BE1010195A3 - Device and method for opening a gripper clamp - Google Patents

Device and method for opening a gripper clamp Download PDF

Info

Publication number
BE1010195A3
BE1010195A3 BE9600345A BE9600345A BE1010195A3 BE 1010195 A3 BE1010195 A3 BE 1010195A3 BE 9600345 A BE9600345 A BE 9600345A BE 9600345 A BE9600345 A BE 9600345A BE 1010195 A3 BE1010195 A3 BE 1010195A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
gripper
stop element
path
weaving
movement
Prior art date
Application number
BE9600345A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE9600345A priority Critical patent/BE1010195A3/en
Priority to JP9537704A priority patent/JP2000508722A/en
Priority to CN97193920A priority patent/CN1216586A/en
Priority to PCT/EP1997/001917 priority patent/WO1997040218A1/en
Priority to EP97921651A priority patent/EP0904437A1/en
Priority to KR1019980708216A priority patent/KR20000005448A/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1010195A3 publication Critical patent/BE1010195A3/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/12Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein single picks of weft thread are inserted, i.e. with shedding between each pick
    • D03D47/20Constructional features of the thread-engaging device on the inserters
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/12Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein single picks of weft thread are inserted, i.e. with shedding between each pick
    • D03D47/20Constructional features of the thread-engaging device on the inserters
    • D03D47/23Thread grippers

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

A device and method for opening a gripper clamp (2, 36) of a gripper (3, 34) on a loom, which has a stopper (4) that is operated by a controlled drive mechanism (5, 31). Guide mechanisms (18, 29; 21, 30, 33, 39, 43) guide the stopper (4) out of the path (24) of the gripper (3, 34) and to various positions in path (24) of the gripper (3, 34), according to the direction of motion (A) of the gripper (3, 34).<IMAGE>

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting en werkwijze voor het openen van een grijperklem. 
 EMI1.1 
 ----------------------------------------------------------- De huidige uitvinding betreft een inrichting en een werkwijze voor het openen van een grijperklem van een grijper bij een weefmachine, die een aanslagelement bevat dat bevolen wordt door gestuurde aandrijfmiddelen. 



  Bij weefmachines is het gekend een inslagdraad met behulp van een gevergrijper en een nemergrijper doorheen het weefvak te brengen. Hierbij wordt een inslagdraad gepresenteerd aan een gevergrijper, geklemd door de grijperklem van de gevergrijper en door de gevergrijper naar het midden van het weefvak gebracht. Aan de inbrengzijde van het weefvak kan, ter hoogte van de positie waar de gevergrijper de inslagdraad opneemt, een inrichting voorzien worden voor het openen van de grijperklem van de gevergrijper. In het midden van het weefvak wordt de inslagdraad van de gevergrijper overgenomen door de nemergrijper, geklemd door de grijperklem van de nemergrijper en door de nemergrijper naar de overzijde van het weefvak gebracht.

   Eveneens kunnen ter hoogte van het midden van het weefvak inrichtingen voorzien worden voor het openen van de grijperklem van de gevergrijper en/of de nemergrijper. Aan de overzijde van het weefvak wordt de inslagdraad door de nemergrijper losgelaten. Ter hoogte van de positie waar de nemergrijper de inslagdraad aan de overzijde van het weefvak loslaat, kan eveneens een inrichting voorzien worden voor het openen van de grijperklem van de nemergrijper. 



  Een inrichting voor het openen van een grijperklem van een nemergrijper is gekend uit US 2837124. Zoals weergegeven in figuur 17 van US 2837124 bevat deze inrichting een 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 aanslagelement dat bedoeld is om contact te maken met een aanslagdeel van de nemergrijper dat toelaat de grijperklem te openen. Het voornoemd aanslagelement bevat een inloopstuk, een tussenstuk dat nagenoeg evenwijdig opgesteld is met de bewegingsrichting van de nemergrijper en een uitloopstuk. 



  Wanneer de nemergrijper uit het weefvak beweegt en langsheen het aanslagelement passeert komt het aanslagdeel van de nemergrijper achtereenvolgens in contact met het inloopstuk, het tussenstuk en het uitloopstuk, waardoor de grijperklem geopend wordt, verder opengehouden wordt en vervolgens terug gesloten wordt. Wanneer de nemergrijper naar het weefvak toe beweegt komt het aanslagdeel van de nemergrijper achtereenvolgens in contact met het uitloopstuk, het tussenstuk en het inloopstuk. De positie van dit aanslagelement is regelbaar volgens de bewegingsrichting van de nemergrijper. Hiertoe is dit aanslagelement bevestigd op een as die verschuifbaar bevestigd wordt in een bevestigingsstuk dat vast gemonteerd is aan het weefmachinefreem. 



  Een inrichting voor het openen van een grijperklem van een nemergrijper is ook gekend uit JP-A 49027662 (aanvraagnummer JP 47070166). Hierbij is een aanslagelement voorzien dat door middel van een mechanisme volgens de bewegingsrichting van de nemergrijper kan verplaatst worden. Dit mechanisme bevat een hendel en overbrengingsmiddelen. Deze inrichting laat toe het aanslagelement manueel op een eenvoudige manier tijdens het weven volgens de bewegingsrichting van de nemergrijper te verplaatsen zodat de grijperklem van de nemergrijper in een positie naar keuze kan geopend worden. 



  Een inrichting voor het openen van een grijperklem van een nemergrijper is ook gekend uit JP-A 62162049 (aanvraagnummer JP 61001656). Hierbij is een aanslagelement voorzien op een 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 schroefmechanisme dat door een stuurbare aandrijfmotor wordt bevolen zodat het aanslagelement volgens de bewegingsrichting van de nemergrijper kan verplaatst worden. Deze aandrijfmotor wordt gestuurd via een stuureenheid of microprocessor zodanig dat de grijperklem van de nemergrijper in een gepaste positie kan geopend worden en zodoende de inslagdraad op een gepast ogenblik wordt vrijgelaten uit de grijperklem van de nemergrijper. De positie waar de grijperklem van de nemergrijper wordt geopend, wordt geregeld in functie van de positie van de ingebrachte inslagdraad die met behulp van detectoren wordt gemeten.

   Deze inrichting laat toe de positie van het aanslagelement tijdens het weven optimaal en automatisch in te stellen zodanig dat terwijl de nemergrijper uit het weefvak beweegt het aanslagdeel van de nemergrijper in een gewenste positie contact maakt met dit aanslagelement teneinde de grijperklem te openen. Dit laat toe per inslagdraad de positie van het aanslagelement automatisch en optimaal in te stellen. 



  Uit GB 1460145 en US 3927699 is het gekend een aanslagelement te voorzien dat toelaat contact te maken met het aanslagdeel van de nemergrijper terwijl de nemergrijper uit het weefvak beweegt zodanig dat de grijperklem van de nemergrijper geopend wordt. Dit aanslagelement is gekoppeld met middelen die bedoeld zijn om te verhinderen dat de grijperklem van de nemergrijper geopend wordt wanneer de nemergrijper naar het weefvak toe beweegt, dit betekent dat wanneer de nemergrijper naar het weefvak toe beweegt het aanslagelement niet samenwerkt met het aanslagdeel van de nemergrijper zodanig dat de grijperklem van de nemergrijper geopend wordt. 



  Hierdoor wordt de grijperklem van de nemergrijper alleen geopend wanneer de nemergrijper uit het weefvak beweegt, dit betekent dat de grijperklem alleen geopend wordt wanneer de 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 inslagdraad moet losgelaten worden. Dit biedt als voordeel dat de grijperklem van de nemergrijper minder wordt geopend, hetgeen voordelig is voor de levensduur van deze grijperklem. 



  In EP-B 266286 is een aanslagelement voorzien dat met behulp van elektrisch gestuurde aandrijfmiddelen kan gestuurd worden zodanig dat dit aanslagelement kan samenwerken met het aanslagdeel van de nemergrijper terwijl de nemergrijper uit het weefvak beweegt, en niet kan samenwerken met het aanslagdeel van de nemergrijper terwijl de nemergrijper naar het weefvak toe beweegt. Wanneer de nemergrijper naar het weefvak toe beweegt, wordt het aanslagelement uit de baan van de nemergrijper gebracht met behulp van de gestuurde aandrijfmiddelen.

   De gestuurde aandrijfmiddelen laten toe het aanslagelement ver uit de baan van het aanslagdeel van de nemergrijper te bewegen, zodat dit aanslagdeel met zekerheid geen contact kan maken met het aanslagelement wanneer de nemergrijper naar het weefvak toe beweegt, hetgeen voordelig is voor de levensduur van het aanslagelement en de levensduur van het aanslagdeel en de grijperklem van de nemergrijper. 



  In US 4655263 is een aanslagelement voorzien dat met behulp van mechanisch gestuurde aandrijfmiddelen kan verplaatst worden. Dit aanslagelement is bedoeld om contact te maken met een aanslagdeel van de gevergrijper dat toelaat de gevergrijper te openen wanneer dit aanslagdeel met het aanslagelement samenwerkt. Het aanslagelement kan volgens de bewegingsrichting van de gevergrijper verplaatst worden teneinde de positie, waar de grijperklem van de gevergrijper de inslagdraad klemt, te wijzigen. Deze positie wordt bepaald door de positie waar het aanslagdeel van de gevergrijper los komt van het aanslagelement, wanneer de gevergrijper naar het weefvak toe beweegt.

   De positie van het aanslagelement wordt 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 
 EMI5.1 
 hierbij gewijzigd in functie van de inslagdraad die ingebracht moet worden, zodanig dat ongeacht de positie van de gepresenteerde inslagdraad, de gepresenteerde inslagdraad optimaal geklemd wordt in de grijperklem van de gevergrijper. 



  Het doel van de uitvinding is de gekende inrichtingen en werkwijzen te verbeteren. 



