BE1012620A3 - DEVICE AND METHOD for the insertion of a weft thread in a weaving machine. - Google Patents

DEVICE AND METHOD for the insertion of a weft thread in a weaving machine. Download PDF

Info

Publication number
BE1012620A3
BE1012620A3 BE9900276A BE9900276A BE1012620A3 BE 1012620 A3 BE1012620 A3 BE 1012620A3 BE 9900276 A BE9900276 A BE 9900276A BE 9900276 A BE9900276 A BE 9900276A BE 1012620 A3 BE1012620 A3 BE 1012620A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
nozzles
drive unit
weaving
guide channel
drawer
Prior art date
Application number
BE9900276A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE9900276A priority Critical patent/BE1012620A3/en
Priority to PCT/EP2000/003368 priority patent/WO2000063474A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1012620A3 publication Critical patent/BE1012620A3/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3026Air supply systems
    • D03D47/3033Controlling the air supply
    • D03D47/3046Weft yarn selection

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Inrichting en werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine, die een heen en weer aandrijfbare weeflade (2) bevat waarop een geleidingskanaal (8) voor een inslagdraad en meerdere spuitstukken (9;9a,9b,9b,9d) beweegbaar zijn aangebracht, en die positioneermiddelen (13) bevat om een spuitstuk (9;9a,9b,9b,9d) in het verlengde van het geleidingskanaal (8) te brengen die een vast opgestelde stuurbare aandrijfeenheid (14) en koppelmiddelen (15) bevatten de de aandrijfeenheid (14) en de spuitstukken (9,9a,9b,9b,9d) verbinden.Device and method for introducing a weft thread into a weaving machine, which comprises a reciprocating weaving drawer (2) on which a guide channel (8) for a weft thread and a plurality of nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) are movably arranged and which includes positioning means (13) for bringing a nozzle (9; 9a, 9b, 9b, 9d) in line with the guide channel (8) which includes a fixedly arranged controllable drive unit (14) and coupling means (15) drive unit (14) and the nozzles (9, 9a, 9b, 9b, 9d).

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting en werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine. 



  De uitvinding betreft een inrichting en een werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine, die een heen en weer aandrijfbare weeflade bevat waarop een geleidingskanaal voor een inslagdraad en meerdere spuitstukken zijn aangebracht, waarbij de spuitstukken beweegbaar ten opzichte van de weeflade naast de ingang van het geleidingskanaal zijn opgesteld, en die positioneermiddelen bevat om een spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te brengen. 



  Een dergelijke inrichting is gekend uit US 4644980, US 4703778 of US 4962792, en is bedoeld om verschillende inslagdraden naar keuze in een weefvak te brengen. Hiertoe wordt elke inslagdraad langsheen het op de weeflade aangebrachte geleidingskanaal getransporteerd. Vooraleer de betreffende inslagdraad in het weefvak wordt gebracht, wordt de uitgang van het spuitstuk dat hoort bij de in te brengen inslagdraad met behulp van op de weeflade gemonteerde positioneermiddelen in het verlengde van het geleidingskanaal gebracht. Tijdens het inbrengen van deze inslagdraad wordt de voornoemde uitgang door de positioneermiddelen verder in de voornoemde positie gehouden tot de ingebrachte inslagdraad in de inslagschaar wordt gebracht.

   Vervolgens wordt de ingebrachte inslagdraad door de inslagschaar los van de draadvoorraad geknipt, en worden de spuitstukken in gereedheid gebracht voor het inbrengen van een volgende inslagdraad. Bij snellopende weefmachines is de 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 beschikbare tijd om een volgend spuitstuk in het verlengde van de ingang van het geleidingskanaal te brengen relatief klein, zodat de spuitstukken met een relatief grote versnelling ten opzichte van het geleidingskanaal dienen verplaatst te worden. Bovendien dienen de spuitstukken slechts over een relatief kleine afstand ten opzichte van het geleidingskanaal verplaatst te worden. Dergelijke verplaatsing kan nog tegengewerkt worden door krachten ten gevolge van de beweging van de weeflade. 



  Om deze redenen dienen de op de weeflade gemonteerde positioneermiddelen relatief grote krachten te leveren om de spuitstukken relatief snel over een kleine afstand te kunnen verplaatsen. Hiertoe is het gekend gebruik te maken van pneumatische positioneermiddelen, die bij een kleine verplaatsing grote krachten kunnen leveren, maar slechts een positionering in twee eindposities toelaten. Dergelijke pneumatische positioneermiddelen bevatten hiertoe aanslagen om de eindposities te bepalen, waartegen elementen van de positioneermiddelen of van de spuitstukken kunnen aanslaan. Hierbij geeft dit aanslaan aanleiding tot trillingen van de spuitstukken ter hoogte van de uitgang van de spuitstukken. Dit laatste is nadelig voor het inbrengen van een inslagdraad, daar het spuitstuk hierdoor niet steeds perfect in het verlengde van het geleidingskanaal opgesteld blijft.

   Dit laatste is nadelig voor de energieoverdracht van het uit het spuitstuk stromende fluidum naar de in het geleidingskanaal te brengen inslagdraad. Bovendien zijn dergelijke trillingen nadelig voor de levensduur van een dergelijke inrichting. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 



  In geval meer dan twee posities noodzakelijk zijn, is het hierbij gekend meerdere pneumatische positioneermiddelen aan te wenden, die naast elkaar staan opgesteld. Dergelijke op de weeflade gemonteerde positioneermiddelen vertonen een massa die door middel van de weeflade heen en weer wordt bewogen, en die zodoende aanleiding geeft tot traagheidskrachten die door de weeflade dienen opgenomen te worden. 



  Het is gekend uit US   4100947,   de spuitstukken op het weefmachinefreem te voorzien, en met behulp van een nokkensysteem en een selectiesysteem een bepaald spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te brengen. Dergelijke systemen zijn niet alleen omslachtig, maar zijn ook minder geschikt om de spuitstukken in een willekeurige volgorde voor het geleidingskanaal te brengen. Voor een goede energieoverdracht is het bovendien vereist dat de spuitstukken in het verlengde van het geleidingskanaal gehouden worden. Bij op het weefmachinefreem voorziene spuitstukken is dit laatste alleen mogelijk indien de weeflade een zekere tijd in haar achterste positie blijft staan, hetgeen bij snellopende weefmachines nadelig en moeilijk realiseerbaar is. 



  Het doel van de uitvinding is een werkwijze en een inrichting met op de weeflade aangebrachte spuitstukken, die de voornoemde nadelen niet vertoont, en die toelaat het spuitstuk voor de in te brengen inslagdraad probleemloos in het verlengde van het geleidingskanaal te positioneren. 



  Tot dit doel bevatten de positioneermiddelen volgens de uitvinding een vast opgestelde stuurbare 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 aandrijfeenheid en koppelmiddelen die de vast opgestelde stuurbare aandrijfeenheid en de op de heen en weer aandrijfbare weeflade beweegbaar aangebrachte spuitstukken verbinden. 



  De inrichting volgens de uitvinding biedt als voordeel dat een bepaald spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal kan gepositioneerd worden, en dit ongeacht het aantal spuitstukken en de volgorde waarbij de spuitstukken in het verlengde van het geleidingskanaal dienen gebracht te worden. Om ongeacht de beweging van de weeflade een spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te houden, dient de vast opgestelde aandrijfeenheid volgens een bepaald bewegingsverloop aangedreven te worden. Cm een volgend spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te brengen, dient dit bewegingsverloop aangepast te worden in functie van de in te brengen inslagdraad.

   Daar de aandrijfeenheid continu met een bepaald bewegingsverloop wordt gestuurd, wordt het voordeel bekomen dat geen bruuske bewegingen of relatief grote versnellingen optreden om een spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te brengen. Hierbij wordt het voordeel bekomen dat de positionering met vloeiende bewegingen kan bekomen worden, dit betekent bewegingen die niet plots beëindigd worden door het aanslaan van elementen tegen een aanslag. Bovendien dient hierbij alleen het bewegingverloop van de reeds bewegende aandrijfeenheid aangepast te worden om een andere spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te brengen.

   Hierdoor wordt het voordeel bekomen dat de spuitstukken ter hoogte van hun uitgang weinig trillen en steeds correct in het verlengde van het geleidingskanaal gepositioneerd 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 blijven, zodat een goede energieoverdracht van het uit het spuitstuk stromende fluidum naar de in het geleidingskanaal te brengen inslagdraad wordt bekomen. 



  Bovendien zijn deze vloeiende bewegingen ook voordelig voor de levensduur van een inrichting volgens de uitvinding. Daar de aandrijfeenheid vast is opgesteld en niet samen met de weeflade beweegt, ontstaan ook geen traagheidkrachten ten gevolge van de positioneermiddelen die door de weeflade dienen opgenomen te worden. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bestaat de aandrijfeenheid uit een stuurbare aandrijfmotor, zoals een schakelbare reluctantiemotor (switched reluctance motor). 



