BE1014745A3 - Behuizing voor een vloeistofgeinjecteerd schroefcompressorelement. - Google Patents

Abstract

Deze uitvinding heeft betrekking op een behuizing voor een vloeistofgeïnjecteerd schroefcompressorelement. De behuizing bevat twee aan elkaar bevestigde gedeelten, namelijk een inlaatgedeelte (13) met de inlaat en een uitlaatgedeelte (14) met de uitlaat, die elk een gedeelte van de uitsparing (17-18) voor de lichamen (3,8) van de rotoren (1,2) bevatten. De lagerbehuizingen (15,16) voor de rotorassen (4,9;5,10) zijn op beide uiteinden van de behuizing geïntegreerd in de uiteinden van deze inlaat- en uitlaatgedeelten.

Description

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Behuizing voor een vloeistofgeïnjecteerd schroefcompressor- element. 



  Deze uitvinding heeft betrekking op een behuizing voor een vloeistofgeïnjecteerd schroefcompressorelement, welke behuizing een uitsparing voor de schroefvormige lichamen van de rotoren van het compressorelement en lagerbehuizingen voor de lagers van de assen van de rotoren bezit en van een inlaat, een uitlaat en minstens een injectiepunt voor smeervloeistof voorzien is. 



  Bij een vloeistofgeïnjecteerd schroefcompressorelement wordt op de schroefvormige rotoren een vloeistof geïnjecteerd voor de smering, de koeling en de afdichting van de rotoren. De smeervloeistof wordt mee met het samengeperste gas afgevoerd, van het gas afgescheiden in een scheider, gekoeld en vervolgens opnieuw geïnjecteerd. 



  Traditioneel bestaat de behuizing van een dergelijk schroefcompressorelement uit een kokervormig rotorhuis dat van uitsparingen voorzien is voor de schroefvormige rotoren, een eerste lagerbehuizingsgedeelte dat op het ene uiteinde van het rotorhuis is aangebracht en dat de lagerbehuizing voor de rotorassen op dit uiteinde bezit en een tweede lagerbehuizingsgedeelte dat op het andere uiteinde van het rotorhuis is aangebracht en de lagerbehuizing bezit voor de rotorassen aan dit andere uiteinde. Het lagerbehuizingsgedeelte kan op een uiteinde tevens een deksel vormen doorheen hetwelk bijvoorbeeld de as van één van de rotoren steekt voor de aandrijving en die 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 eventueel van een flens is voorzien voor het bevestigen van een tandwielkast.

   Het andere lagerbehuizingsgedeelte kan ook een deksel vormen of van toegangen tot de rotorassen zijn voorzien die door asdeksels afgesloten zijn. 



  De twee lagerbehuizingsgedeelten zijn dus nodig voor de montage van de lagers van de rotorassen. 



  De toevoer voor de te injecteren vloeistof en de afvoer van het samengeperste gas sluiten onderaan op het rotorhuis of een deksel aan door middel van een afzonderlijke behuizing die met dit rotorhuis of dit deksel verbonden is. 



  Door het groot aantal onderdelen is de vervaardiging relatief duur en de montage tijdrovend. Ook is er veel machinale nabewerking na het gieten van de onderdelen nodig. 



  De onderdelen worden door gieten vervaardigd en nadien mechanisch bewerkt. Zo worden in het rotorhuis de uitsparing voor de rotoren op maat uitgeboord. Vooral bij rotoren met een grote lengte kan deze uitsparing axiaal vrij lang zijn, waardoor het moeilijk is met een gereedschap over de volledige lengte deze uitsparing nauwkeurig te maken. 



  Deze uitvinding heeft een behuizing voor een vloeistofgeïnjecteerd schroefcompressorelement als doel die voornoemde nadelen niet bezit en een minimum aan onderdelen bezit, zodat een snelle vervaardiging en montage mogelijk is en waarbij de uitsparing voor de rotoren gemakkelijk 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 nauwkeurig kan worden uitgefreesd, ook bij relatief lange rotoren. 



  Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat de behuizing twee aan elkaar bevestigde gedeelten bevat, namelijk een inlaatgedeelte met de inlaat en een uitlaatgedeelte met de uitlaat, die elk een gedeelte van de uitsparing voor de lichamen van de rotoren bevatten, en doordat de lagerbehuizingen voor de rotorassen op beide uiteinden van de behuizing geïntegreerd zijn in de uiteinden van deze inlaat- en uitlaatgedeelten. 