  Tot dit doel bevat de inrichting geleidingsmiddelen om het aanslagelement te geleiden, waarbij de geleidingsmiddelen het aanslagelement uit de baan van de grijper kunnen geleiden en waarbij de geleidingsmiddelen het aanslagelement, naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting van de grijper, in de baan van de grijper kunnen geleiden. 



  De uitvinding biedt als voordeel dat de inrichting toelaat het aanslagelement op een eenvoudige manier passend te bevelen met behulp van een eenvoudige inrichting zodanig dat het aanslagelement zowel volgens de bewegingsrichting van de grijper kan verplaatst worden, als uit de baan van de grijper kan bevolen worden. Hierbij wordt het aanslagelement door geleidingsmiddelen zowel volgens de bewegingsrichting van de grijper als uit de baan van de grijper, geleid. De uitvinding laat tevens toe een grijperklem van een grijper bij een beweging in een eerste richting langsheen een aanslagelement in een gewenste positie volgens de bewegingsrichting van de grijper te bevelen en bij een beweging in een tweede richting langsheen het aanslagelement, tegengesteld aan de eerste richting, niet te bevelen. 



  Bij voorkeur bevat de inrichting geleidingsmiddelen om het aanslagelement tussen uiterste posities te geleiden, waarbij de geleidingsmiddelen het aanslagelement uit de baan van de 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 grijper geleiden wanneer het aanslagelement zieh nagenoeg in minstens   een   van de uiterste posities bevindt, en waarbij de geleidingsmiddelen het aanslagelement, naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting van de grijper, in de baan van de grijper kunnen geleiden wanneer het aanslagelement zieh tussen de uiterste posities bevindt. Dit laat eenvoudig toe de geleidingsmiddelen met behulp van de aandrijfmiddelen naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting van de grijper verplaatsen. 



  Bij voorkeur bevindt het aanslagelement zieh uit de baan van de grijper wanneer het aanslagelement zieh nagenoeg in elk van beide uiterste posities bevindt. Dit laat toe het aanslagelement over een minimale afstand te laten bewegen vanuit een positie tussen de uiterste posities waarbij het aanslagelement contact kan maken met de grijper en een uiterste positie waarbij het aanslagelement geen contact kan maken met de grijper, daar afhankelijk van de positie tussen de uiterste posities naar keuze naar de dichtstbijgelegen uiterste positie kan bewogen worden. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bestaan de geleidingsmiddelen om het aanslagelement tussen uiterste posities te geleiden uit minstens   een   gleuf die samenwerkt met een tap en die een nagenoeg recht middengedeelte vertoont dat nagenoeg evenwijdig is opgesteld met de bewegingsrichting van de grijper en nabij minstens   een   eindgedeelte een hoek maakt met de bewegingsrichting van de grijper zodat wanneer de tap zieh ter hoogte van dit eindgedeelte van de sleuf bevindt het aanslagelement zieh uit de baan van de grijper bevindt. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bestaan de geleidingsmiddelen uit minstens twee dergelijke gleuven die elk samenwerken met een tap. Dit laat een compacte opbouw van de inrichting volgens 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 de uitvinding mogelijk en laat toe dat het aanslagelement zieh steeds nagenoeg evenwijdig met de bewegingsrichting van de grijper blijft bevinden. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting een houder waarop de stuurbare aandrijfmiddelen zijn voorzien en worden de geleidingsmiddelen, die bestaan uit de minstens   een   gleuf en een bijhorende tap, voorzien aan de houder en aan het aanslagelement. Hierbij wordt het aanslagelement via overbrengingsmiddelen gekoppeld met de stuurbare aandrijfmiddelen. Tevens werkt de houder samen met instelmiddelen om de positie van de houder ten opzichte van het freem van de weefmachine in te stellen. Dit laat toe de inrichting volgens de uitvinding op haar geheel ten opzichte van het weefmachinefreem passend op te stellen, waardoor een grove regeling van de positie van het aanslagelement kan bekomen worden. Een fijne regeling van de positie van het aanslagelement kan vervolgens bekomen worden door de aandrijfmiddelen passend te sturen. 



  Tot het doel van de uitvinding bevat de werkwijze het geleiden van het aanslagelement, waarbij het aanslagelement uit de baan van de grijper kin geleid worden en waarbij het aanslagelement, naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting van de grijper, in de baan van de grijper kan geleid worden. 



  Bij voorkeur bevat de werkwijze het geleiden van het aanslagelement tussen uiterste posities, waarbij het aanslagelement uit de baan van de grijper geleid wordt wanneer het aanslagelement zieh nagenoeg in minstens   een   van de uiterste posities bevindt, en waarbij het aanslagelement, naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting van de 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 grijper, in de baan van de grijper kan geleid worden wanneer het aanslagelement zieh tussen de uiterste posities bevindt. 



  Bij voorkeur bestaat de werkwijze tevens in het positioneren van het aanslagelement in een positie waar het aanslagelement zieh in de baan van de grijper bevindt, in functie van de inslagdraad die samenwerkt met de grijper en/of van het weefvak waarin een inslagdraad wordt ingebracht. In het bijzonder gebeurt het positioneren in functie van het type inslagdraad, dit betekent de elasticiteit en/of de dikte van de inslagdraad, en/of in functie van het toevoerkanaal waarmee de inslagdraad geleverd wordt, meer speciaal de instelling van de draadremmen die samenwerken met de inslagdraad en de opstelling van de draadogen van het toevoerkanaal.

   In het bijzonder gebeurt het positioneren tevens in functie van het weefvak waarin een inslagdraad wordt ingebracht, dit betekent afhankelijk van het aantal maal dat de inslagdraad geklemd wordt tussen twee naast elkaar liggende kettingdraden en het ogenblik dat deze kettingdraden elkaar kruisen. Dit biedt als voordeel dat steeds een constante lengte van de ingebrachte inslagdraad, meer speciaal de lengte van de ingebrachte inslagdraad die voorbij de uiterste kettingdraad uitsteekt, kan bekomen worden bij het achtereenvolgens in verschillende weefvakken inweven van verschillende inslagdraden die verschillen in type en/of die van verschillende toevoerkanalen worden geleverd. 



  Het positioneren van het aanslagelement gebeurt bij voorkeur volgens een patroon dat opgeslagen wordt in de stuureenheid en/of dat tijdens het weven, bijvoorbeeld in functie van weefparameters, wordt gewijzigd. Dit laat toe het aanslagelement steeds optimaal te positioneren. 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 Teneinde de kenmerken van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 schematisch een bovenaanzicht van een gedeelte van een weefmachine met een inrichting volgens de uitvinding en een nemergrijper weergeeft ; figuur 2 een doorsnede volgens lijn 11-11 in figuur 1 weergeeft ; figuur 3 gedeeltelijk in doorsnede een vooraanzicht van de inrichting van figuur 1 weergeeft ; figuur 4 een doorsnede volgens lijn IV-IV in figuur 3 weergeeft ;

   figuren 5 tot 9 in verschillende posities een gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding in functie van de positie van de nemergrijper weergeven ; figuur 10 in nog een positie een gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding in functie van de positie van de nemergrijper weergeeft ; figuur 11 een variante van inrichting van figuur 1 weergeeft ; figuur 12 een variante inrichting volgens de uitvinding en een gevergrijper weergeeft ; figuur 13 de inrichting van figuur 12 in een andere positie weergeeft ; figuur 14 en 15 elk nog een variante inrichting volgens de uitvinding weergeven. 



  De in figuren 1 tot 4 weergegeven inrichting 1 voor het openen van een grijperklem 2 van een grijper bij een weefmachine, in dit geval een nemergrijper 3, bevat een aanslagelement 4 dat bevolen wordt door gestuurde aandrijfmiddelen. Deze aandrijfmiddelen bevatten een 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 stuurbare motor 5, zoals een stappenmotor of een servomotor, die bevolen wordt door een stuureenheid 6, zoals de stuureenheid van de weefmachine. 



  De inrichting 1 bevat een houder 7 waarop de motor 5 met bouten 8 is bevestigd. Deze houder 7 is bevestigd aan het freem 9 van de weefmachine. Zoals verduidelijkt in figuur 2 werkt de houder 7 samen met instelmiddelen om de positie van de houder 7 ten opzichte van het freem 9 van de weefmachine in te stellen. Deze instelmiddelen bestaan uit een excenter 10 dat samenwerkt met een groef 11 die voorzien is in het freem 9 van de weefmachine en een bout 12 die samenwerkt met schroefdraad voorzien in het excenter 10. Deze instelmiddelen laten toe de houder 7 in een gewenste en instelbare positie ten opzichte van het freem 9 te bevestigen. De positie is hierbij zowel volgens de lengterichting van de groef 11 als loodrecht erop instelbaar. 



  Zoals verduidelijkt in figuren 3 en 4 wordt het aanslagelement 4 met overbrengingsmiddelen gekoppeld met de motor 5. Hiertoe wordt een kruk 13 aan een uiteinde vast geklemd op de motoras 14 van de motor 5 en aan het andere uiteinde via een boutverbinding 15 draaibaar gekoppeld met een tussenstang 16. 



  Deze tussenstang 16 is eveneens via een boutverbinding 17 draaibaar gekoppeld met het aanslagelement 4. 



  Zoals verduidelijkt in figuur 3 worden aan de houder 7 tevens tappen 18 voorzien. De tappen 18 bestaan uit drie cilindrische gedeelten met verschillende doormeter, meer speciaal een kopgedeelte met grote doormeter, een tussengedeelte met een kleinere doormeter en een van schroefdraad voorzien eindgedeelte met nog kleinere doormeter. Het tussengedeelte reikt hierbij door een boring 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 van een tussenstuk 19 en het eindgedeelte kan samenwerken met een moer 20 teneinde de houder 7 tussen het tussengedeelte en de moer 20 te klemmen zodat de tap 18 vast aan de houder 7 wordt bevestigd. 



