<Desc/Clms Page number 1>
Afwerkinrichting voor vloeren van hardbaar materiaal en daarbij gebruikt blad. Deze uitvinding heeft betrekking op een afwerkinrichting voor vloeren van hardbaar materiaal, in het bijzonder beton of mortel, welke inrichting een gestel bevat, minstens een daarmee verbonden roterend werktuig voorzien van minstens twee armen, op elk waarvan een blad is vastgemaakt, en een op het gestel aangebracht aandrijfmechanisme voor het aandrijven van het werktuig.
Dergelijke afwerkinrichtingen worden aangewend om korrels, zoals kwartskorrels, in gegoten en nog zacht hardbaar materiaal in te werken, om het hardbaar materiaal te egaliseren vooraleer het volledig uitgehard is of om het materiaal tijdens het harden te polijsten.
Bij bekende afwerkinrichtingen van deze soort is op de bovenzijde van elk blad een balk vastgemaakt, meestal vastgeklonken, en is het blad aan een arm van het werktuig vastgemaakt door middel van schroeven of bouten die door de arm in de balk zijn geschroefd.
Om een blad te vervangen of te verwisselen, moeten de schroeven of bouten volledig uit de balk worden geschroefd, hetgeen tijdrovend is.
Meestal zijn drie openingen in de balk aangebracht waarvan er slechts twee worden gebruikt voor het bevestigen op een arm, waarbij deze openingen verschillend kunnen zijn naargelang de arm kort of lang is.
<Desc/Clms Page number 2>
Vooral bij een korte arm zijn er openingen die vrij blijven en waarin cement en ander vuil kan binnendringen.
Voor een korte arm worden immers bouten in de middelste en een van de twee buitenste openingen geschroefd. In de derde opening kan cement of ander vuil binnendringen, zodat, wanneer men het blad aan de arm wil vastmaken in een andere stand, namelijk in de stand waarbij voornoemde derde opening van de balk het meest naar buiten gelegen is, nog moeilijk een bout in deze vuile derde opening kan schroeven en dus de bevestiging van de balk aan de arm moeilijk of onmoglijk is.
Daarenboven is de positie van de balk, en dus ook van het blad, vast ten opzichte van de arm.
Voor het afwerken van de kanten wordt meestal een andere afwerkinrichting gebruikt dan voor het afwerken van de centrale oppervlakken en hiertoe worden totnogtoe twee verschillende afwerkinrichtingen gebruikt.
De uitvinding heeft een afwerkinrichting voor vloeren van hardbaar materiaal als doel die deze nadelen niet bezit en waarbij de bladen op een snelle en eenvoudige manier vervangbaar of uitwisselbaar zijn en de bladen op een instelbare manier ten opzichte van de armen bevestigbaar zijn zodat ook verschillende types van bladen in hetzelfde werktuig kunnen worden aangebracht en de positie van de bladen zodanig kan worden gekozen dat zeer dicht tegen de wanden kan worden afgewerkt zodat een speciale kanten-afwerkinrichting niet meer noodzakelijk is.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat het blad aan een arm van het werktuig is bevestigd door middel
<Desc/Clms Page number 3>
van een verbinding met minstens twee in de langsrichting van de arm ten opzichte van elkaar instelbare delen waarvan het eerste deel op het blad vastgemaakt is en het tweede deel door verbindingsmiddelen met de arm is verbonden en op dit eerste deel vastklembaar is.
Bij voorkeur is het eerste deel van de verbinding een open-doosprofiel dat zieh evenwijdig aan de arm uitstrekt terwijl het tweede deel met minstens een gedeelte binnenin het open-doosprofiel is gelegen.
Een open-doosprofiel is een profiel met C-vormige doorsnede dat aan beide uiteinden open is.
In een uitvoeringsvorm is het tweede deel op het eerste deel klembaar door de verbindingsmiddelen waarmee het tweede deel met de arm verbonden is.
Deze verbindingsmiddelen kunnen minstens een schroef of bout bevatten die doorheen de arm steekt en in dit tweede deel is geschroefd of kunnen minstens een bout bevatten die doorheen de arm en doorheen het tweede deel steekt en waarop een moer is geschroefd.
Het tweede deel kan een balk zijn die met een speling en schuifbaar in het open-doosprofiel past, waarbij dus delen van het open-doosprofiel tussen de balk en de arm klembaar zijn door de verbindingsmiddelen.