  Dergelijke aandrijfmotor is bijzonder geschikt om een instelbare continue beweging te bekomen. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevatten de koppelmiddelen middelen die een onderlinge ruimtelijke beweging tussen de vast opgestelde aandrijfeenheid en de op de weeflade aangebrachte spuitstukken toelaten. De middelen bevatten bij voorkeur een bladveer, die voordelig is voor de levensduur van de inrichting. 



  Volgens een uitvoeringsvorm worden de spuitstukken op een gestel gemonteerd dat draaibaar is opgesteld om een as die loodrecht op een langsas van de weeflade is voorzien, en dat nabij de uitgang van de spuitstukken verbonden is met de koppelmiddelen. Bij voorkeur is het zwaartepunt van het gestel met de eraan bevestigde onderdelen ter hoogte van de voornoemde as gelegen, zodat de koppelmiddelen niet belast worden door krachten die ontstaan door de beweging van de weeflade. 



  Bij voorkeur zijn de spuitstukken zodanig op het gestel 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 aangebracht, dat die per paar in het verlengde van het geleidingskanaal kunnen gebracht worden. Een dergelijk gestel laat toe de spuitstukken op een eenvoudige manier samen te bewegen. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de aandrijfeenheid boven de spuitstukken aan het weefmachinefreem bevestigd. Het krukeinde op de aandrijfas van de aandrijfeenheid wordt bij voorkeur opgesteld nabij de bissectrice van de hoek gevormd door de beweging van de spuitstukken om de rotatieas van de weeflade en/of tussen de voornoemde bissectrice en de uiterste bij de aanslagpositie gelegen lijn van de voornoemde hoek. Dit laat toe de aandrijfeenheid op een zekere afstand van de spuitstukken op te stellen. Dit is voordelig om door een minimale beweging van de aandrijfeenheid toch de nodige beweging te bekomen om een spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te houden. Hierdoor wordt tevens de nodige beweging beperkt om een ander spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te brengen. 



  Volgens een voorkeurdragende   uitvoeringsvorm   wordt de aandrijfas van de aandrijfeenheid evenwijdig met de rotatieas van de weeflade opgesteld. Hierbij is de aandrijfeenheid bijvoorbeeld volgens de richting van de rotatieas van de weeflade verplaatsbaar langsheen een profiel bevestigd, en zijn de spuitstukken volgens de richting van de rotatieas van de weeflade verplaatsbaar langsheen de weeflade bevestigd. Dit laat toe zowel de aandrijfeenheid als de spuitstukken volgens de richting van de rotatieas van de weeflade te verplaatsen in geval een weefsel met een andere breedte dient geweven te worden. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



  Tot het voornoemde doel bevat de uitvinding ook een werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine die gebruik maakt van de voornoemde inrichting, waarbij de aandrijfeenheid continu gestuurd wordt in functie van de in te brengen inslagdraad en van de beweging van de weeflade, zodanig dat het spuitstuk voor het inbrengen van de inslagdraad in het verlengde van het geleidingskanaal is opgesteld. 



  Teneinde de kenmerken en verdere voordelen van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen, wordt de uitvinding hiertoe nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : Figuur   l   een weefmachine met een schematisch weergegeven ladeprofiel en een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; Figuur 2 een dwarsdoorsnede ter hoogte van de uitgangen van de spuitstukken van een inrichting volgens figuur 1 bij een achterste stand van de weeflade weergeeft, waarbij in streeplijn tevens de positie van het riet is aangeduid ; Figuur 3 vergroot de koppelmiddelen van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; Figuur 4 het gedeelte van figuur 2 voor een andere stand van de spuitstukken weergeeft ; Figuur 5 voor de stand van de spuitstukken van figuur 4 de inrichting van figuur 4 in de voorste stand van de weeflade weergeeft ;

   Figuur 6 de inrichting van figuur 4 voor een andere stand van de spuitstukken weergeeft ; Figuur 7 de inrichting van figuur 4 voor nog een andere stand van de spuitstukken weergeeft ; 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 Figuur 8 verlopen van de positie van de aandrijfmotor weergeeft om een spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te houden ; Figuren 9 en 10 verlopen van de positie van de aandrijfmotor weergeven om een andere spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal te brengen. 



  De in figuren 1 en 2 weergegeven inrichting 1 voor het inbrengen van een inslagdraad bevat een heen en weer aandrijfbare weeflade 2 die een ladeas 3 en een ladeprofiel 4 bevat, dat via ladebenen 5 verbonden is met de ladeas 3. Op het ladeprofiel 4 wordt via een spieklemming 6 een riet 7 aangebracht dat een geleidingskanaal 8 voor een inslagdraad bevat. Tevens worden acht spuitstukken 9 op dit ladeprofiel 4 aangebracht. Deze spuitstukken 9 worden op een gestel 10 gemonteerd dat draaibaar is opgesteld om een as 11 die loodrecht op een langsas van de weeflade 2 is voorzien. Hierdoor worden de spuitstukken 9 beweegbaar ten opzichte van de weeflade 2 opgesteld. Deze spuitstukken 9 worden naast de ingang 12 van het geleidingskanaal 8 opgesteld.

   Bij de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de spuitstukken 9 zodanig op het gestel 10 aangebracht, dat die per paar in het verlengde van het geleidingskanaal 8 kunnen gebracht worden. Bij de weergegeven uitvoeringsvorm bevatten de spuitstukken 9 per paar een houder 24 die aan het gestel 10 is bevestigd, en worden de uiteinden van alle spuitstukken 9 nabij hun uitgangen 18 in een steun 25 voorzien die aan het gestel 10 is bevestigd. 



  Verder bevat de inrichting 1 volgens de uitvinding positioneermiddelen 13 om een spuitstuk 9 in het verlengde van het geleidingskanaal 8 te brengen. Deze 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 positioneermiddelen 13 bevatten een vast opgestelde stuurbare aandrijfeenheid 14 en koppelmiddelen 15 die de aandrijfeenheid 14 met de op het ladeprofiel 4 aangebrachte spuitstukken 9 verbinden. De stuurbare aandrijfeenheid 14 bestaat bij voorkeur een stuurbare aandrijfmotor, zoals een schakelbare reluctantiemotor. 



  De aandrijfeenheid 14 is boven de spuitstukken 9 aan een profiel 17 van het weefmachinefreem bevestigd. 



  De koppelmiddelen 15 bevatten een bladveer 16 die een onderlinge ruimtelijke beweging tussen de vast opgestelde aandrijfeenheid 14 en de op de heen en weer aandrijfbare weeflade 2 beweegbaar aangebrachte spuitstukken 9 toelaat. Deze bladveer 16 is verbonden met de aandrijfeenheid 14 en met het gestel 10 waarop de spuitstukken 9 zijn aangebracht. De bladveer 16 is nabij de uitgangen 18 van de spuitstukken 9 met het gestel 10 verbonden. Het zwaartepunt van het gestel 10 met de eraan bevestigde onderdelen is nagenoeg ter hoogte van de voornoemde as 11 gelegen, zodat de positioneermiddelen 13 nagenoeg geen traagheidkrachten door de beweging van de weeflade 2 dienen op te nemen. 



  De aandrijfas 19 van de aandrijfeenheid 14 is evenwijdig met de rotatieas 20 (Figuur 2) van de weeflade 2 opgesteld. Het krukeinde op de aandrijfas 19 dat bepaald wordt door de bout 34 (Figuur 3) is nabij de bissectrice 21 van de hoek gevormd door de beweging van de spuitstukken 9 om de rotatieas 20 van de weeflade 2 opgesteld. Deze hoek is aangegeven door de uiterste lijnen 22 en 23 waartussen de spuitstukken 9 bewegen. Bij voorkeur is het voornoemd krukeinde ook opgesteld tussen de bissectrice 21 van deze hoek en de uiterste bij de aanslagpositie gelegen lijn 22 van de 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 voornoemde hoek. Deze opstelling laat toe met een minimale beweging van de aandrijfas 19 van de aandrijfeenheid 14 de spuitstukken 9 gewenst te bewegen. 



  De koppelmiddelen 15 bevatten naast de bladveer 16 ook een eenheid 26 die de bladveer 16 met het gestel 10 verbindt. Die eenheid 26 bevat zoals weergegeven in figuur 3 een freem 27 waarin as 28 met bouten 29 is bevestigd en waarrond een klemstuk 30 is gelagerd dat bevestigd is aan de bladveer 16. Het freem 27 bevat boringen 31 voor bouten die het freem 27 aan het gestel 10 kunnen bevestigen. Het gestel 10 en het freem 27 kunnen volgens een variante mogelijkheid ook eendelig uitgevoerd worden. Daarnaast bevatten de koppelmiddelen 15 een eenheid 41 die de bladveer 16 met de aandrijfas 19 van de aandrijfeenheid 14 verbindt. Die eenheid 41 bevat een kruk 32 die via een bout 33 geklemd is op de aandrijfas 19. In het krukeinde van de kruk 32 wordt een bout 34 geschroefd waarrond een klemstuk 35 is gelagerd waarin de bladveer 16 is bevestigd. 