  Het tussengedeelte van elke tap 18 kan zoals verduidelijkt in figuren 3 en 4, samenwerken met een bijhorende gleuf 21 die voorzien is in het aanslagelement 4 zodanig dat de tappen 18 en de gleuven 21 geleidingsmiddelen vormen om het aanslagelement 4 tussen uiterste posities te geleiden. Het kopgedeelte van de tappen 18 en de tussenstukken 19 zijn onderling zodanig aangebracht dat het aanslagelement 4 slechts over een kleine afstand kan bewegen volgens de lengterichting van de tappen 18. De gleuven 21 vertonen een breedte die nagenoeg overeen komt met de doormeter van het tussengedeelte of geleidingsgedeelte van de tappen 18. De twee tappen 18 zijn onderling nagenoeg evenwijdig met de bewegingsrichting A van de nemergrijper 3 opgesteld. 



  Het aanslagelement 4 bevat een aanslagvlak 22 dat bedoeld is om samen te werken met een aanslagdeel 23 van een nemergrijper 3. Dit aanslagvlak 22 is nagenoeg evenwijdig met de bewegingsrichting A van de nemergrijper 3 opgesteld. De gleuven 21 vertonen een nagenoeg recht middengedeelte en twee eindgedeelten die een hoek maken met het middengedeelte. Het middengedeelte van de gleuf 21 wordt nagenoeg evenwijdig met de bewegingsrichting A van de nemergrijper 3 opgesteld en de eindgedeelten van de gleuf 21 maken hierdoor een hoek met de bewegingsrichting A van de nemergrijper 3. Het aanslagelement 4 kan door de samenwerking van de tappen 18 en de gleuven 21 volgens de bewegingsrichting A bewegen tussen uiterste posities en door de vorm van de gleuven 21 eveneens bewegen volgens een richting loodrecht op de bewegingsrichting A.

   Dit 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 laatste is mogelijk daar de eindgedeelten van de gleuven 21 een hoek maken met de bewegingsrichting A van de nemergrijper 3. 



  In figuur 1 is de baan 24 van de nemergrijper 3 in streeplijn aangeduid. De baan 24 verloopt evenwijdig met de bewegingsrichting A van de nemergrijper 3 en wordt bepaald door de positie van het aanslagdeel 23 van de nemergrijper 3 wanneer de grijperklem 2 niet geopend of gesloten is. De geleidingsmiddelen 18,21 laten zodoende toe dat het aanslagelement 4 zieh in de baan 24 van de nemergrijper 3 kan bevinden wanneer het aanslagelement 4 zieh tussen de uiterste posities bevindt, meer speciaal wanneer de tappen 18 samenwerken met de middengedeelten van de gleuven 21. De geleidingsmiddelen 18,21 laten zodoende ook toe dat het aanslagelement 4 zieh uit de baan 24 van de nemergrijper 3 bevindt wanneer het aanslagelement 4 zieh nagenoeg in   een   van de uiterste posities bevindt, meer speciaal wanneer de tappen 18 samenwerken met een eindgedeelte van de gleuven 21. 



  In het freem 9 van de grijperweefmachine zijn zoals weergegeven in figuur 2 ook zijgeleidingen 25 voorzien voor het geleiden van een grijperband 26, die weergegeven is in figuur 1. Verder is in figuur 1 een veer 27 weergegeven die de grijperklem 2 dwingt naar een gesloten positie waarbij de inslagdraad door de grijperklem 2 kan geklemd worden. 



  De werkwijze voor het geleiden van het aanslagelement 4 tussen uiterste posities wordt hierna nader verklaard aan de hand van figuren 5 tot 9 voor een aanslagelement 4 dat kan samenwerken met een nemergrijper 3. Wanneer de nemergrijper 3 zieh in het weefvak bevindt worden de aandrijfmiddelen 5 door de stuureenheid 6 zodanig bevolen dat het aanslagelement 4 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 zieh, zoals weergegeven in figuur 5, in een positie bevindt die opgeslagen is in de stuureenheid 6 voor de betreffende inslagdraad. Hiertoe worden in de stuureenheid 6 posities opgeslagen die horen bij de in te brengen inslagdraden. Deze opeenvolgende posities zijn functie van de inslagdraad 28 die samenwerkt met de nemergrijper 3, dit betekent ondermeer dat die functie zijn van het type inslagdraad 28 en het toevoerkanaal waarmee inslagdraad 28 geleverd wordt.

   Deze posities zijn tevens functie van het weefvak waarin een inslagdraad wordt ingebracht, dit betekent afhankelijk van het aantal maal dat de inslagdraad geklemd wordt tussen twee naast elkaar liggende kettingdraden en het ogenblik dat deze kettingdraden elkaar kruisen. 



  Wanneer de nemergrijper 3 in de richting P naar het aanslagelement 4 beweegt, komt het aanslagdeel 23 van de nemergrijper 3 in een bepaalde positie, zoals weergegeven in figuur 6, in contact met het aanslagelement 4 waardoor de grijperklem 2, zoals weergegeven in figuur   1,   geopend wordt. 



  Vervolgens beweegt de nemergrijper 3 verder in de richting P tot het aanslagdeel 23 geen contact meer maakt met het aanslagelement 4, en een positie bereikt wordt zoals in figuur 7. Vervolgens worden de aandrijfmiddelen 5 door de stuureenheid 6 bevolen zodanig dat het aanslagelement 4 een uiterste positie inneemt zoals weergegeven in figuur 8 en het aanslagelement 4 zieh uit de baan 24 van de nemergrijper 3 bevindt. Zoals weergegeven in figuur 9, kan de nemergrijper 3 hierbij vrij voorbij het aanslagelement 4 passeren wanneer die volgens richting Q naar het weefvak toe beweegt. 



  Vervolgens wordt het aanslagelement 4 naar een positie gebracht die hoort bij de volgend in te brengen inslagdraad. 



  Deze positie kan terug de positie van het aanslagelement 4 zijn zoals weergegeven in figuur 5, maar kan ook verschillen 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 van de voornoemde positie en bijvoorbeeld de positie zijn zoals weergegeven in streeplijn en aangeduid met referentie 4A in figuur 5. 



  De positie waarin het aanslagelement 4 zich bevindt wanneer het aanslagdeel 23 van de nemergrijper 3 contact begint te maken met het aanslagelement 4, meer speciaal de positie zoals weergegeven in figuren 5 en 6, wordt bepaald door posities die opgeslagen worden in de stuureenheid 6 in functie van het patroon van de in te brengen inslagdraden 28 en/of het weefvak waarin deze inslagdraden 28 ingebracht worden, zodat voor elke inslagdraad 28 die samenwerkt met de nemergrijper 3, het aanslagelement 4 zich in een gewenste positie bevindt. Daar het ogenblik dat de inslagdraad 28 door de nemergrijper 3 losgelaten wordt, bepalend is voor de inslaglengte waarmee geweven wordt en voor de gestrektheid waarmee de inslagdraad 28 ingeweven wordt, is dit ogenblik zeer belangrijk. Hiertoe gebeurt het positioneren vooreerst in functie van het type inslagdraad.

   Daar een dikke inslagdraad pas vrij komt in de nemergrijper 3 wanneer de grijperklem 2 meer geopend is, is het noodzakelijk de grijperklem 2 hierbij eerder te openen door het aanslagelement 4 dichter van het weefvak op te stellen. Daar elastische inslagdraden kunnen terugspringen in het weefvak waardoor lussen gevormd worden in het weefvak is het aangewezen elastische inslagdraden later vrij te laten door de grijperklem 2 later te openen, dit betekent op een ogenblik dat deze inslagdraden 28 meer geklemd worden tussen de kettingdraden. Analoog is het aangewezen inslagdraden 28 die door draadremmen in hun toevoerkanaal sterk geremd worden en zodoende onder hoge spanning staan, later vrij te laten door de grijperklem 2.

   Daar de klemming van de inslagdraden tussen de kettingdraden hierbij belangrijk is, gebeurt het 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 
 EMI15.1 
 positioneren tevens in functie van het weefvak waarin de inslagdraad werd ingebracht. Bij bindingen waarbij meer naast elkaar liggende kettingdraden elkaar kruisen en zodoende de inslagdraden meer klemmen, kan de inslagdraad vroeger door de grijperklem 2 losgelaten worden dan bij bindingen waarbij minder naast elkaar liggende draden elkaar kruisen. Bij bindingen waarbij de kettingdraden elkaar tijdens de weefcyclus eerder kruisen, kan de inslagdraad ook vroeger door de grijperklem 2 losgelaten worden dan bij bindingen waarbij de kruising later gebeurt.

   Hiermede rekening houdend kan voor het opeenvolgend inbrengen van een reeks inslagdraden een passend patroon voor de opeenvolgende posities van het aanslagelement 4 opgeslagen worden in de stuureenheid 6. 



  Dit patroon kan ook functie zijn van weefparameters, zoals de snelheid van de weefmachine, het feit of normaal of traag geweven wordt, het feit of een inslagdraad juist na een machinestart wordt ingebracht, en dergelijke. Bij normaal weven wordt het aanslagelement 4 dichter bij het weefvak gepositioneerd dan in geval traag geweven wordt, dit betekent hoe hoger de snelheid hoe dichter van het weefvak het aanslagelement 4 wordt gepositioneerd. Bij een machinestart waarbij de weefmachine de regimesnelheid nog niet bereikt heeft wordt het aanslagelement 4 ook iets verder van het weefvak gepositioneerd dan in geval van normaal weven. 



