. 



  De kettingtransportinrichting volgens de uitvinding bestaat hiertoe hoofdzakelijk uit een kettingbaan voor een ketting met meenemers en een rolbaan voor rolwagens waaraan 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 ophangramen zijn bevestigd, waarbij de voornoemde meenemers inwerken op de ophangramen. 



  Teneinde de kenmerken en verdere bijzonderheden van de uitvinding beter aan te tonen is hierna een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen waarin: figuur 1 een schematisch vooraanzicht weergeeft van een kettingtransportinrichting volgens de uitvinding; figuren 2,3, 4,5 en 6 op grotere schaal de gedeelten weergeven die in figuur 1 zijn aangeduid door respectievelijk F2, F3, F4, F5 en F6; figuur 7 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn VII-VII in figuur 1; figuur 8 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn VIII-VIII in figuur 7. 



  De kettingtransportinrichting, zoals weergegeven in figuur 1, bestaat in hoofdzaak uit een dragende structuur 1, aan dewelke zowel een kettingbaan 2, voor de heenweg van de ketting, als een kettingbaan 3 voor de terugweg van de ketting, als een rolbaan 4 bevestigd zijn. 



  Belangrijk hierbij is dat de verticale afstand tussen de kettingbaan 2 en de rolbaan 4 afzonderlijk ten opzichte van elkaar volgens een verticaal vlak ingesteld kan worden, bijvoorbeeld door in de tekeningen niet weergegeven middelen die onder andere kunnen gevormd worden door stelschroeven 2 en de rolbaan 4. 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 Het voorgaande sluit natuurlijk niet uit dat een vaste instelling tussen de kettingbaan 2 en de rolbaan 4 kan voorzien worden. 



  Links van de structuur 1 is een op zichzelf bekende inrichting 5 voorzien die toelaat de spanning van de ketting 3 te regelen en constant te houden, terwijl rechts van de structuur 1 een eveneens algemeen bekende aandrijvingseenheid 6 met regelbare slipkoppeling 7 is aangebracht. 



  Figuur 3 toont het gedeelte F3 van figuur 1 op een grotere schaal, waarbij de eigenlijke rolwagen 8 in een horizontale baan opgehangen is aan twee paar wieltjes 9, die zich langs de rolbaan 4 kunnen verplaatsen. 



  Aan de rolwagen 8 is een ophangraam 10 bevestigd dat vrij kan scharnieren rond een as 11 van de rolwagen 8, zoals kan vastgesteld worden in figuur 2. 



  In een verticaal vlak, dat op een bepaalde afstand gelegen is van het verticaal vlak van de rolbaan 4 met rolwagens 8, liggen de kettingbanen 2 en 3 waarin zich een ketting 12 kan verplaatsen die op regelmatige afstanden voorzien is van meenemers 13 die zich, wanneer de ketting 12 zich op een horizontaal gedeelte van de transportinrichting bevindt, verticaal naar beneden uitstrekken. 



  Volgens de uitvinding kunnen de meenemers 13 van de ketting 12 inwerken op een dwarsbalk 14 van het ophangraam 10 waarbij deze dwarsbalk 14 op de plaats van inwerking uitgerust is met een aanslag 15. Bij voorkeur is deze aanslag 15 gevormd door een in de vorm van een driehoek 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 geplooide plaat 16 met het doel de wrijving tussen de meenemer 13 en de aanslag 15 zo veel mogelijk te beperken. 



  Zulke aanslagen 15 zijn op iedere zijde van de dwarsbalk 14 voorzien. 



  Doordat de meenemer 13 inwerkt op een aanslag 15 van het ophangraam 10, die in een verschillend verticaal vlak is gelegen en op een punt dat lager gelegen is dan de rolwagen 8 en het scharnierpunt 11, verkrijgt men het effect dat de rolwagen 8 als het ware getrokken wordt in de plaats van geduwd, zoals bij de bekende inrichtingen. Hierdoor bekomt men een veel betere overdracht van de krachten zonder dat de rolwagens 8 op bepaalde plaatsen verdraaid en geklemd kunnen geraken. 



  Figuur 4 toont een detailtekening van het gedeelte F4 in figuur 1 waarbij de aandrijvingseenheid 6 bij voorkeur voorzien is van een slipkoppeling 7. De ketting 12 met de meenemers 13 loopt over het aandrijfwiel 17 terug naar de spaninrichting 5 die aan de andere kant van de draagstructuur 1 is gelegen. 