  De aandrijfeenheid 14 is verder volgens de richting van de rotatieas 20 van de weeflade 2 verplaatsbaar langsheen een profiel 17 bevestigd. Tevens zijn de spuitstukken 9 volgens de richting van deze rotatieas 20 verplaatsbaar langsheen het ladeprofiel 4 van de weeflade 2 bevestigd, zodat de aandrijfeenheid 14 en de spuitstukken 9 volgens de richting van deze rotatieas 20 onderling zodanig kunnen bevestigd worden dat de bladveer 16 nagenoeg in een verticaal vlak is opgesteld. In figuur 2 zijn verder nog vlakken kettingdraden 36 die een weefvak 37 vormen, het weefsel 38, een weefselsteun 39 en een breedhouder 40 weergegeven. 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 



  Volgens de uitvinding is de aandrijfeenheid 14 door middel van een stuureenheid 54 stuurbaar in functie van de in te brengen inslagdraad en van de beweging van de weeflade 2. Hierna wordt een werkwijze voor het continu sturen van de aandrijfeenheid 14 volgens de uitvinding nader uitgelegd, teneinde te bekomen dat spuitstukken 9a, 9b, 9c of 9d voor het inbrengen van een inslagdraad in het verlengde van het geleidingskanaal 8 opgesteld worden. 



  In figuur 8 is met curven 42,43, 44 en 45 een bewegingsverloop van de aandrijfeenheid 14 weergegeven om respectievelijk spuitstukken 9d,   9c,   9b of 9a in het verlengde van het geleidingskanaal 8 te houden. De curven 42 tot 45 stellen voor   een   inslaginbreng of   een   toer (3600) van de hoofdas van de weefmachine een gewenst bewegingsverloop van de hoekpositie R (Figuur 5) van de aandrijfeenheid 14 in functie van de hoekpositie W van de weeflade 2 voor. De hoekpositie van de aandrijfeenheid 14 en die van de weeflade 2 kunnen elk bepaald worden door een niet weergegeven sensor die gekoppeld is met de stuureenheid 54.

   Indien uitgegaan wordt van de stand van figuur 5 of de aanslagpositie   (0 )   van de weeflade 2, en de weeflade 2 naar de achterste stand van figuur 4 en terug naar de aanslagpositie (3600) wordt bewogen, dient de aandrijfeenheid 14 een bewegingsverloop volgens curve 44 te doorlopen om de spuitstukken 9b in het verlengde van het geleidingskanaal 8 te houden. Hierbij wordt de aandrijfeenheid 14 door de stuureenheid 54 zodanig gestuurd dat bij elke hoekpositie van de weeflade 2 de aandrijfeenheid 14 een hoekpositie inneemt zoals aangegeven met de curve 44. Zoals gekend wordt een inslagdraad ingebracht wanneer de weeflade 2 zieh 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 nagenoeg in de achterste stand bevindt. De curve 45 stelt een analoog bewegingsverloop voor om de spuitstukken 9a zoals weergegeven in figuur 7 voor het geleidingskanaal 8 te houden.

   Analoog hoort de curve 43 bij figuur 2 en de spuitstukken 9c voor het geleidingskanaal 8, terwijl de curve 42 hoort bij figuur 6 en de spuitstukken 9d voor het geleidingskanaal 8. 



  Het is belangrijk dat de spuitstukken 9a, 9b, 9c of 9d tijdens de insertie van een inslagdraad nagenoeg in het verlengde van het geleidingskanaal 8 blijven. Het geniet de voorkeur de spuitstukken 9a, 9b, 9c of 9d voor het geleidingskanaal 8 te houden tot de ingebrachte inslagdraad tegen het weefsel 38 is aangeslagen en van de voorraad inslagdraad wordt geknipt. De insertie start bijvoorbeeld vanaf de positie van de weeflade aangegeven met lijn 46 (figuur 8). De inslagdraad wordt bijvoorbeeld geknipt en aangeslagen bij de positie van de weeflade aangegeven met lijn 47 (figuur 8). Het knippen hoeft uiteraard niet samen te vallen met het aanslaan, maar kan ook iets na het aanslaan gebeuren. 



  Indien bijvoorbeeld eerst een inslagdraad wordt ingebracht met een spuitstuk 9a, wordt de aandrijfeenheid 14 volgens curve 45 bewogen. Indien vervolgens een spuitstuk 9d een inslagdraad dient in te brengen dient de aandrijfeenheid 14 de spuitstukken te brengen van de stand van figuur 7 naar die van figuur 6. Hierbij wordt de aandrijfeenheid 14 bijvoorbeeld vooreerst gestuurd volgens de curve 45, vervolgens over de in figuur 9 weergegeven curve 48 voor een overgangsverloop om uiteindelijk de curve 42 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 te volgen, teneinde de spuitstukken 9d voor het geleidingskanaal 8 te houden. Door het overgangsverloop worden de spuitstukken 9d in het verlengde van het geleidingskanaal 8 gebracht, en dit vooraleer een inslagdraad langsheen het geleidingskanaal 8 dient getransporteerd te worden.

   Dit betekent dat de curve 48 gelegen is bij posities van de weeflade na de lijn 47 en voor de lijn 46. 



  Indien vervolgens een spuitstuk 9a een inslagdraad dient in te brengen dient de aandrijfeenheid 14 de spuitstukken te brengen van de stand van figuur 6 naar die van figuur 7. Hierbij wordt de aandrijfeenheid 14 bijvoorbeeld vooreerst gestuurd volgens de curve 42 tot een ogenblik nadat de ingebrachte inslagdraad aangeslagen wordt, om vervolgens over de in figuur 10 weergegeven curve 49 voor een overgangsverloop naar de curve 45 gestuurd te worden, zodat de spuitstukken 9a voor het geleidingskanaal 8 gehouden worden. Door het overgangsverloop worden de spuitstukken 9a in het verlengde van het geleidingskanaal 8 gebracht, en dit vooraleer een inslagdraad langsheen het geleidingskanaal 8 dient getransporteerd te worden.

   Het is duidelijk uit het opgelegd bewegingsverloop weergegeven in figuren 9 of 10, meer speciaal door het opgelegd overgangsverloop volgens curve 48 of 49, dat er geen bruuske bewegingsveranderingen optreden om een ander spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal 8 te brengen. 



  In figuur 9 worden verder curven 50,51 weergegeven die respectievelijk een overgangsverloop van curve 45 naar curve 43 en van curve 45 naar curve 44 voorstellen. In figuur 10 worden tevens curven 52 en 53 weergegeven die 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 respectievelijk een overgangsverloop van curve 42 naar curve 44 en van curve 42 naar curve 43 voorstellen. Het is duidelijk dat tussen alle verschillende curven 42 tot 45 alle mogelijke curven analoog aan curven 48 tot 53 van figuren 9 en 10 voor een overgangsverloop kunnen voorzien worden. Teneinde de figuren 9 en 10 niet te overladen worden niet alle mogelijke overgangsverlopen weergegeven. Uiteraard dient elk overgangsverloop tussen de curven 42 tot 45 binnen de lijnen 47 en 46 gelegen te zijn, en kan analoge vormen aannemen als de overgangsverlopen 48 tot 53. 



  Alle mogelijke curven 48 tot 53 voor een overgangsverloop, en alle curven 42 tot 45 kunnen in de stuureenheid 54 opgeslagen worden, teneinde volgens een gewenst patroon voor het inbrengen van inslagdraden aangewend te worden om de spuitstukken passend in het verlengde van het geleidingskanaal 8 te brengen of te houden. Deze curven worden bijvoorbeeld geometrisch berekend en via een apparaat 55 in de stuureenheid 54 ingegeven. 



  De voornoemde curven dienen uiteraard niet noodzakelijk via het apparaat 55 ingegeven te worden. Via het apparaat 55 kunnen bijvoorbeeld ook de geometrische waarden van het geheel ingegeven worden en kunnen de curven dan door de stuureenheid 54 berekend worden. Het is duidelijk dat de opstelling van de verschillende onderdelen van de inrichting 1 volgens de uitvinding correct dient te gebeuren. 



  Teneinde de invloed door toleranties op de opstelling of de afmetingen van de onderdelen van   inrichting l,   die invloed hebben op de onderlinge positionering van 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 de uitgangen 18 van de spuitstukken 9 en het geleidingskanaal 8, uit te schakelen kan de inrichting volgens de uitvinding middelen bevatten om de onderlinge positionering van de onderdelen te ijken. 