  Volgens een variante kunnen de aandrijfmiddelen 5 het aanslagelement 4 vanuit de positie van figuur 7 eveneens bewegen naar een positie zoals weergegeven in figuur 10 waarbij het aanslagdeel 23 van de nemergrijper 3 ook geen contact kan maken met het aanslagelement 4. De keuze of het aanslagelement 4 bevolen wordt naar de positie van figuur 7 of de positie van figuur 10 is functie van de positie dat het 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 aanslagelement 4 inneemt in figuur 5 en de afstand waarover het aanslagelement 4 moet bewegen om een uiterste positie te kunnen bereiken. Normalerwijze wordt nagestreefd de afstand minimaal te houden. 



  Het is duidelijk dat het aanslagelement 4 ook reeds kan verplaatst worden terwijl de nemergrijper 3 nog beweegt volgens richting P en nog contact maakt met het aanslagelement 4, zodanig dat wanneer de nemergrijper 3 beweegt volgens richting Q langsheen het aanslagelement 4, het aanslagelement 4 zieh uit de baan 24 van de nemergrijper 3 bevindt. 



  In figuur 11 is een variante inrichting volgens de uitvinding weergegeven waarbij het aanslagelement 4 voorzien is van twee tappen 29, meer speciaal waarbij twee tappen 29 vast bevestigd zijn aan het aanslagelement 4. Deze tappen 29 werken elk samen met een gleuf 30 die voorzien is in de houder 7 zodanig dat het aanslagelement 4 zieh uit de baan 24 van de nemergrijper 3 bevindt wanneer het aanslagelement 4 zieh nagenoeg in minstens   een   van de uiterste posities bevindt, en waarbij het aanslagelement 4 zieh in de baan 24 van de nemergrijper 3 bevindt wanneer het aanslagelement 4 zieh tussen de uiterste posities bevindt. Teneinde dit te bekomen vertonen de gleuven 30 nabij hun eindgedeelten een hoek met de bewegingsrichting A van de nemergrijper 3. 



  Opgemerkt wordt hierbij dat de eindgedeelten van de gleuven 30 ten opzichte van de bewegingsrichting A anders georienteerd zijn als de gleuven 21 weergegeven in de uitvoeringsvorm van figuur 1. Dit teneinde te bekomen dat het aanslagelement 4 uit de baan 24 van de nemergrijper 3 kan gebracht worden. 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 



  In figuren 12 en 13 is een variante inrichting volgens de uitvinding weergegeven waarbij de aandrijfmiddelen bestaan uit een lineaire motor 31 waarvan het huis draaibaar bevestigd is aan de houder 7 en het ten opzichte van het huis beweegbare anker 32 draaibaar bevestigd is aan het aanslagelement 4. De geleidingsmiddelen bestaan hierbij uit een tap 18 die aan de houder 7 bevestigd is en die samenwerkt met een gleuf 33 die voorzien is in het aanslagelement 4. Bij deze uitvoeringsvorm vertoont slechts   een   eindgedeelte van de gleuf 33 een hoek met de bewegingsrichting A van de grijper, in dit geval de gevergrijper 34, die bedoeld is om de inslagdraad 28 vanaf de inbrengzijde naar het midden van het weefvak te brengen. De gevergrijper 34 bevat een grijperklem 36, een vast opgesteld klemstuk 37 en een veer 38 die de grijperklem 36 tegen het klemstuk 37 dwingt.

   Hierbij is het aanslagelement 4 bedoeld om samen te werken met het aanslagdeel 35 van de grijperklem 36 van de gevergrijper 34 wanneer de gevergrijper 34, zoals weergegeven in figuur 12, volgens pijl P beweegt en de inslagdraad 28 naar het weefvak toe beweegt. Hierbij is het aanslagelement 4 bedoeld om niet samen te werken met de gevergrijper 34 wanneer, zoals weergegeven in figuur 13, de gevergrijper 34 volgens pijl Q uit het weefvak beweegt en bevindt de tap 18 zieh in deze positie nabij een eindgedeelte van de gleuf 33 dat een hoek maakt met de bewegingsrichting A van de gevergrijper 34. 



  Bij de gevergrijper 34 is het uiteraard de positie waarbij de inslagdraad 28 door de gevergrijper 34 wordt geklemd die belangrijk is en wordt de positie van het aanslagelement 4 zodanig ingesteld dat het aanslagdeel 35 van de grijperklem 36 van de gevergrijper 34 bij een beweging van de gevergrijper 34 volgens pijl P los komt van het aanslagelement 4 en de inslagdraad 28 geklemd wordt. Deze positie kan analoog in 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 functie van de snelheid van de weefmachine, de dikte of elasticiteit van de inslagdraad, of het toevoerkanaal waarmee de inslagdraad geleverd wordt ingesteld worden, als besproken voor de nemergrijper 3 aan de hand van figuren 5 tot 9. 



  Volgens een niet weergegeven variante kunnen zowel de tappen als de gleuven voorzien zijn op een bewegend element dat bevolen wordt door aandrijfmiddelen die vast op een houder 7 zijn voorzien. Hierbij kunnen bijvoorbeeld de gleuven voorzien zijn in een eerste element op een wijze analoog als de gleuven 21 in het aanslagelement 4 weergegeven in figuur   1,   terwijl de tappen voorzien zijn op een andere element op een wijze analoog als de tappen 29 op het aanslagelement 4 weergegeven in figuur 11. Hierbij wordt het aanslagelement voorzien aan of gevormd door   een   van de voornoemde elementen. 



  Volgens de uitvinding is het noodzakelijk dat wanneer het aanslagelement 4 zieh nagenoeg in een uiterste positie bevindt, het aanslagelement 4 zieh uit de baan 24 van de grijper 3,34 bevindt. Dit betekent niet dat het noodzakelijk is dat het aanslagelement 4 zieh volledig in een eindpositie moet bevinden of dat de tappen 18,29 zieh volledig in een eindpositie van een eindgedeelte van de gleuven 21,30 en 33 moeten bevinden. De tappen 18,29 moeten zieh wel voldoende nabij een eindpositie van een eindgedeelte van de gleuven 21, 30,33 bevinden teneinde te bekomen dat het aanslagelement 4 zieh uit de baan 24 van de grijper 3,34 bevindt. 



  Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 14 vertonen de gleuven 39 een middengedeelte 40 dat nagenoeg evenwijdig met de bewegingsrichting A van de grijper 3 is opgesteld en vertonen de gleuven 39 nabij de eindgedeelten een gedeelte 41 dat een hoek maakt met de bewegingsrichting A van de grijper 3 en een 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 gedeelte 42 dat nagenoeg evenwijdig met de bewegingsrichting A van de grijper 3 is opgesteld. De gedeelten 41 bevinden zieh tussen het middengedeelte 40 en een gedeelte 42. Wanneer de tappen 18 zieh ter hoogte van een gedeelte 42 bevinden, bevindt het aanslagelement 4 zieh uit de baan 24 van de grijper 3. Hierbij is de positie dat het aanslagelement 4 ten opzichte van het gedeelte 42 inneemt minder belangrijk. 



  In figuur 15 is nog een variante weergegeven waarbij de gleuven 43 gedeelten 44,46 vertonen die een hoek maken met de bewegingsrichting A van de grijper 3 en gedeelten 45,47 die evenwijdig zijn met deze bewegingsrichting A. De gedeelten 44,45 zijn tussen de gedeelten 46,47 gelegen. 



  Deze uitvoeringsvorm laat bijvoorbeeld toe het aanslagelement 4 te bewegen zodanig dat de tappen 18 bewegen in de gedeelten 44 en 45, ofwel in de gedeelten 46 en 47. 



  Wanneer als motor 5,31 een stappenmotor wordt aangewend geniet het de voorkeur het aanslagelement 4 te bewegen tussen uiterste posities waarbij de tappen 18,29 zieh op een bepaalde afstand van de eindposities van de eindgedeelten van de gleuven 21,30, 33,39, 43 zijn gelegen. Dit laat toe dat de tappen 18,29 niet steeds tegen de eindgedeelten van de gleuven 21,30, 33,39, 43 aanslaan, hetgeen de levensduur van de inrichting ten goede komt. De tappen 18,29 kunnen wel volledig in contact met een eindgedeelte van de gleuven 21, 30,33, 39,43 gebracht worden, om de stappenmotor op een gekende manier te ijken. Dit ijken kan bijvoorbeeld gebeuren juist voor het starten van de weefmachine. Hierbij wordt de referentiepositie bepaald door de tappen 18,29 te laten aanslaan tegen een aanslagvlak van een eindgedeelte van de gleuven 21,30, 33,39, 43. 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 



  Het eveneens duidelijk dat de instelmiddelen om de houder 7 ten opzichte van het freem 9 te bevestigen niet beperkt zijn tot het excenter 10 die samenwerkt met de bout 12. Volgens een niet weergegeven variante kunnen instelmiddelen zoals weergegeven in US 5092371 aangewend worden, die spanmiddelen en positioneringsexcenters bevatten. 



  De inrichting volgens de uitvinding beperkt zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.



    <Desc / Clms Page number 1>
 



  Device and method for opening a gripper clamp.
 EMI1.1
 -------------------------------------------------- The present invention relates to a device and a method for opening a gripper clamp of a gripper at a weaving machine, which contains a stop element ordered by controlled drive means.



  In weaving machines, it is known to bring a weft thread through the weaving compartment with the aid of a gripper gripper and a gripper gripper. Hereby, a weft thread is presented to a gripper gripper, clamped by the gripper clamp of the gripper gripper and brought to the center of the weaving compartment by the gripper gripper. At the insertion side of the weaving compartment, a device for opening the gripper clamp of the gripper can be provided at the position where the grubber picks up the weft thread. In the center of the weaving compartment, the weft threads of the grubber gripper are taken over by the gripper gripper, clamped by the gripper clamp of the gripper gripper and brought to the opposite side of the weaving compartment by the gripper gripper.