In een andere uitvoeringsvorm is dit tweede deel door een gedeelte van de verbindingsmiddelen zelf gevormd en bestaan deze verbindingsmiddelen bijvoorbeeld uit minstens een bout met een moer, waarbij de bout doorheen de arm en doorheen de gleuf in het open-doosprofiel steekt, en hetzij de kop
<Desc/Clms Page number 4>
van de bout, hetzij de moer binnenin het open-doosprofiel is gelegen en het voornoemde tweede deel vormen.
In het laatste geval is dit tweede deel op het eerste klembaar doordat delen van het open-doosprofiel tussen de balk en de kop van de bout, respectievelijk de moer, worden geklemd door het aanschroeven van de moer op de bout.
De uitvinding heeft ook betrekking op een blad kennelijk bestemd om gebruikt te worden in de hiervoor beschreven afwerkinrichting volgens de uitvinding en die daardoor gekenmerkt is dat er een hol profiel, in het bijzonder een open-doosprofiel op vastgemaakt is.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een afwerkinrichting en een daarbij gebruikt blad volgens de uitvinding weergegeven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een zieht in perspectief weergeeft van een afwerkinrichting volgens de uitvinding ; figuur 2 een gedeelte weergeeft van een werktuig uit de afwerkinrichting van figuur 1, met de onderdelen uit elkaar getekend ; figuur 3 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 2, maar met de onderdelen in gemonteerde toestand ; figuur 4 een zijaanzicht weergeeft van een uiteinde van een arm met blad van de afwerkinrichting uit de vorige figuren ;
<Desc/Clms Page number 5>
figuur 5 een doorsnede weergeeft analoog aan deze van figuur 3, maar met betrekking tot een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding.
EMI5.1
Zoals weergegeven in figuur 1, bestaat de afwerkinrichting volgens de uitvinding in hoofdzaak uit een gestel of meer, in het voorbeeld twee, daarop aangebrachte roterende werktuigen 2 en een aandrijfmechanisme 3 voor het synchroon aandrijven van deze werktuigen 2.
Het aandrijfmechanisme 3 bestaat uit een aandrijfmotor 4 die een pomp 5 met variabel debiet aandrijft die in een hydraulisch circuit 6 is opgesteld waarin een vloeistofreservoir 7 en een hydromotor 8 die via twee door een mechanische cardankoppeling aan elkaar gekoppelde reductiekasten 9 met verticale uitgaande as respectievelijk de twee werktuigen 2 aandrijft.
Het vloeistofreservoir 7 is vast aan het gestel l dat onderaan een stootrand 10 bevat.
Elk werktuig 2 bestaat in hoofdzaak uit een naaf 11, vier in een kruis opgestelde radiale armen 12 en op elke arm 12 een blad 13 dat door middel van een verbinding 14 traploos instelbaar met de arm 12 is verbonden.
De naaf 11 wordt vastgemaakt aan de as van een reductiekast 9.
Zoals weergegeven in figuur 2, wordt elke arm 12 instelbaar rond zijn lengterichting aan de naaf 11 vastgemaakt doordat hij met een rond uiteinde in een buisvormig gedeelte 11A van de naaf 11 steekt.
<Desc/Clms Page number 6>
Deze arm 12 wordt in dit gedeelte 11A vastgehouden door een bout 15 die door dit gedeelte in een gleuf 15A in de arm 12 steekt.
Een ring 16, die door een bout 17 en een daarop geschroefde contramoer 18 tegen een zeskantig gedeelte van de arm 12 blokkeerbaar is, is van een armpje 19 voorzien dat naast het buisvormige gedeelte 11A gelegen is.
Door middel van dit armpje 19 kan de arm 12 rond zijn langsas ingesteld worden en kan dus de hoek van het eraan vastgemaakte blad 13 ingesteld worden door een niet in de figuren weergegeven en tussen de naaf 11 en de reductiekast op de as van deze laatste aangebracht mechanisme.
Een door dit armpje 19 geschroefde en door een contramoer 20 blokkeerbare bout 21 laat een fijnstelling toe van voornoemde hoek.
Tussen de ring 16 en het buisvormige gedeelte 11A is een 0-ring 22 rond de arm 12 aangebracht om het indringen van vuil in het gedeelte 11A te verhinderen..
Het van de naaf 11 afgekeerde gedeelte van de arm 12 is zeskantig.