  Deze middelen kunnen een sensor 56 bevatten die samenwerkt met een kraag 57 die voorzien is aan de steun 25. De sensor 56 is bijvoorbeeld zodanig opgesteld dat die een maximaal signaal levert als de kraag 57 recht ervoor is aangebracht. Hierbij is de kraag 57 zodanig opgesteld, dat die recht voor de sensor 56 is opgesteld indien de spuitstukken 9c in het verlengde van het geleidingskanaal 8 zijn opgesteld. 



  Voor het ijken wordt de aandrijfeenheid 14 bijvoorbeeld met behulp van de stuureenheid 54 voor elke hoekpositie van de weeflade 2 zodanig gestuurd dat de sensor 56 steeds een maximaal signaal levert aan de stuureenheid 54. De hoekpositie van de weeflade 2 en van de aandrijfeenheid 14 worden bijvoorbeeld elk bepaald door een bijhorende niet weergegeven encoderschijf die een signaal aan de stuureenheid 54 levert in functie van de hoekpositie van de weeflade 2 of van de aandrijfeenheid 14. Het bewegingsverloop van de aandrijfeenheid 14 om dit te bekomen wordt bepaald en als ijkcurve opgeslagen in de stuureenheid 54. De voornoemde ijkcurve wordt dan vergeleken met de curve 44 die theoretisch bepaald werd. Door middel van geometrische berekeningen bepaalt de stuureenheid 54 in functie van de verschillen tussen de ijkcurve en de curve 44 de toleranties.

   Rekening houdende met die toleranties kunnen aangepaste curven 42 tot 45 en 48 tot 53 berekend worden. Dit ijken kan meermaals herhaald worden tot de door het ijken bepaalde ijkcurve overeenstemt met de berekende curve 44. 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 



  Uiteraard is het ijken niet beperkt tot de voornoemde werkwijze, maar kan op eender welke manier gebeuren die toelaat de invloed van toleranties te bepalen en weg te werken. Uiteraard is de uitvinding ook niet beperkt tot de voornoemde middelen. Andere middelen zoals optische, magnetische of nog andere kunnen voorzien worden die toelaten de positie van de spuitstukken 9 in functie van de positie van de weeflade 2 te bepalen. 



  Volgens een niet weergegeven variante kan teneinde een ijkverloop te bepalen een aanslag in een bepaalde ijkpositie op de het ladeprofiel 4 bevestigd worden, waartegen de steun 25 kan aanslaan. Hierbij wordt de aandrijfeenheid 14 zodanig gestuurd tot bij eender welke positie van de weeflade 2 de steun 25 tegen de voornoemde aanslag aanslaat. Vervolgens wordt het ijkverloop bepaald door voor eender welke positie van de weeflade 2 de bijhorende positie van de aandrijfeenheid 14 te bepalen. Dit ijkverloop kan gezien worden als een bewegingsverloop waarbij een spuitstuk in het verlengde van het geleidingskanaal 8 wordt opgesteld, en kan net zoals in het voorbeeld van figuren 8 tot 10 aangewend worden om de curven 42 tot 45 en de curven 48 tot 53 te bepalen. 



  Het is duidelijk dat de verschillende bewegingsverlopen en de verschillende overgangsverlopen niet beperkt zijn tot de weergegeven curven 42 tot 45 en 48 tot 53, maar gepast kunnen gekozen en aangepast worden om te bekomen dat een bepaald spuitstuk voor het geleidingskanaal 8 gebracht wordt en/of voor het geleidingskanaal 8 gehouden wordt. 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 
 EMI17.1 
 



  De uitvinding is uiteraard niet beperkt tot een gestel 10 voorzien van acht spuitstukken 9, maar kan ook aangewend worden indien meerdere spuitstukken 9 voorzien worden. Volgens een eenvoudige uitvoeringsvorm kan de uitvinding aangewend worden in geval minstens twee spuitstukken naar keuze voor het geleidingskanaal 8 kunnen gebracht worden. De uitvinding is uiteraard voordeliger indien meer dan twee spuitstukken 9 worden aangewend. 



  Volgens een niet weergegeven variante kunnen de koppelmiddelen 15 in plaats van de bladveer 16 ook andere middelen bevatten die een onderlinge ruimtelijke beweging tussen de aandrijfeenheid 14 en de spuitstukken 9 toelaten. Deze middelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een stang die analoog als de bladveer 13 is opgesteld en die met een uiteinde via een bolscharnier met het gestel 10 voor de spuitstukken 9 en met het andere uiteinde via een bolscharnier met de kruk 27 van de aandrijfeenheid 14 is verbonden. 



  Volgens nog een niet weergegeven mogelijkheid bevatten de koppelmiddelen een kabel die bijvoorbeeld aan een eerste einde kan opgewikkeld worden op een aangedreven wikkelrol die op de aandrijfas 19 van de aandrijfeenheid 14 is voorzien en die met het andere einde verbonden is met het gestel 10. Hierbij kan een trekveer voorzien worden tussen het gestel 10 en de weeflade 2 om de voornoemde kabel gestrekt te houden. 



  Volgens nog een variante wordt de kabel met een einde via een veer aan het weefmachinefreem en met een ander einde aan het gestel 10 bevestigd, terwijl deze kabel tussenin omheen een wikkelrol van de aandrijfeenheid 14 wordt gerold. Hierbij kan dit gestel analoog als het 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 voornoemde gestel met een trekveer samenwerken. 



  Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is tot de weergegeven op een draaibaar gestel aangebrachte spuitstukken, maar dat het volgens de uitvinding eveneens mogelijk is de spuitstukken die bevolen worden door de vast opgestelde aandrijfeenheid in een geleiding te laten transleren, die nagenoeg loodrecht op een langsas van de weeflade 2 is opgesteld. Hierbij kunnen de spuitstukken bijvoorbeeld ook opgesteld worden zoals gekend uit US 4962795, waarbij de koppelmiddelen volgens de uitvinding dan aangrijpen ter hoogte van de in een geleiding geleide uitgangen van de spuitstukken. 



  Het is duidelijk dat het geleidingskanaal niet noodzakelijk deel hoeft uit te maken van het riet, maar tevens kan gevormd worden door een onafhankelijk van het riet gevormd geleidingskanaal. Dergelijk geleidingskanaal is bijvoorbeeld gekend uit US 4644980. 



  De inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding zijn bijzonder geschikt om een spuitstuk 9 voor het inbrengen van een inslagdraad probleemloos nagenoeg in het verlengde van het geleidingskanaal 8 te brengen, en om dit spuitstuk 9 tijdens het inbrengen van een inslagdraad verder nagenoeg in het verlengde van het geleidingskanaal 8 te houden. De inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding kunnen niet alleen aangewend worden voor het positioneren van een spuitstuk voor een geleidingskanaal voor een inslagdraad, maar kunnen ook aangewend worden om eender welk onderdeel van een weefmachine in functie van een 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 bewegende weeflade in een bepaalde positie ten opzichte van een bewegende weeflade te positioneren. 



  De inrichting en de werkwijze volgens de uitvinding beperken zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kunnen binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.



   <Desc / Clms Page number 1>
 



  Device and method for introducing a weft thread in a weaving machine.



  The invention relates to a device and a method for introducing a weft thread into a weaving machine, which comprises a reciprocating weaving drawer on which a guide channel for a weft thread and a plurality of nozzles are arranged, the nozzles being movable relative to the weaving drawer next to the entrance of the guide channel, and which comprises positioning means for bringing a nozzle into line with the guide channel.



  Such a device is known from US 4644980, US 4703778 or US 4962792, and is intended to introduce various weft threads into a weaving compartment of your choice. For this purpose each weft thread is transported along the guide channel arranged on the weaving drawer. Before the weft thread in question is introduced into the weaving section, the outlet of the nozzle corresponding to the weft thread to be inserted is brought into line with the guide channel by means of positioning means mounted on the weaving drawer. During the insertion of this weft thread, the aforementioned output is further held in position by the positioning means until the inserted weft thread is introduced into the weft scissors.

   Subsequently, the inserted weft thread is cut loose from the thread stock by the weft scissors, and the nozzles are made ready for the insertion of a subsequent weft thread. For fast-running weaving machines, the

 <Desc / Clms Page number 2>

 available time to bring a next nozzle into line with the entrance of the guide channel is relatively small, so that the nozzles have to be moved with a relatively large acceleration relative to the guide channel. Moreover, the nozzles only have to be moved over a relatively small distance with respect to the guide channel. Such displacement can still be counteracted by forces as a result of the movement of the weaving drawer.