   Devices can also be provided at the center of the weaving compartment for opening the gripper clamp of the giver gripper and / or the gripper gripper. On the other side of the weaving compartment, the weft thread is released by the grabber. At the position where the grab gripper releases the weft thread on the opposite side of the weaving compartment, a device can also be provided for opening the gripper clamp of the grab gripper.



  A device for opening a gripper gripper gripper clamp is known from US 2837124. As shown in Figure 17 of US 2837124, this device includes a

  <Desc / Clms Page number 2>

 stop element intended to make contact with a stop part of the gripper gripper which allows the gripper clamp to open. The aforementioned stop element comprises a run-in piece, an intermediate piece which is arranged almost parallel to the direction of movement of the gripper gripper and a run-out piece.



  When the gripper gripper moves out of the weaving compartment and passes along the stop element, the stop part of the gripper gripper successively comes into contact with the inlet piece, the intermediate piece and the outlet piece, so that the gripper clamp is opened, further opened and then closed again. When the gripper gripper moves towards the weaving section, the stop part of the gripper gripper successively comes into contact with the outlet, the intermediate piece and the inlet piece. The position of this stop element is adjustable according to the direction of movement of the gripper gripper. For this purpose, this stop element is mounted on a shaft which is slidably mounted in a fixing piece that is fixedly mounted on the weaving machine frame.



  A device for opening a gripper gripper gripper clamp is also known from JP-A 49027662 (application number JP 47070166). A stop element is hereby provided which can be moved by means of a mechanism according to the direction of movement of the gripper gripper. This mechanism includes a lever and transmission means. This device makes it possible to manually move the stop element in a simple manner during weaving according to the direction of movement of the gripper gripper, so that the gripper clamp of the gripper gripper can be opened in a position of choice.



  A device for opening a gripper gripper gripper clamp is also known from JP-A 62162049 (application number JP 61001656). A stop element is provided for this on a

  <Desc / Clms Page number 3>

 screw mechanism ordered by a steerable drive motor so that the stop element can be moved according to the direction of movement of the gripper gripper. This drive motor is controlled via a control unit or microprocessor such that the gripper gripper clamp can be opened in an appropriate position, thereby releasing the weft thread from the gripper gripper clamp at an appropriate time. The position where the gripper gripper clamp is opened is controlled according to the position of the inserted weft thread measured using detectors.

   This device makes it possible to optimally and automatically adjust the position of the stop element during weaving, such that while the catcher gripper moves out of the weaving compartment, the stop part of the catcher gripper makes contact with this stopper element in a desired position in order to open the gripper clamp. This allows the position of the stop element to be set automatically and optimally for each weft thread.



  From GB 1460145 and US 3927699 it is known to provide a stop element which makes it possible to make contact with the stop part of the grab gripper while the grab gripper moves out of the weaving compartment such that the gripper clamp of the grab gripper is opened. This stopper element is coupled with means intended to prevent the grabber's gripper clamp from opening when the grabber moves towards the weaving compartment, this means that when the grabber moves towards the weaving compartment the stopper does not cooperate with the stopper of the grabber such that the gripper clamp of the gripper gripper is opened.



  As a result, the gripper gripper clamp is only opened when the gripper gripper moves out of the weaving compartment, this means that the gripper clamp is only opened when the

  <Desc / Clms Page number 4>

 weft thread must be released. This offers the advantage that the gripper clamp of the gripper gripper is opened less, which is advantageous for the life of this gripper clamp.



  In EP-B 266286 a stop element is provided which can be controlled by means of electrically controlled drive means such that this stop element can cooperate with the stop part of the grab gripper while the grab gripper moves out of the weaving compartment, and cannot cooperate with the stop part of the grab gripper while the grabber moves towards the weaving section. When the grab gripper moves towards the weaving compartment, the stop element is brought out of the path of the grab gripper by means of the controlled drive means.

   The controlled drive means allow the stop element to move far out of the path of the stop part of the catcher gripper, so that this stop part can certainly not make contact with the stopper element when the catcher gripper moves towards the weaving section, which is advantageous for the life of the stopper element and the life of the stop part and the gripper clamp of the gripper gripper.



  In US 4655263, a stop element is provided which can be moved using mechanically controlled drive means. This stop element is intended to make contact with a stop part of the giver gripper which allows the giver gripper to open when this stop part cooperates with the stop element. The stop element can be moved according to the direction of movement of the gripper in order to change the position where the gripper clamp of the gripper grips the weft thread. This position is determined by the position where the stop part of the grubber detaches from the stop element when the grubber moves towards the weaving compartment.

   The position of the stop element becomes

  <Desc / Clms Page number 5>

 
 EMI5.1
 hereby changed in function of the weft thread to be inserted, such that regardless of the position of the weft thread presented, the presented weft thread is optimally clamped in the gripper clamp of the gripper gripper.



  The object of the invention is to improve the known devices and methods.



  For this purpose, the device comprises guide means for guiding the stop element, wherein the guide means can guide the stop element out of the path of the gripper and wherein the guide means can move the stop element to different positions according to the direction of movement of the gripper in the path of the gripper conduct.



  The invention offers the advantage that the device makes it possible to order the stop element in an appropriate manner in a simple manner by means of a simple device such that the stop element can be moved both according to the direction of movement of the gripper and can be ordered out of the path of the gripper. The stop element is guided by guide means both in the direction of movement of the gripper and out of the path of the gripper. The invention also makes it possible to order a gripper clamp of a gripper during a movement in a first direction along a stop element in a desired position according to the direction of movement of the gripper and during a movement in a second direction along the stop element, opposite to the first direction, not recommendable.



  Preferably, the device comprises guide means for guiding the stop element between extreme positions, the guide means leaving the stop element out of the path of the

  <Desc / Clms Page number 6>

 guiding the gripper when the stop element is substantially in at least one of the extreme positions, and wherein the guiding means can guide the stop element, in different positions according to the direction of movement of the gripper, in the path of the gripper when the stop element is between the extreme positions . This makes it simple to move the guide means with the aid of the drive means to different positions according to the direction of movement of the gripper.



  Preferably, the stop element is out of the path of the gripper when the stop element is substantially in either of its two extreme positions. This allows the stop element to move a minimum distance from a position between the extreme positions where the stop element can make contact with the gripper and an extreme position where the stop element cannot make contact with the gripper, since depending on the position between the extreme positions can be moved to the nearest extreme position.



  According to an embodiment, the guide means for guiding the stop element between extreme positions consist of at least one slot which cooperates with a tap and which has a substantially straight middle section which is arranged almost parallel to the direction of movement of the gripper and which forms an angle with at least one end section with the direction of movement of the gripper so that when the pin is at this end portion of the slot, the stop element is out of the path of the gripper.



  According to an embodiment, the guide means consist of at least two such slots, each of which cooperates with a tap. This shows a compact construction of the device

  <Desc / Clms Page number 7>

 The invention is possible and allows the stop element to always remain substantially parallel to the direction of movement of the gripper.



  According to an embodiment, the device comprises a holder on which the steerable drive means are provided and the guiding means, which consist of the at least one slot and an associated pin, are provided on the holder and on the stop element. The stop element is here coupled to the steerable drive means via transmission means. The holder also cooperates with adjusting means for adjusting the position of the holder relative to the frame of the weaving machine. This makes it possible to arrange the device according to the invention in its entirety with respect to the weaving machine frame, so that a coarse adjustment of the position of the stop element can be obtained. Fine adjustment of the position of the stop element can then be obtained by appropriately controlling the drive means.



  For the purpose of the invention, the method comprises guiding the stop element, wherein the stop element is guided out of the path of the gripper chin and wherein the stop element can be guided in different positions according to the direction of movement of the gripper in the path of the gripper turn into.



  Preferably, the method comprises guiding the stopper element between extreme positions, the stopper element being guided out of the path of the gripper when the stopper element is substantially in at least one of the extreme positions, and wherein the stopper element, to different positions according to the direction of movement of the

  <Desc / Clms Page number 8>

 gripper, the path of the gripper can be guided when the stop element is between the extreme positions.



  Preferably, the method also consists in positioning the stop element in a position where the stop element is in the path of the gripper, in function of the weft thread which cooperates with the gripper and / or the weaving compartment into which a weft thread is inserted. In particular, the positioning is done in function of the type of weft thread, this means the elasticity and / or the thickness of the weft thread, and / or in function of the feed channel with which the weft thread is supplied, more specifically the setting of the thread brakes which cooperate with the weft thread and the arrangement of the wire eyes of the raceway.

   In particular, the positioning also takes place in function of the weaving compartment into which a weft thread is inserted, this means depending on the number of times the weft thread is clamped between two adjacent warp threads and the moment that these warp threads cross each other. This offers the advantage that a constant length of the inserted weft thread, in particular the length of the inserted weft thread that protrudes beyond the extreme warp thread, can always be obtained by successively weaving in different weaving sections of different weft threads that differ in type and / or from different supply channels.



  The positioning of the stop element preferably takes place according to a pattern which is stored in the control unit and / or which is changed during weaving, for example in function of weaving parameters. This allows the stop element to be optimally positioned at all times.

  <Desc / Clms Page number 9>

 In order to more clearly express the features of the invention, the invention is further elucidated hereinbelow with reference to drawings with exemplary embodiments, in which: figure 1 schematically shows a top view of a part of a weaving machine with a device according to the invention and a grabber; figure 2 represents a section according to line 11-11 in figure 1; Figure 3 is a partial cross-sectional front view of the device of Figure 1; figure 4 represents a section according to line IV-IV in figure 3;

   figures 5 to 9 show in different positions a part of the device according to the invention in function of the position of the gripper gripper; figure 10 represents in part a position of the device according to the invention in function of the position of the gripper gripper; figure 11 represents a variant of device of figure 1; figure 12 shows a variant device according to the invention and a gripper; figure 13 represents the device of figure 12 in a different position; figures 14 and 15 each represent a variant device according to the invention.