  Er zijn dus geen aparte lagerbehuizinsgedeelten nodig, waardoor het aantal onderdelen beperkt is. 



  Beide gedeelten van de behuizing zijn bij voorkeur op hun tegen elkaar bevestigde uiteinden van een flens voorzien voor deze bevestiging. 



  Minstens één van de gedeelten van de behuizing, bijvoorbeeld het gedeelte aan de inlaatzijde, kan op zijn uiteinde aan de zijde van de lagerbehuizing gesloten zijn, bij voorkeur door een wand geïntegreerd in het gedeelte. 



  Het andere gedeelte van de behuizing kan, op zijn uiteinde aan de zijde van de lagerbehuizing, gesloten zijn met uitzondering van openingen voor de lagers. 



  Dit laatste gedeelte van de behuizing kan, op zijn uiteinde aan de zijde van de lagerbehuizing, ook van een 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 aansluitflens voorzien zijn voor het aansluiten van een kast, bijvoorbeeld een tandwielkast. 



  Het inlaatgedeelte van de behuizing is bij voorkeur rond de inlaat van een aansluitflens voorzien voor de montage van de behuizing van een inlaatklep. 



  In het uitlaatgedeelte van de behuizing kan een op het injectiepunt aansluitend kanaal voor smeervloeistof geïntegreerd zijn. 



  Dit uitlaatgedeelte kan ook voorzien zijn van een aansluitflens voor de montage van de behuizing van een smeervloeistofklep en/of de behuizing van een uitlaatklep, waarbij, bij voorkeur, de aansluitflens gemeenschappelijk is voor beide kleppen. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een behuizing voor een vloeistofgeïnjecteerd schroefcompressorelement volgens de uitvinding beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: 
Figuur 1 een bovenaanzicht weergeeft van een behuizing van een schroefcompressorelement volgens de uitvinding ; figuur 2 een zijaanzicht weergeeft van de behuizing van figuur 1; 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens de lijn III-
III in figuur 2, met de rotoren van het compressorelement ; figuur 4 een onderaanzicht weergeeft van de behuizing volgens de vorige figuren; figuur 5 een zicht in perspectief weergeeft van het inlaatgedeelte van de behuizing volgens de vorige figuren, op grotere schaal getekend;

   figuur 6 een eindaanzicht weergeeft van het inlaatgedeelte van de behuizing volgens de vorige figuren ; figuur 7 een zicht in perspectief weergeeft analoog aan dit van figuur 5, maar van het uitlaatgedeelte van de behuizing; figuur 8 een zicht in perspectief weergeeft volgens pijl F8 in figuur 7. 



  De behuizing, weergegeven in de figuren 1 tot 4, is bestemd voor een schroefcompressorelement met twee rotoren 1 en 2. 



  Zoals weergegeven in figuur 3, bestaat de mannelijke rotor 1 uit een schroefvormig lichaam 3 en twee assen 4 en 5 die op de uiteinden van het lichaam 3 staan en in lagers 6 en 7 gelagerd zijn. De as 5 steekt buiten de behuizing uit en is de aandrijfas. De vrouwelijke rotor 2 bestaat eveneens uit een schroefvormig lichaam 8 dat samenwerkt met het lichaam 3 en door dit lichaam 3 ook aangedreven wordt en twee assen 9 en 10 op de uiteinden van het lichaam. De assen 9 en 10 zijn gelagerd in lagers 11 en 12. 



  De behuizing bevat twee aan elkaar bevestigde gedeelten, namelijk een inlaatgedeelte 13 en een uitlaatgedeelte 14, 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 in elk waarvan een lagerbehuizing 15, respectievelijk 16 geïntegreerd is. 



  Het inlaatgedeelte 13, dat in de figuren 5 afzonderlijk in perspectief is weergegeven, is voorzien van een uitsparing 17 voor een gedeelte van de twee rotoren 1 en 2, terwijl het uitlaatgedeelte 14, dat in de figuren 7 en 8 afzonderlijk in perspectief is weergegeven van een uitsparing 18 is voorzien voor de rest van de twee rotoren 1 en 2. 