  For these reasons, the positioning means mounted on the weaving drawer must provide relatively large forces to be able to move the nozzles relatively quickly over a small distance. For this purpose it is known to make use of pneumatic positioning means, which can supply large forces with a small displacement, but only allow positioning in two end positions. For this purpose, such pneumatic positioning means comprise stops for determining the end positions, against which elements of the positioning means or of the nozzles can abut. This triggering gives rise to vibrations of the nozzles at the outlet of the nozzles. The latter is disadvantageous for the insertion of a weft thread, since the nozzle is therefore not always perfectly positioned in line with the guide channel.

   The latter is disadvantageous for the energy transfer from the fluid flowing out of the nozzle to the weft thread to be introduced into the guide channel. Moreover, such vibrations are detrimental to the service life of such a device.

 <Desc / Clms Page number 3>

 



  In case more than two positions are necessary, it is known here to use several pneumatic positioning means, which are arranged next to each other. Such positioning means mounted on the weaving drawer exhibit a mass which is moved back and forth by means of the weaving drawer, and which therefore gives rise to inertia forces which must be absorbed by the weaving drawer.



  It is known from US 4100947 to provide the nozzles on the weaving machine frame, and to bring a specific nozzle into line with the guide channel by means of a cam system and a selection system. Such systems are not only cumbersome, but are also less suitable for placing the nozzles in a random order in front of the guide channel. For a good energy transfer it is furthermore required that the nozzles are kept in line with the guide channel. With nozzles provided on the weaving machine frame, the latter is only possible if the weaving drawer remains in its rear position for a certain time, which is disadvantageous and difficult to realize with fast-running weaving machines.



  The object of the invention is a method and a device with nozzles arranged on the weaving drawer, which does not have the aforementioned disadvantages, and which allows the nozzle for the weft thread to be inserted to be positioned without problems in the extension of the guide channel.



  For this purpose the positioning means according to the invention comprise a permanently arranged controllable

 <Desc / Clms Page number 4>

 drive unit and coupling means connecting the stationary steerable drive unit and the nozzles movably arranged on the reciprocating weaving drawer.



  The device according to the invention offers the advantage that a specific nozzle can be positioned in line with the guide channel, irrespective of the number of nozzles and the order in which the nozzles are to be brought in line with the guide channel. In order to keep a nozzle aligned with the guide channel irrespective of the movement of the weaving drawer, the stationary drive unit must be driven according to a certain movement course. In order to bring a following nozzle into line with the guide channel, this course of movement must be adjusted in function of the weft thread to be inserted.

   Since the drive unit is continuously controlled with a certain movement course, the advantage is obtained that no sudden movements or relatively large accelerations occur to bring a nozzle into line with the guide channel. The advantage here is that the positioning can be achieved with smooth movements, this means movements that are not suddenly terminated by striking elements against a stop. Moreover, only the movement course of the already moving drive unit must be adjusted in order to bring another nozzle into line with the guide channel.

   This achieves the advantage that the nozzles vibrate little at their exit and are always positioned correctly in line with the guide channel

 <Desc / Clms Page number 5>

 remain, so that a good energy transfer from the fluid flowing from the nozzle to the weft thread to be introduced into the guide channel is obtained.



  Moreover, these smooth movements are also advantageous for the service life of a device according to the invention. Since the drive unit is fixedly arranged and does not move together with the weaving drawer, no inertia forces arise either as a result of the positioning means to be received by the weaving drawer.



  According to an embodiment, the drive unit consists of a controllable drive motor, such as a switchable reluctance motor.



  Such a drive motor is particularly suitable for obtaining an adjustable continuous movement.



  According to an embodiment, the coupling means comprise means which permit mutual spatial movement between the stationary drive unit and the nozzles arranged on the weaving drawer. The means preferably comprise a leaf spring which is advantageous for the service life of the device.



  According to an embodiment the nozzles are mounted on a frame which is rotatably arranged about an axis which is provided perpendicular to a longitudinal axis of the weaving drawer and which is connected to the coupling means near the outlet of the nozzles. The center of gravity of the frame with the parts attached thereto is preferably situated at the level of the aforementioned axis, so that the coupling means are not loaded by forces caused by the movement of the weaving drawer.



  The nozzles are preferably on the frame in such a way

 <Desc / Clms Page number 6>

 arranged that they can be brought per pair in line with the guide channel. Such a frame makes it possible to move the nozzles together in a simple manner.



  According to a preferred embodiment, the drive unit is attached to the weaving machine frame above the nozzles. The crotch end on the drive shaft of the drive unit is preferably arranged near the bisector of the angle formed by the movement of the nozzles about the axis of rotation of the weaving drawer and / or between the aforementioned bisector and the extreme line of said angle located near the stop position . This makes it possible to position the drive unit at a certain distance from the nozzles. This is advantageous in order to obtain the necessary movement by minimal movement of the drive unit in order to keep a nozzle in line with the guide channel. This also limits the necessary movement to bring another nozzle into line with the guide channel.



  According to a preferred embodiment, the drive shaft of the drive unit is arranged parallel to the axis of rotation of the weaving drawer. The drive unit is herein movably mounted along a profile along the direction of the axis of rotation of the weaving drawer, and the nozzles are mounted movably along the weaving drawer along the direction of the axis of rotation of the weaving drawer. This allows both the drive unit and the nozzles to be moved in the direction of the axis of rotation of the weaving drawer in case a fabric of a different width needs to be woven.

 <Desc / Clms Page number 7>

 



  For the aforementioned purpose, the invention also comprises a method for inserting a weft thread into a weaving machine using the aforementioned device, wherein the drive unit is continuously controlled as a function of the weft thread to be inserted and the movement of the weaving drawer, such as that the nozzle for inserting the weft thread is arranged in line with the guide channel.



  In order to more clearly highlight the features and further advantages of the invention, the invention is further elucidated for this purpose on the basis of drawings with exemplary embodiments, in which: Figure 1 shows a weaving machine with a schematically shown drawer profile and a device according to the invention; Figure 2 shows a cross-section at the level of the outlets of the nozzles of a device according to Figure 1 at a rear position of the weaving drawer, wherein the position of the reed is also indicated in broken line; Figure 3 is an enlarged view of the coupling means of the device according to the invention; Figure 4 shows the part of Figure 2 for a different position of the nozzles; Figure 5 shows the device of Figure 4 in the front position of the weaving drawer for the position of the nozzles of Figure 4;

   Figure 6 shows the device of Figure 4 for a different position of the nozzles; Figure 7 shows the device of Figure 4 for yet another position of the nozzles;

 <Desc / Clms Page number 8>

 Figure 8 illustrates expiration of the drive motor position to hold a nozzle in line with the guide channel; Figures 9 and 10 show the progress of the position of the drive motor to bring another nozzle into line with the guide channel.



  The device 1 for inserting a weft thread shown in Figures 1 and 2 comprises a reciprocating weaving drawer 2 which comprises a drawer shaft 3 and a drawer profile 4, which is connected to drawer shaft 3 via drawer legs 5. The drawer profile 4 is a wedge clamp 6 has a reed 7 provided with a guide channel 8 for a weft thread. Eight nozzles 9 are also arranged on this drawer profile 4. These nozzles 9 are mounted on a frame 10 which is rotatably arranged about an axis 11 which is provided perpendicular to a longitudinal axis of the weaving drawer 2. As a result, the nozzles 9 are arranged movably relative to the weaving drawer 2. These nozzles 9 are arranged next to the entrance 12 of the guide channel 8.

   In the embodiment shown, the nozzles 9 are mounted on the frame 10 in such a way that they can be brought in line with the guide channel 8 per pair. In the embodiment shown, the nozzles 9 per pair comprise a holder 24 which is attached to the frame 10, and the ends of all nozzles 9 are provided near their outlets 18 in a support 25 which is attached to the frame 10.



  Furthermore, the device 1 according to the invention comprises positioning means 13 for bringing a nozzle 9 in line with the guide channel 8. This one

 <Desc / Clms Page number 9>

 positioning means 13 comprise a permanently arranged controllable drive unit 14 and coupling means 15 which connect the drive unit 14 to the nozzles 9 arranged on the drawer profile 4. The controllable drive unit 14 preferably consists of a controllable drive motor, such as a switchable reluctance motor.



  The drive unit 14 is attached above the nozzles 9 to a profile 17 of the weaving machine frame.



  The coupling means 15 comprise a leaf spring 16 which allows for mutual spatial movement between the fixedly arranged drive unit 14 and the nozzles 9 which are movably arranged on the reciprocating weaving drawer 2. This leaf spring 16 is connected to the drive unit 14 and to the frame 10 on which the nozzles 9 are mounted. The leaf spring 16 is connected to the frame 10 near the outlets 18 of the nozzles 9. The center of gravity of the frame 10 with the parts attached thereto is located substantially at the height of the aforementioned axis 11, so that the positioning means 13 have to absorb virtually no inertia forces due to the movement of the weaving drawer 2.