  The device 1 shown in Figures 1 to 4 for opening a gripper clamp 2 of a gripper at a weaving machine, in this case a gripper gripper 3, comprises a stop element 4 which is commanded by controlled drive means. These drive means include a

  <Desc / Clms Page number 10>

 controllable motor 5, such as a stepper motor or a servo motor, which is commanded by a control unit 6, such as the control unit of the weaving machine.



  The device 1 contains a holder 7 on which the motor 5 is fastened with bolts 8. This holder 7 is attached to the frame 9 of the weaving machine. As illustrated in Figure 2, the holder 7 cooperates with adjusting means to adjust the position of the holder 7 relative to the frame 9 of the weaving machine. These adjusting means consist of an eccentric 10 which interacts with a groove 11 provided in the frame 9 of the weaving machine and a bolt 12 which interacts with screw thread provided in the eccentric 10. These adjusting means allow the holder 7 to be in a desired and adjustable position to be fixed to frame 9. The position can be adjusted both along the longitudinal direction of the groove 11 and perpendicular to it.



  As illustrated in Figures 3 and 4, the stop element 4 is coupled to the motor 5 with transmission means. For this purpose, a crank 13 is clamped at one end to the motor shaft 14 of the motor 5 and rotatably coupled at the other end with a bolt connection 15. intermediate rod 16.



  This intermediate rod 16 is also rotatably coupled to the stop element 4 via a bolt connection 17.



  As illustrated in figure 3, taps 18 are also provided on the holder 7. The taps 18 consist of three cylindrical sections with different diameters, more particularly a head section with a large diameter, an intermediate section with a smaller diameter and a threaded end section with an even smaller diameter. The intermediate section hereby extends through a bore

  <Desc / Clms Page number 11>

 of an intermediate piece 19 and the end portion can cooperate with a nut 20 to clamp the holder 7 between the intermediate portion and the nut 20 so that the stud 18 is fixedly attached to the holder 7.



  The intermediate portion of each stud 18, as illustrated in Figures 3 and 4, may cooperate with an associated slot 21 provided in the stop member 4 such that the studs 18 and the slots 21 form guide means to guide the stop member 4 between extreme positions. The head part of the studs 18 and the intermediate pieces 19 are mutually arranged such that the stop element 4 can only move a short distance along the longitudinal direction of the studs 18. The slots 21 have a width which substantially corresponds to the diameter of the intermediate part or guide portion of the trunnions 18. The two trunnions 18 are arranged mutually substantially parallel to the direction of movement A of the gripper gripper 3.



  The stop element 4 comprises a stop surface 22 which is intended to cooperate with a stop part 23 of a gripper gripper 3. This stop surface 22 is arranged substantially parallel to the direction of movement A of the gripper gripper 3. Slots 21 have a substantially straight center section and two end sections that are angled with the center section. The central part of the slot 21 is arranged almost parallel to the direction of movement A of the gripper gripper 3 and the end parts of the slot 21 hereby make an angle with the direction of movement A of the gripper gripper 3. The stop element 4 can be engaged by the cooperation of the pins 18 and the slots 21 move in the direction of movement A between extreme positions and, due to the shape of the slots 21, also move in a direction perpendicular to the direction of movement A.

   This

  <Desc / Clms Page number 12>

 the latter is possible since the end parts of the slots 21 make an angle with the direction of movement A of the gripper gripper 3.



  In Fig. 1, the path 24 of the gripper gripper 3 is indicated in dashed line. The path 24 runs parallel to the direction of movement A of the gripper gripper 3 and is determined by the position of the stop part 23 of the gripper gripper 3 when the gripper clamp 2 is not opened or closed. The guide means 18, 21 thus allow the stop element 4 to be in the path 24 of the gripper gripper 3 when the stop element 4 is between the extreme positions, more particularly when the studs 18 cooperate with the middle portions of the slots 21. The guiding means 18, 21 thus also allow the stop element 4 to be out of the path 24 of the gripper gripper 3 when the stop element 4 is substantially in one of the extreme positions, more particularly when the studs 18 cooperate with an end portion of the slots 21 .



  In the frame 9 of the rapier weaving machine, as shown in figure 2, side guides 25 are also provided for guiding a gripper belt 26, which is shown in figure 1. Furthermore, in figure 1 a spring 27 is shown which forces the gripper clamp 2 to a closed position. wherein the weft thread can be clamped by the gripper clamp 2.



  The method for guiding the stop element 4 between extreme positions is explained in more detail below with reference to Figures 5 to 9 for a stop element 4 which can cooperate with a catcher gripper 3. When the catcher gripper 3 is located in the weaving compartment, the drive means 5 are the control unit 6 ordered so that the stop element 4

  <Desc / Clms Page number 13>

 see, as shown in Figure 5, is in a position stored in the control unit 6 for the respective weft thread. To this end, positions are associated with the weft threads to be inserted in the control unit. These successive positions are a function of the weft thread 28 which cooperates with the gripper gripper 3, which means, among other things, that these functions are of the type of weft thread 28 and the feed channel with which weft thread 28 is supplied.

   These positions are also a function of the weaving compartment into which a weft thread is inserted, this means depending on the number of times the weft thread is clamped between two adjacent warp threads and the moment that these warp threads cross each other.



  When the gripper gripper 3 moves in the direction P to the stop element 4, the stop part 23 of the grab gripper 3 in a certain position, as shown in figure 6, comes into contact with the stop element 4, whereby the gripper clamp 2, as shown in figure 1, is opened.



  The gripper gripper 3 then moves further in the direction P until the stop part 23 no longer makes contact with the stop element 4, and a position is reached as in figure 7. Then the drive means 5 are ordered by the control unit 6 such that the stop element 4 has an extreme takes up position as shown in figure 8 and the stop element 4 is located out of the path 24 of the gripper gripper 3. As shown in figure 9, the gripper gripper 3 can pass freely past the stop element 4 when it moves towards the weaving section in the direction Q.



  The stop element 4 is then brought to a position corresponding to the next weft thread to be inserted.



  This position can again be the position of the stop element 4 as shown in figure 5, but can also differ

  <Desc / Clms Page number 14>

 of the aforementioned position and, for example, the position are as shown in dashed line and indicated with reference 4A in figure 5.



  The position in which the stop element 4 is when the stop part 23 of the gripper gripper 3 starts to make contact with the stop element 4, more particularly the position as shown in figures 5 and 6, is determined by positions stored in the control unit 6 in function of the pattern of the weft threads 28 to be inserted and / or the weaving compartment into which these weft threads 28 are inserted, so that for each weft thread 28 which cooperates with the gripper 3, the stop element 4 is in a desired position. Since the moment when the weft thread 28 is released by the grabber 3 determines the weft length with which the weft is woven and the stretch with which the weft thread 28 is woven in, this moment is very important. For this purpose, the positioning is done primarily in function of the type of weft thread.

   Since a thick weft thread is only released in the gripper gripper 3 when the gripper clamp 2 is more open, it is necessary to open the gripper clamp 2 earlier by arranging the stop element 4 closer to the weaving compartment. Since elastic weft threads can spring back into the weaving compartment, thereby forming loops in the weaving compartment, it is advisable to release elastic weft threads later by opening the gripper clamp 2 later, this means at a time that these weft threads 28 are more clamped between the warp threads. Analogously, it is recommended to release weft threads 28 which are strongly braked by wire brakes in their supply channel and are thus under high tension, later on by the gripper clamp 2.

   Since the clamping of the weft threads between the warp threads is important here, it happens

  <Desc / Clms Page number 15>

 
 EMI15.1
 also position in function of the weaving section into which the weft thread was inserted. In bonds where more adjacent warp threads intersect and thus clamp the weft threads more, the weft thread may be released earlier by the gripper clamp 2 than in bonds where fewer adjacent threads intersect. With bonds where the warp threads cross each other during the weaving cycle, the weft thread can also be released earlier by the gripper clamp 2 than with bonds where the crossing occurs later.

   Taking this into account, a suitable pattern for the successive positions of the stop element 4 can be stored in the control unit 6 for the successive insertion of a series of weft threads.



  This pattern can also be a function of weaving parameters, such as the speed of the weaving machine, whether normal or slow weaving, whether a weft thread is inserted just after a machine start, and the like. In normal weaving, the stop element 4 is positioned closer to the weaving section than in slow weaving, this means the higher the speed the closer to the weaving section the stop element 4 is positioned. With a machine start in which the weaving machine has not yet reached the regimen speed, the stop element 4 is also positioned slightly further from the weaving section than in the case of normal weaving.



  According to a variant, the drive means 5 can also move the stop element 4 from the position of figure 7 to a position as shown in figure 10, wherein the stop part 23 of the gripper gripper 3 also cannot make contact with the stop element 4. The choice whether the stop element 4 the position of figure 7 or the position of figure 10 is a function of the position that it is

  <Desc / Clms Page number 16>

 the stop element 4 in figure 5 and the distance over which the stop element 4 has to move in order to be able to reach an extreme position. Normally, the aim is to keep the distance at a minimum.



  It is clear that the stop element 4 can also already be moved while the gripper gripper 3 still moves according to direction P and still makes contact with the stop element 4, such that when the catch gripper 3 moves according to Q along the stop element 4, the stop element 4 the web 24 of the gripper 3 is located.



  Figure 11 shows a variant device according to the invention in which the stop element 4 is provided with two studs 29, more particularly in which two studs 29 are fixedly attached to the stop element 4. These studs 29 each cooperate with a slot 30 provided in the holder 7 such that the stop element 4 is out of the path 24 of the gripper gripper 3 when the stop element 4 is substantially in at least one of the extreme positions, and wherein the stop element 4 is in the path 24 of the catch gripper 3 stop element 4 between the extreme positions. In order to achieve this, the slots 30 exhibit an angle with the direction of movement A of the gripper gripper 3 near their end portions.