  Ook is in deze figuur 4 een ophangraam 10 weergegeven dat scharnierend aan de as 11 van een eigenlijke rolwagen 8 bevestigd is en dat naar rechts verplaatst wordt door middel van een meenemers 13 die ingrijpen op aanslagen 15 van de dwarsbalk 14 van het ophangraam 10. Deze rolwagen 8 zal met zijn wieltjes 9 verder via de rolbaan 4 horizontaal afgevoerd worden. 



  Tijdens het verloop van het transport via de gebogen en schuin omhoog of schuin omlaag lopende banen is het belangrijk dat de meennemers 13 steeds op dezelfde plaats 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 ten opzichte van de aanslagen 15 van de dwarsbalk 14 van de rolwagens 8 ingrijpen. 



  Daarvoor wordt de afstand tussen de kettingbaan 2 en de rolbaan 4 zodanig geregeld in een verticaal vlak dat ze verlopen volgens asymptotische banen. 



  De figuren 5 en 6 tonen aan hoe deze asymptotische banen verlopen, respectievelijk in het gebogen gedeelte tussen een schuin omhoog lopende en een schuin omlaag lopende baan, waarbij de afstand tussen de rolbaan 4 en de kettingbaan 2 zodanig bepaald en/of geregeld wordt dat de verticale afstand D steeds constant blijft. 



  In figuur 7 die een dwarsdoorsnede weergeeft volgens de lijn VII-VII in figuur 1, is de dwarsbalk 14 aan beide uiteinden opgehangen door middel van beugels 18 aan de as 11 van de rolwagens 8, waarbij deze laatste zich kunnen verplaatsen in de rolbanen 4 door middel van de wieltjes 9. 



  Symmetrisch ten opzichte van de rolbanen 4 zijn de kettingbanen 2,3 aangebracht die voorzien zijn van de meenemers 13. De ketting 12 loopt in de kettingbaan 2 in de heenrichting en in de kettingbaan 3 in de omgekeerde richting. 



  Zoals duidelijk zichtbaar, werken de meenemers 13 van beide rolwagens 8 in op de aanslagen 15 van beide kettingdelen 12. 



  Zodoende bekomt men een gelijkmatig uitgebalanceerde ophanging met aandrijving van het ophangraam 10 waaraan de te bewerken stukken zijn bevestigd. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



  Figuur 8 geeft nog een detail afbeelding weer van de vormgeving van de aanslagen 15 die aan beide zijden van de dwarsbalk 14 zijn voorzien. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven uitvoeringsvorm, doch zulke kettingtransportinrichting volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims

Conclusies.

1.- Kettingtransportinrichting van het type dat bestaat uit een kettingbaan (2-3) voor een ketting (12) met meenemers (13), en een rolbaan (4) voor een eigenlijke rolwagen (8) waaraan ophangramen (10) zijn bevestigd, daardoor gekenmerkt dat de meenemers (13) rechtstreeks inwerken op de ophangramen (10).

2. - Kettingtransportinrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de meenemers (13) van de ketting (12) ingrijpen op het ophangraam (10) in een punt dat lager is gelegen dan de eigenlijke rolwagen (8).

3. - Kettingtransportinrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de meenemers (13) van de ketting (12) inwerken op het ophangraam (10) in een punt dat lager is gelegen dan het scharnierpunt (11) van het ophangraam met de eigenlijke rolwagen (8).

4. - Kettingtransportinrichting volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de ophangramen (10) voorzien zijn van een dwarsbalk (14) waarop de meenemers (13) inwerken.

5. - Kettingtransportinrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat een dwarsbalk (14) ter plaatse van iedere mogelijke inwerking van een meenemer (13) een aanslag (15) bezit.

6. - Kettingtransportinrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat een aanslag (15) bestaat uit een driehoekvormige geplooide plaat (16). <Desc/Clms Page number 9>

7. - Kettingtransportinrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de afstand tussen de kettingbaan (2) en de rolbaan (4) zodanig bepaald is dat deze banen asymptotisch verlopen waarbij de verticale afstand (D) tussen beide banen over de ganse baanlengte constant is.

8. - Kettingtransportinrichting volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat middelen voorzien zijn om de afstand (D) tussen de kettingbaan (2) en de rolbaan (4) plaatselijk in te stellen.

9. - Kettingtransportinrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de aandrijving (6) van de ketting (12) voorzien is van een slipkoppeling (7).