  The drive shaft 19 of the drive unit 14 is arranged parallel to the axis of rotation 20 (Figure 2) of the weaving drawer 2. The crotch end on the drive shaft 19 defined by the bolt 34 (Figure 3) is disposed near the bisector 21 of the angle formed by the movement of the nozzles 9 about the axis of rotation 20 of the weaving drawer 2. This angle is indicated by the extreme lines 22 and 23 between which the nozzles 9 move. Preferably, the aforementioned curved end is also arranged between the bisector 21 of this angle and the line 22 of the

 <Desc / Clms Page number 10>

 the aforementioned angle. This arrangement makes it possible to move the nozzles 9 with a minimal movement of the drive shaft 19 of the drive unit 14.



  In addition to the leaf spring 16, the coupling means 15 also comprise a unit 26 which connects the leaf spring 16 to the frame 10. As shown in Figure 3, this unit 26 comprises a frame 27 in which shaft 28 is fastened with bolts 29 and around which a clamping piece 30 is mounted which is attached to the leaf spring 16. The frame 27 contains bores 31 for bolts which the frame 27 has on the frame. 10 can confirm. According to a variant possibility, the frame 10 and the frame 27 can also be made in one piece. In addition, the coupling means 15 comprise a unit 41 which connects the leaf spring 16 to the drive shaft 19 of the drive unit 14. Said unit 41 comprises a crank 32 which is clamped via a bolt 33 on the drive shaft 19. A bolt 34 is screwed into the crest end of the crank 32 around which a clamping piece 35 is mounted in which the leaf spring 16 is mounted.



  The drive unit 14 is furthermore movably mounted in the direction of the axis of rotation 20 of the weaving drawer 2 along a profile 17. The nozzles 9 are also displaceably fixed along the direction of this rotation axis 20 along the drawer profile 4 of the weaving drawer 2, so that the drive unit 14 and the nozzles 9 can be mutually attached in the direction of this rotation axis 20 such that the leaf spring 16 is substantially in a vertical plane. Figure 2 furthermore shows planes of warp threads 36 which form a weaving pocket 37, the weave 38, a weave support 39 and a wide holder 40.

 <Desc / Clms Page number 11>

 



  According to the invention, the drive unit 14 can be controlled by means of a control unit 54 as a function of the weft thread to be inserted and the movement of the weaving drawer 2. A method for continuously controlling the drive unit 14 according to the invention is explained in more detail below in order to to ensure that nozzles 9a, 9b, 9c or 9d for inserting a weft thread are arranged in line with the guide channel 8.



  In Figure 8 curves 42, 43, 44 and 45 show a movement pattern of the drive unit 14 to keep nozzles 9d, 9c, 9b or 9a respectively in line with the guide channel 8. The curves 42 to 45 represent for a weft insertion or a turn (3600) of the main axis of the weaving machine a desired movement of the angular position R (Figure 5) of the drive unit 14 as a function of the angular position W of the weaving drawer 2. The angular position of the drive unit 14 and that of the weaving drawer 2 can each be determined by a sensor (not shown) which is coupled to the control unit 54.

   If the position of figure 5 or the stop position (0) of the weaving drawer 2 is taken as starting point, and the weaving drawer 2 is moved to the rear position of figure 4 and back to the stop position (3600), the drive unit 14 has to follow a curve movement 44 to keep the nozzles 9b in line with the guide channel 8. Here, the drive unit 14 is controlled by the control unit 54 such that at each angular position of the weaving drawer 2, the driving unit 14 assumes an angular position as indicated by the curve 44. As is known, a weft thread is inserted when the weaving drawer 2 is viewed.

 <Desc / Clms Page number 12>

 almost in the rear position. The curve 45 represents an analog movement path for holding the nozzles 9a as shown in Figure 7 in front of the guide channel 8.

   Similarly, the curve 43 belongs to Figure 2 and the nozzles 9c for the guide channel 8, while the curve 42 belongs to Figure 6 and the nozzles 9d for the guide channel 8.



  It is important that the nozzles 9a, 9b, 9c or 9d remain substantially in line with the guide channel 8 during the insertion of a weft thread. It is preferable to hold the nozzles 9a, 9b, 9c or 9d in front of the guide channel 8 until the inserted weft thread is struck against the fabric 38 and the stock of weft thread is cut. For example, the insertion starts from the position of the weaving drawer indicated by line 46 (Figure 8). The weft thread is, for example, cut and struck at the position of the weaving drawer indicated by line 47 (Figure 8). The cutting does not, of course, have to coincide with the striking, but can also happen slightly after striking.



  For example, if a weft thread is first introduced with a nozzle 9a, the drive unit 14 is moved in accordance with curve 45. If subsequently a nozzle 9d is to insert an weft thread, the drive unit 14 must bring the nozzles from the position of figure 7 to that of figure 6. Herein, the drive unit 14 is, for example, first driven according to the curve 45, then over the direction shown in figure 9. curve 48 for a transition course to finally curve 42

 <Desc / Clms Page number 13>

 to hold the nozzles 9d in front of the guide channel 8. As a result of the transition course, the nozzles 9d are brought into line with the guide channel 8, and this before a weft thread must be conveyed along the guide channel 8.

   This means that the curve 48 is located at positions of the weaving drawer after the line 47 and before the line 46.



  If, subsequently, a nozzle 9a is to insert a weft thread, the drive unit 14 must bring the nozzles from the position of figure 6 to that of figure 7. The drive unit 14 is, for example, first driven in accordance with the curve 42 up to a moment after the inserted weft thread It is excited to then be sent over the curve 49 shown in Figure 10 for a transition course to the curve 45, so that the nozzles 9a are held in front of the guide channel 8. As a result of the transition course, the nozzles 9a are brought in line with the guide channel 8, and this before a weft thread must be transported along the guide channel 8.

   It is clear from the imposed movement curve shown in figures 9 or 10, more particularly by the imposed transition curve according to curve 48 or 49, that no sudden movement changes occur to bring another nozzle into line with the guide channel 8.



  Figure 9 furthermore shows curves 50.51, which respectively represent a transition course from curve 45 to curve 43 and from curve 45 to curve 44. Figure 10 also shows curves 52 and 53 that

 <Desc / Clms Page number 14>

 represent a transition course from curve 42 to curve 44 and from curve 42 to curve 43, respectively. It is clear that between all the different curves 42 to 45 all possible curves analogous to curves 48 to 53 of Figs. 9 and 10 can be provided for a transition course. In order not to overload the figures 9 and 10, not all possible transitions are shown. Of course, any transition course between the curves 42 to 45 should be within lines 47 and 46, and can take analogous forms to the transition courses 48 to 53.



  All possible curves 48 to 53 for a transition course, and all curves 42 to 45 can be stored in the control unit 54, in order to be used according to a desired pattern for the insertion of weft threads to bring the nozzles in line with the line of the guide channel 8 or to keep. These curves are, for example, geometrically calculated and entered via a device 55 into the control unit 54.



  The aforementioned curves do not, of course, necessarily have to be entered via the device 55. Via the device 55, for example, the geometric values of the whole can also be entered and the curves can then be calculated by the control unit 54. It is clear that the arrangement of the various components of the device 1 according to the invention must be done correctly.



  In order to minimize the influence of tolerances on the arrangement or dimensions of the components of device 1 that influence the mutual positioning of

 <Desc / Clms Page number 15>

 switching off the outputs 18 of the nozzles 9 and the guide channel 8, the device according to the invention may comprise means for calibrating the mutual positioning of the components.



  These means may comprise a sensor 56 which cooperates with a collar 57 which is provided on the support 25. The sensor 56 is, for example, arranged such that it produces a maximum signal if the collar 57 is arranged directly in front of it. The collar 57 is hereby arranged such that it is arranged straight in front of the sensor 56 if the nozzles 9c are arranged in line with the guide channel 8.



  For calibration purposes, the drive unit 14 is controlled, for example, by means of the control unit 54 for each angular position of the weaving drawer 2 such that the sensor 56 always supplies a maximum signal to the control unit 54. The angular position of the weaving drawer 2 and of the driving unit 14 are, for example, each determined by a corresponding non-shown encoder disc which supplies a signal to the control unit 54 as a function of the angular position of the weaving drawer 2 or the drive unit 14. The movement course of the drive unit 14 for obtaining this is determined and stored as a calibration curve in the control unit 54. The aforementioned calibration curve is then compared with the curve 44 which was theoretically determined. By means of geometric calculations, the control unit 54 determines the tolerances as a function of the differences between the calibration curve and the curve 44.

   Taking these tolerances into account, adjusted curves 42 to 45 and 48 to 53 can be calculated. This calibration can be repeated several times until the calibration curve determined by the calibration corresponds to the calculated curve 44.

 <Desc / Clms Page number 16>

 



  Of course, calibration is not limited to the aforementioned method, but can be done in any way that allows the influence of tolerances to be determined and eliminated. The invention is of course not limited to the aforementioned means. Other means such as optical, magnetic or still others can be provided which allow to determine the position of the nozzles 9 as a function of the position of the weaving drawer 2.