  It is noted here that the end parts of the slots 30 with respect to the direction of movement A are oriented differently from the slots 21 shown in the embodiment of figure 1. This in order to ensure that the stop element 4 can be brought out of the path 24 of the gripper 3 .

  <Desc / Clms Page number 17>

 



  Figures 12 and 13 show a variant device according to the invention, wherein the drive means consist of a linear motor 31, the housing of which is rotatably attached to the holder 7 and the armature 32 movable relative to the housing is rotatably attached to the stop element 4. The guide means hereby consist of a pin 18 which is attached to the holder 7 and which cooperates with a slot 33 which is provided in the stop element 4. In this embodiment, only one end portion of the slot 33 has an angle with the direction of movement A of the gripper , in this case the grommet 34, which is intended to bring the weft thread 28 from the insertion side to the center of the weaving section. The giver gripper 34 includes a gripper clamp 36, a fixed clamp 37 and a spring 38 which forces the gripper clamp 36 against the clamp 37.

   Here, the stop element 4 is intended to cooperate with the stop part 35 of the gripper clamp 36 of the giver gripper 34 when the giver gripper 34, as shown in figure 12, moves according to arrow P and the weft thread 28 moves towards the weaving compartment. Here, the stop element 4 is intended not to cooperate with the giver gripper 34 when, as shown in figure 13, the giver gripper 34 moves out of the weaving section according to arrow Q and the pin 18 is in this position near an end portion of the slot 33 which makes an angle with the direction of movement A of the giver gripper 34.



  With the giver gripper 34, it is of course the position where the weft thread 28 is clamped by the giver gripper 34 that is important and the position of the stop element 4 is adjusted such that the stop part 35 of the gripper clamp 36 of the giver gripper 34 when the giver gripper moves 34 according to arrow P comes loose from the stop element 4 and the weft thread 28 is clamped. This position is analogous

  <Desc / Clms Page number 18>

 depending on the speed of the weaving machine, the thickness or elasticity of the weft thread, or the feed channel with which the weft thread is supplied, are set, as discussed for the hooker 3 with reference to Figures 5 to 9.



  According to a variant not shown, both the studs and the slots can be provided on a moving element which is ordered by drive means which are fixedly provided on a holder 7. Here, for example, the slots may be provided in a first element in a manner analogous to the slots 21 in the stop element 4 shown in Figure 1, while the studs are provided on another element in a manner analogous to the studs 29 on the stop element 4 in figure 11. The stop element is hereby provided on or formed by one of the aforementioned elements.



  According to the invention it is necessary that when the stop element 4 is almost in an extreme position, the stop element 4 is out of the path 24 of the gripper 3,34. This does not mean that it is necessary that the stop element 4 be fully in an end position or that the studs 18, 29 be fully in an end position of an end portion of the slots 21, 30 and 33. However, the studs 18, 29 must be sufficiently close to an end position of an end portion of the slots 21, 30, 33 in order to ensure that the stop element 4 is out of the path 24 of the gripper 3,34.



  According to the embodiment of Fig. 14, the slots 39 have a middle portion 40 which is arranged substantially parallel to the direction of movement A of the gripper 3 and the slots 39 have a portion 41 near the end parts which is angled with the direction of movement A of the gripper 3 and a

  <Desc / Clms Page number 19>

 part 42 which is arranged substantially parallel to the direction of movement A of the gripper 3. The sections 41 are located between the middle section 40 and a section 42. When the studs 18 are located at the level of a section 42, the stop element 4 is located out of the path 24 of the gripper 3. Here the position is that the stop element 4 relative to the portion 42 occupies less important.



  Fig. 15 shows a further variant in which the slots 43 have sections 44, 46 which make an angle with the direction of movement A of the gripper 3 and sections 45, 47 which are parallel to this direction of movement A. The sections 44, 45 are between the sections 46.47 located.



  This embodiment allows, for example, to move the stop element 4 such that the studs 18 move in the sections 44 and 45, or in the sections 46 and 47.



  When a stepper motor is used as the motor 5.31, it is preferable to move the stop element 4 between extreme positions, with the studs 18, 29 at a certain distance from the end positions of the end portions of the slots 21, 30, 33, 39, 43 are located. This allows the studs 18, 29 to not always abut the end portions of the slots 21, 30, 33, 39, 43, which improves the life of the device. The trunnions 18, 29 can be brought into full contact with an end portion of the slots 21, 30, 33, 39, 43 in order to calibrate the stepper motor in a known manner. This calibration can be done, for example, just before starting the weaving machine. Here, the reference position is determined by having the studs 18, 29 abut against a stop surface of an end portion of the slots 21, 30, 33, 39, 43.

  <Desc / Clms Page number 20>

 



  It is also clear that the adjusting means for fixing the holder 7 relative to the frame 9 are not limited to the eccentric 10 which cooperates with the bolt 12. According to a variant not shown, adjusting means as shown in US 5092371 can be used, which tensioning means and contain positioning eccentrics.



  The device according to the invention is of course not limited to the embodiments described as examples and shown in the figures and can be realized within the scope of the invention in various other shapes and sizes.


    

Claims (15)

EMI21.1 Conclusies.EMI21.1 Conclusions. 1. Inrichting voor het openen van een grijperklem (2, van een grijper (3, bij een weefmachine, die een aanslagelement (4) bevat dat bevolen wordt door gestuurde aandrijfmiddelen (5, daardoor gekenmerkt dat de inrichting geleidingsmiddelen (18, bevat om het aanslagelement (4) te geleiden, waarbij de geleidingsmiddelen (18, het aanslagelement (4) uit de baan (24) van de grijper (3, kunnen geleiden, en waarbij de geleidingsmiddelen (18, het aanslagelement (4), naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting (A) van de grijper (3, in de baan (24) van de grijper (3, kunnen geleiden. Device for opening a gripper clamp (2) of a gripper (3, at a weaving machine, which contains a stop element (4) which is ordered by controlled drive means (5, characterized in that the device contains guide means (18) to guide stop element (4), wherein the guide means (18, the stop element (4) can guide out of the path (24) of the gripper (3), and wherein the guide means (18, the stop element (4), to different positions according to can guide the direction of movement (A) of the gripper (3) in the path (24) of the gripper (3). 2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de inrichting geleidingsmiddelen (18, bevat om het aanslagelement (4) tussen uiterste posities te geleiden, waarbij de geleidingsmiddelen (18, het aanslagelement (4) uit de baan (24) van de grijper (3, geleiden wanneer het aanslagelement (4) zieh nagenoeg in minstens een van de uiterste posities bevindt, en waarbij de geleidingsmiddelen (18, het aanslagelement (4), naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting (A) van de grijper (3, in de baan (24) van de grijper (3, kunnen geleiden wanneer het aanslagelement (4) zieh tussen de uiterste posities bevindt. Device according to claim 1, characterized in that the device comprises guide means (18, for guiding the stop element (4) between extreme positions, the guide means (18, the stop element (4) out of the path (24) of the gripper ( 3, when the stop element (4) is substantially in at least one of the extreme positions, and the guide means (18, the stop element (4), to different positions according to the direction of movement (A) of the gripper (3) track (24) of the gripper (3) can guide when the stop element (4) is between the extreme positions. 3. Inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het aanslagelement (4) zieh uit de baan (24) van de grijper (3, bevindt wanneer het aanslagelement (4) zieh nagenoeg in elk van beide uiterste posities bevindt. <Desc/Clms Page number 22> Device according to claim 2, characterized in that the stop element (4) is out of the path (24) of the gripper (3) when the stop element (4) is substantially in either of the two extreme positions.  <Desc / Clms Page number 22>   4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen om het aanslagelement (4) tussen uiterste posities te geleiden bestaan uit minstens een gleuf (21, 30, 33, 39, 43) die samenwerkt met een tap (18, 29). Device according to claim 1, 2 or 3, characterized in that the guide means for guiding the stop element (4) between extreme positions consist of at least one slot (21, 30, 33, 39, 43) which interacts with a pin (18 , 29). 5. Inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de minstens een gleuf (21, 30, 33, 39) een nagenoeg recht middengedeelte vertoont dat nagenoeg evenwijdig is opgesteld met de bewegingsrichting (A) van de grijper (3, 34) en nabij minstens een eindgedeelte een hoek maakt met de bewegingsrichting (A) van de grijper (3, 34) zodat wanneer de tap (18, 29) zieh ter hoogte van dit eindgedeelte van de gleuf (21, 30, 33, 39) bevindt, het aanslagelement (4) zieh uit de baan (24) van de grijper (3, 34) bevindt. Device according to claim 4, characterized in that the at least one slot (21, 30, 33, 39) has a substantially straight middle section which is arranged almost parallel to the direction of movement (A) of the gripper (3, 34) and close to at least an end section is angled with the direction of movement (A) of the gripper (3, 34) so that when the stud (18, 29) is at the level of this end section of the slot (21, 30, 33, 39), the stop element (4) is out of the path (24) of the gripper (3, 34). 6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen bestaan uit minstens twee gleuven (21, 30, 33, 39, 43) die elk samenwerken met een tap (18, 29). Device according to claim 4 or 5, characterized in that the guiding means consist of at least two slots (21, 30, 33, 39, 43) which each cooperate with a tap (18, 29). 7. Inrichting volgens conclusie 4,5 of 6, daardoor gekenmerkt dat de inrichting een houder (7) bevat waarop de stuurbare aandrijfmiddelen (5, 31) zijn voorzien en dat de geleidingsmiddelen, die bestaan uit minstens een gleuf (21, 30, 33, 39, 43) en een bijhorende tap (18, 29), zijn voorzien aan de houder (7) en aan het aanslagelement (4). Device according to claim 4.5 or 6, characterized in that the device comprises a holder (7) on which the steerable drive means (5, 31) are provided and that the guide means, which consist of at least one slot (21, 30, 33) , 39, 43) and an associated pin (18, 29) are provided on the holder (7) and on the stop element (4). 8. Inrichting volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat EMI22.1 het aanslagelement (4) via overbrengingsmiddelen (13, 17 is met de stuurbare aandrijfmiddelen (5,Device according to claim 7, characterized in that  EMI22.1  the stop element (4) is via transmission means (13, 17) with the steerable drive means (5, 9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de houder (7) samenwerkt met instelmiddelen (10, 12) om de positie van de houder (7) ten opzichte van het freem (9) van <Desc/Clms Page number 23> EMI23.1 de weefmachine in te stellen. Device according to claim 7 or 8, characterized in that the holder (7) cooperates with adjusting means (10, 12) to adjust the position of the holder (7) relative to the frame (9) of  <Desc / Clms Page number 23>    EMI23.1  to set the weaving machine. 10. Werkwijze voor het openen van een grijperklem (2, van een grijper (3, bij een weefmachine, die een aanslagelement (4) bevat dat bevolen wordt door gestuurde aandrijfmiddelen (5, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het geleiden bevat van het aanslagelement (4), waarbij het aanslagelement (4) uit de baan (24) van de grijper (3, kan geleid worden en waarbij het aanslagelement (4), naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting (A) van de grijper (3, in de baan (24) van de grijper (3, kan geleid worden. Method for opening a gripper clamp (2) of a gripper (3, at a weaving machine, which contains a stop element (4) ordered by controlled drive means (5, characterized in that the method comprises guiding the stop element ( 4), wherein the stop element (4) can be guided out of the path (24) of the gripper (3) and the stop element (4), in different positions according to the direction of movement (A) of the gripper (3, in the path (24) of the hook (3) can be guided. 11. Werkwijze volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat de werkwijze het geleiden bevat van het aanslagelement (4) tussen uiterste posities, waarbij het aanslagelement (4) uit de baan (24) van de grijper (3, geleid wordt wanneer het aanslagelement (4) zieh nagenoeg in minstens een van de uiterste posities bevindt, en waarbij het aanslagelement (4), naar verschillende posities volgens de bewegingsrichting (A) van de grijper (3, in de baan (24) van de grijper (3, kan geleid worden wanneer het aanslagelement (4) zieh tussen de uiterste posities bevindt. Method according to claim 10, characterized in that the method comprises guiding the stop element (4) between extreme positions, the stop element (4) being guided out of the path (24) of the gripper (3) when the stop element (4 ) is substantially in at least one of the extreme positions, and wherein the stop element (4) can be guided to different positions according to the direction of movement (A) of the gripper (3) in the path (24) of the gripper (3) when the stop element (4) is between the extreme positions. 12. Werkwijze volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat het positioneren van het aanslagelement (4) in een positie waar het aanslagelement (4) zieh in de baan (24) van de grijper (3, bevindt, gebeurt in functie van de inslagdraad (28) die samenwerkt met de grijper (3,Method according to claim 10 or 11, characterized in that the positioning of the stop element (4) in a position where the stop element (4) is located in the path (24) of the gripper (3) takes place in function of the weft thread (28) co-operating with the gripper (3, 13. Werkwijze volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat het positioneren gebeurt in functie van het type inslagdraad (28) en/of het toevoerkanaal waarmee de inslagdraad (28) <Desc/Clms Page number 24> geleverd wordt. Method according to claim 12, characterized in that the positioning takes place in function of the type of weft thread (28) and / or the supply channel with which the weft thread (28) is  <Desc / Clms Page number 24>  is delivered. 14. Werkwijze volgens een der conclusies 10 tot 13, daardoor gekenmerkt dat het positioneren gebeurt in functie van het weefvak waarin een inslagdraad wordt ingebracht. Method according to any one of claims 10 to 13, characterized in that the positioning takes place in function of the weaving section into which a weft thread is inserted. 15. Werkwijze volgens een der conclusies 10 tot 14, daardoor gekenmerkt dat het positioneren van het aanslagelement (4) gebeurt volgens een patroon dat opgeslagen wordt in de stuureenheid (6) en/of dat tijdens het weven in functie van weefparameters wordt gewijzigd. Method according to any one of claims 10 to 14, characterized in that the positioning of the stop element (4) is done according to a pattern which is stored in the control unit (6) and / or which is changed during weaving in function of weaving parameters.
BE9600345A 1996-04-19 1996-04-19 Device and method for opening a gripper clamp BE1010195A3 (en)