De verbinding 14 bestaat in hoofdzaak uit een open-doosprofiel 23 dat aan de bovenzijde van het blad 13 vastgemaakt, bijvoorbeeld gelast, is en een balk 24 die met een speling in het open-doosprofiel 23 past, en door bevestigingsmiddelen, namelijk twee schroeven of bouten 25, met de arm 12 zijn verbonden.
<Desc/Clms Page number 7>
Deze bouten 25 steken los door openingen 26 doorheen het zeskantige uiteinde van de arm 12 en zijn in, van schroefdraad voorziene, openingen 27 in de balk 24 geschroefd.
Het open-doosprofiel 23 is in feite een op de uiteinden open profiel met C-vormige doorsnede of met ander woorden een rechthoekig of vierkant buisprofiel, in de bovenzijde waarvan over de volledige lengte in het midden een gleuf 28 aanwezig is waar de bouten 25 los doorheen kunnen.
Nabij het meest naar buiten gelegen uiteinde van de balk 24 is deze doorboord met een of meer, in het weergegeven voorbeeld drie, dwars op de arm 12 en evenwijdig aan het blad 13 gerichte openingen 29,30 en 31.
Een blokkeerbare pen 32, die breder is dan de balk 24, kan door een van de openingen 29,30 of 31 worden gestoken om toe te laten voorkeurstanden van het blad 13 snel in te stellen zoals hierna zal worden uiteengezet.
Het verbinden van een blad 13 met een arm 12 geschiedt als volgt : De bouten 25, waarmee de balk 24 aan de arm 12 is vastgemaakt, worden, indien nodig, losgeschroefd zonder dat de balk 24 volledig loskomt.
Het open-doosprofiel 23, dat op het blad 13 is vastgemaakt, wordt over de balk 24 geschoven, waarbij het zeskante gedeelte van de arm 12 buiten het open-doosprofiel 23 blijft en de twee bouten 25 met een gedeelte door de gleuf 28 steken.
<Desc/Clms Page number 8>
Het blad 13 wordt in radiale richting in de gewenste positie geplaatst, waarna de bouten 25 maximaal ingeschroefd worden.
Hierdoor worden de aan weerszijden van de gleuf 28 gelegen gedeelten van het open-doosprofiel 23 tussen de balk 24 en de arm 12 geklemd, waardoor het blad 13 vast zit op de arm 12.
De tegen het open-doosprofiel 23 geklemde balk 24 vermindert of belet de doorbuiging van dit open-doosprofiel 23.
De positie van het blad 13 is op deze manier binnen grenzen in radiale richting traploos instelbaar.
Zo kunnen de bladen 13 van een of beide werktuigen 2 zo worden ingesteld dat ze een oppervlak tot rakelings langs de opstaande wanden kunnen afwerken. Hierdoor wordt het noodzakelijk handmatig afwerken langs de wanden beperkt.
Een gewone afwerkinrichting kan dan als kant-inrichting worden gebruikt zodat geen afzonderlijke inrichting nodig is voor het afwerken van de kanten.
Het vastzetten van het blad 13 op de arm 12 kan snel gebeuren aangezien de bouten 25 alleen enkele toeren moeten worden gedraaid om het open-doosprofiel 23 vast te klemmen.
Het losmaken van het blad 13 van de arm 12 kan eveneens snel gebeuren. Het volstaat de bouten 25 een weinig los te schroeven en het open-doosprofiel 23 van de balk 24 te schuiven.
<Desc/Clms Page number 9>
Op deze manier kan een blad 13, bijvoorbeeld voor de normale polijstbewerking van een oppervlak, vervangen worden door een ander blad 13A, bijvoorbeeld voor het voorbewerken, of een blad 13B.
Wanneer een blad 13 versleten is, wordt het met het open-doosprofiel 23 weggegooid. De doorgaans langere en zwaardere en dus ook duurdere balk 24 blijft bij de arm 12 en dus bij de inrichting.
Polierbladen zoals het weergegeven blad 13 kunnen meestal tweezijdig worden gebruikt, zodanig dat waanneer de in de draairichting vooraan gelegen zijde versleten is het blad 13 kan over 1800 gewenteld worden en opnieuw aan de arm 12 bevestigd met de andere rand vooraan.
Alhoewel een blad 13 traploos instelbaar is ten opzichte van de arm 12, zijn door de openingen 29,30 en 31 drie standaardposities ervan bepaald.