  Het inlaatgedeelte 13 en het uitlaatgedeelte 14 bezitten op hun op elkaar aansluitende uiteinden elk een aansluitflens 19, respectievelijk 20. Door middel van bouten 21 zijn deze flenzen 19 en 20 aan elkaar bevestigd. 



  Het inlaatgedeelte 13 is verder op zijn, van het uitlaatgedeelte 14 afgekeerde, uiteinde aan de binnenzijde voorzien van een lagerbehuizing 15 voor voornoemde lagers 6 en 11. Aan de buitenzijde daarvan is dit inlaatgedeelte 13 gesloten door een wand 22 die integraal deel uitmaakt van dit inlaatgedeelte 13. Deze wand 22 vormt dus een in het inlaatgedeelte 13 van de behuizing geïntegreerd deksel. 



  Nabij deze lagerbehuizing 15 is het inlaatgedeelte 13 bovenaan van een inlaat 23 voorzien die op de uitsparing 17 uitgeeft en vormt een kleine, naar buiten uitspringende, kamer. Aan de buitenkant eindigt deze inlaat 23 op een aansluitflens 24 voor het bevestigen van de behuizing van een inlaatklep. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 Op analoge manier bevat het uitlaatgedeelte 14 op zijn, van het inlaatgedeelte 13 afgekeerde, uiteinde aan de binnenzijde een lagerbehuizing 16 voor de lagers 7 en 12 voorzien. 



  Op dit uiteinde bezit het uitlaatgedeelte 14 een aansluitflens 25 voor het bevestigen van een kast, bijvoorbeeld een tandwielkast. 



  De aansluitflens 25 is niet altijd noodzakelijk. Wanneer de aandrijving van de as 5 geen tandwielen bevat, bijvoorbeeld wanneer bij de aandrijfmotor rechtstreeks aan de as 5 gekoppeld is, kan dit uitlaatgedeelte 14 zonder aansluitflens 25 zijn. 



  Verder is dit uiteinde niet volledig afgesloten, maar van een opening 26 voorzien voor de montage en instelling van het lager 7 en tevens de doorgang van de aangedreven as 5, en van een opening 27 voor de montage en instelling van het lager 12. Beide openingen 26 en 27 zijn aan de buitenkant omgeven door een verhoging 28, voorzien van gaten 29, met inwendige schroefdraad voor het bevestigen van ringen 30 voor het bevestigen van de lagers 7 en 12. 



  Onderaan is het uitlaatgedeelte 14 voorzien van de uitlaat 31 voor het samengeperste gas die een kort kanaal vormt. 



  Deze uitlaat 31 staat in verbinding met de uitsparing 18 en sluit aan de buitenzijde aan op een aansluitflens 32 voor het bevestigen van de behuizing van een uitlaatterugslagklep. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 



  In de wand van het uitlaatgedeelte 14 is een toevoerkanaal 33 geïntegreerd voor de te injecteren smeervloeistof, dat via één of meer injectiepunten 34 op de uitsparing 18 uitgeeft. De integratie van een gedeelte van de smeervloeistoftoevoer in het uitlaatgedeelte 14, vermindert het aantal onderdelen die moeten worden gegoten. 



  Daarenboven is het mogelijk dat dit toevoerkanaal 33 aan de buitenkant uitgeeft op dezelfde aansluitflens 32 als de uitlaat 31. Deze aansluitflens 32 is in vorm en grootte aangepast om ook de montage van de behuizing van de smeervloeistofklep toe te laten. Doordat deze aansluitflens 32 gemeenschappelijk is, wordt de nabewerking vereenvoudigd, terwijl de uitlaatklep en de smeervloeistofklep in een gemeenschappelijke behuizing kunnen worden aangebracht, zodat de montage op de behuizing van het compressorelement sneller kan geschieden. 



  Zowel op het inlaatgedeelte 13, als op het uitlaatgedeelte 14 zijn aan de buitenkant versterkingsribben 35 aangebracht die tevens het geluidsniveau gunstig beïnvloeden. 