Priority Applications (6)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9600345A BE1010195A3 (en) 1996-04-19 1996-04-19 Device and method for opening a gripper clamp
JP9537704A JP2000508722A (en) 1996-04-19 1997-04-17 Device for opening the gripper clamp of a weaving machine gripper
CN97193920A CN1216586A (en) 1996-04-19 1997-04-17 Device for opening a gripper clip of a mechanical loom gripper
PCT/EP1997/001917 WO1997040218A1 (en) 1996-04-19 1997-04-17 Device for opening a gripper clip of a mechanical loom gripper
EP97921651A EP0904437A1 (en) 1996-04-19 1997-04-17 Device for opening a gripper clip of a mechanical loom gripper
KR1019980708216A KR20000005448A (en) 1996-04-19 1997-04-17 Device for opening a gripper clip of a mechanical loom gripper

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9600345A BE1010195A3 (en) 1996-04-19 1996-04-19 Device and method for opening a gripper clamp

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1010195A3 true BE1010195A3 (en) 1998-02-03

Family

ID=3889690

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9600345A BE1010195A3 (en) 1996-04-19 1996-04-19 Device and method for opening a gripper clamp

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1010195A3 (en)

Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2837124A (en) * 1953-06-09 1958-06-03 Ancet Victor Marie Joseph Shuttleless weaving loom
NL6918112A (en) * 1968-12-03 1970-06-05
JPS4927662A (en) * 1972-07-12 1974-03-12
US3927699A (en) * 1974-10-29 1975-12-23 Rockwell International Corp Weft carrier control apparatus
GB1460145A (en) * 1973-01-24 1976-12-31 Mackie Sons Ltd Looms
US4655263A (en) * 1985-04-04 1987-04-07 Lindauer Dornier Gesellschaft Mbh Apparatus for presenting weft threads to the clamps of gripper rods in shuttleless looms
JPS62162049A (en) * 1986-01-07 1987-07-17 中塚工業株式会社 Apparatus for automatically prescribing wefting position of weft yarn with pattern in loom
EP0266286A2 (en) * 1986-10-31 1988-05-04 SOCIETE ALSACIENNE DE MATERIEL TEXTILE- SAMT (Société anonyme) Weft insertion device for shuttleless looms
EP0309700A1 (en) * 1987-10-02 1989-04-05 Textilma AG Gripper loom

Patent Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2837124A (en) * 1953-06-09 1958-06-03 Ancet Victor Marie Joseph Shuttleless weaving loom
NL6918112A (en) * 1968-12-03 1970-06-05
JPS4927662A (en) * 1972-07-12 1974-03-12
GB1460145A (en) * 1973-01-24 1976-12-31 Mackie Sons Ltd Looms
US3927699A (en) * 1974-10-29 1975-12-23 Rockwell International Corp Weft carrier control apparatus
US4655263A (en) * 1985-04-04 1987-04-07 Lindauer Dornier Gesellschaft Mbh Apparatus for presenting weft threads to the clamps of gripper rods in shuttleless looms
JPS62162049A (en) * 1986-01-07 1987-07-17 中塚工業株式会社 Apparatus for automatically prescribing wefting position of weft yarn with pattern in loom
EP0266286A2 (en) * 1986-10-31 1988-05-04 SOCIETE ALSACIENNE DE MATERIEL TEXTILE- SAMT (Société anonyme) Weft insertion device for shuttleless looms
EP0309700A1 (en) * 1987-10-02 1989-04-05 Textilma AG Gripper loom

Non-Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
DATABASE WPI Week 8734, Derwent World Patents Index; AN 87-239000, XP002019599 *

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4641688A (en) Weft thread braking mechanism having a stepwise controllable braking effect
BE1009375A6 (en) Edge device for looms.
BE1006347A3 (en) DEVICE FOR PRESENTING weft threads in weaving machines.
US5417251A (en) Programmable weft insertion brake for looms
US5002098A (en) Device for braking a weft thread in a weaving machine
BE1010195A3 (en) Device and method for opening a gripper clamp
US5063866A (en) Sewing machine
US4817681A (en) Weft thread brake mechanism for shuttleless looms
BE1013594A3 (en) METHOD AND APPARATUS FOR FORMING A TISSUE leno in a weaving machine.
US4400931A (en) Belt-type false twisting unit
JPH01280046A (en) Air jet loom
US4427038A (en) Actuation device for the drive gear of a weft thread carrier of a shuttleless loom
KR20000005448A (en) Device for opening a gripper clip of a mechanical loom gripper
BE1010014A3 (en) EDGE device for a weaving machine.
CS244426B2 (en) Striping device for circular knitting frames
JPH026855B2 (en)
CA1314195C (en) Temple
BE1012242A3 (en) Gripper loom
BE1004954A3 (en) Device for driving a mechanism in WIRES RAND weaving machines.
BE1012989A3 (en) Gripping device for a rapier loom
BE1013285A3 (en) METHOD AND APPARATUS FOR SUPPORTING A SCISSORS CHAIN ​​WIRES in a weaving machine.
CS214927B1 (en) Facility for programmed interchange of position particularly of nozzles of the jet loom
TW200541B (en)
US4194538A (en) Weft thread gripping mechanism for a loom with a travelling-wave shed and a disk-type beat-up motion
BE1010380A6 (en) Apparatus and method for opening a gripper clamp

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: PICANOL N.V.

Effective date: 20000430