Hiertoe wordt het open-doosprofiel 23 zo over de balk 24 geschoven dat het uiteinde van de balk 24 uitsteekt zodat de opening 29,30 of 31 die overeenkomt met de gewenste standaardpositie buiten het open-doosprofiel 23 is gelegen, waarna de pen 32 door deze opening wordt gestoken en het open-doosprofiel 23 terug wordt geschoven tot tegen de buiten de balk 24 stekende en dus een aanslag vormende uiteinden van de pen 32 en uiteindelijk de bouten 25 worden aangespannen.
In figuur 4 is een gedeelte van een arm 12 weergegeven waaraan een blad 13 in een dergelijke standaardpositie is vastgemaakt. De pen 32 is bijvoorbeeld door de middelste opening 30 aangebracht.
<Desc/Clms Page number 10>
Het is duidelijk dat een aanslag zoals een pen 32 niet echt noodzakelijk is voor het bepalen van standaardposities.
In plaats van een of meer openingen 29,30 en 31 en een pen 32 kunnen op de balk 24 een of meer merktekens zijn aangebracht zodat de gebruiker kan zien hoe ver hij het open-doosprofiel 23 over de balk 24 moet schuiven.
Het open-doosprofiel 23 kan in plaats van gelast aan het blad 13 daaraan vastgemaakt zijn met klinknagels of dergelijke. De speling in de hoogterichting van de balk 24 in het open-doosprofiel 23 moet uiteraard voldoende groot zijn om de aanwezigheid van de koppen van deze klinknagels of dergelijke op de bodem van het open-doosprofiel 23 toe te laten.
De verbindingsmiddelen die de balk 24 met een arm 12 verbinden moeten niet noodzakelijk schroeven of bouten zijn die in deze balk 24 geschroefd zijn.
In een variante kunnen deze verbindingsmiddelen bouten zijn die niet enkel los door de arm 12 maar ook los door de balk 24 steken en waarop moeren zijn geschroefd. Door het open-doosprofiel 23 kan het wentelen van de moer worden belet en bij voorkeur wordt ook belet dat de moer volledig van de bout kan worden geschroefd.
Het vastklemmen van de balk 24 ten opzichte van het open-doosprofiel 23 door deze verbindingsmiddelen geschiedt dan door het aanschroeven of verdraaien van de bout ten opzichte van de moer.
<Desc/Clms Page number 11>
Het tweede deel van de verbinding 14 moet zelfs niet noodzakelijk een balk 24 zijn. De balk 24 kan vervangen zijn door een gedeelte van de verbindingsmiddelen zelf.
Deze verbindingmiddelen kunnen gevormd zijn door bouten 33 waarop moeren 34 zijn geschroefd zoals weergegeven in figuur 5.
De bouten 33 steken los door de arm 12 en door de gleuf 28 en zijn met hun kop 33A, dat het schuifbare en vastklembare tweede deel 24 van de verbinding 14 vormt, in het open-doosprofiel 23 gelegen.
Deze kop 33A is voldoende groot en bij voorkeur van dergelijke vorm dat rotatie ervan in het open-doosprofiel 23 beperkt of onmogelijk is.
Het is duidelijk dat door het aanschroeven van de moer 34 die bovenop de arm 12 is gelegen, het open-doosprofiel 23 en de arm 12 naar elkaar worden getrokken en dus de tussen de kop 33A en de arm 12 gelegen gedeelten van het open-doosprofiel 23 vastgeklemd worden.
Door de moeren 34 op beide bouten 33 aan te spannen, worden dus de bouten 33 en de arm 12 vastgeklemd op het open-doosprofiel 23.
Door de bouten 33 los te schroeven, kan het opendoosprofiel 23 in zijn lengterichting ingesteld worden ten opzichte van de arm 12.
Deze uitvoeringsvorm is vooral toepasbaar bij afwerkinrichtingen met lange armen 12.
<Desc/Clms Page number 12>
In de laatstgenoemde uitvoeringsvorm kunnen de bouten 33 omgekeerd worden zodat hun kop 33A aan de bovenkant van de arm 12 is gelegen en de moeren 34 in het open-doosprofiel 23 gelegen zijn en zodanige vorm hebben dat ze niet kunnen wentelen maar hun klemmende functie bij het aanschroeven van de bouten 33 behouden.
Het aantal armen 12 moet niet noodzakelijk vier zijn. Er kunnen bijvoorbeeld drie, vijf of zes armen 12 per werktuig 2 aanwezig zijn.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke afwerkinrichting kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.