  According to a variant (not shown), in order to determine a calibration course, a stop can be fixed in a certain calibration position on the drawer profile 4, against which the support 25 can abut. The drive unit 14 is thereby controlled in such a way that at any position of the weaving drawer 2 the support 25 abuts against the abovementioned stop. Subsequently, the calibration curve is determined by determining the corresponding position of the drive unit 14 for any position of the weaving drawer 2. This calibration curve can be seen as a movement curve in which a nozzle is arranged in line with the guide channel 8, and can be used to determine curves 42 to 45 and curves 48 to 53, just like in the example of figures 8 to 10.



  It is clear that the different movement courses and the different transition courses are not limited to the curves 42 to 45 and 48 to 53 shown, but can be appropriately selected and adjusted to ensure that a certain nozzle is placed in front of the guide channel 8 and / or for the guide channel 8 is kept.

 <Desc / Clms Page number 17>

 
 EMI17.1
 



  The invention is of course not limited to a frame 10 provided with eight nozzles 9, but can also be used if several nozzles 9 are provided. According to a simple embodiment, the invention can be used in case at least two nozzles can optionally be placed in front of the guide channel 8. The invention is of course more advantageous if more than two nozzles 9 are used.



  According to a variant (not shown), the coupling means 15 can, instead of the leaf spring 16, also comprise other means that permit mutual spatial movement between the drive unit 14 and the nozzles 9. These means can for instance consist of a rod which is arranged analogously to the leaf spring 13 and which is connected at one end via a ball joint to the frame 10 for the nozzles 9 and at the other end via a ball joint to the crank 27 of the drive unit 14 .



  According to yet another possibility, the coupling means comprise a cable which can for instance be wound at a first end on a driven winding roller which is provided on the drive shaft 19 of the drive unit 14 and which is connected at the other end to the frame 10. a tension spring can be provided between the frame 10 and the weaving drawer 2 to keep the aforementioned cable stretched.



  According to yet another variant, the cable is attached with one end to the weaving machine frame via a spring and to the frame 10 with another end, while this cable is rolled in between a winding roll of the drive unit 14. This frame can be analogous to the

 <Desc / Clms Page number 18>

 said frame cooperating with a tension spring.



  It is clear that the invention is not limited to the nozzles shown on a rotatable frame, but that according to the invention it is also possible to have the nozzles ordered by the fixed drive unit translated into a guide which is substantially perpendicular to a along the longitudinal axis of the weaving drawer 2. In this case, the nozzles can for instance also be arranged as known from US 4962795, wherein the coupling means according to the invention then engage at the level of the guides of the nozzles guided in a guide.



  It is clear that the guide channel need not necessarily form part of the reed, but can also be formed by a guide channel formed independently of the reed. Such a guide channel is known, for example, from US 4644980.



  The device and method according to the invention are particularly suitable for inserting a nozzle 9 for inserting a weft thread virtually seamlessly into the extension of the guide channel 8, and for furthermore substantially extending this nozzle 9 during the insertion of a weft thread hold the guide channel 8. The device and method according to the invention can not only be used for positioning a nozzle for a guide channel for a weft thread, but can also be used for any part of a weaving machine in function of a

 <Desc / Clms Page number 19>

 moving moving weaving drawer in a certain position relative to a moving weaving drawer.



  The device and method according to the invention are, of course, not limited to the embodiments described as examples and shown in the figures, but can be embodied according to different variants within the scope of the invention.


    

Claims (18)

Conclusies.Conclusions. 1. Inrichting voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine, die een heen en weer aandrijfbare weeflade (2) bevat waarop een geleidingskanaal (8) voor een inslagdraad en meerdere spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) zijn aangebracht, waarbij de spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) beweegbaar ten opzichte van de weeflade (2) naast de ingang (12) van het geleidingskanaal (8) zijn opgesteld, en die positioneermiddelen (13) bevat om een spuitstuk (9 ; Device for inserting a weft thread into a weaving machine, comprising a reciprocating weaving drawer (2) on which a guide channel (8) for a weft thread and a plurality of nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) are arranged, wherein the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) are arranged movably with respect to the weaving drawer (2) next to the entrance (12) of the guide channel (8), and which comprises positioning means (13) around a nozzle (9) ; 9a, 9b, 9b, 9d) in het verlengde van het geleidingskanaal (8) te brengen, daardoor gekenmerkt dat de positioneermiddelen (13) een vast opgestelde stuurbare aandrijfeenheid (14) en koppelmiddelen (15) bevatten, waarbij de koppelmiddelen (15) de vast opgestelde stuurbare aandrijfeenheid (14) en de op de heen en weer aandrijfbare weeflade (2) beweegbaar aangebrachte spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) verbinden.  9a, 9b, 9b, 9d) in line with the guide channel (8), characterized in that the positioning means (13) comprise a permanently arranged controllable drive unit (14) and coupling means (15), the coupling means (15) being fixedly mounted controllable drive unit (14) and the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) movably arranged on the reciprocating weaving drawer (2). 2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de stuurbare aandrijfeenheid (14) bestaat uit een stuurbare aandrijfmotor. Device according to claim 1, characterized in that the controllable drive unit (14) consists of a controllable drive motor. 3. Inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de stuurbare aandrijfmotor (14) bestaat uit een schakelbare reluctantiemotor. Device according to claim 2, characterized in that the controllable drive motor (14) consists of a switchable reluctance motor. 4. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de koppelmiddelen (15) middelen (16) bevatten die een onderlinge ruimtelijke beweging tussen de vast opgestelde aandrijfeenheid (14) en de op <Desc/Clms Page number 21> de heen en weer aandrijfbare weeflade (2) beweegbaar aangebrachte spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) toe1. aten. Device according to one of Claims 1 to 3, characterized in that the coupling means (15) comprise means (16) which have a mutual spatial movement between the stationary drive unit (14) and the  <Desc / Clms Page number 21>  the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) movably arranged for reciprocating weaving drawer (2). ate. 5. Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de middelen een bladveer (16) bevatten. Device according to claim 4, characterized in that the means comprise a leaf spring (16). 6. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) op een gestel (10) worden gemonteerd dat draaibaar is opgesteld om een as (11) die loodrecht op een langsas van de weeflade (2) is voorzien, en dat nabij de uitgang (18) van de spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) verbonden is met de koppelmiddelen (15). Device according to one of claims 1 to 5, characterized in that the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) are mounted on a frame (10) rotatably arranged about an axis (11) perpendicular to a is provided along the longitudinal axis of the weaving drawer (2) and which is connected to the coupling means (15) near the outlet (18) of the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d). 7. Inrichting volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat het zwaartepunt van het gestel (10) met de eraan bevestigde onderdelen (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d ; 16 ; 26 ; 57) nagenoeg ter hoogte van de voornoemde as (11) is gelegen. Device according to claim 6, characterized in that the center of gravity of the frame (10) with the parts (9; 9a, 9b, 9b, 9d; 16; 26; 57) attached thereto is substantially at the height of said axle (11) is located. 8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, daardoor gekenmerkt dat de spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) zodanig op het gestel (10) zijn aangebracht, dat die per paar in het verlengde van het geleidingskanaal (8) kunnen gebracht worden. Device according to claim 6 or 7, characterized in that the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) are arranged on the frame (10) in such a way that they can be brought per pair in line with the guide channel (8) turn into. 9. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfeenheid (14) boven de spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) aan het weefmachinefreem is bevestigd. Device according to one of claims 1 to 8, characterized in that the drive unit (14) is mounted above the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) on the weaving machine frame. 10. Inrichting volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat het krukeinde op de aandrijfas (19) van de aandrijfeenheid (14) is opgesteld nabij de <Desc/Clms Page number 22> bissectrice (21) van de hoek gevormd door de beweging van de spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) om de rotatieas (20) van de weeflade (2). Device according to claim 9, characterized in that the crotch end is arranged on the drive shaft (19) of the drive unit (14) near the  <Desc / Clms Page number 22>  bisector (21) of the angle formed by the movement of the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) about the axis of rotation (20) of the weaving drawer (2). 11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, daardoor gekenmerkt dat het krukeinde op de aandrijfas (19) van de aandrijfeenheid (14) is opgesteld tussen de bissectrice (21) van de hoek gevormd door de beweging van de spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) om de rotatieas (20) van de weeflade (2) en de uiterste bij de aanslagpositie gelegen lijn (22) van de voornoemde hoek. Device according to claim 9 or 10, characterized in that the crotch end on the drive shaft (19) of the drive unit (14) is arranged between the bisector (21) of the angle formed by the movement of the nozzles (9; 9a, 9b) , 9b, 9d) about the axis of rotation (20) of the weaving drawer (2) and the extreme line (22) of the aforementioned angle located at the stop position. 12. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfas (19) van de aandrijfeenheid (14) evenwijdig met de rotatieas (20) van de weeflade (2) is opgesteld. Device according to one of claims 1 to 11, characterized in that the drive shaft (19) of the drive unit (14) is arranged parallel to the axis of rotation (20) of the weaving drawer (2). 13. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfeenheid (14) volgens de richting van de rotatieas (20) van de weeflade (2) verplaatsbaar langsheen een profiel (17) is bevestigd. Device according to one of claims 1 to 12, characterized in that the drive unit (14) is mounted for displacement along a profile (17) in the direction of the axis of rotation (20) of the weaving drawer (2). 14. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 13, daardoor gekenmerkt dat de spuitstukken (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) volgens de richting van de rotatieas (20) van de weeflade (2) verplaatsbaar langsheen de weeflade (2) zijn bevestigd. Device according to one of claims 1 to 13, characterized in that the nozzles (9; 9a, 9b, 9b, 9d) are movable along the weaving tray (2) in the direction of the axis of rotation (20) of the weaving drawer (2) are confirmed. 15. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfeenheid (14) stuurbaar is door middel van een stuureenheid (54) in functie van de in te brengen inslagdraad en van de beweging van de weeflade (2). <Desc/Clms Page number 23> EMI23.1 Device according to one of claims 1 to 14, characterized in that the drive unit (14) is controllable by means of a control unit (54) as a function of the weft thread to be inserted and the movement of the weaving drawer (2).  <Desc / Clms Page number 23>    EMI23.1   16. Inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 15, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) middelen (54, bevat om de onderlinge positionering van de onderdelen (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d ; 8) te ijken. Device according to one of claims 1 to 15, characterized in that the device (1) comprises means (54) for calibrating the mutual positioning of the parts (9; 9a, 9b, 9b, 9d; 8). 17. Werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad bij een weefmachine die gebruik maakt van een inrichting volgens een van de conclusies 1 tot 16, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfeenheid (14) continu gestuurd wordt in functie van de in te brengen inslagdraad en van de beweging van de weeflade (2), zodanig dat een spuitstuk (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) voor het inbrengen van de inslagdraad in het verlengde van het geleidingskanaal (8) is opgesteld. Method for inserting a weft thread into a weaving machine using a device according to one of claims 1 to 16, characterized in that the drive unit (14) is continuously controlled as a function of the weft thread to be inserted and of the movement of the weaving drawer (2), such that a nozzle (9; 9a, 9b, 9b, 9d) is arranged for inserting the weft thread in line with the guide channel (8). 18. Werkwijze volgens conclusie 17, daardoor gekenmerkt dat de sturing van de aandrijfeenheid (14) geijkt wordt, zodanig dat een spuitstuk (9 ; 9a, 9b, 9b, 9d) voor het inbrengen van de inslagdraad in het verlengde van het geleidingskanaal (8) is opgesteld. Method according to claim 17, characterized in that the control of the drive unit (14) is calibrated such that a nozzle (9; 9a, 9b, 9b, 9d) for inserting the weft thread in line with the guide channel (8) ) has been prepared.
BE9900276A 1999-04-20 1999-04-20 DEVICE AND METHOD for the insertion of a weft thread in a weaving machine. BE1012620A3 (en)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9900276A BE1012620A3 (en) 1999-04-20 1999-04-20 DEVICE AND METHOD for the insertion of a weft thread in a weaving machine.
PCT/EP2000/003368 WO2000063474A1 (en) 1999-04-20 2000-04-14 Device for feeding weft yarn lengths for use in a jet-weaving machine