  Alle flenzen 19,20,24,25, en 32 zijn in de behuizing geïntegreerd, zodat, de bouten 21 en de ringen 30 niet meegerekend, de behuizing in feite slechts uit twee gietstukken bestaat die respectievelijk het inlaatgedeelte 13 en het uitlaatgedeelte 14 vormen. Daarenboven zijn het inlaatgedeelte 13 en het uitlaatgedeelte 14 zo ontworpen dat het mogelijk is alle verspanende bewerkingen op de gietstukken in één enkele opstelling af te werken 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 Dit vermindert in aanzienlijke mate de afwerktijd van de machinale nabewerking. 



  De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke behuizing voor een vloeistofgeïnjecteerd schroefcompressorelement kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (1)

1. Conclusies.

   1.- Behuizing voor een vloeistofgeïnjecteerd schroefcompressorelement, welke behuizing een uitsparing (17-18) voor de schroefvormige lichamen (3,8) van de rotoren (1,2) van het compressorelement en lagerbehuizingen (15,16) voor de lagers (6,11;7,12) van de assen (4,9;5,10) van de rotoren (1,2) bezit en van een inlaat (23), van een uitlaat (31) en van minstens een injectiepunt (34) voor smeervloeistof voorzien is, daardoor gekenmerkt dat het twee aan elkaar bevestigde gedeelten bevat, namelijk een inlaatgedeelte (13) met de inlaat (23) en een uitlaatgedeelte (14) met de uitlaat (31), die elk een gedeelte van de uitsparing (17-18) voor de lichamen (3,8) van de rotoren (1,2) bevatten, en dat de lagerbehuizingen (15,16) voor de rotorassen (4,9; 5,10) op beide uiteinden van de behuizing geïntegreerd zijn in de uiteinden van deze inlaat- en uitlaatgedeelten (13,14).

   2. - Behuizing volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het inlaatgedeelte (13) en het uitlaatgedeelte (14) op hun tegen elkaar bevestigde uiteinden van een aansluitflens (19,20) voorzien zijn voor deze bevestiging.

   3. - Behuizing volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat minstens één van haar gedeelten (13,14) op zijn uiteinde aan de zijde van de lagerbehuizing (15,16) gesloten is. <Desc/Clms Page number 11>

   4. - Behuizing volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat één van haar gedeelten (13,14) gesloten is door een wand (22) die in het gedeelte geïntegreerd is.

   5.- Behuizing volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat het gedeelte met de wand (22) het inlaatgedeelte (13) is.

   6. - Behuizing volgens conclusie 4 of 5, daardoor gekenmerkt dat het andere gedeelte (14) op zijn uiteinde aan de zijde van de lagerbehuizing (16) gesloten is met uitzondering van openingen (26,27) voor de lagers (7,12) op dit uiteinde.

   7.- Behuizing volgens conclusie 4 of 5, daardoor gekenmerkt dat het andere gedeelte (14) op zijn uiteinde aan de zijde van de lagerbehuizing (16), van een aansluitflens (25) voorzien is voor het aansluiten van een kast, bijvoorbeeld een tandwielkast.

   8. - Behuizing volgens één van de vorige conclusies, daardoor gekenmerkt dat het inlaatgedeelte (13) rond de inlaat (23) van een aansluitflens (24) voorzien is voor de montage van de behuizing van een inlaatklep.

   9. - Behuizing volgens één van de vorige conclusies, daardoor gekenmerkt dat in het uitlaatgedeelte (14) een op het injectiepunt (34) aansluitend toevoerkanaal (33) voor smeervloeistof geïntegreerd is.

   10. - Behuizing volgens één van de vorige conclusies, daardoor gekenmerkt dat het uitlaatgedeelte (14) voorzien <Desc/Clms Page number 12> is van een aansluitflens (32) voor de montage van de behuizing van een smeervloeistofklep.

   11. - Behuizing volgens één van de vorige conclusies, daardoor gekenmerkt dat het uitlaatgedeelte (14) voorzien is van een aansluitflens (32) voor de montage van de behuizing van een uitlaatklep.

   12. - Behuizing volgens de conclusies 9,10 en 11, daardoor gekenmerkt dat het uitlaatgedeelte (14) een gemeenschappelijke aansluitflens (32) bezit voor de montage van de behuizing van de uitlaatklep en voor de montage van de smeervloeistofklep.

   14. - Behuizing volgens één van de vorige conclusies, daardoor gekenmerkt dat haar beide gedeelten (13,14) van ribben (35) voorzien zijn.