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9900276A BE1012620A3 (en) 1999-04-20 1999-04-20 DEVICE AND METHOD for the insertion of a weft thread in a weaving machine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1012620A3 true BE1012620A3 (en) 2001-01-09

Family

ID=3891877

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9900276A BE1012620A3 (en) 1999-04-20 1999-04-20 DEVICE AND METHOD for the insertion of a weft thread in a weaving machine.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1012620A3 (en)
WO (1) WO2000063474A1 (en)

Families Citing this family (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR20080057249A (en) * 2005-10-05 2008-06-24 텍스틸마 악티엔게젤샤프트 Weaving machine comprising pneumatic weft insertion
JP5182211B2 (en) * 2009-05-06 2013-04-17 株式会社豊田自動織機 Multi-color weft insertion device in loom

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2047286A (en) * 1979-04-25 1980-11-26 Rueti Te Strake Bv Jet looms
GB2090294A (en) * 1980-12-30 1982-07-07 Saurer Diederichs Sa Device comprising a movable nozzle for the pneumatic insertion of the weft in a shuttle-less loom
EP0120429A1 (en) * 1983-03-25 1984-10-03 ROJ ELECTROTEX S.p.A. Weft yarn presenting device for looms
EP0203256A1 (en) * 1985-05-25 1986-12-03 Günne Webmaschinenfabrik GmbH &amp; Co. KG Weft insertion device for looms with swivel-mounted nozzles, and process for the pneumatic insertion of weft lengths
US4644980A (en) * 1984-12-28 1987-02-24 Kabushiki Kaisha Toyoda Jidoshokki Seisakusho Device for inserting weft yarn in a fluid jet loom
EP0340528A1 (en) * 1988-05-04 1989-11-08 Lindauer Dornier Gesellschaft M.B.H Pivoting main nozzle for weaving looms

Family Cites Families (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3204007A1 (en) * 1982-02-05 1983-08-11 Guenne Webmaschf Gmbh Device and method for injecting differently coloured weft yarns in air-jet weaving machines

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2047286A (en) * 1979-04-25 1980-11-26 Rueti Te Strake Bv Jet looms
GB2090294A (en) * 1980-12-30 1982-07-07 Saurer Diederichs Sa Device comprising a movable nozzle for the pneumatic insertion of the weft in a shuttle-less loom
EP0120429A1 (en) * 1983-03-25 1984-10-03 ROJ ELECTROTEX S.p.A. Weft yarn presenting device for looms
US4644980A (en) * 1984-12-28 1987-02-24 Kabushiki Kaisha Toyoda Jidoshokki Seisakusho Device for inserting weft yarn in a fluid jet loom
EP0203256A1 (en) * 1985-05-25 1986-12-03 Günne Webmaschinenfabrik GmbH &amp; Co. KG Weft insertion device for looms with swivel-mounted nozzles, and process for the pneumatic insertion of weft lengths
EP0340528A1 (en) * 1988-05-04 1989-11-08 Lindauer Dornier Gesellschaft M.B.H Pivoting main nozzle for weaving looms

Also Published As

Publication number Publication date
WO2000063474A1 (en) 2000-10-26

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1006347A3 (en) DEVICE FOR PRESENTING weft threads in weaving machines.
FI103874B (en) Laser welding device and method
US7950324B2 (en) Strap exchanger for a strapping system
BE1009375A6 (en) Edge device for looms.
US5020403A (en) Web feeding, cutting and dispensing machine
EP0421943B1 (en) Automatic warp threading method and device for carrying out the method
BE1012620A3 (en) DEVICE AND METHOD for the insertion of a weft thread in a weaving machine.
JPS6115021B2 (en)
US3567144A (en) Apparatus for winding sheet material
BE1013594A3 (en) METHOD AND APPARATUS FOR FORMING A TISSUE leno in a weaving machine.
BE1016753A3 (en) METHOD AND DEVICE FOR FORMING A LENO TISSUE WITH A WEAVING MACHINE.
US6041492A (en) Spoke inserting apparatus
ES2289702T3 (en) WINDING DEVICE WITH TWO DRIVING ROLLERS FOR CONTINUOUS WINDING MACHINES AND WINDING PROCEDURE WITH REGULATION OF THE APPLICATION EFFORT OF THE ROLLER ROLLERS.
BE1003884A5 (en) Tufting PROCESS AND DEVICE FOR IMPLEMENTING THE METHOD.
US5099890A (en) Warp tensioning apparatus for producing a seersucker fabric
BE1010014A3 (en) EDGE device for a weaving machine.
JPS6015741B2 (en) A sorting device that separates individual parts from a bundle of narrow, elongated parts.
NL8001398A (en) BAND WELDING DEVICE.
US5430916A (en) Simplified warp change in which a winding unit and clamping members are mounted on a carrier unit
JP4346150B2 (en) Wire coil manufacturing method and apparatus
JP3896434B2 (en) Bar feeder
BE1010195A3 (en) Device and method for opening a gripper clamp
NL8105352A (en) DEVICE FOR FINISHING THE TERMINALS OF THE CONNECTING WIRE OF ELECTRIC COMPONENTS WRAPPED ON AUTOMATIC WRAPPING MACHINES.
GB2093382A (en) Skeining device
US4666094A (en) Ball winding apparatus

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20040430